De Gulden Passer. Jaargang 41
(1963)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
Bibliografisch onderzoek en kritische uitgave van ‘Een soete meditatie hoe die verloren siele vanden sone gods vonden es’
| |||||||||||||||
InhoudUitgaande van de stelling, dat wanneer men de redenen kent om iemand of iets te beminnen, men hierdoor zelf tot de liefde er van gebracht wordt, betoogt de schrijver dat wij tot Gods liefde zullen komen, zo wij Gods weldaden ten onzen opzichte overwegen, aangezien we daarin dwingende redenen vinden om hem te beminnen. Die weldaden betreffen hoofdzakelijk onze schepping, onze verlossing en de vergiffenis onzer zonden. Zo moeten wij vooral de passie beschouwen, omdat daarin de afgrond van Gods verlossende liefde blijkt. Dit wordt voorgesteld onder het motief van Jezus die de verloren ziel zoekt en vindt. Hierop is het tractaatje gebouwd. De hemelse Vader zendt zijn Zoon uit, om de door de zonde verloren ziel te zoeken en thuiswaart te brengen, zelfs ten koste van lijden en | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
vermoeienis: Vaert henen... De Zoon verlaat zijn ‘ghesinde’, om verborgen in Maria, in zijn mensheid, in Bethléem enz. op aarde te leven, op zoek naar de verloren ziel. Nergens vindt hij ze, noch tijdens zijn verborgen, noch gedurende zijn openbaar leven, waarin hij over dag om haar zwoegt en zorgt en 's nachts om haar bidt en zucht. Dan zal hij opgaan naar Jerusalem, om in het lijden haar te zoeken. Van plaats tot plaats, van Olijfberg tot Calvarië, zoekt hij haar, zonder haar te vinden. Op het kruis verheven, doorschouwt hij de horizont en roept met hese stem, om de ziel tot inkeer te brengen. Pas wanneer hij alles vervuld heeft, vindt hij ze in haar ellende. Nu begint een spannende dialoog tussen de Heer, die in uiterste bereidheid wil helpen, en de ziel, die haar ellende beseft maar zich onttrekt, omdat ze weet dat alleen Jezus' dood haar kan verlossen. Op deze laatste verzuchting veert Jezus' verlangen op, om zich totaal prijs te geven, en in het aanschijn van de dood roept hij: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’, smekend dat de Vader hem zou opvangen, nu hij, in vervulling van zijn allereerste opdracht, de ziel gevonden heeft en hem aanbieden kan. - Daarom moet iedere ziel de Heer herkennen en volgen die ze vond en verloste ‘in dat herde bedde des cruyces’. Enige eentonigheid terzijde gelaten, treft dit tractaatje door innigheid van gevoel, soberheid van stijl en soepelheid van beweging, waarmee het motief uitgewerkt wordt om als leidraad te dienen, die alle fasen van het verlossingswerk doorloopt. Het motief, dat de typische sfeer van dit passietractaatje schept, is in feite zeer traditioneel. De kern er van kunnen we vinden in de evangelische parabels van het verloren schaap, de verloren drachma, de verloren zoon (Lc. 15: het evangelie der goddelijke barmhartigheid). De zelfde woorden ‘verloren’ ‘gevonden’ komen ook daar telkens terug. Het geheel kan samengevat worden in het woord van Jezus over zich zelf: De Zoon des mensen kwam immers om te zoeken en te redden wat verloren was (Lc. 19.10; Mt. 18.11). Het bruidsmotief, dat hiermee vervlochten is, werd reeds uitgewerkt door S. Bernardus, in zijn bekende Aethiopissa-preek (= vander morinne): De spiritualibus nuptiis (Dom. I post oct. Epiphaniae, S. II; PL. 183, c. 157-162). Vgl. Parabolae S. Bernardo vulgo | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
ascriptae, Par. IV, De Christo et Ecclesia (PL. 183, c. 776-770) (zie P. Van Mierlo in Ons Geestelijk Erf, 1953, p. 249). Zo is dit passietractaatje gedragen door een lange traditie, die hier een volle resonantie vindt. Ook de middeleeuwse passieliteratuur werkt hierin na. Het zou ons te ver brengen, daarop omstandig in te gaan. Wijzen we alleen maar terloops op de beschrijving van Jezus' lijden in de Olijfhof, waarin de echo van de ‘Heimelike passie’ duidelijk naklinkt. | |||||||||||||||
VerspreidingDeze voortreffelijkheid van de Meditatie verklaart meteen de grote verspreiding, die zij gekend heeft. Voor zo ver wij dit reeds konden nagaan, was zij inderdaad in brede lagen verspreid, zowel in hs. als door druk, en wel in twee redacties. Redactie a. Zo noemen we de uiteenzetting, die wij hiervoren samengevat hebben. We vinden ze vooreerst in vijf handschriften.
