De Gulden Passer. Jaargang 43
(1965)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Een 16de-eeuws Spaans aanhanger van de reformatie:
| |
[pagina 150]
| |
Universiteit van Leuven liet inschrijven; vooral de studie van het grieks had zijn belangstelling. Hier raakte hij in vrijzinnige kringen, hetgeen er toe leidde dat hij in 1541 naar Wittenberg ging, waar hij in het huis van Melanchthon als gast werd opgenomen. Van deze gelegenheid maakte hij gebruik om het Nieuwe Testament uit het grieks in het castiliaans te vertalen. In 1543 gaf Steven Mierdmans te Antwerpen deze vertaling uit, overigens zonder het vereiste privilege. Mierdmans was een drukker, die volgens de nieuwste onderzoekingen een der belangrijkste uitgevers van reformatorische geschriften schijnt te zijn; hij ging in 1546 naar Londen en vandaar in 1553 naar Emden, waar hij in januari 1559 overleed.Ga naar voetnoot2. Enzinas kreeg gedaan dat hij zijn vertaling aan Karel V persoonlijk zou mogen aanbieden. Deze gunst kwam hem echter duur te staan: de vertaling werd het voorwerp van een nauwkeurig onderzoek en Enzinas - die trouwens al sinds 1542 als verdacht gold - werd op 13 december 1543 te Brussel gevangen gezet. Op 1 februari 1545 stonden echter de deuren van de gevangenis open: Enzinas kon ontsnappen en reisde weer naar Wittenberg, waar hij opnieuw in het huis van zijn voormalige gastheer werd opgenomen. Op diens verzoek stelde hij toen de historie van deze episode uit zijn leven uitvoerig te boek in het latijn; tot heden zijn hiervan twee afschriften bekend. In 1546 ging Enzinas naar Bazel, waar hij corrector werd in de grote drukkerij van Joh. Oporinus. Daar hij echter te Bazel voor een aanslag op zijn leven vreesde, besloot hij naar Engeland te gaan. Voorzien van aanbevelingsbrieven van Melanchthon aan aartsbisschop Cramner vertrok hij in de loop van 1548 daarheen. Gedurende korte tijd was hij hoogleraar in het grieks te Cambridge. Reeds in september 1549 vertrok hij evenwel naar Bazel en meldde hij zich opnieuw bij Oporinus. Dryander hoopte bij hem enige vertalingen van klassieke auteurs in het spaans uit te geven, welk plan echter door allerlei omstandigheden geen doorgang kon vinden. Beide mannen kregen felle ruzie, welke hierop uitliep dat Dryander ijlings Bazel verliet om zich in Straatsburg te vestigen. | |
[pagina 151]
| |
Hier verschenen dan ook zijn vertalingen in de loop van 1550 en 1551. Op 30 december 1552 overleed Dryander aan de pest, welke al maanden lang de stad van zijn inwoning teisterde. Zijn echtgenote Margaretha Elter, met wie hij in februari 1548 te Straatsburg in het huwelijk was getreden, volgde hem begin 1553 in het graf. De echtelieden lieten twee dochtertjes als wezen achter. De zorg voor hun lot - de grootmoeder van vaders kant deed vergeefse pogingen om ze naar Burgos te halen - leidde in 1557/8 tot de uitgave van bovengenoemd verhaal over de gevangenschap van 1543. Een uitgave in het latijn mislukte; een franse vertaling, vervaardigd door een onbekend gebleven Arcturus Gallus, vond echter voortgang. Het was de Straatsburger uitgever Pierre Estiart, die de drukker François Perrin zonder goedkeuring van de stad deze vertaling wilde laten drukken. Estiart liep er gevangenisstraf mee op, doch het inbeslaggenomen handschrift werd teruggegeven. Perrin vond het daarom geraden als plaats van uitgave te vermelden Ste.-Marie (-aux-Mines), een plaatsje op 50 km. van Straatsburg gelegen.
