De Gulden Passer. Jaargang 52
(1974)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
‘Venationum novem archetypa’, negen allegorische jachttaferelen door Otto van Veen
| |
[pagina 152]
| |
de achtste tekening, wijzen hierop. De tekeningen (penseel in bruin, dekverf in wit, bruin en grijs; gemiddeld 190 mm × 290 mm) stellen negen allegorische jachttaferelen voor, waarop achtereenvolgens Diana, Venus, Juno, Minerva, Mars, Plutus, Penia (de Armoede), Chronos (de Tijd) en Jupiter trachten de mensen in hun macht te krijgen. De inhoud wordt verklaard door Nederlandse versregels onder de tekeningen, waarvan het geschrift (pen in zwart-bruine inkt) omstreeks 1600 gedateerd kan worden. De tekeningen die aan vier zijden, maar vooral aan de bovenkant afgesneden zijn, waren vroeger geplakt in een album dat uit minstens vijf in tweeën gevouwen bladen bestond (watermerk: verg. W.A. Churchill, p. CCXLV, nr. 312). De tekeningen waren op de voorzijde (recto) geplakt en op de achterzijde (verso) werd voor iedere voorstelling een verklarende Latijnse tekst geschreven en men neemt aan, dat het Latijnse commentaar door Otto Vaenius eigenhandig geschreven zou zijn. Het buitenste blad met de titel en het eerste Latijnse vers is verloren gegaan en het overgebleven katern van vier in tweeën gevouwen bladen is eveneens beschadigd. De tekeningen die aan de vier hoeken vastgeplakt waren, werden vervolgens door een latere eigenaar, waarschijnlijk Jacobus van der Sanden losgemaakt (de sporen van de roodachtige kleefstof zijn op de oude bladzijden nog duidelijk te zien), en op nieuw, veel dikker papier geplakt. Vijf in tweeën gevouwen bladen van dit papier werden rond en tussen de oude bladen geschoven en vormen thans samen het middelste deel van het album, dat Jacobus van der Sanden in 1781 samenstelde. Jacobus van der Sanden, die sedert 1757 secretaris van de Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen was, voegde nog andere in tweeën gevouwen bladen (watermerken: lelie; IV (J. Villedary); J. Kool) aan het album toe en plooide ze om het oudere gedeelte. Hij schreef o.a. een nieuwe titelbladzijde met de titel ‘Venationum novem Archetypa’ en een inleiding voor ‘de lezer en de beschouwer’ (fol. 9ro-11ro), vulde vervolgens het ontbrekende eerste Latijnse vers aan (fol. 11vo) en vertaalde de onder de tekeningen geschreven Nederlandse teksten in het Frans (fol. 30vo-32ro). Op 19 juni 1781 bood hij het geheel aan Jozef II aan. De keizer | |
[pagina 153]
| |
wilde echter bij zijn bezoek aan Antwerpen geen geschenken aanvaarden en gaf het album aan de eigenaar terug met de woorden ‘C'est beau, gardes-le-vous’. Ook deze gebeurtenis werd in het album vermeld, dat nu 42 folio's telde: mededeling dat de keizer het album had gezien en mooi gevonden (fol. 6ro); opdracht aan Jozef II (fol. 7ro-8vo); verslag van de aankomst van Jozef II te Antwerpen en van de audiëntie; een aantal door Van der Sanden ter ere van de keizer geschreven ‘épigraphes en dialogue’ (fol. 32vo e.v.); een verslag van het bezoek van Maria-Christina en Albert Casimir aan de Academie voor Schone Kunsten op 24 augustus 1781 (fol. 37ro en vo) en een brief van begin 1782 aan graaf de Neny, voorzitter van de raad van de keizer te Brussel (fol. 37vo-38vo). Fol. 1-5 en 39-42 zijn blanco. Ongetwijfeld vormen de tekeningen van Otto van Veen en de oude teksten het waardevolste gedeelte van het album, maar ook het verslag van Van der Sanden is interessant. M. Sabbe die het album - overigens vrij onvolledig - beschrijft, zegt hierover: ‘Le récit de l'audience de l'empereur dénote chez son auteur J. van der Sanden un esprit d'observation très éveillé. On y reconnaît la plume du journaliste qui de son temps dirigeait la Gazette van Antwerpen. Malgré la rhétorique obséquieuse de son style, on distingue dans son compte rendu un accent de sincérité naïve. Ces pages ont une valeur réelle au point de vue de la petite histoire.’ Het album werd vervolgens het eigendom van Jacob Karsman (Antwerpen 1818-Berchem 1886) en bevond zich in 1926 nog in het bezit van de erven Karsman, toen M. Sabbe het beschreef.