| |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
3. Hs. 647 der Bibliotheek van het Prov. Genootschap te 's Hertogenbosch, f. 166r-167v, geeft te midden van een reeks teksten omtrent menswording en kerstmis een kort fragment uit deze redactie, zonder dat het verband met een groter geheel blijkt (zie elders de beschrijving van het hs., dat zijn belang heeft in verband met Peerle en Tempel). In ons fragment gaat het over het voorstel van de Vader aan de Zoon om te lijden, met de voorafteke- | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
ning van al de ellende en lijden, dat de Zoon hierbij te wachten staat: Vaert henen in ellende (wat beantwoordt aan onze uitgave rr. 27-56). Ongetwijfeld hebben wij met redactie a te doen. 4. Hs. Ltk. 303, f. 28r-30r UB. Leiden (zie Lieftinck, Catalogus..., p. 121): zelfde fragment als onder 3. 5. Evenzo in Münster Bibl. Jostes 15 f. 54b (volgens BNM., UB. Leiden).
Drukken. Al vermoeden wij, dat de Meditatie handschriftelijk nog meer verspreid werd, dan wij tot nog toe konden vaststellen, moeten we ons voorlopig met de voorgaande bevindingen tevredenstellen. Intussen constateerden we dat ons werkje bovendien door de druk vermenigvuldigd werd, en wel onder de titel: Dit is een soete meditacie hoe dye verloren siel vanden sone goods ghevonden is met synder heyliger passien. Hiervan kennen we volgende drukken. Vooreerst uitgaven, waarin alleen de Meditatie voorkomt:
Bovendien zijn er uitgaven, waarin, na de Meditatie, twee stukken bijgevoegd zijn:
| |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
Dit kruis-gebed vinden wij eveneens in hs. G 70 UB. Leuven (verbrand 1940), f. 78-79 (zie Meertens, VI, p. 215, n. 44). Wij vonden volgende drukken:
Redactie b. Een tweede hiervan sterk afwijkende redactie ontdekten wij elders, zowel in hs. als in druk. De tekst verschilt merkelijk van de redactie a, zoals moge blijken uit volgend schema van de inhoud er van (de regels zijn geteld volgens onze kritische heruitgave):
rr. 3-16 <Want bernardus seyt van die twee ende meeste wercken aldus ... niet | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
so veel als si sculdich sijn>. Dit is een bewerking en vertaling van een Bernardus-citaat, die kennelijk aandoet als een ingeschoven tekst. 3 blzz. (zie noot bij onze uitgave). rr. 17-24 <Ende oftu te traech biste te minnen, op dattu een saec hebt weder te minnen den genen dye di so hertelic gemint heeft, so selstu dat liden ons heren deilen in xij. stucken op dat dien roeck sijnder passien dijn hert doer dringhen mach.... Ende als een devote siele dese xij. punten wel gronderen wil, si sal daer vinden ontallike saken die dat liden christi sere beswaren wt welcken si billix, al wair si van stenen, ghemorwet soude worden ende ontsteken in sijnre minnen die dit wt minnen geleden heeft. Hier om leert liden ende in vreden bliven ende laet ander luden onrecht boven u recht gaen so christus heeft ghedaen in sijnre passien, soe moechdi groot loon ontfaen.> - Toevoeging van 4 blzz. De bewerker heeft zich allerlei weglatingen veroorloofd, die het zakelijk en historisch verloop van het motief der Meditatie ergerlijk verbreken. Bovendien heeft hij de regels 116-9 (uit een weggelaten tekst) overgeplaatst tegen het einde van de Meditatie, omdat hij meende hieraan (na rr. 258-260) een inlassing te kunnen vastkoppelen. Deze verschuiving brengt evenwel de indruk met zich, dat Jezus de ziel vindt op het einde van zijn openbaar leven en dat de praegnante dialoog tussen Jezus en de ziel plaats vindt, niet op het kruis, op het allerlaatste ogenblik van zijn leven, dat één zoeken was, maar vóór de aanvang van zijn passie: Nu wil ic opclimmen iherusalem.... Daarmee is de bouw van het geheel van zijn innerlijke dramatiek ontdaan. Het is knutselwerk geworden, zoals blijkt | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
