| |
| |
| |
Verzamelde losse aantekeningen over oude boekbinders en boekbanden in de Nederlanden
door F.J. Dubiez
(Amsterdam)
1.
Een goede en volledige geschiedenis over de Zuid- en Noord-Nederlandse boekbinders en boekbanden moet nog steeds worden geschreven. Toch is reeds tientallen jaren geleden door de uitzonderlijk goede Belgische bandenkenner Prosper Verheyden met dit werk een aanvang gemaakt. Zelfs is uit een brief van hem1, gedateerd 17 april 1932, bekend geworden, dat hij de titel voor zijn boek, Bookbinding in the Netherlands, reeds had vastgesteld. Helaas is dit werk nooit voltooid geworden. Prosper Verheyden is de 21ste augustus 1948 overleden en heeft de torso voor zijn boek over de Nederlandse boekbanden nagelaten aan zijn vriend, de huidige prof. dr. L. Indestege, om er de definitieve vorm aan te geven.
De opstellen die zijn verschenen van de hand van Prosper Verheyden over de Zuid- en Noord-Nederlandse boekbanden zijn ware juweeltjes van het zuiverste water. Verwacht had dan ook stellig mogen worden, dat het boek van hem van dezelfde hoge kwaliteit zou zijn geweest als zijn artikelen.
Een verheugend teken mag het worden genoemd, dat er in 1961 te Gent een belangrijke tentoonstelling werd georganiseerd van boekbanden, die voor een groot deel werden vervaardigd in de werkplaatsen van Vlaamse meesters. De catalogus van de Gentse tentoonstelling is een document geworden van grote wetenschap- | |
| |
pelijke waarde op het gebied van de boekband. Twee honderd en vijftig boekbanden werden er op voortreffelijke wijze in beschreven. Bovendien zijn er in de registers de namen te vinden van een vrij groot aantal bandenmakers etc. Al is de Gentse catalogus geen compleet werk over de Bookbinding in the Netherlands geworden, mogen wij ons toch gelukkig prijzen met dit moderne boekwerk. De catalogus draagt de titel ‘Boekbanden uit vijf eeuwen’2.
| |
2.
Hoewel, zoals hiervoor werd opgemerkt, een volledige geschiedenis over de Zuid- en Noordnederlandse boekbinders en boekbanden tot nu toe nog steeds ontbreekt, kan toch reeds met zekerheid worden gezegd, dat Amsterdam op dit terrein - evenals bij de boekdrukkunst - niet toonaangevend is geweest. De plaats die Amsterdam in de geschiedenis van de boekband heeft ingenomen begon werkelijk iets te betekenen in de zeventiende eeuw. De naam van Magnus kwam hierbij naar voren, maar ook die van de zogenaamde Amsterdamse boekbinder Bruno Spanceerder (7, nn. 60 van de catalogus) (zie ook 26, blz. 81) (3, 4 en 5). Dat de beroemde koopstad ‘Amstelredamme’ - dit min of meer in tegenstelling met haar Zuider-zuster ‘Antvverpia’ - zo betrekkelijk laat begon mee te tellen in de algemene beschavingsgeschiedenis, vond hoogst waarschijnlijk haar oorzaak in het feit, dat er geen hof werd gehouden en er nog geen universiteit was gevestigd in de zestiende eeuw. Toen er in meerdere andere plaatsen van de lage landen, ook in het Noorden, reeds in de vijftiende en zestiende eeuw belangrijke werken van de persen kwamen, die ook om de juiste banden vroegen, geschiedde er te Amsterdam op dit gebied nog niets.
Het was op de 18de december 1506, dat te Amsterdam door Hugo Janszoon van Woerden de eerste devote boekjes werden gedrukt. De titel van deze eenvoudige werkjes was Wandelinge der kersten menschen (NK.2197) en Hier beghint een wandelinghe der kersten mensche mit Jhesu (NK.2198). De gehele produktie van de eerste Amsterdamse boekdrukker - die daar speciaal voor uit Leiden moest komen - is niet groot geworden en is bovendien zonder veel betekenis gebleven. Hugo Janszoon van Woerden had
| |
| |
zijn drukkerswerkplaats in het centrum van de toen nog maar kleine stad, namelijk in de Kalverstraat ‘Bider heiligher stede’. Lang heeft hij het in de Kalverstraat niet uitgehouden, want reeds na 1510 verliet hij Amsterdam weer. Gelet op de geringe activiteit op het gebied van de boekdrukkunst te Amsterdam, bestond er ook voor de boekbinders niet veel gelegenheid hun kwaliteiten te tonen.
Al deze zaken lagen in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk heel wat gunstiger, zoals algemeen bekend is. Bibliofielen als Jean Grolier en Thomas Mahieu in Frankrijk en Marcus Laurinus in België beschikten over de allerbeste boekbinders, die de schoonste werkstukken voor hen hebben geschapen. Deze mannen leefden respectievelijk in de glans van de Franse koningen Frans I (1515-1547) en Hendrik II (1547-1559) en onder de oude invloed van het Bourgondische hof te Brugge. Dit alles lag wel iets later dan de tijd waarin Hugo Janszoon van Woerden te Amsterdam werkzaam was, maar de kwaliteit van het werk lag dan ook onnoemelijk veel hoger dan in het Noorden denkbaar was.
Al ontbrak er dan te Amsterdam in de zestiende eeuw zowel een hofhouding als ook een universiteit en waren er bibliofielen als Jean Grolier, Thomas Mahieu en Marcus Laurinus eenvoudig niet denkbaar, helemaal ongevoelig voor boekbanden was men er toch ook weer niet. De Vroedschap van Amsterdam had reeds vroeg behoefte aan stevige perkamenten of lederen omslagen voor het opbergen van de vele geschreven stukken, die betrekking hadden op het wel en wee van de hoofdstad. Dat er in zo'n geval veel mooi werk voor de boekbinders viel te doen is niet waar, maar geheel zonder enige versiering zijn de benodigde omslagen toch ook weer niet gebleven. De tot nu toe oudst bekende band of omslag voor de Vroedschap, mogelijk vervaardigd te Amsterdam, bewezen is dit niet, dateert uit het jaar 1509, toen dus Hugo Janszoon van Woerden nog juist in de stad werkzaam was. Door mr. N. de Roever (6) werd in 1884 dan ook de vraag gesteld, of Hugo Janszoon van Woerden bedoelde band zou hebben vervaardigd ten behoeve van het derde ‘weesboek’, dat loopt over de jaren 1509 tot 1529. Zowel het voor- als achterplat is versierd met door een stift aangebrachte lijnranden, opgevuld met kleine losse stempeltjes bestaande uit ronde en verschillende soorten ruitvormige figuurtjes. De ronde
| |
| |
stempeltjes stellen aardige roosjes voor, terwijl de ruitvormige figuurtjes diverse struiken en de beeltenis van een staande leeuw te zien geven, die een rond schild met twee gekruiste sleutels torst, waarschijnlijk het wapen van Leiden. Ook de rug is met dezelfde stempeltjes versierd. Op het voorplat zijn in het midden drie grotere ruitvormige stempels gebruikt, opgevuld met afbeeldingen van struikgewas. Het achterplat is geheel afwijkend uitgevoerd. Er zijn twee diagonalen op aangebracht en een groot ruitvormig figuur, alles met een stift op de band getrokken. Hier en daar zijn weer kleine figuurtjes ingestempeld gelijk aan die op het voorplat. De afmetingen van de oudste Amsterdamse archiefband zijn 387 × 280 mm. Om verdere onnodige slijtage van de oude band te voorkomen, is hij rond het weesboek weggenomen en door een nieuwe eenvoudige band vervangen. De oude band uit 1509 wordt thans afzonderlijk bewaard in het Oud-Archief aan de Amsteldijk te Amsterdam.
