De Gulden Passer. Jaargang 52
(1974)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Frans Crabbe en de monogrammist A.C.
| |
[pagina 45]
| |
Afb. 1. Frans Crabbe (toegeschreven), Vaandrig
| |
[pagina 46]
| |
Afb. 2. Nicolaus Hogenberg, De legertros uit de Intocht van Karel V te Bologna
| |
[pagina 47]
| |
aanleg is uitgevoerdGa naar voetnoot2. Dit monogram lijkt daardoor later toegevoegd. Nu is dit bij deze Monogrammist een meer voorkomend verschijnsel en het behoeft daarom niet te pleiten tegen de identiteit van de maker van de prent met de graveur van het monogram. Maar toch kon ik in dit geval niet nalaten aan de opmerking van A.E. Popham te denken, die indertijdGa naar voetnoot3 naar aanleiding van de prent met de Vrouw (Medea?) met de Draak (B.34), waarop in de eerste staat nog geen A.C.-monogram voorkomt, overwogen heeft of de Monogrammist hier niet in later tijd zijn monogram in een plaat van Frans Crabbe had gegraveerd. Popham heeft deze gedachte weer laten varen, omdat hij de uitvoering en de stijl van deze ets toch te veel van Crabbe's werk verschillend achtte. Bij de Vaandrig is er, meen ik, zeker sprake van een onrechtmatige daad, waarvan Popham A.C. tenslotte niet heeft willen verdenken. Als men namelijk het tabletje waarop nogal onhandig de datum 1554 is gegraveerd, goed bekijkt, dan ziet men dat er nog sporen van de krab te zien zijn, waarmee Crabbe een groot deel van zijn prenten signeerde. De datum is zo over het tabletje verdeeld dat zij het grootste deel van de weggemaakte signatuur bedekt. Eenmaal met dit bewijsmateriaal achter de hand is het niet moeilijk om andere feiten voor de op A.C. rustende verdenking van het gebruik maken van een plaat van Crabbe aan te voeren. Allerlei details uit deze prent wijzen immers duidelijk naar de Mechelse kunstenaar en niet naar de stijlloos werkende Monogrammist. De boompjes b.v. met hun gestippelde kruinen zijn evenals de behandeling van de rotsen op de achtergrond heel karakteristiek voor Crabbe; dit geldt ook voor de vormgeving van het afgewende gelaat van de vaandrig, die men precies zo tegenkomt bij een krijgsman met lans in de linkerhand op het tweede plan van de Onthoofding van Johannes de Doper (Pass. 28). Ik meen dus dat er eigenlijk geen twijfel mogelijk is aan het door Popham nog afgewezen feit, dat A.C. zich platen van anderen heeft toegeëigend. In dit geval duidelijk na de dood van Crabbe op 20 februari 1553, want A.C. dateerde de prent 1554. | |
[pagina 48]
| |
Het is mogelijk dat Crabbe de Vaandrig kort voor zijn dood had gemaakt. Ik ben geneigd de prent, evenals de bijna evengrote ets met een Trommelslager en een Pijper (B.24), laat in het oeuvre van Crabbe te plaatsen. De kunstenaar vond ongetwijfeld inspiratie in de prenten die Nicolaus Hogenberg van de Intocht van Karel V te Bologna in 1530 maakteGa naar voetnoot4. In de legertros, die deze Intocht begeleidt, komen verschillende vaandrigs voor (afb. 2). Crabbe werkte samen met Hogenberg aan de serie van Vier Evangelisten (Pass. 41-44) en hij kreeg bovendien na de dood van de kunstenaar in 1539 de opdracht van zijn weduwe om zijn platen af te drukken. De invloed van Hogenberg op Crabbe is dus volkomen begrijpelijk. De prent van de Vaandrig heeft vrijwel dezelfde maten als het blad met de Trommelslager en de PijperGa naar voetnoot5. Misschien waren beide bedoeld voor een serie lansknechten die niet werd voortgezet (afb. 3). Behalve voor Crabbe's werk is echter deze kwestie van groot belang voor de authenticiteit van andere prenten, die Aumüller en zijn overschrijvers op naam van de monogrammist A.C. plaatsten. Popham bleek al niet gelukkig met de toevoeging van prenten als de ‘Vrouw met de Draak’ (B.34). Ik zou hieraan nog twee stylistisch nauw verwante prenten willen toevoegen: de ‘Dood van de Condottiere Gattamelata’ (B.30) en de ‘Herculus en Omphale’ (Aumüller 95). De laatste heeft evenals B.34 in de tweede staat het opschrift ‘Utricht’. Bij B.34Ga naar voetnoot6 vindt men dit opschrift gecombineerd met de onwaarschijnlijk late datum 1553. Ik schrijf hier onwaarschijnlijk, omdat vormgeving en ornamentiek in deze prent niet die van 1553, maar veeleer die van dertig jaar vroeger zijn. Zij lijken het meest, zoals al door Popham werd vastgesteld, op werk van Gossaert uit die tijd. | |
