De Gulden Passer. Jaargang 52
(1974)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
De ongenoemde ‘inventor’
| |
[pagina 116]
| |
Afb. 1. Romeyn de Hooghe, Titelblad van G. Brandt, Historie der Reformatie... in... de Nederlanden, 1671
| |
[pagina 117]
| |
portret had vervaardigd. Met een dergelijk ‘tussenspel’ hebben wij dus rekening te houden. De kwestie wordt echter gecompliceerder - en dan vooral bij titelbladen, waarover ik het verder vooral wil hebben - wanneer wij ons afvragen wie de eigenlijke inventor van een gegraveerde of geëtste voorstelling is. Dat is vaak zelfs een geleerde, b.v. de schrijver van het boek of - wat zover ik weet weinig of nooit is opgemerkt - de auteur van het gedicht dat de titelprent begeleidt en uitlegt. De auteur van dit gedicht kan dan ofwel de auctor intellectualis of zelfs tevens een dilettant-tekenaar geweest zijn. Zo is bij voorbeeld onlangs in een uitstekend artikel nog eens terecht op de publicaties van de brieven van Johannes de Witt aan Arend van Buchel en anderen gewezenGa naar voetnoot3. In een brief van 23 februari 1604 schreef de Witt uit Amsterdam aan van Buchel (in het Latijn): ‘Deze brief raadpleegt u, heer advocaat, of liever doe ik het door middel ervan. Niet over het Recht of Justitia, waarvan ge een heilig ingewijde zijt, maar over Pictoria, van alle godinnen veruit de lieftalligste, waarvan ge de heilige mysteriën niet minder eert en begrijpt dan van die meer gestrenge godin. Aanhoor de zaak. Ik heb besloten een prent uit te geven en te verspreiden die Venus Pictoria moet uitbeelden. Zij zal hierop zeer schitterend op een koninklijke troon zitten, met de linker arm geleund op een blok marmer, waarop deze spreuk; ‘scherpte van vernuft, waardigheid en rijkdom, en rein genot schenk ik mijn vereerders’Ga naar voetnoot4. Dienstbaar moeten overal in het rond staande Gratiën zijn. Cupido, aanvliegend, moet penselen aanreiken. Niet die nietswaardige en wulpse Cyprische, maar de reine van de schilderkunst. De dag en het licht moet Fama, | |
[pagina 118]
| |
Afb. 2. Jan de Bisschop, Ontwerp voor titelblad voor S. van Leeuwen, Corpus Iuris Civilis, 1663 (Parijs, Stichting Custodia, collectie F. Lugt)
| |
[pagina 119]
| |
terwijl de draperieën van de troon opgelicht zijn, toelaten, terwijl ze terzijde staat. Bloemetjes moeten rondvliegende Amors strooien. Deze Venus van ons, door de beste schilder getekend, zullen we aan een niet geringer kunstenaar geven om ze op zeer ruim formaat te graveren, en we zullen haar opdragen (naar aanleiding van 's mans onlangs genoten gastvrijheid) aan de heer Hendrick Goltzius, met dit opschrift: ‘Aan Venus Pictoria, schitterendste aller godinnen en haar grote ingewijde de heer Hendrick Goltzius, zeer beroemd schilder en graveur, geeft dit ten geschenke Johannes Stephanus de Witt, Utrechter van de ridderstand, van diezelfde godin een zeer toegewijd bewonderaar, uitvinder (inventor) van deze prent’Ga naar voetnoot5. Dit opschrift onderwerpen wij aan uw kritiek. Oordeel, of het wel genoeg overeenkomstig het Oude Schrift gemaakt is, en volgens Romeinse gewoonte. Wat ik u bidden mag: vorm het, vorm het opnieuw: voeg toe, neem weg, ook het geheel, voor iets nieuws indien ge vindt dat het nodig is..., etc. etc. De prent is waarschijnlijk nooit tot stand gekomen, maar wij zien