Het is dit verhaal van de gevangenschap van Enzinas, dat de reden is van deze uiteenzetting. Het is van groot belang, omdat het tot op heden de enige samenvatting is van de razzia's te Leuven in 1543, toen een groot aantal, over het algemeen welgestelde, burgers en zelfs enige leden van de Universiteit werden opgepakt, omdat zij er van verdacht werden Lutherse ideeën aan te hangen. Van de toen gevoerde processen is er slechts één onderzocht, nl. dat van Paul de Roovere; de andere wachten nog op onderzoek.Ga naar voetnoot3. Enzinas vertelt veel over de gevangen-genomen personen en over tal van anderen, die een rol in het drama speelden. Uiteraard beziet hij de feiten door zijn eigen bril; hij steekt zichzelf nogal in de hoogte en is zeker niet van ernstige partijdigheid vrij te pleiten. Daar de franse uitgave van 1558 zeer zeldzaam is geworden, heeft Ch.-Al. Campan reeds in 1862 de Historia zowel in het latijn als in het frans opnieuw uitgegeven, voorzien van tal van toelichtende documenten. Ongelukkig genoeg gaf hij aan zijn tekst zonder enige reden een | |
[pagina 152]
| |
nieuwe titel, uiterst geschikt om verwarring te scheppen: hij noemde ze Mémoires de Francisco de Enzinas ... 1543-1545 (Bruxelles-La Haye 1862; 2 dl.) en gaf er een indeling in capita aan, alhoewel de oorspronkelijke franse uitgave geen enkele indeling heeft, hoe dan ook. Door deze uitgave was de aandacht voor Enzinas gewekt. Men ziet sindsdien een vrij regelmatige belangstelling voor hem, die echter in het eerste decennium van deze eeuw begon te verflauwen; een grote studie kwam dan ook niet tot stand. De dochter van bovengenoemde Boehmer had in 1893 een duitse vertaling in het licht gezonden; als basis had zij gebruikt de vertaling, welke Ludwig Rabus in 1557 naar een latijns manuscript (het oorspronkelijk of een afschrift?) had gegeven in het zevende deel van zijn Historien der Heyligen Ausserwöllten Gottes Zeügen. In 1963 is een volledig nieuwe vertaling van de hele latijnse tekst verschenen onder de titel Les Mémorables de Francisco de Enzinas traduit pour la première fois depuis le 16e siècle du texte original latin par Jean de Savignac (Bruxelles, Les Éditions de la Librairie Encyclopédique). De vertaler heeft een eigen, van Campan afwijkende indeling met opschriften gemaakt, die het inderdaad aardig doen. Wij hebben deze vertaling niet van begin tot einde met het origineel of met de franse uitgave van 1558 vergeleken. Wanneer men er zonder meer in leest, doet zij in ieder geval vlot en prettig aan. Wél hebben wij sommige steekproeven ter controle genomen, nl. de gedeelten welke Enzinas wijdt aan zijn Nieuwe Testament (p. 80-84; 92-103), aan de Spaanse Inquisitie (p. 180-183) en aan de Aflaatbrieven (p. 214-218). Het toeval heeft gewild dat wij hierin drie passages hebben aangetroffen, waarvan de vertaling bepaald niet goed te achten is. We zullen dit nader toelichten. Waar Enzinas het verhaal geeft over het drukken van zijn vertaling van het Nieuwe Testament, bespreekt hij uitvoerig de wijze waarop de titel tot stand kwam.Ga naar voetnoot4. Oorspronkelijk had hij haar genoemd Novum Testamentum, hoc est, novum foedus nostri Redemptoris et solius Servatoris Jesu Christi. Over de uitdrukking solius Servatoris (= van de enige redder, verlosser) kreeg hij verschil van me- | |
[pagina 153]
| |
ning met een geleerde kennis, 'n geestelijke. En toen het blad gedrukt was, ontstond eveneens een geschil met een Spaans theoloog aan wie hij het ter inzage had gezonden. Men maakte aanmerking op het woord solius en het woord foedus (= verbond): men vond dat zij naar Lutheranisme riekten en wenste dat met name dat solius zou vervallen. Hetgeen Enzinas dan ten slotte maar toestond, mede terwille van vrienden en familie, naar hijzelf vertelt en naar men trouwens ook aan de definitieve titel kan zien.Ga naar voetnoot5. Enzinas zegt ook waarom hij juist die uitdrukking solius servatoris had gekozen, nl. ‘ut tacite hac velut admonitione notarem ac refellerem perniciosissimum nostrorum hominum errorem atque atrocem blasphemiam, qui alios nescio quos servatores praeter filium aeterni Patris sumniaverunt: unde non paucis apud nos hominibus inditum esse servatoris nomen videmus, ab illo sancto suo servatore, quem illi sic vocant, atque officiose colunt’.Ga naar voetnoot6. Dat wil zeggen: ‘opdat ik a.h.w. door deze waarschuwing stilzwijgend zou kenmerken en weerleggen die allerverderfelijkste dwaling en verschrikkelijke godslastering van onze mensen [de Spanjaarden], die gebazeld hebben over