Er worden in het Archief te Amsterdam ook nog een aantal andere zestiende-eeuwse banden bewaard, waaronder een met goud bestempeld uit 1595, dus uit een belangrijk latere tijd. Bedoelde banden werden oorspronkelijk benut voor een Memorieboek uit 1579, uitgevoerd in perkament, en voor nog vier Weesboeken uit 1529, 1543, 1553 en 1564. De laatst genoemde vier banden waren respectievelijk bestemd voor het 4de, 5de, 6de en 8ste Weesboek. Ook wordt er nog een lederen band bewaard, die voor een Trouwboek werd gemaakt, dat liep over de jaren 1603 tot 1634. In totaal zijn er zestien oude banden in het Amsterdamse archief aanwezig. De met goud bestempelde band uit 1595 is afkomstig uit het Gasthuis en meet 230 × 360 mm. Deze band bezit bepaald allure.
Door mr. W.F.H. Oldewelt (22) werd vele jaren geleden een opstel gewijd aan de verschillende oude archiefbanden aanwezig te Amsterdam. Deze auteur wees reeds in 1942 op de moeilijkheid om met enige zekerheid de plaats aan te wijzen, waar de verschillende oude archiefbanden zijn ontstaan. Van een bepaalde betekenis is, dat in een Amsterdamse stadsrekening uit 1550 een post is te vinden, waarin is vastgelegd, dat ‘Hans Jonge, boeckebinder, betaelt die somme van 1 pond 1 scelling over die betalinge van 22 dagen bij hem op te secretarije dezer stede gewrocht int verbinden van den
| |
| |
registeren derzelver secretarije’. Talrijk zijn ook de rekeningposten waaruit blijkt dat het stadsbestuur in de zestiende eeuw blanco papier kocht om tot registers te laten binden.
Voor de band uit 1509 heeft de post van Hans Jonge ‘boeckebinder’ natuurlijk geen enkele betekenis, terwijl bovendien over het werk dat deze boekbinder heeft geleverd niet vast staat of daar ook belangrijke banden bij vallen aan te wijzen.
Onder de oude banden in het Amsterdamse archief bevindt zich ook werk van de monogrammist N P, waarschijnlijk een Duits meester. Van de monogrammist zijn zeker een kleine honderd stempels bekend, gedateerd over vele jaren. De stempels van deze graveur aanwezig te Amsterdam dragen de jaartallen 1550, 1559 en 1563. Het stempel met het jaartal 1550, dat voorkomt op de band van het achtste Inbrengregister van de weeskamer, aangelegd in 1564, is zeer fraai van uitvoering. Het stelt vier bijbelse taferelen voor, waarvan één met het onderschrift ‘David sleght Goliath’ en een ander met de woorden ‘Joab ersticht Amasa’. Dat dergelijke stempels vaak zeer lang in gebruik zijn gebleven bewijst de band om het twintigste Inbrengregister, aangelegd in 1625, welke nog is versierd met het stempel gemerkt ‘N.P. 1563’.
Er kan nog worden gewezen op een blindgestempelde band te Amsterdam, waarover uit de stadsrekeningen bekend is, dat hij in 1557 werd gemaakt voor het oudste privilegeboek. Helaas is deze band door menigvuldig gebruik sterk afgesleten en bovendien door een ondeskundige restauratie ernstig verminkt. Een van de stempels op de band vertoont zes verschillende vrouwenfiguren, de namen dragende van Fides, Spes, Charitas, Fortitudo, Justitia en Prudentia.
Verder zijn in het Gemeente-Archief te Amsterdam nog aanwezig een tweetal registers uit het jaar 1582, waarvan de banden belangrijk zijn om de fraai geciseleerde koperen hoeken en dito middenstukken met uitstekende noppen, om de banden te beschermen tegen het snelle verslijten bij het verschuiven. Een van de bandstempels vertoont een engeltje, dat een wapenschild vasthoudt met de letters C.C., waaronder een eikel. Mr. Oldewelt heeft bij de initialen C.C. gedacht deze te mogen verbinden aan de Amsterdamse boekbinder Claes Claeszoon Bieskens uit de Warmoesstraat, die op 26 maart 1585 te Ouderkerk werd begraven. Of de letters
| |
| |
C.C. inderdaad teruggaan op deze boekbinder valt moeilijk met zekerheid te zeggen, mij komt het vrij onwaarschijnlijk voor. De mogelijkheid dat bedoelde letters op Cornelis Claeszoon wijzen is namelijk veel aannemelijker. Op de 4de october 1578 begon Cornelis Claeszoon zijn loopbaan als boekdrukker, boekverkoper en boekbinder te Amsterdam. Hij is tot in het jaar 1609 in de hoofdstad werkzaam gebleven. Op het gebied van zeevaartuitgaven, kaarten, etc., is hij als drukker en uitgever van grote betekenis geworden (27) te Amsterdam. Een van zijn beste leerlingen was Laurens Jacobszoon, die zich na zijn opleiding bij Cornelis Claeszoon in 1585 als zelfstandig boekverkoper en boekbinder te Amsterdam vestigde ‘op 't Water’. Het komt mij zeer aannemelijk voor, dat aan Cornelis Claeszoon als de schepper van de genoemde banden de voorkeur moet worden gegeven boven Claes Claeszoon Bieskens. De boekverkoper Cornelis Claeszoon was toen de banden werden vervaardigd, nogmaar vier jaar in Amsterdam werkzaam en nog lang niet tot het hoge peil geklommen waarop hij later stond. In 1582 moet hem de opdracht om de banden te maken stellig welkom zijn geweest.
Dat er in Amsterdam ná 1520 zeker ook nog andere boekbinders hebben geleefd en gewerkt blijkt o.a. uit een acte van 18 mei 1525, waarin Jan Severszoon die Croepel ‘boeckebynder’ wordt genoemd (25). Tussen de jaren 1541 en 1546 werd Bartholomeus Jacobszoon als boekbinder vermeld. Verder werkten te Amsterdam in de zestiende eeuw als boekbinders Gerrit Claeszoon (1588-1598) en Jan Bartholomeuszoon.
Als aanvulling op hetgeen eerder over de oudste Amsterdamse archiefband uit 1509 werd gezegd, is door dr. Abraham Horodisch (23) in 1962 een kort artikel gepubliceerd. Onder verwijzing naar Moes en Burger (24, deel 1, blz. 25-26), heeft dr. Horodisch er op gewezen, dat Hugo Janszoon van Woerden als drukkersmerk heeft gevoerd het wapen van Leiden, de twee gekruiste sleutels. In een mondelinge mededeling zei hij mij nadrukkelijk, dat met deze opmerking niets wilde worden gesuggereerd. Zeer belangrijk is, dat dr. Horodisch van de zes verschillende stempeltjes die op de band uit 1509 zijn terug te vinden voor de eerste maal wrijfsels heeft gemaakt, die bij zijn artikel werden afgedrukt, om mogelijk
| |
| |
verdere belangstellenden op een spoor te zetten. Letterlijk zei de auteur er bij: ‘Es scheint uns nützlich, sie zu veröffentlichen, um auf diese Weise die Identifizierung und Lokalisierung etwaiger anderer Einbände aus der gleichen Werkstatt zu ermöglichen’.