hier iets van de voorbereiding die op een soortgelijke manier ook moet hebben plaats gevonden voor een prent tien jaar later naar de Witt's inventie ter nagedachtenis van zijn oom Jacob FoeckGa naar voetnoot6. Duidelijk blijkt uit brieven van 16 november 1614 en 19 en 21 mei 1615, met hoeveel inspanning dezelfde opdrachtgever als inventor èn dilettant-tekenaar zich moeite gaf om vorm aan zijn gedachten te verlenen, die, zoals de Witt later schreef, maar ten dele door de graveur werden gerealiseerdGa naar voetnoot7. | |
[pagina 120]
| |
Afb. 3. Romeyn de Hooghe, Titelblad, naar ontwerp van Jan de Bisschop, van Const. Huygens, De nieuwe Zee-straet (eerste uitgave 1667), hier afgebeeld naar de herdruk in Korenbloemen, 1672
| |
[pagina 121]
| |
Afb. 4. Jan de Bisschop, Ontwerp (een van vijf) voor titelblad (zie afb. 3), 1667 (Voorburg, Huygens Museum Hofwyck)
| |
[pagina 122]
| |
Een derde voorbeeld dateert van meer dan een halve eeuw later. Wanneer Gerard Brandt in 1670 privilege aanvraagt voor zijn Historie der Reformatie en andere kerkelijke Geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden, dan wordt deze uitgave, die in 1671 het licht ziet, voorzien van een titelblad, door Romeyn de Hooghe geëtst. Het gedicht van Brandt op de titelprent begint als volgt: Hier etst de tekengeest een' print,
Daer 't oog terstondt den inhoudt vindt
Van honderden beschreven blaêren.
Dees' schildery kan 't wit verklaeren.
De Godsdienst rust op 't anker van
De Hoop, die 't kruis verduuren kan.
Wegh met de mutsaerden - Het branden
Houdt op. Men breekt de bange banden,
De boey van 't lichaem en 't gemoedt.
S'ontfangt de Vrijheit met de hoedt.
Het hoogh Gerecht van 't alsiend' ooge
Vertoont sich heerlijk uit den hooge,
Met krans en felle blixemschicht,
Met loon en straf. De Wreedtheit swicht,
De Schijndeucht vliedt, met al haer' listen,
En d'Inquisitie, bron der twisten.
De Liefde raekt hier uit den druk,
En vindt haer deel in 's landts geluk.
De voorgrondt draeght, ter rechter sijde,
de wijse Vrou, die, wel ten tijde,
Het quaedt der kerke, ver verspreidt,
Besnoeid' en sifte met bescheidt.
Het lijdtsaem Lam, de Knods, en d'Yver,
wiens voorhooft vlamt...’
En zo gaat het gedicht nog even veel regels verder, ‘de grijse Tijdt’, ‘de vrou Historie’, ‘de naekte Waerheit’, ‘de Sedenspiegel’, de ‘deucht’ die ‘twee pennen voert’ en met de ene zelfs de mis- | |
[pagina 123]
| |
drijven van vrienden beschrijft, terwijl de andere van vijanden ook de deugden ‘dorst te melden’. ‘Soo leeft’, eindigt Gerard Brandt, ‘hoe 't andren ook verstaen, De vrije Waerheit in haer' blaên’. Wanneer men in dit lange vers de begrippen en voorwerpen (waarvan de meeste met hoofdletters beginnen) er uit haalt, dan heeft men de voornaamste personificaties en hun attributen uit de prent bijeen. Het proces moet zijn geweest dat de auteur, in dit geval Gerard Brandt, de bouwstoffen aandraagt en ‘het verhaal’ van de voorstelling als inspirator heeft aangegeven (afb. 1). Voor een kunstenaar, die zijn Ripa kent en de vormentaal van zijn voorgangers in het hoofd heeft, is het dan een routine-arbeid om naar aanleiding van de door de auteur verstrekte begrippen een compositie ineen te zetten. De vijfentwintigjarige Romeyn de Hooghe maakt naar alle waarschijnlijkheid eerst een schets, die hij ter goedkeuring