De tekeningen stellen telkens als hoofdfiguur een god of een godin uit de klassieke oudheid voor, maar de betekenis en het uiterlijk van deze goden en godinnen wijzigden zich in de volgende eeuwen herhaaldelijk. Otto van Veen volgt de in zijn tijd gangbare traditie, die soms nauw bij de klassieken aansluit, maar ook andere elementen omvatGa naar voetnoot2. | |
[pagina 154]
| |
Afb. 1. Diana
Afb. 2. Venus
| |
[pagina 155]
| |
In het midden van de eerste tekening, op een open plek in het bos, is Diana voorgesteld. Zij loopt naar links en is gekleed in een naar achter fladderend kleed, dat haar schouders bloot laat. In het opgestoken haar is een kleine halvemaansikkel zichtbaar. Op haar rug hangt een pijlkoker en in haar rechterhand houdt zij de boog. Met haar andere hand wijst zij op de jachtscènes links op de achtergrond, waar honden een hert achtervolgen, terwijl een tweede dier reeds op de grond geworpen is en door de honden verscheurd wordt. Links op de voorgrond zijn netten gespannen. De nimfen die Diana begeleiden, houden honden aan de lijn en dragen spiesen, netten en een jachthoorn. Onder de tekening staat geschreven: ‘Diana heeft al haer luste / met groot onruste / het wilt te iaghen // Soe met honden als schieten / Tkan haer nijet verdrieten / oft met listijghe laghen’. Diana of ArtemisGa naar voetnoot3 was reeds in de klassieke oudheid de heerseres over het woud en de met pijl en boog gewapende godin van de jacht. Zowel Diana als de nimfen van haar gevolg waren jonkvrouwen en Diana zelf werd vereenzelvigd met de maangodin, die een diadeem met de halvemaan in het haar droeg. In de middeleeuwen werd zij als Luna een van de planetengoden, maar tegelijkertijd gold ze als een exemplum van de kuisheid, o.a. bij Dante (Purgatorio XXV, 131). De renaissance nam beide motieven over, maar begon ook weer de klassieke godin van de jacht in de op de oudheid geïnspireerde kleding af te beelden. Op de weer latere, hier besproken tekening, is Diana zowel de godin van de jacht, als het toonbeeld van de deugd der kuisheid, die op de volgende tekening overwonnen wordt door Venus, de godin van de liefde.
Op de tweede tekening zit Venus onder een grote boom op een tweewielige wagen, die de vorm heeft van een zetel. Rechts naast | |
[pagina 156]
| |
haar knielen twee jagers met hun honden. Venus is naakt, afgezien van een in plooien om haar heen gedrapeerde mantel. Op de rugleuning van haar zetel zitten twee duiven. Deze vogels horen van oudsher bij de godin van de liefde en worden nog bij Ripa vermeld onder de attributen van Venus en als het zinnebeeld van ‘Carezze amatorie’Ga naar voetnoot4. Een inventie van Otto van Veen, waarnaar een prent door Petrus Perret bestaat, beeldt ‘de onberaden jeugd’ uit als een door Venus, Cupido, Silenus, Ceres, Bacchus en Egestas of de Armoede, omringde jongeman, die op een kussen leunend op de grond ligt, en die Saturnus en vooral Minerva trachten te reddenGa naar voetnoot5. De overeenkomst met de gevaarlijke liefdesgodin op de prent, doet veronderstellen dat Venus ook op de tekening de verkeerde of althans gevaarlijke liefde betekentGa naar voetnoot6. Links op de voorgrond zijn twee op de rug geziene jagers ten halven lijve afgebeeld. De ene jager draagt zijn jachtspies over zijn schouder, maar de andere is door een pijl in de borst getroffen en staat op het punt zich door Cupido te laten meetronen naar de godin van de liefde. Rechts op de achtergrond zitten liefdesparen onder de | |
[pagina 157]
| |