Vervolgens merkte dr. Horodisch voor de latere weesboeken nog op, dat er van 1529 tot 1543 zeer goed een boekbinderswerkplaats in Amsterdam kan hebben bestaan, waar de latere archiefbanden werden vervaardigd. Hij noemde hierbij de naam van Pieter Henricszoon Mol, die van 1532 tot 1566 in Amsterdam heeft gewerkt (24, deel 1, blz. 125 e.v.).
Dr. Abraham Horodisch heeft bij zijn artikel ook nog wrijfsels afgebeeld van de latere stempels en rolstempels op de jongere banden. Bovendien noemt hij in zijn verhaal de naam van Herman Allertszoon, die, voor zover mij bekend, door mr. H.F. Wijnman (7) aan de vergetelheid werd ontrukt. De leermeester van Herman Allertszoon was de hierboven genoemde boekbinder Laurens Jacobszoon, die omstreeks 1562 werd geboren en het boekbindersvak had geleerd bij Cornelis Claeszoon. Herman Allertszoon was koster van de Nieuwe Kerk op de Dam te Amsterdam.
Op een tentoonstelling, die van 21 juli tot 21 september 1961 werd gehouden in het museum Willet Holthuysen te Amsterdam, van zestiende- en zeventiende-eeuwse Amsterdamse boekbanden, was de band uit 1509 tentoongesteld. Door mr. H.F. Wijnman werd de band in de catalogus beschreven (7) en - kennelijk onder instigatie van de woorden van mr. N. de Roever - met veel reserve aan Hugo Janszoon van Woerden gegeven. Of bedoelde band werkelijk een werkstuk is van deze boekdrukker valt niet met zekerheid te zeggen, en zal vermoedelijk ook verder wel altijd een vraag blijven. Er is behalve de mogelijk Amsterdamse band niets dat er op wijst, dat Hugo Janszoon van Woerden ooit zelf boekbanden zou hebben gemaakt. Mij komt het hoogst onwaarschijnlijk voor dat de eerste Amsterdamse boekdrukker tevens bandenmaker zou zijn geweest; maar ja het zou mogelijk kunnen zijn geweest, wij behoeven slechts aan Christoffel Plantijn te denken. Als regel dienen boekbinders meer gezocht te worden onder de boekverkopers dan onder de boekdrukkers. Indertijd werd door Jan Kalf (8) in een artikel over oude archiefbanden het een en ander verteld over deze
| |
| |
werkstukken. Hij liet in zijn verhaal een tiental afbeeldingen zien van oude banden, die wat de versiering betreft, grote overeenkomst vertonen met de band uit Amsterdam. Het zijn alle blindgestempelde banden. Ook bij deze banden zijn met een stift lijnranden aangebracht, opgevuld met afdrukken van kleine stempeltjes, die dierfiguurtjes, roosjes en struiken te zien geven van hetzelfde karakter als op de band uit Amsterdam. Eén van de banden die Jan Kalf heeft genoemd bevat nog het journaal van een handelshuis, dat in de zestiende eeuw te Leiden was gevestigd. Naar de versieringen en techniek te oordelen zijn de banden afkomstig uit meerdere ateliers. Mogelijk dat de band uit Amsterdam uit een van deze werkplaatsen afkomstig is. De afbeeldingen 1, 2, 3 en 6 in het artikel van Jan Kalf vertonen de meeste glijkenis met de band uit Amsterdam. In hoever al deze archiefbanden aan elkaar verwant zijn, zou een nader onderzoek wellicht kunnen uitmaken. Het journaal van het Leidse handelshuis in één van de omslagen zou er kunnen op wijzen, dat er in genoemde stad een boekbinder is werkzaam geweest. De Amsterdamse archiefband met het wapen van Leiden zou daar dan eveneens kunnen zijn vervaardigd. Dit zou dan tevens kunnen insluiten, dat de Amsterdamse Vroedschap in het begin van de zestiende eeuw mogelijk geen eigen boekbinder van voldoende betekenis ter beschikking heeft gehad.
| |
3.
In een bepaald verband met Hugo Janszoon van Woerden, maar meer nog in relatie met de hier genoemde archiefbanden, mag niet worden verzuimd om nogmaals te wijzen op een blindgestempelde boekband, die door dr. A. Hulshof en mr. M.J. Schretlen (9) werd beschreven als Noord-Nederlands werk, mogelijk uit Leiden. Kennelijk is de toeschrijving gebaseerd op het boekje dat in de bedoelde band is gezet. Het boekje werd namelijk gedrukt te Leiden door Hugo Janszoon van Woerden in 1502, dus vóór hij naar Amsterdam kwam, en is getiteld Vertroestinghe der ghelatenre menschen (NK.2147). Alle bijzonderheden over de band zijn te vinden in het boek van dr. Hulshof en mr. Schretlen op bladzijde 53 en afbeelding XXXV. De schrijvers zijn van mening, dat een van
| |
| |
de panelen op de band, de marteldood van de Heilige Sebastiaan, vermoedelijk is ontleend aan het werk van de Fransman André Boule door een Leidse bandenmaker. Voldoende bekend is, dat de Franse boekverkoper en boekbinder André Boule verschillende paneelstempels met de voorstelling van de Heilige Sebastiaan heeft gebruikt. De zogenaamde Leidse band - die ik slechts heb kunnen beoordelen naar de afbeelding - is van beslist belangrijk mindere kwaliteit dan het werk van André Boule in het algemeen is. Verder is het m.i. vrijwel zeker, dat deze band geen Leids werk is, maar uit de Zuidelijke Nederlanden stamt. Hoewel prof. dr. L. Indestege in de Gentse catalogus uit 1961 op bladzijde 9 de opmerking maakt dat André Boule in de twintiger jaren van de zestiende eeuw blindgestempelde banden heeft geleverd, die er als Vlaams werk uitzien, gaat dit voor de band om het drukje van Hugo Janszoon van Woerden uit 1502 niet op. Als gezegd schiet de kwaliteit van de band te kort om er werk van André Boule in te kunnen zien. Waarschijnlijk zal moeten worden gezocht naar een boekbinder uit Gent of Brugge, of misschien zelfs uit Antwerpen, die de band kan hebben gemaakt. Dat bedoelde band om een Leids drukje is gezet bewijst absoluut niets. In 1950 zei mr. H.F. Wijnman (10) hierover reeds, hierbij steunende op de woorden van mr. Oldewelt (22, blz. 40), dat de plaats waar een boek is gedrukt weinig zegt over de herkomst van de band, ‘want het was in de 15de en 16de eeuw gewoonte om de boeken in albis, in vellen, te verkopen, waarna de koper ze liet binden en de band met zijn initialen benevens jaartal deed sieren, hetgeen echter geen aanwijzing geeft, waar deze gemaakt is’. Een aardig voorbeeld hiervoor kwam mij een paar jaar geleden onder ogen. In een van de Amsterdamse antiquariaten vond ik een handschrift op perkament uit het einde van de vijftiende of begin zestiende eeuw, met goud gehoogde initialen, dat was gezet in een
lederen band waarop een paneelstempel was aangebracht van Victor van Crombrugghe uit Gent. Het handschrift zelf was mogelijk niet uit de Zuidelijke Nederlanden. Hetzelfde paneelstempel werd eveneens benut voor een andere band, die werd beschreven door E.Ph. Goldschmidt (11) op bladzijde 187, no. 70. In deze band was gezet ‘Plinius: Epistolae. Paris, Gillis de Gourmont and H. Le Fevre, 1511’.