voorlegt, daarna werkt hij de tekening al dan niet in spiegelbeeld uit en maakt vervolgens de ets. In het geval van het Titelblad van Brandt's Historie der Reformatie noemt de Hooghe zich niettemin inventor. Waarschijnlijk pas nadat de voorstelling zo was getekend als Brandt het wenste, heeft deze hiernaar zijn gedicht gemaakt dat hij alleen met zijn initialen: ‘G.B.’, ondertekent. Die conclusie ligt voor de hand omdat Brandt ‘de wijse Vrou’ op de voorgrond rechts beschrijft en niet links zoals de ets haar toont, met haar snoeimes in de rechterhand. Wat wij hiermee willen poneren is dat de voorstellingen op titelbladen met de gedichten die deze titelbladen toelichten, steeds tesamen dienen te worden gezien en ‘gelezen’, iets wat ook voor emblemen geldt die men niet zonder de teksten dient te bekijken. En voorts bedenke men dat men in vele gevallen achter de ‘inventie’ van de kunstenaar zich nog een geestelijke inventor of inspirator moet voorstellen. Een corpus van onze titelbladen mèt hun gedichten zal voor de zeventiende eeuw wel een vrome wens blijven. En toch: zonder zo'n corpus zal men geen inzicht krijgen in de denkwereld van de auteurs die in de meeste gevallen de geestelijke vaderen, de eigenlijke inventors zullen blijken te zijn van deze gevisualiseerde ideeën vol personificaties en symbolen in ingewikkelde composities. | |
[pagina 124]
| |
De ware ‘inventor’ is volgens mijn gedachtengang dus meer dan eens de auteur, de kunstminnaar of dilettant, eerder dan in eerste instantie de kunstenaar, tenzij deze laatst genoemde nu juist ook de vakman van deze beeldentaal is. Men kan dan aan Rubens denken en later aan iemand als Abraham van Diepenbeeck, maar toch blijft er aarzeling: was B. Moretus, was Gevartius niet de eigenlijke inspirator of in Holland Constantijn Huygens, Jacob van Campen, Jacob Cats...Ga naar voetnoot8? Het gaat niet om portretten en landschappen, maar vooral om de profane en bijbelse historiën en allegorieën. Laten wij nog een paar noord-nederlandse voorbeelden nemen uit de kring der Remonstranten en dan in de eerste plaats van de advocaat bij het Hof van Holland, de dilettant-kunstenaar Jan de Bisschop (1628-1671). Het titelblad, door Cornelis van Dalen gegraveerd, van het Corpus Iuris Civilis dat door Simon van Leeuwen in 1663 werd gepubliceerd, is dankzij de verklaring achter op de Bisschop's studie voor dit titelblad (afb. 2) geheel te begrijpen. Het handschrift wijkt af van dat van Jan de Bisschop, maar de tekening is stellig van zijn hand en laat geen detail uit de tekst weg. In mijn bijdrage over Jan de Bisschop heb ik dat toegelicht (zie noot 2). In diezelfde studie beeldde ik ook het titelblad van Huygens' De nieuwe Zee-straet uit 1667 af. Noch de inventor, noch de tekenaar is genoemd, alleen de etser, namelijk Romeyn de Hooghe (afb. 3). In dit geval nu is de voorstelling ingegeven door Constantijn Huygens de Oude, die de heerbaan naar Scheveningen aan de Haagse kant door een variatie op de boog van Constantijn afgesloten wenste te zien. Boven de middenpoort is dan ook Huygens' devies CONSTANTER aangebracht. Dankzij een gedicht van Huygens weten wij zeker dat de Bisschop de ontwerper van de compositie was en dank zij vijf tekeningen met even zovele variaties en variaties op details van de | |
[pagina 125]
| |