ik-weet-niet-wat-voor Verlossers naast de Zoon van de Eeuwige Vader: zodat wij zien dat bij ons [in Spanje] de naam servator aan niet weinig mensen is toegekend, te beginnen bij hun eigen sanctus servator, die zij zo noemen en plichtsgetrouw vereren’. De Savignac maakt van deze laatste zinsnede: ‘à certains saints que l'on appelle sauveur et pour lesquels on a une grande dévotion’ (p. 97). In een noot geeft hij evenwel te kennen de passage onduidelijk te vinden en dus zijn vertaling niet zeker te achten. Het moet hier allereerst gaan over Spanje's nationale heilige en patroon, St. Jacobus de Meerdere, wiens legendarisch graf werd getoond in Santiago (= San Jago) de Compostela. Hij zou reeds in de 9e eeuw verschenen zijn aan koning Ramiro I (842-850) op de vooravond van de slag bij Clavijo, en tijdens het gevecht - dat een grote overwinning voor de christenen werd - gezien zijn met een banier, op een wit paard meestrijdend in de eerste gelederen. Deze gebeurtenis werd in de Spaanse Kerk op 23 mei officieel gevierd. Met name zou S. Jago, | |
[pagina 154]
| |
samen met Maria, ook bijzonder geholpen hebben bij het behalen van de zege in de meer bekende slag bij Las Navas de Tolosa onder Alfonso VIII in 1212, welke een keerpunt werd in de strijd tegen de Islam.Ga naar voetnoot7. Alfonso VIII werd te Burgos begraven, in de geboorteplaats dus van Enzinas, dat bedenke men wél. Daar werd ook te ruste gelegd Ferdinand III (1217-1252), die sinds 1230 León en Castilië in zijn persoon verenigde en officieel de titel ‘Vaandeldrager van S. Jacobus’ aannam. Deze vorst kan terecht ‘el gran artifice de la Reconquista’ genoemd worden, want hij veroverde de arabische koninkrijken Córdoba, Murcia, Jaén en Sevilla, zodat de Moren sindsdien nog slechts Alicante en Granada overhielden. Aan de titel van de Crónica del sancto rey don Fernando tercero de este nombre, welke in 1526 te Sevilla werd gedrukt, kan men zien hoe de Spanjaarden hem al spoedig beschouwden, ofschoon hij eerst in 1671 officieel werd heilig verklaard. Zijn kerkelijke feestdag viel op 30 mei. Enzinas moet derhalve in Burgos, waar Ferdinand de schitterende kathedraal had gesticht die zijn graf bevat, meermalen in zijn jeugd de ongetwijfeld luisterrijke vieringen van 23 en 30 mei ieder jaar opnieuw hebben meegemaakt. Het is hiermee o.i. wel duidelijk waarop Enzinas in de aangehaalde passage doelt. Op blz. 96 veroorlooft De Savignac zich een vrijheid, die het latijns origineel niet juist weergeeft. Enzinas spreekt over ‘monachi’, die hem als vrienden kwamen bezoeken, ofschoon zij vijandelijkheden in het schild voerden. ‘Sic sunt homines, ut...’, zo gaat hij dan verder. Gallus vertaalt in 1558: ‘Ainsi sont aujourd'huy les hommes’. De Savignac laat de uitdrukking evenwel zonder reden, naar het mij voorkomt, uitsluitend op die ‘monachi’ slaan; hij vertaalt aldus: ‘C'est une race d'hommes turbulents’, waarmee hij de algemeenheid van Enzinas' opmerking wel een bedenkelijke draai geeft.Ga naar voetnoot8. Het hoofdstuk dat De Savignac de titel geeft: ‘L'Inquisition en Espagne’ is vlot en goed vertaald. Doch ook hier kwam een minder juiste weergave van de latijnse tekst naar voren. Enzinas bespreekt | |
[pagina 155]
| |
het feit dat men in Spanje de onfeilbaarheid der inquisiteurs zou aannemen: ‘Quid? quod in publicis scholarum disputationibus in dubitationem controversiamque examinatur utrum sancti Patres inquisitores (sic enim appellantur) possint errare? maxima pars hominum et quidem summorum theologorum diserte affirmat, eos ἀναμαρτητουϛ esse, quod ipsum de romano pontifice omnium scholarum consensu confirmarunt’.Ga naar voetnoot9. De Savignac maakt hier van: ‘La majorité opte pour la négative avec leurs plus fameux théologiens tout comme on est d'accord chez eux pour affirmer l'infaillibilité du pontife romain’ (p. 181). Goed vertaald had er moeten staan: ‘Het grootste deel der mensen en zelfs van de beste theologen verzekert uitdrukkelijk dat zij [de inquisiteurs] onfeilbaar zijn, [dus] precies datgene wat zij met de eenstemmigheid van alle scholen over de Paus van Rome hebben vastgesteld’.Ga naar voetnoot10. De mededeling dat de inquisiteurs bang zijn dat er ‘alioqui candidiores reperiantur’Ga naar voetnoot11. is te vertalen: dat zij vrezen dat er ‘knappere of slimmere’ mensen dan zijzelf worden gevonden; de weergave met ‘assez francs’ lijkt mij dus onjuist (p. 181, r. 29). Ook verder troffen wij nog wel kleinigheden aan. Het stuk over de Aflaatbrieven is evenwel uitstekend vertaald.Ga naar voetnoot12.