| |
| |
Op de Gentse bandententoonstelling waren een tweetal kalfslederen banden van André Boule te zien, die in de catalogus waren beschreven onder de nummers 200 en 201. Beide banden zijn blindgestempeld met een Sint-Sebastiaan paneel. De boeken die in deze banden werden gezet zijn respectievelijk ‘Jacobus de Voragine, Mariale, Parijs, Pigouchet, 1503’ en ‘Decem librorum moralium Aristotelis tres conversiones, Parijs, H. Steohanus, 1512’. Bij de geleerde boekhandelaar E.Ph. Goldschmidt werd in zijn grote werk over de Gothic and Renaissance Bookbindings eveneens een band van André Boule met het paneelstempel van de Heilige Sebastiaan beschreven. In deze band was gezet ‘S. Ambrosius: Opera varia. (Basel?, about 1501)’ (11, blz. 178, no. 56, afb. XXIV).
Dr. A. Hulshof en mr. M.J. Schretlen (9, blz. 53) noemden de band om het boekje van Hugo Janszoon van Woerden met een vraagteken Leids werk, maar gedecideerd afkomstig uit Noord-Nederland. Waarop deze uitspraak berust is mij niet duidelijk geworden. In de vier hoeken van het paneel is de Franse lelie aangebracht, zoals ook André Boule dit heeft gedaan. Deze hoekvulling is ook door meerdere Vlaamse boekbinders toegepast. Op banden van Jacobus Clercx de Ghele, Victor van Crombrugghe, Jan Ryckaert en Louis Bloc is b.v. de Franse lelie terug te vinden. Zoals reeds werd gezegd is de zogenaamde ‘Noord-Nederlandsche’ band m.i. stellig Vlaams werk, waaraan nog kan worden toegevoegd dat hij mogelijk afkomstig is uit de werkplaats van Louis Bloc uit Brugge. De afmetingen van het paneelstempel zijn 78 × 58 mm. Dit formaat is dus belangrijk kleiner dan het Franse paneelstempel van André Boule, dat 120 × 82 (122 × 82 mm) meet.
Het is wel duidelijk, dat de uitspraak van dr. Hulshof en mr. Schretlen uit 1921 niet zo eenvoudig is te aanvaarden als deze schrijvers wellicht hebben gedacht. Wel kan juist zijn, dat het werk van André Boule als voorbeeld heeft gediend, zoals zij meenden. Aan het paneelstempel met de voorstelling van de marteling van de Heilige Sebastiaan zit een heel stuk bandengeschiedenis vast, die reeds met grote kennis van zaken werd belicht door E.Ph. Goldschmidt (11). Hij zei over de panelen met de geschiedenis van de Heilige Sebastiaan ook nog, dat er een zeer nauwkeurige copie van precies dezelfde afmetingen van bestaat, maar zeldzamer, met de
| |
| |
naam van Hemon le Fevre. Volgens Ph. Renouard was Hemon le Fevre een boekverkoper en uitgever te Parijs van 1511 tot 1535. E.Ph. Goldschmidt kon niet instemmen met de mening van W.H. James Weale (12), die de banden van Hemon le Fevre in een vroegere periode plaatste dan het werk van André Boule. Weale beschuldigde André Boule er van het werk van Hemon le Fevre op zijn naam te hebben gebracht. Letterlijk zei Weale: ‘Gilbert Ferrer used a larger panel (493) with the same subject (Saint Sebastian); surrounded by an ornamental border with his name at the foot, as did also Edmund Le Fevre (494); this last panel seems to have passed into the hands of Andrew Boule, who cut out Le Fevre's name and plugged the stamp with a schroll bearing his own (495).’
Tegen deze uitspraak tekende E.Ph. Goldschmidt volkomen terecht protest aan. Er is in geen enkel opzicht ook maar iets, dat de woorden van Weale rechtvaardigt. Het werk van André Boule is in alle opzichten belangrijk beter dan dat van Hemon le Fevre. Keren wij nu weer even terug naar de band beschreven door mr. Schretlen, dan moet worden gezegd, dat ook deze lang niet de hoge kwaliteit bezit van het oorspronkelijke werk van André Boule.
André Boule was in de twintiger jaren van de 16de eeuw boekbinder en boekhandelaar te Parijs. Hij heeft zeker grote invloed gehad op de Vlaamse boekbinders.
| |
4.
In een oude catalogus, waarschijnlijk uit de twintiger of dertiger jaren van de twintigste eeuw, van het antiquariaat G. Hess te München (13) werd een boekband beschreven uit de beroemde bibliotheek van Marcus Fugger. De band was gezet om een Missale Romanum ex decreto Sacro Sancti Concilii Tridenti restitutum, dat gedrukt werd door Gulielmum Rouillicum, Lugduni, 1586. De kalfslederen band is met goud bestempeld en draagt in het midden het wapen van Marcus Fugger. De band is versterkt met houten berden. Hoogst waarschijnlijk is de band ontstaan te Augsburg in de tweede helft van de zestiende eeuw. De stijl doet namelijk sterk denken aan het werk van Jacob Krause, die in Augsburg is werk- | |
| |
zaam geweest. Jacob Krause was een groot boekbinder, die veel belangrijk werk heeft geleverd aan de keurvorst August van Saksen. In de Koninklijke Bibliotheek te Dresden worden meerdere boekbanden van hem bewaard, die zijn vervaardigd in de tweede helft van de zestiende eeuw. Het zijn boekbanden van grote schoonheid. Bij Loubier (14) zijn een aantal van de banden van Jacob Krause afgebeeld.
Zoals algemeen bekend is, was Marcus Fugger (1529-1597) een lid van het rijke bankiershuis uit Augsburg. Hij werd voor zijn opleiding reeds op zeventienjarige leeftijd naar Leuven gezonden (15). Er bevonden zich in de bibliotheek van de Universiteit van Leuven, voor deze werd verwoest, enige van de leerboeken van Marcus Fugger, gezet in eenvoudig bestempelde kalfslederen banden met zijn signatuur en de datum 1546. Omstreeks 1550 ging de bemiddelde bankierszoon voor zijn verdere opleiding naar Parijs, waar hij vrij lang is gebleven. In het Parijs van Hendrik II werd hij eerst goed gegrepen door de voortbrengselen van de boekbinders, die daar werkten voor de koning, voor Grolier, Mahieu en Laurinus. De grootste onder deze Parijse boekbinders was ongetwijfeld Claude de Picques, die ook voor Hendrik II heeft gewerkt. Deze boekbinder vond al spoedig een nieuwe opdrachtgever in Marcus Fugger. Meerdere meesterwerken van boekbinderskunst door Claude de Picques zijn in de bibliotheek van Marcus Fugger teruggevonden. Hieronder waren banden uitgevoerd in de schoonste kleuren. Op een achtergrond van uiteenlopende kleuren moroccoleer, vertoonde zich de fraaiste vormen van geëmailleerd krulwerk en van met goud bewerkte ornamenten. In het midden van de boekbanden het wapen van de Fuggers in de natuurlijke kleuren.
