De Gulden Passer. Jaargang 52
(1974)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kanttekeningen bij Delteil: ‘De Braekeleer’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreken ze maar over ‘Les deux femmes assises au seuil de leur maison’. D 3 en D 32 zouden gezichten zijn in het Ste Anna godshuis in de Otto Veniusstraat (D 32 staat bij H. & L. niet vermeld). Doch dit godshuis werd juist in 1874 afgebroken - het verschijningsjaar van H. & L. Indien deze localisering de juiste was, zouden de auteurs haar zeker hebben vermeld, al was het maar om de aktualiteit. Op de talrijke iconografische documenten die nog over dat godshuis bestaan is er nergens een plekje te ontdekken dat op een van beide etsen zou te herkennen zijn. Rik Schaefels heeft trouwens een schilderij gemaakt van het Ste Anna godshuis, dat gereproduceerd werd in Génard, Anvers à travers les âges, deel II, blz. 401. D 14 is voor de Antwerpenaar een puzzle. ‘Église du béguinage St. Nicolas à Anvers’. Ten eerste heeft er nooit een ‘béguinage St. Nicolas’ bestaan. Onwillekeurig denkt men aan de St-Niklaaskapel in de Lange Nieuwstraat. Maar die is het niet. H. & L. (Nr. 7) spreken eenvoudig, en terecht, over Église du Béguinage. Doch een bezoek aan het begijnhof, als een test, maakt niet wijzer. Het is er onmogelijk de achterzijde van de kapel te zien. Een gelukkig toeval bracht ons naar Apostolatus Maris, Italiëlei 72. Vanuit het restaurant op de eerste verdieping, zie je dat de ets het trouwe spiegelbeeld is van de absis, zoals ze nu nog bestaat. Het vorige nummer (D 13) kan echter wel gesitueerd worden. Deze ‘Impasse à Anvers’ is de thans verdwenen Schipstraat. Het prentenkabinet van de K.B. te Brussel bezit er de tekening van (SIII 68411), die op de rug Schipstraat getiteld is. D 51 is bij H. & L. gewoon ‘Femme à la fenêtre’. Waarom heet het hier ‘Petite boutique’? Met het schilderij uit het museum te Brussel heeft de ets niets te maken. Ook in de titels van latere werken schuilt er heel wat fantasie. ‘Le hameau de Deurne’ bv. (D 68) steunt op geen enkel iconografisch gegeven. Zulk een plekje kan je overal situeren! Waarom heet D 69 ‘Le moulin de Zurenborg’? Deze molen is trouwens een andere dan de molen op D 71, prent die nochtans ‘Le Village de Zurenborg’ genoemd wordt. Er waren in die tijd nog zoveel molens rond de stad. Er stond niet ver vandaar een stenen molen te Borgerhout. Het schilderij in het museum te Antwerpen, met die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Village de Zurenborg’, heet gewoon ‘De aardappeloogst’ zonder verdere precisering. Een ‘dorp’ Zurenborg heeft trouwens nooit bestaan. Al wie Delteil doorbladert, merkt aanstonds dat de volgorde der prenten nogal willekeurig is. De werken zullen zeker niet in deze volgorde onstaan zijn. Stellig is het zeer moeilijk, haast onmogelijk, een juiste datum voor alle prenten vast te stellen. Slechts enkele prenten zijn in het koper gedateerd, de tekeningen hebben meestal slechts een monogram en hoeveel schilderijen zijn er niet zonder jaartal. De grootste verandering in het grafisme van De Braekeleer komt na de dood van oom Leys. Zelfs bij Delteil is dit merkbaar. Na nr. 65 krijgen zijn etsen een ander cachet. Een ander hulpmiddel tot datering is de referentie aan de schilderijen. Het staat vast dat De Braekeleer dikwijls een ets maakte als de reproductie van een of ander schilderwerk. Er zijn dan nog enkele gegevens van plaatselijke iconografie en geschiedenis, die een werk kunnen situeren. De Stad Antwerpen heeft in 1972 een boek ‘De Braekeleeriana’ van Dr. Mark Tralbaut uitgegeven, dat een mijn is van realia en documenten over de Braekeleer. Zeer dankbaar hebben wij van die bron gebruik gemaakt. Naar de getuigenis van Hippert & Linnig, die we best mogen aanvaarden, is D 1 de eerste ets die De Braekeleer maakte. In welk jaar ontstond ze? In het Antwerpse Prentenkabinet wordt er een voorbereidende schets van bewaard (inv. 990): een hoeve met strooien dak, met rechts een mager boompje. Op de ets is dat een stevige boom geworden die met grote lovertakken in een curve over het dak neerbuigt. Anderzijds staat vast dat De Braekeleer voor de triënnale van Antwerpen in 1858, hij was dus 18 