zodra men het naast de redactie a kan leggen. Ten slotte zijn er twee inlassingen. De eerste vertaalt een Bernardus-tekst. De tweede toevoeging is een tekst van 4 blzz., waarin de passiestof in 12 stukken aan de ziel ter overweging wordt aangeboden, terwijl de passie reeds als historische achtergrond gediend heeft voor het verloop van Jezus' zoeken zelf. Zo heeft hij binnen de vlot zich afwikkelende Meditatie over de verloren ziel geenszins zijn organische functie of inschakeling gevonden. Daarin komt het kunstmatige, zowel van de eerste en tweede toevoeging als van weglatingen en verschuivingen, beslist naar voren. Of de bewerker de twee toevoegingen zelf opstelde dan wel van elders overnam, kunnen we niet uitmaken. De redactie b vonden we allereerst in druk verspreid, en wel, samen met ‘Die processie opten palmdach’, achteraan in sommige uitgaven van: Dat leven ons Heren Jesu Christi of Een (goede) oefeninghe vanden leven ons heren ihesu cristi:Ga naar voetnoot3 Campbell 1111, 1112, 1114Ga naar voetnoot4 Kronenberg, 1356, 1357, 1358, 3386, 3387, 3388, 3389, 3391Ga naar voetnoot5. Bovendien vonden wij de redactie nog in hs. 643 Prov. Genootschap te 's Hertogenbosch, f. 190r-196r: Een mynlike suverlike leer vander mynnen ons liefs heren (rubriek). Guede menschen ende devote herten werden seer getogen totter mynnen christi overmits die gedenckenisse sijnre bittere passien ... mitter bruyt ons lieven heren in canticis: mijn gemynde brudegom is my recht als een bunde<l>kyn van myrren; tusschen mijnen borsten sal hi rusten, dat is op mijn herten, ende daer bynnen sal hi geprent blijven. De kopiist laat de inleiding rr. 3-23 (waar de eerste plustekst der redactie b voorkwam) weg, neemt daarna getrouw de tekst over, ook waar die redactie de tweede toevoeging aanschakelt, maar breekt na de aankondiging van het bundelkyn van myrrhen in 12 stukken plots af. | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
We weten vooralsnog niet of hetzij deze afgeknotte versie, hetzij de volledige tekst der redactie b nog in andere hss. voorkomt.
Aldus lijkt deze Meditatie eens een grote belangstelling gekend te hebben, zoals zij trouwens om haar inhoud en stijl, althans in de oorspronkelijke redactie, dit ten volle verdient. Onze aandacht werd er opgetrokken, toen wij vaststelden, dat zij gebruikt werd in c. 34-35 van de Tempel, zoals wij in onze heruitgave hopen aan te tonen. | |||||||||||||||
Van proza tot geestelijk liedEen verrassend bewijs van de bekendheid en geliefdheid, die de Meditatie eens genoot, is ongetwijfeld het feit, dat zij zelfs in de vorm van geestelijk lied verspreid werd. Onder de geestelijke liederen van episch-lyrische aard rangschikt Pater Van Mierlo de legende De Soudaen hadde een dochterkijn, die hij ontleedt naar inhoud, waarde en ouderdom, om dan te vervolgen: ‘Ze werd dan ook reeds nagevolgd in een andere allegorische legende Een goed man had een dochterkijn, dat geheel Jesus' verlossingswerk op eenvoudige, toch vrome en innige wijze bezingt: de dochter is de weerspannige mensenziel, die door Jesus, Gods Zoon, als zijn lief “susterkijn” te midden van groot lijden wordt opgezocht’.Ga naar voetnoot6. Dit lied werd voor het eerst gedrukt in Een devoot ende profitelyck boecxken (Antwerpen, Simon Cock, 1539)Ga naar voetnoot7.. Terwijl men zich in hoofdzaak bekommerde om zijn verhouding tot De Soudaen hadde een dochterkijn en om de zangwijze van het lied, werd tot nog toe weinig aandacht aan zijn inhoud en herkomst geschonken. | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
Wanneer wij het nu naast de hiervoren besproken prozatekst kunnen leggen, valt hierop al dadelijk een onverwacht licht, dat ons betere inzichten hierover biedt en meteen een verantwoord oordeel mogelijk maakt. Het lied telt 23 vierregelige strofen, met abab rijmschema. De aanvang luidt: 1.[regelnummer]
Een goet man had een dochterkijn
Die had hi wtvercoren
Si en wilde hem niet gehoorsaem sijn
Des hadde hi groten thoren
2.[regelnummer]
Dat was God die vader wijs
Ende smenschen siele seer schoone
Die sette hi int paradijs
Die coninck vanden throone.