Naar aanleiding van het hier besproken boek, willen wij de vraag aan de orde stellen of een vertaling als deze - welke goede kwaliteiten zij overigens ook moge hebben: dit weze hier toch ook gezegd - nu wel nodig is? Een werk als dit van Enzinas, dat zo sterk alles van één kant beschouwt, draagt in hoge mate bij tot het doen voortleven van allerlei verouderde opvattingen, waarvan men toch mag hopen dat zij weldra volkomen tot het verleden zullen behoren. Ten opzichte van controverse-litteratuur dient men a priori op zijn hoede te zijn; zeker dus t.a.v. van de bronnen uit de 16e eeuw, | |
[pagina 156]
| |
waarvan het ‘coeur religieux’ zo bijzonder fel en onstuimig klopte. Men dient echt op zijn hoede te zijn. En dat is De Savignac niet. Want al geeft Enzinas feiten en data dikwijls goed, zijn interpretatie en toelichting daarvan zijn begrijpelijkerwijs in hoge mate voor kritiek vatbaar. De lezer van de 20e eeuw heeft evenwel recht op een wat rustigere en minder partijdige manier van beschouwen dan Enzinas eigen is. Zo acht ik het bepaald niet juist dat De Savignac maar alles laat passeren wat Enzinas over de Spaanse Inquisitie mededeelt (p. 176-180), ja zelfs niet schijnt te weten dat daarover veel moderne litteratuur bestaat, welke de beweringen van Enzinas recht zet. De Burgalees vertelt daarover heel wat kwaadaardige en ‘populaire’ onzin. Dit feit is eenvoudig vast te stellen aan de hand van de werken van Ernest Schäfer, Beiträge zur Geschichte des Spanischen Protestantismus und der Inquisition im 16. Jahrhundert (Gütersloh, 1902-1903; 3 dl.) en van Miguel de la Pinta Llorente, Los cárceles inquisitoriales (Madrid 1949): beide auteurs steunen op een omvangrijk bronnenonderzoek. Een ander voorbeeld moge nog duidelijker maken hoezeer men moet oppassen voor de beweringen van Enzinas en hoe nauwkeurig en attent men moet lezen wat hij zegt. Enzinas dan verteltGa naar voetnoot13. dat hij zijn spaanse tekst van het Nieuwe Testament aan Leuvense theologen ter inzage gaf om te laten goedkeuren, alhoewel naar zijn zeggen voor de tekst van de H. Schrift voorschriften van staatswege dienaangaande nooit in praktijk waren gebracht; hij had besloten om zonder bitterheid de censuur der theologen te aanvaarden, hoe scherp zij ook zou mogen zijn. Welnu, uit Leuven kwam het antwoord, ‘hun deugd en wetenschap waardig’, dat men de spaanse taal niet machtig was en dientengevolge niet in staat een oordeel over zijn werk te vellen. Tot zover dus is alles in orde: de houding der professoren is correct; zij handelen zoals men van verstandige en normale mensen mag verwachten. Maar, gaat Enzinas dan verder: het leek hem allerminst verwonderlijk dat deze theologen, die zelfs de latijnse grammatica niet eens kenden, het grieks of spaans niet machtig waren! Het lijkt mij dat men hier een voorbeeld van | |
[pagina 157]
| |
‘onzindelijk redeneren’ voor zich heeft: twee dingen worden hier maar ineens in één zin bij het voorgaande gevoegd, nl. dat de Leuvense theologen de latijnse grammatica niet zouden kennen en onkundig waren in het grieks. Wie evenwel de werken van H. de Vocht over Leuven ter hand neemt, met name over het College der Drie Talen aldaar - waar professoren zelfs de lessen soms bijwoonden - krijgt toch een enigszins andere kijk op de zaken dan Enzinas heeft. Men vergete ook niet dat Enzinas, trots op zijn eigen kennis van het grieks en latijn, schrijft aan Melanchthon, een humanist van faam. Hier komt dus doodgewone humanistenhoogmoed om de hoek gluren: daarvandaan de onbillijke sneer tegen Leuven. Dat Enzinas zich ook een kenner van het latijn voelde, blijkt uit de bovengeciteerde passage betreffende het Nieuwe Testament. Hij gebruikt daar voor Christus voortdurend het zuiver klassieke ‘Servator’. Sinds de 9e eeuw was voor Christus algemeen het woord ‘Salvator’ in gebruik, een middeleeuws woord derhalve dat het oor der humanisten niet had. Ook Enzinas' verhaal over de toestemming om zijn boek te drukken, doet dubbelzinnig aan. Zulk een toestemming was niet nodig, zegt hij eerst. De drukker