Bij zijn vertrek uit Parijs nam Marcus Fugger zijn verworven schatten aan kostbare Franse boekwerken en boekbanden mee naar zijn ongetwijfeld vorstelijke woning in Augsburg. Aan de hand van de boekband die het antiquariaat G. Hess te München vele jaren geleden te koop aanbood, mag worden afgeleid, dat Marcus Fugger later ook in zijn geboorteplaats door de beste Duitse boekbinders voor zich heeft laten werken, zeker door Jacob Krause.
De beroemde bibliotheek van Marcus Fugger werd na zijn dood door de erfgenamen geheel in de oorspronkelijke toestand gelaten.
| |
| |
Bij het overlijden van de laatste mannelijke nakomeling van het geslacht Fugger in 1676, kwam de bibliotheek in haar geheel in het bezit van de prinsen van Oettingen-Wallerstein op het kasteel van Maihingen bij Augsburg. Als door een wonder zijn de wonderbaarlijk mooie Franse boekbanden en boeken uit de verzameling van Marcus Fugger ontsnapt aan de algemene aandacht. De geleerden en kenners die toegang kregen tot de bibliotheek te Maihingen, waren vrijwel uitsluitend geïnteresseerd in de handschriften en in de vroege houtsneden. Zij hadden nauwelijks belangstelling voor de Franse boekwerken en de fraaie banden waarin deze waren gezet. Kennelijk heeft nooit een Franse bibliofiel of bibliograaf van betekenis een voet in de bibliotheek van Maihingen gezet. Was dit wel het geval geweest, zij zouden zeker in extase zijn geraakt door de boeken en banden uit het vroegere bezit van Marcus Fugger, die deze in zijn jeugd uit Parijs had meegebracht. Verder zouden zij door woord en geschrift stellig kennis hebben gegeven van de schatten die te Maihingen bewaard werden.
In 1933 werd door Hitler op de plaats van het kasteel van Maihingen een vliegveld aangelegd. Al de daar bijeengebrachte schatten moesten worden verkocht. Van mei 1933 tot mei 1934 en ook nog in 1935 werd de bibliotheek van de prinsen Oettingen-Wallerstein publiek verkocht te München bij Karl en Faber. Bij de tweede auctie op 6 en 7 november 1933 kwam de collectie Franse boeken met de bijzonder mooie banden van Marcus Fugger onder de hamer. De bibliotheek werd voor een ongekend lage prijs verkocht. Een deel van de kostbare boekbanden uit de verzameling van Marcus Fugger kwam in het bezit van de Amerikaanse collectioneur mr. Wilmerding uit New York.
| |
5.
Enige jaren geleden werd ik bij een bezoek aan de Stedelijke Bibliotheek van Brugge door de toenmalige bibliothecaris aldaar, de heer W. Bossier, in de gelegenheid gesteld om een wrijfsel te maken van een eenvoudige maar toch fraaie kalfslederen boekband uit de vroegere verzameling van een andere zestiende-eeuwse bibliofiel uit Brugge, namelijk de reeds genoemde Marcus Laurinus.
| |
| |
Bedoelde band is ongetwijfeld Frans werk en zeer bescheiden versierd met een in goud gestempeld patroon, dat zowel op het voorals achterplat gelijk is. Op het voorplat is een opdracht aangebracht van Marcus Laurinus aan zijn vriend Ant. Schonhovius en de jaartekening 1550. De band was geëxposeerd op de tentoonstelling van miniaturen en boekbanden gehouden te Brugge in 1927 (16).
Marcus Laurinus behoorde tot het geslacht Laurin te Brugge, waarvan Hieronymus de stamvader was. Hij was kamerheer van Filips de Goede. Het geslacht Laurin bezat een buitenverblijf in de nabijheid van Brugge, dat het Blauwhuis was genaamd. De kleinzoon van Hieronymus Laurin was de grote verzamelaar van munten en boeken, tevens een geleerde van betekenis in zijn tijd, Marcus Laurinus, die, evenals Grolier en Mahieu dit deden, op zijn boekbanden het devies voerde Marci Lavrini et amicorvm. Deze formule werd het eerst gebruikt door Jean Grolier, die de woorden letterlijk opnam - wel iets hoogst bijzonders voor een bibliofiel - en links en rechts zijn kostbare boeken en banden aan vrienden, bewonderaars en nabootsers uitleende. Zijn devies, Io Grolierii et amicorum, werd, hoewel niet letterlijk, overgenomen door Thomae Maioli et amicorum; Marci Lavrini et amicorvm; Jo. Chevignardi et amicorum; Renatie Fame et amicorum; etc. (17).
Van de vele boekbanden die Marcus Laurinus bezat en die speciaal voor hem gemaakt waren, zijn maar betrekkelijk weinig exemplaren bewaard gebleven. In de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam wordt een boek met een band van Marcus Laurinus bewaard, waaraan een bijzondere geschiedenis is verbonden. Deze band heeft in de negentiende eeuw toebehoord aan de grote boekendief Guglielmo Libri. Dit werd vastgesteld door E.Ph. Goldschmidt, die een bijzondere studie heeft gemaakt van de boekbanden van Marcus Laurinus, en zo tot zijn uitspraak kwam. De band werd in 1960 te Londen geveild en kwam toen in het bezit van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Op de bandententoonstelling te Gent in 1961 waren twee banden uit het vroegere bezit van Marcus Laurinus te zien. In de catalogus van de tentoonstelling zijn zij beschreven onder de nummers 204 en 205. Beide banden dragen het devies van Marcus Laurinus.
De boekbanden van Marcus Laurinus zijn in de regel van een
| |
| |
geraffineerde eenvoud. Bekend is, dat o.a. ook de tweede binder van Grolier voor Laurinus heeft gewerkt. Grolier en Laurinus hebben elkaar nog persoonlijk gekend. Zij hadden beiden belangstelling voor boekbanden en munten. Wat de belangstelling van Marcus Laurinus voor oude munten betreft, zou daarover een afzonderlijke geschiedenis zijn te schrijven. De boekbanden van Marcus Laurinus zijn veel zeldzamer dan die van Grolier en Mahieu. De verhouding van hun boekbanden ligt ongeveer 400 van Grolier tegen 100 van Mahieu en maar 20 à 30 van Laurinus. Vast staat dat Marcus Laurinus zijn boeken in Frankrijk heeft laten binden, maar toch zeer waarschijnlijk ook in Vlaanderen voor zich heeft laten werken.
De kostbare verzameling van Marcus Laurinus aan boeken, boekbanden, munten, enz. is voor een zeer groot deel nog bij zijn leven verloren gegaan, geroofd en weggevoerd door oorlogshandelingen. Hij is als een geslagen man in verdriet en ellende gestorven.
Als een bijzonderheid kan over het geslacht Laurin nog worden verteld, dat, na het vertrek van het Bourgondische hof uit Brugge en de ondergang van de lakennering in genoemde plaats een groot verval intrad. Door hen werd nu een nieuwe plaats ‘Watervlied’ gesticht, waar linnenweverijen werden ingericht. De naam van de plaats werd aanleiding voor de spreuk: vita vt aqva flvens hvmana (als water vliedt het leven). Voor Marcus Laurinus vlood het leven wel op zeer droevige wijze naar het einde.
| |
6.