Het eindigt als volgt 22.[regelnummer]
O suster so wil ict dan bestaen.
Sprac hi met stemmen schoone
O vader het is nu al voldaen
Ontfangt ons inden throone
23.[regelnummer]
Aldus so is die siele verlost
Van Christo onsen heere
Dat heeft hem sijn heylich bloet ghecost
Lof si hem ymmermeere.
De gelijkluidendheid van het eerste vers met dat uit De Soudaen, alsook de tweede strofe geven aan het lied de schijn van een parabel of, zoals Van Mierlo het noemt, ‘een allegorische legende’. We zouden er liever een onhandigheid van de schrijver in zien om zijn lied in zijn afhankelijkheid t.o.v. het liederenthemaGa naar voetnoot8. aan te vangen en op gang te brengen. Buiten de aanhef is immers weinig | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
of niets van een legende te bespeuren. In feite is het een verhalend lied over de verlossing onder het motief van de Zoon Gods, die uit liefde de verloren ziel zocht en vond. Dit vindt zijn verklaring alleen uit zijn afhankelijkheid t.o.v. de Meditatie, die dank zij het motief het perspectief van een legende opent. In het lied worden de schepping en de zonde relatief breeduit beschreven (in de samenvattende eerste en de uiteenzettende str. 2-4), alsook het goddelijk raadsbesluit omtrent de Menswording (dat hier van de Zoon uitgaat) (str. 5-7). In overhaastig tempo worden de Menswording zelf en het verborgen en openbaar leven van Jezus kort afgehandeld (str. 8-10). Jezus' lijden van Olijfhof tot kruisweg blijft onvermeld, aangezien zijn opgang naar Jerusalem (Meditatie r. 116 s.; Lc. 18.31) als bij wijze van kortsluiting omgeschakeld wordt tot: Ic sal opten berch van calvarien gaen // Oft icse daer mocht aenschouwen (str. 11). Ook het kruisigen en het gefolterd hangen aan het kruis tot aan het Consummatum est, waarin Jezus volgens de Meditatie uiteindelijk de ziel ontdekt en het twistgesprek met haar aanvangt, worden hier achterwege gelaten, zodat reeds dadelijk bij het kruisrechten Christus overluid tot de ziel roept en deze uit de slaap wekt (str. 13-14): 15.[regelnummer]
Als hi aldus luyde riep
Soe overlikenGa naar voetnoot9. seere
Ontspranc si daer si lach en sliepGa naar voetnoot10.
Ende sprac broeder, och heere...
Daarmee begint de ziel zelf het gesprek met Christus (str. 15-22), dat besluit met Jezus' woord: 22.[regelnummer]
O vader het is nu al voldaen
Ontfangt ons inden throone.
De Meditatie daarentegen laat het twistgesprek met dit zelfde Consummatum est inzetten, om het af te sluiten met het In manus tuas, Domine, commendo spiritum meum: | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
Deze samenvatting laat reeds zowel de afhankelijkheid als de minderwaardigheid van het lied tegenover de prozatekst aanvoelen. Terwijl men een fantastisch knap en vindingrijk schrijver zou moeten veronderstellen, die het zou klaar spelen, om uitgaande van de lied-tekst tot de logische verhaalgang, de afgewogen thematiek en de rustige uitbouw van de Meditatie te komen, ziet men gemakkelijk hoe een tweede- of derderangs dichter uit het proza het lied kan afleiden. Ongetwijfeld gaat er een zekere bekoring van het lied uit: zijn simpelheid, zijn losheid, zijn versritme vallen op. Maar zodra men het naast de prozatekst legt, verdwijnt dit als 't ware in het niet. Het lied heeft slechts heel schaarse trekjes bijgevoegd, die inslaan kunnen, terwijl het een massa praegnante gegevens uit het proza aan de verstechniek opgeofferd heeft. Waar het lied wel