tot wie hij zich wendde, nl. Steven Mierdmans te Antwerpen, verzekerde hem dat hij het boek wel wilde hebben en zelfs zeer graag, omdat hij liever wilde arbeiden voor het algemeen welzijn en voor het heil van de Kerk dan voor gewin zonder meer en voor de twistgesprekken; en ook omdat zulk een werk sinds geruime tijd door een groot aantal vrome mensen verlangd werd. Aldus Enzinas. Het klinkt allemaal erg mooi en het is best mogelijk dat Mierdmans iets in deze geest gezegd heeft. Doch luisteren we verder. Enzinas vroeg hem of het geoorloofd was de H. Schrift zonder permissie te drukken. Mierdmans antwoordde dat het geoorloofd was de H. Schrift zonder toestemming uit te geven en dat er geen enkel verbod op dit gebied bestond. Hij voegde er aan toe - wat waar is, zegt Enzinas uitdrukkelijk - dat geen enkele keizerlijke wet het drukken van de H. Schrift verbood, een mening die hij bevestigde door te wijzen op zijn eigen voorbeeld en dat van verschillende anderen in de stad, die het Nieuwe Testament in bijna alle talen van Europa hadden gedrukt. Er bestond dus, ging Mierdmans verder, geen enkele moeilijkheid | |
[pagina 158]
| |
om de H. Schrift zonder autorisatie te drukken, op voorwaarde dat het om een getrouwe vertaling zou gaan. Hier past een kanttekening! Het voorbeeld van de drukkers en van Mierdmans zelf is geen bewijs voor de stelling dat men ook inderdaad zonder permissie het Nieuwe Testament zou mogen uitgeven. En het was van Mierdmans bepaald onjuist om te zeggen dat toestemming niet vereist was! Er was het plakkaat van 7 october 1531 dat iedere vertaling van de Bijbel verbood in het frans of het nederlands of in een andere taal dan het latijn. En dit was waarachtig het enige verbod niet. Ten slotte was juist op 7 april 1543 het verbod afgekomen om welk boek dan ook te drukken, te verkopen of te verspreiden zonder toestemming van de keizer. Met name waren werken zonder auteursnaam verboden. ‘De keizerlijke edicten, ordonnantiën en plakkaten tegen gevaarlijke boeken en hun drukkers waren dus in groten getale verschenen’, zegt mej. Kronenberg.Ga naar voetnoot14. Nu moet wel tot eer van Enzinas gezegd worden dat hij overigens om zijn vertaling geen doekjes wond. Hij vertelt zelf dat er niets in het geheim gebeurde; iedereen wist dat het Nieuwe Testament ter perse was.Ga naar voetnoot15. Enzinas plaatste zijn naam op de uitgave en Mierdmans zette in het colophon aan het einde: ‘Acabose de imprimir este libro en la insigne çibdad de Enuerse, en casa de Esteuan Mierdmanno, impressor de libros a. 25. de Octubre en el anūo del Señor de M.D.XLIII’, hetgeen beduidt dat het werk op 25 october 1543 van de pers kwam. In zijn Historia vertelt Enzinas verderGa naar voetnoot16. dat hij zijn naam er op zette omdat er ‘in toto hoc negotio’ niets was waarover hij zich had te schamen of berouw moest hebben. Men kan hier terloops opmerken dat Enzinas van zijn standpunt uit inderdaad heeft gemeend het Nieuwe Testament getrouw te vertalen, ofschoon het gesprek over het woord solius hem al behoedzaam had moeten maken. De opdracht aan Karel V was gedateerd op 1 october 1543.Ga naar voetnoot17. Hierin brengt Enzinas naar voren dat heden | |
[pagina 159]
| |
ten dage alle volkeren de Bijbel in hun eigen taal lezen; hieronder zijn dus begrepen de staten van de keizer zelf, behalve echter Spanje! ‘Ik weet niet - aldus Enzinas - waarom aan Spanje moet ontzegd zijn wat aan alle andere naties is toegestaan’.Ga naar voetnoot18. Hij heeft dan ook het werk der vertaling ondernomen in het bewustzijn dat, mocht zulk werk iets kwaads zijn of mocht er enig kwaad uit kunnen voortvloeien, zeker de Paus of de Keizer zou hebben bevolen ‘dat zulke boeken niet gemaakt zouden mogen worden noch gedrukt; en dat zij diegenen zwaar zouden hebben gestraft die het tegengestelde zouden doen; temeer, omdat de Keizer zovele wetten (tantas leys) heeft gemaakt van het moment af waarop deze secten ontstaan zijn tot nu toe. Dit is echter, voor zover ik weet, tot op de dag van vandaag niet geschied, want in al het overige zijn zoveel wetten wél gemaakt en dat nog wel, God zij dank, met zulk een grote ijver. Daarom ben ik er van overtuigd niets kwaads te doen noch in deze te handelen tegen de wetten van Zijne Majesteit noch tegen die van de Paus. Ook ontbreekt het niet aan voorbeelden, want er zijn tal van gelijksoortige boeken in alle talen en onder alle naties.’ Ook hier dus hetzelfde merkwaardige verhaal als in de Historia: Enzinas zou niets van de verbodsbepalingen geweten hebben, met name dus niet van de strenge wet van 7 april 1543. Want het is moeilijk aan te nemen dat Enzinas hier een verfijnde distinctie maakt over vertalen-op-zich, zónder uitgeven: hij publiceert immers zijn vertaling. Het is waarschijnlijk dat hij zich door deze houding van onnozelheid min of meer probeerde te dekken. Want uit een officieel stuk valt een enigszins ander licht op de zaak. Op 20 november 1543 immers liet de Antwerpse schout Guillaume de Werve aan de regering te Brussel weten dat Enzinas aan Mierdmans had beloofd toestemming tot drukken aan te vragen, ‘ce qu'il n'a fayt’.Ga naar voetnoot19. En toen Enzinas was gearresteerd, werd onder andere beschuldigingen uitdrukkelijk gesteld dat hij zonder permissie het Nieuwe Testament had laten drukken, ofschoon toestemming daarvoor vereist was.Ga naar voetnoot20. | |
[pagina 160]
| |
De regering hield dus wel degelijk aan haar wetten vast en bracht tegen Enzinas met name het edict van 7 april naar voren. Enzinas ontkende bij zijn verdediging ook maar iets tegen de wetten gedaan te hebben; inderdaad de houding die hij in de gegeven omstandigheden het best kon aannemen.Ga naar voetnoot21. Wat Enzinas vertelt over de uitgave van zijn Nieuwe Testament moet men derhalve wel zeer omzichtig lezen! Het is alsof hij een rookgordijn om de feiten gelegd heeft. Immers: als hij het gesprek met Mierdmans goed weergeeft, dàn staat deze hier te boek als iemand die maar wat zegt, om welke reden dan ook. Want hij licht dan Enzinas inzake de kwestie der autorisatie bepaald onjuist voor; hij kon en moest beter weten - en wist ook beter. Want tegenover de schout schoof hij de schuld van het ontbreken van een autorisatie op Enzinas, aldus doende alsof hij zelf zeker van plan was geweest mét approbatie te drukken! Men kan over Mierdmans nog meer conclusies trekken. Indien deze t.o.v. de schout onwaarheid heeft gesproken, dan bewijst dit allereerst dat hij zich ten koste van zijn cliënt van de zaak wilde afmaken. En spreekt hij waarheid of onwaarheid - het blijft voor de komende conclusie hetzelfde - dan toont zijn mededeling aan dat hij zich niet tot het martelaarschap geroepen voelde (hetgeen men hem niet euvel kan duiden) en minstens dat hij bang was voor een boete, dus voor materieel verlies; hetgeen in tegenstelling is met de onbaatzuchtigheid die Enzinas hem toeschrijft. Trouwens, Enzinas zegt zelf, dat hij Mierdmans had aangeboden alle onkosten op zich te nemen, evenals de verantwoordelijkheid voor de vertaling. Het staat dus naar onze mening wel vast dat Mierdmans niet de | |
[pagina 161]
| |
edele en onbaatzuchtige figuur is, die Enzinas ons beschrijft. Want het is meer dan waarschijnlijk dat mede door zijn uitlatingen op 20 november tegenover de schout Enzinas op 7 december d.a.v. in hechtenis werd genomen. Hém werd immers, zoals zo juist gezegd, het uitgeven zonder autorisatie ten laste gelegd. Vervolgens kan men uit het hier verhaalde ook conclusies trekken t.a.v. Enzinas zelf. Indien Mierdmans tegen de schout wél de waarheid heeft gesproken en indien Enzinas in zijn eigen verhaal zijn gesprek met de drukker precies weergeeft, dan heeft Enzinas de drukker naar de bekende weg gevraagd. Hij zegt nl. ook zelf zeer goed te weten dat men boeken zonder auteursnaam niet mocht uitgeven; dáárom zette hij zijn naam er op, ondanks het feit dat Melanchthon hem geraden had deze weg te laten.Ga naar voetnoot22. Hij schuift dus de verantwoordelijkheid voor het drukken-als-zodanig van zich af: Mierdmans heeft volgens hem gezegd dat autorisatie niet nodig was. Doch volgens de drukker was er de afspraak