bomen, terwijl links Diana tracht een tegenstrevende jager te dwingen zijn honden, die een hert opjagen, te volgen. Twee met klimop omrankte boomstammen - misschien ook bedoeld als een symbool van liefde - sluiten de compositie af. De tekst eronder luidt: ‘Venus tracht meer / naer menschen teer / dan naer wilt, beer oft hert // Dat selfs iagher met honden / van Diana vuijtgesonden / dickwils haer geuanghen wert’. De volgende tekening stelt Juno, de gemalin van Jupiter en de koningin der goden voor. Juno draagt een kroon op haar hoofd en houdt in haar linkerhand een scepter, als bewijs van haar macht. Het onderschrift is: ‘Juno met hoochheijt en staet / haer seluen laet / van menijghen iaghen // Dij er veel om steruen / sonder rust erweruen / in eenijghen daghen’. Naast Juno staat de aan haar gewijde vogel, de pauw, met zijn lange staart vol ogen, die tot op de grond hangt. Volgens Ovidius (Metamorfosen I, 567 e.v.) moest Argus met zijn honderd ogen Io, de geliefde van Jupiter, die uit wraak door Juno in een koe was veranderd, bewaken, maar bij het luisteren naar het zoete fluitspel van Mercurius, vielen zijn vele
Afb. 3. Juno
| |
[pagina 158]
| |
ogen het ene na het andere dicht en hij werd in zijn slaap door Mercurius gedood. Juno nam toen de honderd ogen van Argus en tooide er de staart van haar lievelingsvogel mee, waar zij schitteren als even zovele edelstenen. Juno is op de rug gezien en loopt naar links, maar zij keert zich onder het lopen enigszins om en werpt kronen en scepters naar de achter haar aan lopende mannen en vrouwen, waaronder verscheidene paren zijn. De begeerte naar macht en hoge ambten is sterker dan de liefde. Op de grond, tussen de dringende mensen, liggen de dode lichamen van hen, voor wie deze jacht reeds noodlottig is geworden en een jachthond jaagt achter Juno's pauw. Juno werd beschouwd als de godin die macht, rijkdom en de heerschappij over vele rijken kon verlenenGa naar voetnoot7, een traditie die terug- | |
[pagina 159]
| |
gaat op het klassieke verhaal van het Parisoordeel, waarbij Juno aan de tot scheidsrechter gekozen Paris de heerschappij over heel Azië en zelfs over de hele wereld beloofde. Athene beloofde hem dapperheid ofwel wijsheid en Venus zegde hem het bezit van de schoonste vrouw toe. In latere teksten worden de drie godinnen allegorisch verklaard als drie levenswijzen, Juno of Hera als vita activa, Minerva of Athene als vita contemplativa en Venus of Aphrodite als vita voluptaria en het hing van de mens af, welk leven hij wilde kiezenGa naar voetnoot8. Juno's vogel, de pauw, betekent de hoogmoed, de eerzucht en ook de praalzucht van hen die naar rijkdom en macht strevenGa naar voetnoot9. Op de tekening van Otto van Veen schenkt Juno wel kronen en scepters aan haar volgelingen, maar geen geld of rijkdom. De man rechts, die achter Juno aanloopt en een beurs | |
[pagina 160]
| |
in zijn hand houdt, wil de heerschappij en de macht om te regeren met geld kopenGa naar voetnoot10. Op de achtergrond naderen rechts een krijgsman te paard, een man op een steigerende ezel en een op een olifant rijdende figuur. De krijgsman met zijn gevelde lans, betekent dat men de regering en de macht ten koste van strijd en oorlog kan veroveren. De ezel was een algemeen bekend voorbeeld van domheid in het algemeen, maar de steigerende ezel op deze tekening doet sterk denken aan een van de illustraties, die Otto van Veen ontwierp voor de in 1607 uitgegeven Emblemata Horatiana, waar onder het motto ‘Amicitiam fovet munificentia’ de vergeefse poging om op een ezel hogeschool te rijden, de stelling illustreert, dat het even onmogelijk is vrienden te hebben, zonder hen geschenken te geven en voordelen te bezorgen, als een ezel te dresserenGa naar voetnoot11. De olifant kon o.a. een symbool van de vorst zijn. Het bezit van levende olifanten was oorspronkelijk voorbehouden aan vorsten en behalve als strijdolifant en - althans in Europa - als een zeer zeldzaam dier, werd de olifant ook gezien als een mogelijkheid om de triomftocht van een vorst of veldheer meer luister te geven. In allegorische zin werden aan dit dier vele goede eigenschappen toegeschreven, o.a. de deugden, die de vorst moest bezitten. De olifant werd dan ook beschouwd als het symbool en zelfs het teken of de zogenaamde hiëroglyphe van de koning en de koninklijke macht. Carel van Mander schrijft b.v. kort en bondig ‘Den Oliphant beteyckent den Coningh en d'Egyptsche hebben hem daer mede beteyckent’Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 161]