Bisschop zelf weten wij ook dat de uiteindelijk geëtste voorstelling niet zo maar in een vloek en een zucht gereed kwam (afb. 4). Tot slot nog een enkele aanvulling op Jan de Bisschop's inventies die, zoals wij vaststelden, aan Hendrick Bary, Cornelis van Dalen en Romeyn de Hooghe voorbeelden verstrekte. Door een brief van Jan de Bisschop aan zijn zwager Gerard Brandt van 10 september 1666, weten wij dat de Bisschop de tekening vervaardigde voor het titelblad van Brandt's Historie van EnkhuisenGa naar voetnoot9. De brief werd weliswaar al eerder afgedrukt, maar niet het titelblad, zo mag hier thans met de betreffende brieftekst ook Bary's prent, die niet bij Hollstein vermeld is, worden afgebeeld, want duidelijk volgt hieruit met hoeveel nauwgezetheid elk detail werd nagegaan en welk een groot belang men juist aan de prent als uiteindelijke voorstelling, die de lading dekt, hechtte (afb. 5). Dit is het begin van deze brief: ‘Dilectissime Frater, De ‘blockjens’ zijn de vijf blokjes in het wapen van West-Friesland, staande naast dat van Holland. De stedemaagd houdt het wapen van Enkhuizen vast, de dukdalf of ton heeft duidelijk een zwaar | |
[pagina 126]
| |
Afb. 5. Hendrick Bary, Titelblad, naar ontwerp van Jan de Bisschop, van G. Brandt, Historie van Enkhuisen, 1666
| |
[pagina 127]
| |
accent gekregen. De publicatie van het titelblad moge het opsporen van de Bisschop's voortekening vergemakkelijken. Enige jaren tevoren, 15 september 1664, schreef Jan de Bisschop eveneens aan zijn zwager Gerard BrandtGa naar voetnoot10: ‘... Doch aengaende de figuren daer in te voegen is dit tot mijn leetwesen voorgevallen dat alhier overleden is aen de pest de plaetsnijder Philippe: dat daer in seecker een ramp en hinderpael...’. De graveur Pierre Philippe I te Den Haag, die in 1664 stierf, was omstreeks 1635 geboren. Het loonde, dacht ik, de moeite na te gaan of de Bisschop ook aan deze jonge graveur tekeningen kan hebben gegeven om in prent te brengen. Het blijkt dat Philippe werkte naar tekeningen van A. van de Venne (1658) en vooral J. Toorenvliet (1660), naar schilderijen van J. de Baen (1664) en A. Ragueneau en... bij Wurzbach onder no. 5 vermeld: naar de tekening van Jan de Bisschop die de portretbuste van burgemeester A. van der Werf voorstelt naar een verloren sculptuur van Hendrick de KeyserGa naar voetnoot11. De Bisschop's tekening zal wel tussen 1662 en 1664 zijn gemaakt. Een tweede tekening die mij allang bekend was heeft gediend als titelblad voor de zoveelste uitgave van Joh. Rosinus, Romanarum antiquitatum libri decem. Er zijn mij uitgaven bekend van 1606, 1611, 1620, 1632, maar de uitgave van 1663 die te Leiden gedrukt is met de commentaren van Thomas Dempster, was mij - doordat het enige in Nederland aanwezige exemplaar (in Utrecht) per abuis als van 1643 gecatalogiseerd was - niet eerder onder ogen gekomen, totdat in september 1974 een exemplaar van dezelfde uitgave van 1663 werd geveildGa naar voetnoot12. De uitgever is Frans Hacke of François Hackius die als uitgever tussen 1647 en 1668 te Leiden werkzaam was. In 1701 komt een herdruk van deze uitgave in Utrecht uit bij W. vande Water en tenslotte volgt er nog een tweede herdruk in 1743 bij Sal. Schouten te Amsterdam. Al deze drukken hebben het titelblad van P. Philippe met de Tiber op de voorgrond, de Lupa | |