De geschiedenis van de Gothische boekbanden in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden dient te worden gesplitst in meerdere perioden. De eerste periode loopt over de jaren 1475 tot 1525, waarin de boekbanden met losse stempels of juister nog stempeltjes werden bedrukt. Deze eerste periode valt weer uiteen in twee delen, namelijk de tijd van 1475 tot 1500, waarin veel met kleine ronde stempeltjes werd gewerkt, en de tijd van 1501 tot 1525 toen er meer grote vaak ruitvormige stempels werden benut. De tweede periode uit de geschiedenis van de Nederlandse boekbanden omspant het tijdperk van 1526 tot 1575. In het Noorden werd toen dikwijls
| |
| |
gebruik gemaakt van rolstempels, maar toch meer nog werd de techniek toegepast van gestileerde bandornamenten, etc. De derde periode is de glanstijd van de altijd boeiende paneelstempels geweest en loopt van omstreeks 1490 tot 1550. Er heeft dus een lange tijd van overlapping plaats gehad. De voorsprong die de Zuidelijke Nederlanden op het Noorden hadden op het gebied van de boekbanden, komt wel het duidelijkst tot uiting bij het gebruik van de paneelstempels, waarvan in Vlaanderen en Limburg de schoonste voorbeelden vallen aan te wijzen. De invloed van de Franse boekbinders zal hierbij van een zekere betekenis zijn geweest. In het Noorden kwamen deze aantrekkelijke blindgestempelde boekbanden belangrijk minder of zelfs zeldzaam voor. Dit is ook mede een van de redenen om de uitspraak van dr. Hulshof en mr. Schretlen in verband met de mogelijke Leidse band ernstig in twijfel te trekken.
Uit Brugge en Gent zijn zeker ongeveer een vijftigtal paneelstempels bekend, terwijl er in Antwerpen zelfs meer dan tachtig kunnen worden aangewezen. Evenals te Brugge en Gent, zijn er ook te Antwerpen veel boekbinders van grote betekenis werkzaam geweest. Omstreeks 1500 was te Antwerpen een gezocht meester Joris Molenaer, van wie naar ik meen een band wordt bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam uit 1535.
Ná het jaar 1550 begon in feite een vierde periode in de geschiedenis van de boekband in de lage landen. Er werd toen een begin gemaakt met het toepassen van de vergulde band voor het luxe boek. Deze boekbanden waren versierd met goud gehoogd krulwerk en ornamenten. Voor het gewone boek, het gebruiksboek, kwam in die tijd steeds meer het gebruik van rolstempels in zwang, vaak zeer slordig toegepast. Hier was dan tenslotte het punt bereikt, dat er geen principiëel verschil meer bestond tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, alleen vond men in het Zuiden meer verscheidenheid.
| |
7.
Als afsluiting van deze verzamelde korte aantekeningen over de boekbanden uit de lage landen, mogen nog enkele namen genoemd
| |
| |
worden van boekbinders, van wie mij werk onder ogen is gekomen. Verder enige bijzonderheden over het bedoelde werk en van de door de binders toegepaste technieken. Ondanks het in gebruik komen van de nieuwe methode van het vergulden van boekbanden, waarbij mag worden aangenomen dat Christoffel Plantijn er een rol bij heeft gespeeld te Antwerpen, kwam het gebruik van de paneelstempels toch niet dadelijk geheel in de verdrukking. De paneelstempels bleven nog lang de meest geliefde vorm voor bandversiering.
Op de banden werden tot omstreeks 1525 voornamelijk Gothische motieven gevonden, ornament, dier- of bloemafbeeldingen. Na genoemd jaar volgde langzamerhand andere voorstellingen, meer gericht op de historie, bijbelse geschiedenis, heiligen, Lam Gods, Mis van de Heilige Gregorius, etc. Naast de toepassing van de gewone grote paneelstempels, werden ook langwerpige stempels gebruikt, bijna friesen, met ornament en figuren, dans, boerenvoorstellingen. Door Prosper Verheyden werden meer dan vierhonderd van de meest uiteenlopende oude boekbanden in de Zuidelijke Nederlanden gevonden, die in de voorstellingen het vertellende karakter bewaarden.
De reeds genoemde simpele register- of archiefbanden, b.v. om de oude koopmansboeken, kunnen ondanks hun eenvoud toch dikwijls tot de schoonste werkstukken gerekend worden. Wel moet er bij gezegd worden, dat dit vrijwel uitsluitend geldt voor de registerbanden versierd met paneelstempels afkomstig uit Brugge, Gent en Antwerpen, die daarin uitblonken.
In de zestiende eeuw werkte te Brugge als boekbinder Joris van Gavere, van wie op de tentoonstelling te Brugge in 1927 banden vielen te bewonderen, die in de catalogus werden beschreven onder de nummers 39 t/m 42. Een zeer goed bekende boekbinder uit Gent is Jan Ryckaert, van wie nog vele banden kunnen worden aangewezen. Op de tentoonstelling te Gent waren niet minder dan twaalf banden van hem geëxposeerd. In de Universiteitsbibliotheek van Utrecht is ook een band van hem aanwezig. Jan Ryckaert heeft uitsluitend gewerkt in de oude trant met kleine losse stempeltjes. De boekband te Utrecht is er dan ook geheel mee bestempeld. Er zijn afbeeldingen op te zien van een schaapherder, bloemen en
| |
| |
meerdere andere motieven. Bedoelde band is mogelijk van ná 1525. Dr. Hulshof en mr. Schretlen vermelden zelfs, dat de band van ná 1540 is. Uit de aantekeningen van V. Vander Haeghen over Gentse boekbinders is bekend, dat ‘Janne Ryckaert f(iliu)s Kerstiaens, boucbindere’ in 1512 een huis had gekocht ‘De Mane’ in ‘de Curte Munte’. In 1516 had Jan Ryckaert een schuld van vierentachtig gulden aan Willem Vorsterman, de goed bekende, ‘boucprentere van Antwerpen’. Als onderpand diende hierbij het huis in ‘de Curte Munte’. Het huis dat hij pas in 1512 had gekocht, werd zeven jaar later, in 1519, weer door hem van de hand gedaan. In 1531 en voor de laatste maal in 1546 is er nog sprake van Jan Ryckaert in de Stadsrekeningen en Jaarregisters van Gent. Door E.Ph. Goldschmidt werden vier banden van Jan Ryckaert beschreven (nr. 142 t/m 145). Van de band beschreven onder nummer 145 gaf Goldschmidt een afbeelding. Op deze band komt ook het figuurtje van de leunende schaapherder weer voor, die ook op de Utrechtse band is afgedrukt. De geleerde Londense boekhandelaar plaatste de door hem beschreven band ‘about 1525’. In de band is gezet ‘F.M. Grapaldus: De partibus Aedium. Parma, F. Ugoletus, 1506’. Door G. Caullet werd reeds in 1906 aangetoond (18), dat de banden met het herderstempel en I R gemerkt, werk waren van Jan Ryckaert uit Gent. Gezegd moet hierbij voorlopig worden, dat de Gentse boekbinder die bekend is onder de naam van Johannes Rikewaert, hoogst waarschijnlijk niet vereenzelvigd mag worden met Jan Ryckaert.