| |
Links op de achtergrond staat een jager met zijn honden en achter hem zijn gespannen netten zichtbaar. Links op de voorgrond staan twee personen, een oude man met een lange baard, die een boek onder zijn arm houdt en slechts ten halven lijve afgebeeld is en achter hem een jongere man, die papier en pen gereedhoudt om de gebeurtenissen te beschrijvenGa naar voetnoot13. De wijsgeer en de schrijver of de dichter kijken naar de achter de heerschappij en de macht jagende mensen, maar nemen niet aan deze jacht deel. Vele van de Emblemata Horatiana illustreren dezelfde gedachte, nl. dat de ware wijsgeer Venus en Cupido, rijkdom en bezit, macht en ambitie, voorspoed en tegenspoed, niet acht, maar rust zoekt in een soort stoïcijnse gelatenheid, waarbij de studie hem helpt en Minerva, Apollo en de muzen hem beschermen. Zeer duidelijk wordt dit uitgebeeld door het embleem ‘A Musis tranquillitas’, waar Apollo en Minerva Metus of de Vrees en Tristitia of de Droefheid op de vlucht jagen en Minerva tegelijkertijd haar schild met de Medusakop beschermend boven het hoofd van een geleerde houdt, die met een boek in zijn hand rustig op de grond zit, omringd door de negen muzenGa naar voetnoot14.
Onder de vierde tekening die de Helicon voorstelt, staat de tekst: ‘Pallas met eeren / en de muse begheren / gheesten edel van aert // | |
[pagina 162]
| |
Afb. 4. De Muzenberg
Die haer goude boeijen / behaghen nijet vermoeijen / maecken sij geeert en vermaert’. In het midden, op de achtergrond, bespeelt Apollo de lier. Hij is omringd door vijf muzen. Links trekken Minerva en een zesde muze een met een lauwerkrans gekroonde dichter, die een boek onder zijn arm houdt, bij zijn mantel naar zich toe, terwijl een andere muze hem de gouden voetboeien omdoet, die hem in hun midden moeten vasthouden. Wat verder naar achter staat nog een figuur en rechts tracht een tweetal muzen een weglopende man tegen te houden. In de linker benedenhoek zit een jonge man met een open boek en een pen in zijn handen. Rechts stroomt het water uit de aan de muzen gewijde bron, die ontstond door de hoefslag van het gevleugelde paard PegasusGa naar voetnoot15. | |
[pagina 163]
| |
Links boven zien we Pegasus door de lucht vliegen en voor hem uit vliegt Fama, die op haar bazuin blaastGa naar voetnoot16. Pegasus, het dichterros, dat volgens de legende geboren was uit het bloed van de door Perseus gedode Medusa, kon zelf ook het gerucht of de faam betekenen en wel in het bijzonder de goede faam, die een gevolg is van de deugdzaamheidGa naar voetnoot17. Carel van Mander schrijft ‘Met t' vlieghende Peerdt / wort gherucht beteyckent / t' welck vlieght / en | |
[pagina 164]
| |
doet de Borne der Sang-Goddinnen vloeyen dat is / verweckt den Poeten te singhen den lof der vermaerde Mannen’Ga naar voetnoot18. Pegasus kon soms - in tegenstelling tot de gangbare legende - Perseus tot ruiter hebben, daar Pegasus de faam is, die telkens ontstaat na een heldhaftige daad en de naam van de held draagt tot aan het einde der wereld. Perseus betekent volgens Van Mander ‘de redelijckheyt oft het verstandt’Ga naar voetnoot19. Hij is meestal gewapend met een spiegelend schild, dat het hem mogelijk maakte de Medusa te doden zonder door haar aanblik versteend te worden, maar soms heeft hij ook wel een spiegel in zijn hand, zoals hier het geval is. De spiegel is tevens het attribuut van Prudenza en van Scienza of de WetenschapGa naar voetnoot20.