een zekere sierlijkheid en naïeviteit kent, is de Meditatie gemerkt door een sterke gespannenheid en innerlijke dramatiek, die door het telkens herhaalde: oock hier en vant hise niet gescandeerd wordt en de afgrond van Jezus' liefde en lijden plastisch uitbeeldt. De afhankelijkheid van het lied tegenover de Meditatie, die wij aldus ontdekken, onderstreept meteen de minderwaardigheid van het eerste tegenover de tweede. Anderzijds zou men geneigd zijn te zeggen, dat men pas door deze confrontatie de forsheid en de intensiteit aan inhoud, gevoel en kunstwaarde van de Meditatie gaat beseffen.Ga naar voetnoot11. | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
BijlageWijze van uitgevenIn onze tekstuitgave der Meditatie betrekken wij 6 teksten. Vooreerst de redactie a met hs. 3057-8 der KB. Brussel (= H1), dat wij als legger nemen, omdat dit alles samen genomen de beste tekst biedt; met hs. 4944 der KB. Brussel (= H2) en met de afzonderlijke drukken, waaruit we Kronenberg 1508 als basis nemen (wij achten het overbodig de varianten uit de verschillende drukken aan te geven, omdat deze in hoofdzaak slechts drukfouten kunnen zijn) (gesigleerd D1). Vervolgens de redactie b met druk uit de uitgave van het Leven Jesu, waarvoor wij de druk van Hugo Janssoen van woerden, Leiden, 1498 (zie Campbell 1119) als legger nemen (= d1), en met hs. 643 Prov. Gen. 's-Hertogenbosch (= h1). En ten slotte hs. 647 Prov. Genootschap 's-Hertogenbosch (= H3): aangezien dit fragment tamelijk afwijkt van de andere teksten, hebben we het geheel er van zonder meer afgedrukt na de voornoemde getuigen. Spellingsverschillen worden niet in acht genomen; de interpunktie is van ons, evenzo het aanbrengen van hoofd- en kleinletter. [ ] beduidt dat de woorden overtollig zijn; < > dat de woorden moeten bijgevoegd worden. | |||||||||||||||
<(Een soete meditatie hoe die verloren siele vanden sone gods vonden es.Ga naar voetnoot1.)>3(f. 168r) AlsGa naar voetnoot2. wij weten die orsaecken der minnen, zoe eest oockGa naar voetnoot3. van 4noode te weten, hoemen tot deser minnen comen sal.Ga naar voetnoot4. Ende om hier-toe te 5commen,Ga naar voetnoot5. soe salmenGa naar voetnoot6. merckenGa naar voetnoot7. dat woert des Wijsen mans Salomon, daer | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
6hij aldusGa naar voetnoot8. spreeckt: Nae die meni<ch>fuldicheit desGa naar voetnoot9. houts, zo berrent dat 7vier. AlsoeGa naar voetnoot10. wert oec dat vier der goddelijcker minnenGa naar voetnoot11. gestockt overmidts 8<dat>Ga naar voetnoot12. aendincken der menichfuldigerGa naar voetnoot13. gaven GodsGa naar voetnoot14. ende beneficien, 9die ons die minnelijcke Heere bewesenGa naar voetnoot15. heeft. Ende sonderlinge soe 10heeft hij der zielenGa naar voetnoot16. (f. 168v) zijn ombegrijpelijcke minneGa naar voetnoot17. getoontGa naar voetnoot18. in 11drije dingen. 12Ten eerstenGa naar voetnoot19. dat hij den menscheGa naar voetnoot20. geschapen heeft nae zyn godlijcke 13beelde.Ga naar voetnoot21. Ten anderenGa naar voetnoot22. dat hijenGa naar voetnoot23. na den valGa naar voetnoot24. weder hermaecktGa naar voetnoot25. heeft 14met zijn heilich leven ende met zynder passien ende doot.Ga naar voetnoot26. Ten derdenGa naar voetnoot27. 15dat hij die menschelijcke natuere tot genaden ontfangen heeftGa naar voetnoot28. endeGa naar voetnoot29. 16<ons>Ga naar voetnoot30. onse sonden vergeven heeft.Ga naar voetnoot31.Ga naar voetnoot32.