jaar oud, vijf werken inzond, waartussen een ‘Maaier’. Van dit thans verloren schilderij heeft Dr. M. Tralbaut op een veiling te Antwerpen een minuscule krabbel van De Braekeleer ontdekt. De algemene opbouw en het huisje zijn identiek met de ets. De curve-beweging van het lover is dezelfde als op de ets. Alleen zijn de drie figuurtjes verdwenen, op de plaats van het kind zit een maaier zijn zeis te wetten. De volgorde moet dus zijn: schets, ets, schilderij. Daar het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. H. De Braekeleer, Boerenerf. Tekening, potlood (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. H. De Braekeleer, Boerenerf. Ets, 1e Staat (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. H. De Braekeleer, De maaier. Tekening, potlood en oostindische inkt (Particuliere verzameling)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilderij in de herfst van 1858 getoond werd, moet de ets slechts enkele maanden vroeger gemaakt zijn, zegge in de eerste helft van 1858. D 3 zou ‘De pomp’ moeten heten en werd in 1860 gemaakt. In dat jaar schilderde hij een gelijknamig werk, (verz. Pottier), waarnaar hij, volgens E. de Bom (De Braekeleer en Antwerpen) ‘een mooie ets maakte’. Zoals gezegd, berust in het Prentenkabinet van de K.B. een nauwkeurige tekening van D 13. In de verzameling Fester te Cannes bevindt zich een schilderij ‘Schipstraat’, gesitueerd 1869. Is deze gissing wel juist? Op de allereerste proeven vindt men onder de handtekening, zeer licht gedrukt, het jaartal 1859! D 14. De begijnhofkerk heeft De Braekeleer vanaf een hoogte gezien. Dat moet vanaf de Spaanse wallen geweest zijn, dus vóór 1864, het jaar der sloping. (m.i. zelfs heel wat vroeger). Het was pas in 1868 dat namen gegeven werden aan de ‘geplande’ straten op de krijgsgronden. Het moet minstens 1870 geworden zijn eer op deze plaats een huis stond van waaruit hij deze prent kon maken. Doch dan tekende De Braekeleer niet meer zo laborieus. D 16 moet in verband gebracht worden met het schilderij in het museum te Verviers. Doch, ongelukkig, draagt het schilderij geen datum. Een wonderlijk geval is D 18. Op het eerste gezicht denkt men aan het schilderij, zonder vrouwenfiguurtje, dat hij in 1877 tot driemaal toe hernam. De plaats van de ezel, van de schilder en de algemene schikking van het atelier zijn identiek met dit etsje. En toch zou dit een tamelijk jong werk zijn daar het bij H. & L. slechts nr. 11 heeft, voor ‘La ménagère’ (D 25) dat de Braekeleer zelf 1860 op het koper dateerde. Stilistisch klopt dat echter niet. In welke mate is de volgorde bij H. & L. chronologisch? Zou het niet beter rond 1869-70 geplaatst worden, als één der laatste etsen van zijn eerste werkwijze? Sommige delen, als bv. het vrouwtje, zijn tot zuivere lijnen herleid, er is een streven naar lichtwerking merkbaar - en dan wordt de afstand tussen ets en schildering verkleind. Een nota bij D 28: in het Stedelijk Prentenkabinet is geen spoor te bekennen van de eerste staat en de zg. tweede staat is zulk een hard, stuntelig geval dat het haast geen werk van De Braekeleer kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. Of de bijwerking moet gebeurd zijn in een moment van grote depressie. Van dat vrouwenhoofd zegt Delteil ook ‘l'oreille est à peine visible’. In werkelijkheid is het halve oor, dat niet bedekt is door een haarlok, zeer klaar zichtbaar. Op hetzelfde koper komen nog twee schetsen voor, die zeer slecht geëtst zijn. Een ervan is, pover, ‘De man met de grote hoed’, die we terugvinden in D 29 en D 30, in de houtsnede D 79 en zelfs als St. Jozef in de ‘Aanbidding der wijzen’ D 7. Welk belang mag De Braekeleer in deze figuur gesteld hebben? D. 39 ‘Le pont de bois’ moet een detailopname zijn van een deeltje der vestingwerken, die sinds de Franse tijd voorbij de Spaanse wallen werden opgetrokken. Dus moet dit etsje vóór oktober 1864 gemaakt zijn, want vanaf die datum werd met man en macht, aan zes zijden tegelijk, aan de afbraak van de vestingen en de wallen begonnen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor D 42. Heeft hij misschien in '64 een souvenir willen maken van die plaatsen waar hij dagelijks voorbij kwam in het naar huis gaan op de