De zege van de wijsheid en de dichtkunst wordt te niet gedaan door Mars, die met zijn oorlogsgeweld alles vernielt. Mars, die de mensen op elkaar laat jagen, verschijnt in de wolken, boven het strijdgewoel met een zeer levendig weergegeven ruitergevecht op de voorgrond. De tekst van deze tekening zegt: ‘Mars wijens wrede iacht / moet sijn veracht / want zijn wapenen bederuen // veel landen en steden / daer deucht, recht en reden / oock konsten slapen en steruen’. Mars, de god van de oorlog, was de zoon van Juno, de godin van de rijkdom, omdat, zoals Van Mander het uitdrukt: ‘den Rijckdom verhoovaerdight / en dat door hooghmoedt nijdt en tweedracht ontstaen, waer door den krijgh zijnen oorsprongh heeft. Oock is ghemeenlijck de begeerte tot Rijckdom, Coninghrijcken en heerschappijen / oorsake der Oorlogen’Ga naar voetnoot21. Otto van Veen | |
[pagina 165]
| |
Afb. 5. Mars
verdubbelt als het ware deze volgorde, door Juno alleen koninkrijken en heerschappijen te laten uitdelen en na de krijgsgod Mars, Plutus, de god van de rijkdom ten tonele te brengen.
Plutos of Ploutos werd wel een kind van de vrede genoemdGa naar voetnoot22, maar ook de oorlog kan aanleiding zijn om zich te verrijken door | |
[pagina 166]
| |
plundering en buit. Hoe dit gebeurt wordt verklaard door het onderschrift van de zesde tekening: ‘Plutus des rijckdoms godt / van soe menijghen sot / oock geiaecht wert zeere // van die hem setten bouen deucht en wetten / bouen staet en eere’. Plutus is volgens de traditie blind. Hij werd door Zeus van het gezicht beroofd, omdat hij alleen aan de goede mensen zijn schatten wilde schenken; soms is hij ook lam en kreupel, nl. als hij naar de mensen toegaat, die dan al grijsaards zijn als hij aankomt, maar als hij hen
Afb. 6. Plutus
| |
[pagina 167]
| |
weer verlaat, is Plutus zéér snel, zó snel dat men zou denken dat hij vleugels heeftGa naar voetnoot23. Otto van Veen stelt Plutus op de tekening voor als een oude, kreupele man, die met een kruk of houten been loopt. Hij heeft twee grote vleugels en deelt met beide handen uit een grote tas geldstukken uit. In de Emblemata Horatiana komt dezelfde monsterlijke god tweemaal voor, echter zonder vleugels. Het ene embleem ‘Pecuniae obediunt omnia’, toont Plutus gezeten op een troon, waarvoor de Vrijheid, de Eer, de Deugd, de Faam, de Vroomheid en de Adel op de knieën liggen. Bij een vorig embleem (‘Stultitiam patiuntur opes’) zet de Dwaasheid Plutus een narrenkap op het hoofdGa naar voetnoot24. Op de hier besproken tekening wordt met de macht van Plutus echter niet gespot, allen volgen hem. Op de voorgrond heeft een dichter zijn lauwerkrans, een boek en een rol papier op de grond gegooid om in zijn uitgestoken rechterhand enige munten te kunnen opvangen. Op de achtergrond volgen een man die reeds een kroon en een scepter vasthoudt, maar nu de rijkdom verkiest, een liefdespaar en twee jachthonden. Verder zien we opnieuw een man op een steigerende ezel rijden, die nu een naar één kant doorslaande weegschaal vasthoudt en naast hem een krijgsman te paard, wiens helm de vorm heeft van de kop van een roofvogel. Op de punt van zijn speer is een afgehouwen mensenhoofd gestoken. In de Emblemata Horatiana is het afgehouwen hoofd het attribuut van de Toorn of de Wreedheid, maar ook van de Schuld of de MisdaadGa naar voetnoot25. Helemaal rechts nadert een dichte drom mensen die de | |
[pagina 168]
| |