| |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
17Nu zoo sal dan die devoete ziele haren bruydegom minnen met allen 18crachten ende meyninge des herten,Ga naar voetnoot33. niet alleen <om>-Ga naar voetnoot34. dat hijseGa naar voetnoot35. 19gescapenGa naar voetnoot36. heeft, maer oock <om>-datGa naar voetnoot37. hijseGa naar voetnoot38. verlost heeft met synder 20bitterGa naar voetnoot39. passien.Ga naar voetnoot40. <Gueden menschenGa naar voetnoot41. endeGa naar voetnoot42. rechteGa naar voetnoot43. devote herten 21werden seer getogen totter mynnen Christi overmits die gedenckenisse 22sijnre bittere passien>,Ga naar voetnoot44. in dieGa naar voetnoot45. welc hij aldermeestGa naar voetnoot46. bewesen heeftGa naar voetnoot47. den 23affgront zynder minnen, <die hi had totter edelre zielen>.Ga naar voetnoot48. Want wt 24(f. 169r) grondelooser heeter minnen zoo dorste hij endeGa naar voetnoot49. begeerde neder 25te commenGa naar voetnoot50. in dit dal der traenen,Ga naar voetnoot51. om-dat hij sueken soude die edele 26ziele, die verloren was. 27Ende doen die eeuwigeGa naar voetnoot52. hemelsche Vader te rade was,Ga naar voetnoot53. dat hij den 28mensche wildeGa naar voetnoot54. verlossen vander eeweger doot, doenGa naar voetnoot55. sprack hij tot synen
| |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
29eenigen Sone: Vaert henen ende bringt <ons>Ga naar voetnoot56. wederGa naar voetnoot57. die verlorenGa naar voetnoot58. 30zieleGa naar voetnoot59. <hier>.Ga naar voetnoot60. 31Doen neychde hem dat eewich Woert, die Sone Gods,Ga naar voetnoot61. ende sprack: 32Vader, ic wil<t> geerne doen.Ga naar voetnoot62. <Ende>Ga naar voetnoot63. ick wil <dij>Ga naar voetnoot64. [geerne]Ga naar voetnoot65. gehoorsaem 33zyn tot in die doot, opdat die ziele des menschen verlost mach werden 34vander eewiger doot.Ga naar voetnoot66. 35Doen sprack die Vader: Vaert henen in allinden (f. 169v), mynGa naar voetnoot67. Sone, 36omGa naar voetnoot68. swaerheit ende wee ende alle ongemack ende ontroostGa naar voetnoot69. endeGa naar voetnoot70. 37versmaetheit te lijden. Ten anderen vaert henen; du <biste een>Ga naar voetnoot71. Godt 38ende mensche <ende>Ga naar voetnoot72. wortGa naar voetnoot73. aengesien voer een sondaeren. Ten derden 39[male]Ga naar voetnoot74. vaert henen in allindenGa naar voetnoot75., dat dijne edele <godheyt>Ga naar voetnoot76. <verenycht 40worde metter menscheit>Ga naar voetnoot77. <ende>Ga naar voetnoot78. <dijn>Ga naar voetnoot79. godlijcke menscheit alle 41menschen onderdanich zyn.Ga naar voetnoot80. Ten .iiij. vaert henen in allinden tot dynre 42ontschout, ende vervultGa naar voetnoot81. alder menschen schout. Ten vijfsten vaert henen 43in allinden, du best een coninck, maer conincklijcke eere sal dij ze[e]ldenGa naar voetnoot82. | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
44geschien op eertrijck,Ga naar voetnoot83. oft nemmermeer gedaen werden.Ga naar voetnoot84. Ten .vj.n vaert 45henen in allinden, ende hebt een voersien alre dynre pijnenGa naar voetnoot85. ende 46martelien,Ga naar voetnoot86. opdat (f. 170r) sijGa naar voetnoot87. <dy des>Ga naar voetnoot88. te meer zij. Ten .vij.n vaert henen in 47allinden, ic sal <dy>Ga naar voetnoot89. dyn leven afbrekenGa naar voetnoot90. in dynre bloeyender 48iuecht, op-dat dij te zwaerder sij te sterven.Ga naar voetnoot91. Ten .viij.n vaert henen in 49allinden ende vervult metten wercken al dat die propheten van u gesproken 50hebben.Ga naar voetnoot92. Ten .ix.n vaert henen in allinden: ick sal dijnen vijant tsweert 51in die hant geven, op-dat sij met dij doen al dat sij willen.Ga naar voetnoot93. Ten .x.n vaert 52henen in allinden ende deylt dyn versmaedelijckeGa naar voetnoot94. doot den goedenGa naar voetnoot95. ende 53den quaeden, oftGa naar voetnoot96. sij <die>Ga naar voetnoot97. met [t]rouwen ontfangen willen.Ga naar voetnoot98. Ten .xi.n 54vaert henen in allinden ende l[e]ydt den [eertschen]Ga naar voetnoot99. bitteren doot sonder 55dijnenGa naar voetnoot1. vaderlijcken (f. 170v) troost.Ga naar voetnoot2. Ten .xij.n vaert henen in allinden 56ende lijdt dat dyn lijden <dij>Ga naar voetnoot3. nemmermeer <vergouden>Ga naar voetnoot4. en worde.Ga naar voetnoot5. 57Ende doen die <weerde> Sone GodsGa naar voetnoot6. orlof naem aen zynen hemelschen 58Vader, soe daelde hij neder vanden hoogen hemelGa naar voetnoot7.; ende syn goet ende syn | |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