In het jaar 1525 ongeveer naderde dan het einde van de Gothische boekband, waarvan zo'n bijzondere bekoring uitging. De Renaissance hield toen haar intocht. Het was stellig geen binnentrekken met tromgeroffel en klaroengeschal, want de stijl werd slechts stil en aarzelend overgenomen. Toch verdwenen de oude Gothische motieven langzamerhand wel, terwijl o.a. de emblemata voorbeelden werden overgenomen. Na verloop van tijd vonden boekbinders als Jacob Boelen, maar nog meer Jacob Pandelaert - laatst genoemde meester kwam waarschijnlijk uit Leuven - hun plaats. In Jacob Pandelaert mag zeker de monogrammist I P gezien worden en de meester van de Spes-banden. Bij Prosper Verheyden is een band van Jan Pandelaert afgebeeld (19) met de voorstelling van de dood
| |
| |
van Cleopatra en aan de andere zijde een portret. Ook wordt er over de initialen van Jan Pandelaert een verklaring bij gegeven. Dit soort boekbanden vonden ook buiten de Nederlanden een gewillige ontvangst en zijn terug te zien als een bepaalde afspiegeling van de Vlaamse voorbeelden in het soort werk, dat bij G.D. Hobson werd besproken in zijn boek over de blindgestempelde boekbanden in de Engelse boekhandel omstreeks 1485-1555 (20).
Te Antwerpen met zijn vele schilders, architecten en boekbinders bestond grote activiteit ten gunste van de boekband. Men vond er een overvloed van de meest uiteenlopende versieringen op de boekbanden, b.v. portretten van de Romeinse keizers naar voorbeelden op de oude munten. Met deze portretten ontstond een direct contact met de oudheid. De muntboeken zijn een zeer belangrijk hulpmiddel geweest voor de beeldende kunstenaars. Een geliefd portret voor de boekbanden was de beeltenis van keizer Karel V, dat op vele banden voorkomt. Het portret van Karel V is ook herhaaldelijk terug te vinden op boekbanden, die niet in de Nederlanden zijn gemaakt. Van dit soort boekbanden, ontstaan buiten de grenzen van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden, werd wat te veel werk gemaakt, zij zijn wat overdadig.
Nog maar kort geleden trof ik een dergelijke band aan in een Amsterdams antiquariaat. De band was vervaardigd van varkensleer. In het midden een paneelstempel met het portret van keizer Karel V (90 × 53 mm), met zwaard en rijksappel. Op het achterplat een wapen. Het portret is omgeven van een dubbele rand, bestaande uit kleine afbeeldingen en slingerwerk. De band was gezet om Actiones et Monimenta Martyrum, gedrukt bij Joannes Crispinas in 1560 (Genève?), 4o. Bij Loubier is vrijwel dezelfde band afgebeeld, alleen met afwijkende rand. Deze laatst genoemde band bevindt zich in het Ratsarchiv te Lüneburg. Goldschmidt heeft twee van deze banden besproken, de nummers 251 en 252, met op het achterplat het portret van Johannes Frederik I, hertog van Saksen. Ook bij Weale zijn twee van dit soort banden genoemd met de portretten van Karel V en Johannes Frederik I van Saksen. De tekst op de band uit Amsterdam is gelijk aan die op de banden die door Goldschmidt werden genoemd. Goldschmidt heeft de
| |
| |
banden gedateerd ‘about 1580’. Een van de banden beschreven bij Weale is gedateerd 1572.
Van belangrijk hoger kwaliteit is de boekband van Claus van Dormale uit Antwerpen, eveneens met het portret van Karel V, van donkerbruin kalfsleer, uit het tweede kwart van de zestiende eeuw. In de Gentse catalogus (nr. 152) werd over deze band gezegd: ‘Het is een meesterstuk van renaissancistische zwier, verantwoord in al zijn onderdelen, een toppunt in zijn genre zoals later in de bindkunst van Zuidnederland niet meer bereikt wordt.’ Hoewel de niet-Vlaamse boekbanden met het portret van Karel V van grote betekenis zijn, is mij de band van Claus van Dormale in zijn uitvoering oneindig veel sympathieker.
Ná 1550 kwam dan de reeds enige malen aangehaalde grote omwenteling in het toepassen van de techniek van versieren bij de boekbanden. Het vergulden in kleuren op de banden vond steeds meer ingang. Dus nu geen stempels meer, maar tekeningen. Het toepassen van deze techniek dook b.v. in Antwerpen vrij plotseling op, ongeveer gelijktijdig met de komst van de Franse boekbinder Christoffel Plantin. Aangenomen zou dan ook wel mogen mogen worden, dat met de komst van Plantin in Antwerpen in 1550 de nieuwe techniek werd ingevoerd en dan wellicht door de Franse boekbinder zelf. Gaarne maak ik op deze plaats nog een opmerking over Christoffel Plantijn in verband met het vrij plotselinge afbreken van zijn loopbaan als boekbinder. Het romantische verhaal over de nachtelijke aanval op Plantijn, waardoor hij dusdanig zou zijn gewond geraakt dat hij zijn werk als boekbinder niet meer kon uitvoeren, heeft voor mij te veel het karakter van een geschiedenis uit een stuiversroman om waar te kunnen zijn. Dit verhaal dat nu reeds zo vele jaren de ronde doet mag wel eens uit de wereld geholpen worden. In een artikel dat ik kort geleden schreef over de grote Nederlandse wijsgeer Baruch d'Espinoza, kwam de aanval op Plantijn nog aan de orde in verband met een vrijwel gelijkluidend verhaal over een aanslag die aan de geleerde Amsterdammer zou zijn overkomen. Evenals bij Christoffel Plantijn wordt ook over Baruch d'Espinoza verteld, dat hij door een onbekend gebleven individu werd aangerand en gewond. De bijzonderheden in het Amsterdamse verhaal lijken zo sprekend op die in de
| |
| |
geschiedenis over Plantijn, dat ik in mijn opstel de opmerking heb gemaakt, dat de aanval op Baruch d'Espinoza waarschijnlijk berust op het Antwerpse avontuur. Naar mijn mening dienen beide verhalen naar het rijk der fabelen te worden verwezen. De kennis die er thans bestaat over Christoffel Plantijn rechtvaardigt zeker de uitspraak, dat de grote Antwerpse drukker al zijn ondernemingen wel overwogen is begonnen, ook die van boekbinder naar boekdrukker. Daar was beslist geen sprookje bij nodig over een aanslag op zijn leven.
Voor bijzonderheden over de laatste nasporingen over het bindwerk van Christoffel Plantijn waarbij de nieuwe techniek van het vergulden werd toegepast - mede in verband met de boekbanden van de bibliofiel L. Ploëd - kan worden verwezen naar het boekje uit 1965 van Willy Godenne (21), maar meer nog naar de meesterlijke bijdrage van G. Colin en H.M. Nixon: ‘La question des reliures de Plantin’ uit 1968.
Tot besluit mag worden gezegd, dat de vergulde boekband de blinddruk voor een groot deel heeft verdrongen, voornamelijk bij de kostbare boeken. Voor de meer gewone, hoewel toch fraaie boeken, bleef de oude techniek nog lang bestaan. De vaak eenvoudige lederen boekband uit de eerste helft van de zestiende eeuw met de fraaie paneelstempels etc., zijn steeds boeiend gebleven en hebben onverminderd hun kunstwaarde behouden tot in onze dagen.
| |
8.