rijkdom najagen en links zien we in de verte de zee en een scheepje. Twee gevaarlijke rotsen, een grote en een kleine, steken boven het water uit, wat weer doet denken aan de Emblemata Horatiana, nl. het embleem ‘Medio tutissimus ibis’, waar een dwaas tussen de Gierigheid en de Verkwisting is geplaatst. De dwaas verkiest de Verkwisting, terwijl op de achtergrond een schip op de rots van Scylla schipbreuk lijdt en de woorden ‘incidit in Scyllam, cupiens vitare Charybdim’ illustreertGa naar voetnoot26. In de linker benedenhoek van de tekening staat een oude man met een lange baard, die een jachthond naast zich heeft en door de rand van het blad wordt oversneden. De grijsaard staat tegenover Plutus en is tegen de bekoring van de god van de rijkdom gewapend met de knots van Hercules en het schild van Minerva. De knots betekent de deugd en het schild de wijsheidGa naar voetnoot27.
Na de rijkdom komt de armoede, die elders vaak dadelijk op de oorlog volgt. Het is echter de verkeerde armoede, die een gevolg is van verkwisting en nalatigheid en niet de vrijwillige armoede, die eerder een deugd is. Penia, de Armoede, zit op een heuveltje en een bos stro, haar kleren zijn gescheurd en naast haar liggen een afgekloven bot en een koolstronkGa naar voetnoot28. In haar rechterhand houdt zij | |
[pagina 169]
| |
de uiteinden van een aantal strikken, waarmee zij de mensen vangt. De verklarende tekst luidt: ‘Penia, goddinne quaet / des armoedes gehaet / sonder veel te iaghen // D'onbedachten en onuroeden / die sich voor haer nijet hoeden / krijght meest al in haer laghen’. Op de voorgrond, tegenover Penia, staat de geblinddoekte Fortuna. Zij is op de rug gezien en houdt met beide handen een bol zeil vast. Aan haar voeten zijn enige mannen bezig met speelkaarten, dobbelstenen, een dambord enz.Ga naar voetnoot29. Geheel links zit Bacchus op een wijnvat en reikt een kelk aan een man, wiens linkervoet al in de lus van een van de strikken van Penia steekt. Op de achtergrond staan vier al eerder afgebeelde goden, nl. Venus omgeven door haar aanbidders, Juno met haar volgelingen en haar pauw, Mars en Plutus. De goden uit de klassieke oudheid hebben hier bijna de betekenis van de zonden luxuria, superbia, ira en avaritia gekregen. Bacchus' wijnbeker is een attribuut van gula, de gulzigheid. Diana en Minerva, die geen zonden, maar deugden vertegenwoordigen zijn hier niet opnieuw afgebeeld. Rechts, achter Penia, is een donker | |
[pagina 170]
| |
Afb. 7. Penia
hol, waarin zich een aantal mensen bevinden, die door hun houding en hun gebaren uiting geven aan hun droefheid en hun wanhoop. Misschien heeft Vaenius zich hier laten inspireren door het zogenaamde Cebes-tafereelGa naar voetnoot30, een allegorisch tractaat over de levensweg van de mens, dat men vroeger aan een leerling van Socrates toeschreef, maar dat eerder verwant is aan de laat-stoïcijnse school. De eclectische auteur van deze uit het begin van onze jaartelling daterende tekst is onbekend. In de 16de en 17de eeuw werd deze tekst gedrukt, ook in verscheidene Nederlandse versies. Hierin wordt o.a. beschreven hoe de mensen zich verdringen rond de blinde Fortuin, die op een bol staat en aan sommigen haar gunsten schenkt en aan anderen niet. Degenen die rijkdom, roem, adel en koninkrijken hebben gekregen, verkwisten en verliezen echter weldra alles en wanneer zij niets meer bezitten, worden zij uitge- | |
[pagina 171]
| |
leverd aan de vergelding en opgesloten in een donker hol, zoals hier op de tekening het geval is. De achtste tekening toont de gevleugelde Chronos of de TijdGa naar voetnoot31, die naar rechts loopt en met beide handen de zeis zwaait, waarmee hij alles zal neermaaien. Voor zijn voeten ligt een man voorover op de grond, met pijl en boog - misschien een toespeling op de liefde