[pagina 128]
| |
Afb. 6. Pierre Philippe, Titelblad, naar ontwerp van Jan de Bisschop (zie afb. 7), van Joh. Rosinus, Romanarum antiquitatum corpus absolutissimum... (1663), uitgave Amsterdam, 1743
| |
[pagina 129]
| |
Afb. 7. Jan de Bisschop, Ontwerp voor titelblad (c. 1663) voor Joh. Rosinus, Romanarum antiquitatum corpus absolutissimum... (London, Victoria and Albert Museum)
| |
[pagina 130]
| |
Afb. 8. Jan de Bisschop, Ontwerp voor titelblad: De tijd vernieler van de antieke monumenten, c. 1660-1665 (Groningen, Museum voor Stad en Lande)
| |
[pagina 131]
| |
met de tweeling, de zuil van Trajanus, Rome op de achtergrond en keizer Augustus op een hoog basement. Doordat de 1663 editie onbekend was, heeft men het titelblad in de herdruk van 1701 aan de goudsmid Pierre Philippe II toegeschreven, een verwarring die ook nog in Thieme-Becker is terug te vinden (afb. 6). Het prachtige ontwerp van Jan de Bisschop voor dit titelblad ligt in het Victoria and Albert Museum echter terecht onder diens naamGa naar voetnoot13. De tekening, die geen nadere verklaring behoeft kan men derhalve op 1662/1663 dateren (afb. 7). Ongeveer uit dezelfde tijd moet de Bisschop's ontwerp met de Alvernielende Tijd dateren (afb. 8). Chronos probeert een obelisk om te stoten terwijl Minerva en de Schilderkunst (?) dit trachten te beletten. Links het mausoleum van AugustusGa naar voetnoot14. Een prent is mij tot op heden niet bekend geworden, en de gedachte komt dan vanzelf op dat het een misschien afgekeurd ontwerp is geweest voor Dempster's uitgave van Rosinus' werk. Behalve de Bisschop's ontwerp voor Simon van Leeuwen's uitgave van het Corpus Iuris Civilis van 1663 (afb. 2), is mij nog een tweede titelblad van zijn hand voor een werk van een antiek auteur bekend (afb. 9)Ga naar voetnoot15. Noch de schrijver, noch de voorstelling met Minerva, de Waarheid en een toneelschrijver, noch de datum heb ik tot nu toe terug kunnen vinden. Wie is de eigenlijke inventor, de inspirator? De uitgever (vertaler?, commentator?) van dit werk, dat, te oordelen naar het formaat van de tekening, een octavo geweest zal zijn? Het lijkt mij altijd goed om in een feestbundel met vragen te beginnen en te eindigen. De geleerde jubilaris, de uitmuntende kenner van het boek en de prent, weet misschien direct het ant- | |
[pagina 132]
| |
Afb. 9. Jan de Bisschop, Ontwerp voor titelblad voor een uitgave van een antiek auteur (Amsterdam, Rijksprentenkabinet)
| |
[pagina 133]
| |
woord. Zo ja, dan is de schrijver van deze bijdrage alleen maar verheugd, zo neen, dan voelt hij zich opgelucht dat zelfs Lebeer de oplossing niet kon geven. | |
L'‘inventor’ innomméL'auteur démontre par un certain nombre d'exemples, aussi bien du début que de la fin du dix-septième siècle, que derrière les inventions qu'on trouve sur des estampes et surtout sur des frontispices se cachent au sein de la vie spirituelle de multiples contacts. Car qui était ou est l'inventor? L'artiste, l'auteur du livre ou un savant amateur d'art ou donateur? En s'aidant de quelques exemples concrets de dessins et de gravures d'après Jan de Bisschop, l'auteur s'efforce de fournir quelques solutions. Un frontispice de Romeyn de Hooghe (1671) indique clairement comment se situent les rapports entre le donateur (G. Brandt) et l'artiste réalisateur. |
|