dat Enzinas de autorisatie zou vragen, hetgeen hij achterwege liet, ofschoon hij tóch vond - het blijkt uit de dedicatie en uit het feit van de aanbieding zelve - dat hij zich niets te verwijten had! Enzinas ging dus niet recht door zee in zijn verhouding tot Mierdmans: hij liet hém opdraaien voor de eventuele gevolgen van het drukken zonder approbatie. Kort gezegd: hoe men deze zaak ook keert of wendt, Enzinas zowel als Mierdmans komen naar onze mening vreemd uit de affaire met het Nieuwe Testament te voorschijn. Wanneer Enzinas volledig de waarheid spreekt in zijn Historia, dan komt Mierdmans in een zeer eigenaardig daglicht te staan. En spreekt Enzinas onwaarheid, dan blijft hoogstens nog de vraag waaróm hij onwaarheid spreekt... Wanneer Mierdmans tegen de gevaarlijke schout de waarheid spreekt, dan komt Enzinas er maar vreemd van af. En spreekt Mierdmans onwaarheid: dan is hij zelf veroordeeld omdat hij zijn klant Enzinas in de gevangenis helpt! Het ongeluk wilde dat Enzinas zowel wegens de kwestie van de autorisatie als van de onrechtzinnige vertaling-op-zich als wegens verdenking van ‘lutherie’ in hechtenis werd genomen. Mierdmans wist zich door, terecht of ten | |
[pagina 162]
| |
onrechte, de naam van Enzinas te noemen klaarblijkelijk schoon te praten en kon vrij uit gaan. Een proces tegen hem is althans niet bekend. Zo moet men dus verdacht zijn op allerlei kronkels in het verhaal van Enzinas. Het ware juist geweest als De Savignac ons hierop had attent gemaakt in de vele noten, die hij ter verklaring aan zijn tekst toevoegt.Ga naar voetnoot23. Doch De Savignac heeft een grote verering voor de man; hij noemt hem ‘un grand homme qui avait beaucoup vu, beaucoup appris, beaucoup souffert et beaucoup travaillé’ (p. 12). Daarom gaat De Savignac uit van de volkomen waarheidsliefde en eerlijkheid van zijn held, die zich toch ook in zijn verdere leven vreemd en onrustig gedroeg: met Oporinus in Bazel maakte hij op onredelijke wijze ruzie, in Engeland hield hij het slechts kort uit, hij steunde financieel een uiterst vreemde figuur als de drukker Augustinus Frisius. Aldus komt het dat De Savignac nog al eens noten geeft waarvan de bedoeling is Enzinas' ‘juiste kijk’ te laten schitteren; noten ook die een verkeerd beeld geven van de mensen en toestanden waarmee Enzinas in aanraking komt; en noten die ouderwets aandoen, geschikt om verkeerde begrippen te laten voortbestaan. De toelichtingen van De Savignac op de leer van de R.K. Kerk zijn ook niet altijd juist. De aantekeningen over personen, die in Enzinas' verhaal een rol spelen, doen niet altijd prettig aan. Kortheidshalve hiervan slechts één voorbeeld. Enzinas is uiteraard helemaal niet te spreken over de inquisiteurs, die het grote proces van 1543 in Leuven leidden, met name niet over Ruard Tapper en Sonnius. Toelichting over al deze mensen: ‘Ces portraits sont sévères et sans doute pas toujours pleinement justes, mais il suffit de lire le procès de Jeanne d'Arc pour se rendre compte qu'il n'est pas d'iniquité dont le clergé catholique du temps n'ait été capable’ (p. 46, nt. 23, ook terugslaande op andere, voorafgaande bladzijden). Men weet nu dat Sonnius een ander mens was dan Enzinas beweert. En ook Tapper is niet degene voor wie Enzinas hem verslijt. In zijn functie van in- | |
[pagina 163]
| |
quisiteur was hij geen dienaar van de keizerlijke macht; zelfs zijn vijanden gaven dit toe. Hij was evenwichtig en gematigd, verweet aan Karel V de strengheid van zijn plakkaten en bepleitte bij Viglius de zaak der ketters. In vele opzichten was hij echter nog middeleeuws, vanzelfsprekend.Ga naar voetnoot24. Vele noten zijn door De Savignac dan ook ontleend aan te oude litteratuur of komen voort uit te weinig bekendheid met de moderne litteratuur. Toch moet erkend worden dat er ook toelichtingen zijn die getuigen van ijverig zoeken. Een voorbeeld van zulk een noot is die over Diego Ortega (p. 31, nt. 11), de oom van Enzinas, van wie De Savignac mededeelt dat hij bevriend was met de humanist Juan Luis Vives.Ga naar voetnoot25.