Afb. 8. Chronos
- naast zich; een andere man houdt in zijn handen een beker en een pastei, de attributen van de gulzigheid; een derde ligt op een geldzak, het symbool van de gierigheid en houdt een beurs omhoog, alsof hij zich van de dood wil vrijkopen; een vierde houdt in elke hand een koningskroon. Tussen hen in liggen twee jachthonden. Wat verder weg lijken twee op de rug geziene figuren nog te willen vluchten, een van hen houdt een roer, het attribuut van Fortuna, | |
[pagina 172]
| |
omhoogGa naar voetnoot32. Links zweeft Fama, zij vliegt naar links en heeft twee bazuinen, volgens de traditie de goede en de slechte faam. Onder haar linkerarm draagt zij enige folianten, waarvan een haar ontglipt. Op de voorgrond liggen brokken steen, een kapiteel van een zuil en wat verder weg een geraamte. Rechts sluit een ruïne de compositie af. Onder de tekening staat: ‘Cronos groot van waerden / onverbiddelijck vp aerden / al vernielt en veriaecht // Dat nauwelijcx de fame / enijghen name / daer van ontdraecht’. In de bekende Trionfi van Petrarca overwon de Faam de Dood, de Tijd de Faam en tenslotte de Eeuwigheid de Tijd. De tekst onder de tekening stelt ook de Tijd boven de Faam, maar Chronos heeft hier tevens de taak de nog zieltogend op de grond liggende lichamen neer te maaienGa naar voetnoot33.
De negende en laatste tekening heeft als onderschrift: ‘De opperste goden / deur (wijens) hun geboden / doen de deuchden iaghen // naer hun liefste vrienden / die hun vp aerden dienden / om in den hemel te draghen’. Boven in de wolken zitten de goden rond een lange tafel geschaard. Links, aan het hoofd van de tafel is de plaats van Jupiter, die zich half omwendt om de naar boven stijgende mensen te ontvangen, naast hem staat de adelaar. Juno en drie andere goden zitten achter de tafel; ervoor, op de wolken, zitten Neptunus en Hercules. Wat meer naar rechts staat Pan met de Pansfluit en op de achtergrond zijn enige figuren bezig met de gereedstaande kruiken nectar. In de rechter benedenhoek staat Virtus, de Deugd. Zij draagt een helm op het hoofd en is gewapend met een zwaard, dat echter nog in de schede steekt. Virtus heeft | |
[pagina 173]
| |
haar linkerhand gelegd op de schouder van de man naast haar, die haar wil volgen. Voor hen rijdt een man op een gebreidelde leeuw, het symbool van magnanimitas, de grootmoedigheid. De deugd Magnanimitas wijst hem zelf de weg naar boven. Links zweven deugden met hun beschermelingen over de wolken omhoog. Onderaan Temperantia, die te herkennen is aan haar attribuut, de breidel; daarboven Fortitudo die een stuk van de schacht van een
Afb. 9. De deugden dragen de mensen omhoog
zuil draagt en weer hoger Prudentia met de spiegel. Nog hoger houdt een oude man die door Pietas wordt gesteund, een rond altaartje waarop een vlam brandt, het symbool van de deugd pietas, in zijn armen en helemaal boven staat Justitia met een weegschaal in haar hand, terwijl de man die zij begeleidt door Jupiter wordt verwelkomd en opgenomen in de kring der goden. De volgorde van de deugden, dat wil zeggen de wijze waarop virtus of de deugd in het algemeen, wordt onderverdeeld in een aantal ondergeschikte deugden, is niet willekeurig en komt vaker in het oeuvre van Otto van Veen voor. Het eerste embleem van de | |
[pagina 174]
| |
