De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 29. De tegenvvoordicheyt vermindert de fame. Niet en smilt vanden radien der Sonnen Den sneeu op t'sop der hooger bergen gelegen, Want van nood is, soudense haer cracht baren connen, Datter seker wijde sy onderwegen: En de hitte als sy is wederom geslegen, Wort stercker: so wort ooc dicwils vercleynt de fame Door des tegenwoordicheyts ouertollich plegen, En vermeerdert door d'afwesen bequame. Stouticheyt, oft eygen liefde oneersame, Heeft den onwetenden dickwils ter schanden gebracht. Maer door bloodicheyt en quam hy noyt tot blame. Want veel die geleert hieten en van Pallas geslacht, Werden, so lange sy swegen, voor wijs geacht. Vorige Volgende