59rijckdom, dat es, zyn glorieGa naar voetnoot8., heeft hij gelaten, ende syn edel gesinde, den 60heilighen ingelen, bevolen,Ga naar voetnoot9. ende track <alleen> wech in pelgrimagien.Ga naar voetnoot10. 61Hij en sinde ingel, patriarck oftGa naar voetnoot11. propheet, maer hij quam selve nederGa naar voetnoot12. 62wten hogen hemel zyn<s> coninckrijcx,Ga naar voetnoot13. int diepe dal der eerden.Ga naar voetnoot14. 63Ende als hij neder gedaelt es om die verloren ziele te soekene,Ga naar voetnoot15. zoe 64quam hij (f. 171r) eerst ter stadt van Nazareth.Ga naar voetnoot16. Ende op-dat hij te bat 65den viandt bedriegen mochte,Ga naar voetnoot17. soe heeft hij geschuylt endeGa naar voetnoot18. hemGa naar voetnoot19. 66verborgen gehoudenGa naar voetnoot20. .ix. maenden, ende was beslotenGa naar voetnoot21. in een cleyn 67plaetse,Ga naar voetnoot22. dats inden reynen zuyveren tempel der alder-<zuverster> 68Jonckfrouwen Marien.Ga naar voetnoot23. EndeGa naar voetnoot24. dien die <hemel der>Ga naar voetnoot25. hemelen bevangen 69noch besluyten en <conste>,Ga naar voetnoot26. <die>Ga naar voetnoot27. heeft gerust ende syn eerste herberge 70genomen inden suyveren lichame der edelder maget <Marien>.Ga naar voetnoot28. Ende 71van haren alder-puersten bloede heeft hij menscheit aengenomen by toe- | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
72doen des heiligen Geests,Ga naar voetnoot29. ende heeft hem selven alsoe vercleedt,Ga naar voetnoot30. ende 73die (f. 171v) glorie zynder mogentheit bedecktGa naar voetnoot31. onder eenGa naar voetnoot32. aerme rocxken 74der menschelijcker natueren, op-dat die vijant hem niet bekinnen en 75soude.Ga naar voetnoot33. 76Ende nae [die]Ga naar voetnoot34. ix maenden es hij gegaen wt zynen winckeleGa naar voetnoot35. in 77gelijckenisse des vleeschs der zunden,Ga naar voetnoot36. endeGa naar voetnoot37. heeft zyn godheit verborgen 78endeGa naar voetnoot38. hemGa naar voetnoot39. een minsche vertoont, geboren inGa naar voetnoot40. grooter aermoeden, een 79aerm, naeckt cleyn kindeken,Ga naar voetnoot41. endeGa naar voetnoot42. heeftGa naar voetnoot43. syn eersteGa naar voetnoot44. ruste genomen 80den eerste nachtGa naar voetnoot45. in een herde cribbe tusschen tweeGa naar voetnoot46. beesten, in armen 81doeckenGa naar voetnoot47. gewonden. Daer gaf hij wte zyn eerste stemme,Ga naar voetnoot48. schreyende 82ende roepende die verloren ziele.Ga naar voetnoot49. Ende aldus gezocht (f. 172r) in 83Bethleem, zoe en vandt hijze daer niet.Ga naar voetnoot50. 84Nae .xl. dagen track hij op in Hierusalem ende sochtse inden tempel, 85maer en vantse <daer> niet.Ga naar voetnoot51. Doen stont hij op ende track <neder> 86haestelijcken in Egipten ende zoeckse daer vijn iaer lanck, maer hij en 87vantse <daer> niet.Ga naar voetnoot52. Daer-na track hij weder-om, ende ginck ter wilder 88woestijnen werts,Ga naar voetnoot53. ende zoeckse daer. xl. dagen ende .xl. nachten met vele | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