Al met al is ons oordeel over de noten dus zeer gereserveerd. Zij doen afbreuk aan de vertaling, die in het algemeen mooi is te noemen, kleine vlekjes daargelaten. Waren de noten beter geweest en waren zij met name scherp kritisch geweest t.a.v. allerlei opmerkingen van Enzinas, dan zouden wij de heruitgave van de Histoire toegejuicht hebben. Nu evenwel moeten we erkennen dat voor een wetenschappelijke studie over de persoon en het werk van Enzinas de tekst van Campan de enige is, die men als basis moet blijven gebruiken, totdat er een andere is. Het is erg jammer ook dat De Savignac gemeend heeft weer een andere titel te moeten geven dan Campan reeds deed, aan een boek dat toch gewoon van zichzelf Histoire heet. De verwarring wordt hiermee alleen maar groter. Wij hopen dat men het ons, na het bovenstaande, niet euvel zal willen duiden wanneer wij ter nadere instructie over Enzinas en zijn | |
[pagina 164]
| |
boek wijzen, op onze eigen studie Autour de l'édition de l' ‘Histoire de l'Estat dv Pais Bas, et de la Religion d'Espagne’ par F. de Enzinas, dit Dryander (1558) welke is verschenen in het tijdschrift Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance 27 (1965), p. 463-494. | |
SommaireFrançois d'Enzinas ou Dryander (1518-1552), natif de Burgos en Espagne, a une grande réputation parce qu'il a traduit le Nouveau Testament du grec en espagnol. Il était étudiant à Louvain, quand il se rendit auprès de Mélanchthon en 1541. Chez celui-ci, il fit la traduction en question. En 1543, il l'offrit à l'Empereur, à Bruxelles, mais fut arrêté; en février 1545, il réussit à échapper de sa prison. Pour Mélanchthon, qui devint de nouveau son hôte, il écrivit une Historia de Statu Belgico deque Religione Hispanica, contenant l'exposé de ses péripéties dans la prison bruxelloise. Après sa mort, un inconnu traduisit l'ouvrage en français. Ensuite, l'imprimeur strasbourgeois François Perrin l'édita sous le titre Histoire de l'Estat dv Pais Bas et de la religion d'Espagne (1558). C'était un savant belge, feu Ch.-Al. Campan, qui édita pour la première fois le texte latin, y ajoutant le texte français avec une masse de documents. Il donna au fruit de ses soins un nouveau titre: Mémoires de Francisco de Enzinas... 1543-1545 (Bruxelles-La Haye, 1862) et divisa le texte en chapitres quoiqu'Enzinas lui-même n'eût fait aucune division. En 1963, le pasteur belge de l'Église Wallonne, Jean de Savignac, fit imprimer une nouvelle traduction du texte latin, divisée également en chapitres, mais autrement que Campan l'avait fait; et il donna aussi à sa traduction un nouveau titre: Les Mémorables.... Cette traduction, quoique rapide et très lisible, n'est ni sans tâches ni même sans fautes. Et comme M. De Savignac est un grand admirateur de son héros, il croit trop facilement les affirmations de celui-ci bien qu'elles soient souvent très discutables. Aussi les notes à la fin des chapitres ne nous mettent pas en garde contre Enzinas. Afin de se faire une idée exacte des procédés de l'auteur espagnol, il faut éplucher les passages dans lesquels il parle de son édition | |
[pagina 165]
| |
du Nouveau Testament chez l'imprimeur-éditeur anversois Stéphan Mierdmans, et ensuite les comparer aux documents, ajoutés au texte par Campan. Les deux hommes n'étaient pas loyaux l'un envers l'autre et Mierdmans, certes, n'est pas l'héros de la foi et l'homme altruiste que l'on affirme si souvent. Donc, vu l'inexactitude de la traduction par endroits, vu aussi les notes trop peu critiques, il faut conclure que, pour une étude scientifique de la vie et de l'oeuvre d'Enzinas, on doit se servir des textes latin et français du seizième siècle. Sur Enzinas, on peut encore consulter notre étude dans la Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance 27 (1965), p. 463-494. |
|