Bibliografie
1. | Dr. M.E. Kronenberg, In Memoriam Prosper Verheyden, 25 october 1873-21 augustus 1948. Over Mensen en Boeken, ('s-Gravenhage, 1961), blz. 41-46. |
2. | Prof. dr. L. Indestege e.a., Boekbanden uit vijf eeuwen. Catalogus van de Tentoonstelling. Rijksuniversiteit Gent, Centrale Bibliotheek, Gent, 1961. |
3. | J.F. van Someren, Iets over Magnus Hendricksz. en Hendrick Magnusz., Vermaarde Boekbinders der 17de eeuw, in: Oud-Holland 1, 1883, blz. 226-237. |
4. | N. de Roever, Bruno Spanceerder, kunstig boekbinder, in: Oud-Holland, 9, 1891, blz. 181-186. |
5. | H.F. Wijnman, De Amsterdamsche boekbinder Albert Magnus, in: Oud-Holland, 54, 1937, blz. 183-192 en 23-240. |
6. | N. de Roever, Amsterdamsche Boekdrukkers en Boekverkoopers uit de zestiende eeuw (tot omstreeks 1580), in: Oud-Holland, 2, 1884, blz. 74. |
| |
| |
7. | H.F. Wijnman, Albert Magnus en zijn tijd, Zestiende- en zeventiende-eeuwse Amsterdamse boekbanden, Tentoonstelling in museum Willet Holthuysen van 21 juli-21 september 1961. |
8. | Jan Kalf, Oude Archiefbanden, Overdruk zonder nadere bibliografische gegevens. |
9. | Dr. A. Hulshof en M.J. Schretlen, De Kunst der oude boekbinders, XVe en XVIo eeuwsche boekbanden in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, Utrecht, 1921. |
10. | H.F. Wijnman, Boekbanden, Catalogus van de Tentoonstelling het Nederlandsche Boek 1300-1800, Gemeente Museum van 's-Gravenhage, 29 juli tot 25 september 1950, blz. 89-112. |
11. | E.Ph. Goldschmidt, Gothic and Renaissance Bookbindings. Exemplified and illustrated from the author's collection, Second unchanged edition, I Text, II Plates-Photographs, Amsterdam, Nieuwkoop, 1967. |
12. | W.H. James Weale, Bookbindings and Rubbings of Bindings in the Victoria and Albert Museum, I, Introduction, II, Catalogue, London, 1962. |
13. | G. Hess, Katalog 33. Manuscripte XI.-XV. S., Incunabeln, Holzschnittbücher, Einbände, Varia, (München, z.j.), blz. 56, no. 132, afb. 1. |
14. | Jean Loubier, Der Bucheinband in alter und neuer Zeit, (Berlin und Leipzig, z.j.), blz. 138-142, afb. 135-141. |
15. | E.Ph. Goldschmidt, Marcus Fugger, in: A B A Annual, 1952, blz. 26-29. |
16. | Dr. Callewaert e.a., Geïllustreerde Catalogus met bijvoegsel van de Tentoonstelling van Miniaturen en Boekbanden, Brugge, 1927, no. 98. |
17. | F. Calot, L.M. Michan et P. Angoulvent, L'Art du Livre en France des origines à nos jours, (Paris, 1931), blz. 232-286. |
18. | G. Caullet, Le relieur au monogramme I R, in: Revue des bibliothèques et archives de Belgique, 1906, blz. 162-175. |
19. | Prosper Verheyden, La Reliure en Brabant. Le Livre, l'Estampe, l'Édition en Brabant du XVe au XIXe Siècle, (Gembloux, 1935), blz. 141-188, afb. XIV. |
20. | G.D. Hobson, Blind-stamped panels in the English Booktrade c. 1485-1555, London, 1944. |
21. | Willy Godenne, Les Reliures de Plantin, Bruxelles, 1965. |
22. | W.F.H. Oldewelt, Oude Boekbanden in het Gemeente Archief. Amsterdamsche Archiefvondsten, (Amsterdam, 1942), blz. 39-44. |
23. | Dr. Abraham Horodisch, Stempel und Rollen auf Amsterdamer Einbänden der ersten Hälfte des 16. Jahrhunderts, in: Gutenberg-Jahrbuch, 1962, blz. 488-490. |
24. | E.W. Moes en dr. C.P. Burger Jr., De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de zestiende eeuw, Amsterdam-'s-Gravenhage, 1896-1912, 4 delen, I, blz. 5 e.v. |
25. | F.J. Dubiez, Op de grens van Humanisme en Hervorming. De betekenis van de boekdrukkunst te Amsterdam in een bewogen tijd 1506-1578, (Nieuwkoop, 1962), blz. 103. |
26. | Bibliopegus (J.A. Loeber Jr.?), De Geschiedenis van de Boekband, (Amsterdam, 1935). blz. 75-81. |
27. | F.J. Dubiez, ‘int Schrijfboeck’. De Amsterdamse boekdrukker en boekverkoper Cornelis Claeszoon, in: Ons Amsterdam, 12, 1960, blz. 206-213 en 240-248. |
| |
| |
| |
Résumé
Quelques notes sur les anciens relieurs et les anciennes reliures aux Pays-Bas
Dans cet article on signale qu'il n'existe toujours pas d'histoire complète sur les relieurs et les reliures des Pays-Bas du Nord et du Sud, malgré l'hèritage que Prosper Verheyden nous a laissé en 1948.
On sait que l'art de l'imprimerie et de la reliure a connu à Anvers des droits un peu plus anciens et peut-être plus nombreux que ce ne fut le cas à Amsterdam. La situation dans ce domaine était certainement meilleure dans le Sud que dans le Nord et l'ancienne influence de la Cour de Bourgogne à Bruges n'y a sans doute pas été étrangère. Cependant, à Amsterdam aussi on peut signaler un certain nombre de reliures ou de couvertures de livres estampées et relativement anciennes et qui furent commandées par la Confrérie de cette ville à des relieurs locaux. Ces couvertures étaient utilisées pour des pièces d'archives. On a prétendu que le premier imprimeur à Amsterdam, Hugo Janssoon van Woerden, aurait travaillé également comme relieur, mais ce n'est pas du tout certain.
Dans cet article on signale aussi une ancienne reliure provenant de la collection de Marcus Fugger, reliure faite probablement par le fameux relieur Jacob Krause. Cette reliure a, il y a longtemps, appartenu à l'antiquaire G. Hess de Munich. Comme on sait, Marcus Fugger aussi a, par ses livres et ses reliures, joué un rôle important dans l'histoire des Pays-Bas; de même, dans une bien plus large mesure encore, le Brugeois Marcus Laurinus.
On fait remarquer en outre que l'histoire des reliures gothiques des Pays-Bas du Nord et du Sud peut être divisée en quatre périodes. La première période va de 1475 à 1525, la deuxième de 1526 à 1575 et une troisième période va d'environ 1490 à 1550; ici il y a donc eu longtemps chevauchement. Après 1550 commence la quatrième période avec l'application de la technique de la dorure.
Pour terminer je cite encore quelques noms de relieurs de Bruges, Gand et Anvers dont je me propose de parler plus longuement dans un prochain article.
|
|