Emblemata Horatiana met het motto ‘Virtus inconcussa’ stelt in het midden de staande Virtus voor, die haar voet zet op de overwonnen op de grond liggende Fortuna. De groep van Virtus en Fortuna is omgeven door stralen en een kring van wolken, waaronder de verworpen symbolen van aardse macht en roem liggen, kransen, scepter en kroon, een bazuin enz. Links en rechts zitten engeltjes op de wolken met dezelfde attributen als de deugden. Zij stellen dezelfde reeks deugden voor en weer wordt de groep van de vier kardinale deugden aangevuld met magnanimitas en met pietas, die samen met justitia bovenaan wordt geplaatst. Reeds eerder had Van Veen dezelfde compositie gebruikt voor de zogenaamde deugdenspiegel van Philips II, die door Petrus Perret werd gegraveerdGa naar voetnoot34. In haar artikel over de Emblemata Horatiana heeft I. Gerards-Nelissen erop gewezen, dat dit werk eveneens als een handboek of spiegel voor een jonge vorst, prins of edelman kan worden beschouwdGa naar voetnoot35. Bij de hier besproken tekeningen mogen we aan een zelfde omgeving denken. De reeks allegorische jachttaferelen, waarbij telkens de volgende allegorie de voorafgaande overwint en te niet doet, is verwant aan de gedachte van de Trionfi en ook aan de minder bekende ‘Circulus vicissitudinis rerum humanarum’, die echter een zich steeds | |
[pagina 175]
| |
herhalende kringloop uitbeeldt en niet aan een definitief slot toekomtGa naar voetnoot36. Ondanks deze overeenkomsten vormt de reeks tekeningen echter toch een op zich zelf staand geheel, dat zeer interessant is door de wijze waarop de klassieke thema's uitgebeeld worden volgens de opvattingen en de smaak van de tijd en ook door de vlotte, soms virtuose tekenstijl, waarbij de vlugge penseelvoering van Otto Vaenius en de beweeglijkheid van zijn figuren de barok aankondigen. In alle opzichten geven de negen tekeningen een goed beeld van zijn kunst. | |
‘Venationum novem archetypa’, neuf scènes de chasse allégoriques par Otto van VeenLe Cabinet des Estampes de la Bibliothèque Royale a acquis en 1970 un album formé en 1781 par le secrétaire de l'Académie des Beaux-Arts d'Anvers, afin de l'offrir à Joseph II lors de sa visite de la ville. La partie centrale de l'album, la plus importante, est constituée par un recueil ancien de neuf dessins d'Otto van Veen accompagnés de textes latins écrits vraisemblablement par l'artiste lui-même. Ces dessins présentent une suite de neuf scènes de chasse allégoriques, où Diane, Vénus, Junon, Minerve, Mars, Ploutos, Penia, Chronos et Jupiter poursuivent les humains et s'efforcent de s'en emparer. Diane, la déesse de la chasse et le symbole de la chasteté, est vaincue par Vénus et celle-ci l'est par Junon, la déesse distribuant sceptres et couronnes; mais le sage se détourne et cherche protection auprès de Minerve et des Muses et aspire à la gloire immortelle représentée par Pégase. Mars, fils de Junon, est suivi de Ploutos, le dieu aveugle et boiteux de l'argent. Penia, la Pauvreté, lui succède, mais peut également succéder à Vénus, Junon ou Mars. Chronos fait tout disparaître, même la Renommée; mais la Virtus, représentée selon le modèle classique, et six vertus conduisent les hommes vers Jupiter qui les convie au repas des dieux. Parfois la représentation des dieux et des déesses est étroitement fidèle aux canons classiques, mais elle est parfois aussi enrichie d'éléments postérieurs. L'ordre des personnages fait penser entre autres aux ‘Triomphes’ de Petrarque et au ‘Circulus vicissitudinis rerum humanarum’, suite moins connue; cependant l'ensemble porte incontestablement la marque personnelle d'Otto van Veen. |
|