De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] 28. De fortuyne helpt den stouten. Ghelijcmen de gramschap somtijts verwecken siet De trage, so datse met fellen moede Heuren viant aenvallen sonder vertrecken yet: Derghelijcken worden oock die goet zijn van bloede By gevalle beroert, so datse als de verwoede T'onderbrengen die schenen veel stercker te sijne. Wie dorfte hem stellen tegen Hector de vroede? Den ouden Nestor niet, van spraken diuijne, Noch den vromen Achilles, de beste te dien termijne Der Griecken, dier so menich bracht ter doot: Maer als Aiax daer toe, die minder was van schijne, Ghecoren was, terstont stelde hy hem bloot Stoutelic int harnas tegen den Hector groot, Noch en weec niet, tot dat sy beyde door s'moeths dwane Scheydende d'een dander een gifte schanck. Vorige Volgende