Mechelse Steenweg? Het vorige nummer D 41 is daarentegen minstens tien jaar later ontstaan. Het was op 17 augustus 1874 dat Leopold II de eerste houweelslag gaf tot de sloping van het Zuidkasteel. Daar op de ets de werken nogal gevorderd schijnen, moet de prent wel einde 74 of zelfs in 1875 gemaakt zijn. D 40. Van de Herentalse vaart bestaat een schilderij uit '65. Doch op het schilderij komen 2 figuren voor, op de ets staat er slechts een, op het achterplan. Het vertrekpunt kan dan de aquarel uit het Stedelijk Prentenkabinet te Antwerpen (inv. nr. 507) geweest zijn of een potloodtekening uit de oude verzameling Franck. Waarom M. Tralbaut de aquarel zoveel vroeger dateert (1858) en de tekening 1865, is mij een raadsel. De ets is dus ontstaan begin 1865, te meer daar ze gegrift werd op de achterzijde van D 42, de Spaanse wallen (1864). En dan komt dat verrassend ding D 47, ‘De lijnvissers’. Een zeldzame keer dat hij een vroeg werk op de plaat heeft gesigneerd en gedateerd. Zou hij er dan zo fier op geweest zijn, dat hij in 1861 een ets maakte, zo trillend van licht en lucht en atmosfeer? - Dertien jaar voor er van Impressionisme sprake was! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Datzelfde jaar 1861 maakte hij ook ‘De Ketelmaker’ D 48, dat in de 5e staat gesigneerd en gedateerd werd. De allerzeldzaamste D 49 is haast een zoekprentje. Het is rechtsonder dat tussen de grassprietjes de naam en de datum 1861 kan ontdekt worden! Het Stedelijk Prentenkabinet bezit drie exemplaren van D 50. Slechts op een van de drie kan men in de linker bovenhoek de handtekening en de datering 1861 lezen. E. De Bom weet te vertellen in zijn werk De Braekeleer en Antwerpen dat De Braekeleer, toen hij zijn atelier had in het huis ‘De Bonte Os’ in de Gildekamerstraat (van 1875 tot '78), daar prachtige dakenstudies maakte. Daar zullen dan D 53 en D 65 ontstaan zijn. Te meer daar het grafisme van deze etsen totaal verschilt van zijn vroegere dakenstudies, als bv. D 15 en D 23, waarin een zoeken naar volume en kleur te vinden is. Zijn grafische stijl is na de dood van Leys zuiver lineair geworden. Het is onmogelijk D 53 en D 65 te localiseren. De vroede vaderen der stad hebben helaas de oude stad zeer grondig afgebroken. Men kan slechts ongestaafde gissingen maken. Zou D 32 ook niet in deze periode mogen geplaatst worden? Dit werkje onstond na '74, het komt immers niet voor op de lijst van H. & L. en het is zo synthetisch lineair dat het in het begin van deze periode moet ontstaan zijn. Of een paar jaar vroeger? De mooie ets D 55 ‘De koolsnijdster’ maakte hij naar een schilderij dat thans in het Victoria and Albert Museum te Londen bewaard wordt. Zij kwam in het museum in 1901 uit een legaat Ionides. Het werk is niet gedateerd en het is onmogelijk te weten wanneer Ionides het kocht. Het ademt echter dezelfde geest als de prachtige ‘Bloemistentuin’ uit het museum van Antwerpen. Daarom heeft Dr. Tralbaut het in hetzelfde jaar 1863 gesitueerd. Een aanwijzing voor de ets. D 66 betekent een keerpunt in de grafiek van De Braekeleer. Het is de getekende overzetting van het schilderij ‘De kathedraal te Antwerpen’, die het Antwerps museum siert. De schildering is van '72. Maar opmerkelijk is het verschil tussen het schilderij en de ets. Hier verschijnt de eigen tekenstijl van de Braekeleer. Om de tinteling van het licht op de plaat te transponeren gebruikt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij niet langer rechte lijnen. Alles is kronkelig, sommige kromme lijntjes zijn als krioelende wormpjes. Alles trilt in het impressionistisch licht. Dat is zijn vondst na de dood van Leys. Zonder dat ooit toe te geven, moet Ensor zeer attent deze etsen van De Braekeleer bekeken hebben, toen hij zijn eerste etsen griffelde. En ook van Gogh leerde deze werkwijze kennen. Gelet op de tekening met de vele krullende lijntjes zouden D 68 en D 69 allicht te situeren zijn tussen 1872 en 1875. Vanaf '75 zijn de landschappen immers in het koper gedateerd. Naar het motief van het licht-overtogen etsje D 72 ‘Staande lezeres’, heeft De Braekeleer verscheidene schilderijen gemaakt. De ets schijnt me het meest verwant met de versie uit de verzameling van Dr. Martens