[pagina 49]
| |
Afb. 3. Frans Crabbe, Trommelslager en pijper
| |
[pagina 50]
| |
Afb. 4. Frans Crabbe (toegeschreven), De Dood van Gattamelata
| |
[pagina 51]
| |
Toen Popham over de prent van de ‘Vrouw met de Draak’ schreef, betrok hij daarbij de heel onhandig gecomponeerde ‘Doop van de Moorman’, maar niet de twee andere prenten die ik zoëven noemde. Zij zijn, mijns inziens, in dezelfde tijd en in dezelfde omgeving als B.34 ontstaan en ongetwijfeld van dezelfde hand. De z.g. ‘Dood van Gattamelata’ stelt ons bovendien voor een boeiend probleem (afb 4). Men heeft vroeger op gezag van Brulliot aangenomen dat zij naar een prent van Jacopo Francia zou zijn, maar de prent die Brulliot beschreef, zonder vermelding van de plaats waar zij bewaard wordt, is nooit te voorschijn gekomen. Het is dan ook zeer twijfelachtig of Brulliot zich niet vergiste en misschien de tekening te München bij deze beschrijving in het hoofd had, die met het blad in de Wallace Collection te Londen dezelfde compositie weergeeft als de prent van A.C., die 1555 gedateerd werd. E. Tietze-Conrat, die in 1935 in de Burlington Magazine over de ‘Dood van Gattamelata’ schreef, vermeldt het feit, dat de prent naar Francia zou zijn gecopieerd, al niet meer. Het zou ook wel vreemd zijn, als een Bolognese graveur uit het begin van de 16de eeuw naast voorbeelden van Raphael ook dat van de Florentijn Pollaiuolo gebruikt zou hebben. Hoewel het copiëren van Pollaiuolo in de Nederlanden ook een zeldzaamheid is, kan men dit in de kring van Jan Gossaert, waar Raphael nog niet een toonaangevend voorbeeld was, nog eerder verwachtenGa naar voetnoot7. Als dus de prent in deze omgeving is ontstaan, zal ook het jaartal 1555, dat in de tweede staat naast het monogram A.C. voorkomt, wel een latere toevoeging zijn. De vormgeving, de behandeling van de figuren en van het haar van de zich vooroverbuigende vrouw doen mij nog sterker aan Crabbe denken dan dergelijke details in de ‘Vrouw met de Draak’. | |
[pagina 52]
| |
Ik zou daarom de veronderstelling van Popham willen handhaven en die willen uitbreiden tot de drie hiervoor genoemde prenten. Ik stel dus de vraag: ‘zijn dit niet alle drie ondergeschoven kinderen in het werk van de Monogrammist A.C.’. Want, nu wij A.C. éénmaal op een onrechtmatige daad hebben betrapt, is het niet onwaarschijnlijk dat hij zich ook andere platen heeft toegeëigend. | |
Frans Crabbe et le monogrammiste A.C.Une estampe représentant un porte-étendard, signée A.C. et datée de 1554 est ajoutée ici à l'oeuvre de Frans Crabbe, parce que la tablette, sur laquelle ont été gravés plus tard le monogramme et la date de 1554, conserve encore des traces de la signature de Crabbe. Par son style, l'estampe s'insère parfaitement dans l'oeuvre ultérieure de Crabbe. Elle a les mêmes dimensions que l'estampe au tambour et au fifre (B.24). Sans doute toutes deux étaient-elles destinées à une série de lansquenets (piquiers), que Crabbe avait commencée peu avant sa mort en 1553. A.E. Popham a déjà fait remarquer en 1935 que certaines estampes comme ‘La Femme au dragon’ (B.34) et ‘La Mort de Gattamelata’ (B.30) appartiennent par le style à une période plus ancienne que les autres oeuvres du Monogrammiste A.C. Cela vaut aussi, il me semble, pour ‘Hercules et Omphale’ (Aumüller 95), estampe qui tout comme B.30 porte dans le deuxième état l'inscription ‘Utricht’ et qui s'apparente à l'oeuvre de Gossaert. Au cercle de Gossaert se rattache sans doute aussi la ‘Mort de Gattamelata’, parce qu'il apparaît comme le plus vraisemblable que cette donnée d'après Pollaiuolo sera devenue connue aux Pays-Bas via Gossaert. Si on considère que dans sa première période Crabbe se trouvait sous l'influence de Gossaert, il paraît plus vraisemblable que les estampes ci-nommées appartiennent à l'oeuvre la plus ancienne de Crabbe et non à celle du Monogrammiste A.C., qui y apposa plus tard son monogramme. |
|