te Astene die 1875 gedateerd is. Het wonderbare werk dat ‘De opschik’ heet (Delt. 73) is in het koper '76 gedateerd. Wat zou men hoog van de toren hebben geblazen, als een Frans impressionist dit gemaakt had. Geen enkele heeft aldus het alverterend licht in een prent weergegeven. De laatste ets die Delteil reproduceert is ‘De trap in het Waterhuis’. Zo gaat iedereen vermoeden dat dit werk van 1876 of 1877 zijn laatste ets is. (Het schilderij is van '76). Doch de laatste ets is van 1886, twee jaar voor de dood van de meester. Deze ets (D 67), misschien de mooiste die hij maakte, is het trouwe spiegelbeeld van de ‘Lezende vrouw’ uit het Antwerps museum, (vroegere verzameling Stern te Brussel) dat in 1886 gesitueerd wordt. De houding van de dame en haar typische kleding zijn dezelfde op schilderij en prent. De golvende schoorsteenloper, de kandelaar en de Chinese vaas vinden wij gedetailleerd terug op het schilderij ‘Het nagerecht’ van 1885. Het lijdt dus geen twijfel dat de ets in 1886 ontstaan is. Het is vanzelfsprekend dat de data die aan de schilderijen refereren, slechts een relatieve zekerheid hebben. Er kan immers een tijdsverschil zijn tussen het schilderij en de ets. Maar dat zal niet erg groot geweest zijn. Samenvattend kunnen wij dus een kleine chronologische lijst opstellen. (Werden niet opgenomen, de prenten uit de lijst van Hippert en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. H. De Braekeleer, Lezende vrouw. Ets (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. H. De Braekeleer, Lezende vrouw. Schilderij (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Linnig die dus vóór '74 zijn ontstaan en niet konden gesitueerd worden. Ze worden immers alle genoteerd bij Delteil).
Dit volstaat wel om verandering te brengen in de volgorde van Delteil. Doch wat met de andere prenten? Al bij al, in het zoeken naar een chronologische ordening, is het resultaat maar schamel. Amper een derde van het aantal etsen kon gesitueerd worden. Misschien vindt iemand anders wel, hier of daar, een nieuw aanknopingspunt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quelques notes se rapportant à delteil: ‘De Braekeleer’Bien que la bibliographie sur Henri De Braekeleer soit assez étendue, aucune étude approfondie n'a paru sur l'oeuvre gravé de ce peintre. Nous devons nous en tenir au seul catalogue raisonné de Loys Delteil, paru en 1925. Or pour les titres donnés à certaines estampes, l'auteur a été fort mal renseigné. Il aurait mieux fait de s'en tenir au catalogue, hélas incomplet, que Hippert et Linnig ont édité en 1874, du vivant de l'artiste. Il est impossible que Delt. 2 se situe à la place de l'Ancien canal. Delt. 3 et 32 n'ont pas été dessinés à l'hospice St. Anne, démoli en 1874. Delt. 14 n'a rien à voir avec la chapelle St. Nicolas - c'est l'église du béguinage, telle qu'elle existe toujours. Par contre Delt. 13 ‘Impasse à Anvers’ est l'ancienne Schipstraat. Pourquoi Delt. 51, qui s'appelait ‘Femme à la fenêtre’ chez H & L est-il devenu ‘Petite boutique?’ Il n'y a aucune ressemblance avec le tableau du Musée de Bruxelles. Le titre de Delt. 68 ‘Hameau de Deurne’ est de la pure fantaisie. Delt. 69 ‘Le moulin de Zurenborg’ est un autre moulin que celui de Delt. 71 ‘Le village de Zurenborg!’ (Et Zurenborg était tout au plus un hameau). Le tableau avec le même sujet a pour titre ‘Récolte de pommes de terre’ sans autre précision. L'ordre disparate des estampes, établi par L. Delteil, ne peut être chronologique. Cette chronologie est bien difficile à établir. Bien peu d'estampes sont signées et datées dans le cuivre. Tout comme plusieurs des tableaux ne sont pas datés et presque tous les dessins ne sont que monogrammés. Mais certaines données de topographie et d'histoire locale peuvent être des points de repère, de même que la référence aux tableaux dont plusieurs eaux-fortes ne sont que la reproduction. Enfin il y a l'évolution de son graphisme qui s'affirme de plus en plus et évolue fortement aux environs de 1869. Il est impossible dans un résumé de faire l'examen de chaque pièce que nous avons tâché de dater approximativement. Le tableau chronologique que nous publions suffit pour bouleverser l'ordre de Delteil. |
|