89droefheden ende suchtens ende met vele traenen, ende noch en vant hij 90die ziele niet.Ga naar voetnoot54. 91Hier-Ga naar voetnoot55. na heeft hij hem opgheschorst met grooter ber<r>ender minnen,Ga naar voetnoot56. 92om die edeleGa naar voetnoot57. ziele te suecken. EndeGa naar voetnoot58. met grooten verlangenGa naar voetnoot59. heeft hij 93.xxxiij. iaerGa naar voetnoot60. om-gelopenGa naar voetnoot61. <mit groter armo<e>den, mit groter oetmoedicheit 94ende>Ga naar voetnoot62. met (f. 172v) grooten arbeydeGa naar voetnoot63. duer bosschen, steenroetsen,Ga naar voetnoot64. 95distelenGa naar voetnoot65. endeGa naar voetnoot66. doornen, inGa naar voetnoot67. bergen ende inGa naar voetnoot68. dalen, metGa naar voetnoot69. 96hongere <ende> metGa naar voetnoot70. dorste, met wakene ende biddene,Ga naar voetnoot71. in couwen,Ga naar voetnoot72. in 97hitten,Ga naar voetnoot73. in grooterGa naar voetnoot74. armoeden, met vele arbeyts ende moyenissen, met 98vele lachters ende ongetelde allindicheit,Ga naar voetnoot75. zoe-dat hij dicke geheel nachten 99lanck die eerde bestortteGa naar voetnoot76. met zynen heetenGa naar voetnoot77. traenen, ende synen lieven 100Vader badt voer zyn <gheminde> bruydt, <die edel ziele,> die verloren 101was.Ga naar voetnoot78. Ende het es wel te gelooven,Ga naar voetnoot79. dat hij dickwille <sere> spade te | |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
102zynder liever moeder (f. 173r) thuys quam,Ga naar voetnoot80. vermoeyt vanden wege, 103aemmechtich,Ga naar voetnoot81. hongerich ende dorstich, nat van sweete,Ga naar voetnoot82. <ende> bestort 104met traenen.Ga naar voetnoot83. Ende als hem zyn lieve moeder alsoe sach verarbeydt wt 105hertelijcker minne,Ga naar voetnoot84. vraechde zij hem,Ga naar voetnoot85. wanen hij quaeme oft wat 106hem geschiet ware. Jesus antwoerde zynder liever moederGa naar voetnoot86.: O weerde 107moeder,Ga naar voetnoot87. ick hebbe alle denGa naar voetnoot88. nacht met traenen myn gebedtGa naar voetnoot89. gestortGa naar voetnoot90. 108ende geroepen om die edeleGa naar voetnoot91. verloren ziele, myn wtvercoren bruydt,Ga naar voetnoot92. die 109mij ontloopen es, <ende> zoe iammerlijck verdwaelt.Ga naar voetnoot93. MaerGa naar voetnoot94. ic en vindze 110niet.Ga naar voetnoot95. NochtansGa naar voetnoot96. zal icGa naar voetnoot97. roepen ende (f. 173v) screyen zonder op-111houden totter tijtGa naar voetnoot98. dat ickse <weder>Ga naar voetnoot99. gevonden hebbe. 112EndeGa naar voetnoot1. dat lesen wijGa naar voetnoot2. oocGa naar voetnoot3. inden heiligenGa naar voetnoot4. evangelie, dat Jesus geheel 113nachten plach overGa naar voetnoot5. te bringen in zynen gebede. Ende wel eestGa naar voetnoot6. te ver-114moeden, dat hij zelden oft emmermeerGa naar voetnoot7. plach te biddenGa naar voetnoot8. sonder traenen.Ga naar voetnoot9. | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
115Hier-na sprack hij tot zynen iongeren, ende openbaerde hem den 116brandt zynderGa naar voetnoot10. minne totter edelder zielen, ende zeyden: Nu wil ic op-117climmen tot Hierusalem. Ende des minschen Zone sal <daer>Ga naar voetnoot11. verraden 118[worden]Ga naar voetnoot12., gegeesselt, bespot, gecroont,Ga naar voetnoot13. bespogen (f. 174r) ende gecruyst 119werdenGa naar voetnoot14. om die verloren ziele. Ende aldus es hij voortgegaen ende quam 120ten berge van Oliveten.Ga naar voetnoot15. Daer zocht hijse met grooter bannicheit endeGa naar voetnoot16. 121met stercken arbeyde, dat hij sweette <daer>Ga naar voetnoot17. water ende bloet. Noch en 122vant hij die zieleGa naar voetnoot18. niet. Doen wort hij bedroeft inden geeste. Ende hemGa naar voetnoot19. 123begonste te grouwelenGa naar voetnoot20. ende sprach: Myn ziele es bedroeft totter doot 124toe.Ga naar voetnoot21. EndeGa naar voetnoot22. te-hants was hem bijGa naar voetnoot23. een hemels bode, die hem trooste ende 125sprack: MynGa naar voetnoot24. Heere, weest vrome ende sterck, du sels breken Adams bant, 126ende du zelt <breken dyns Vaders toren ende>Ga naar voetnoot25. dat menschelijcke 127geslachte verlossenGa naar voetnoot26. (f. 174v). Ende alsoe suldij vinden die verloren ziele.Ga naar voetnoot27. 128<Hier-mede was die ghebenedide Ihesus ghetroost ende stont>Ga naar voetnoot28. op ende 129met grooter haesticheitGa naar voetnoot29. liet hij hem <vanghen ende>Ga naar voetnoot30. leyden tot 130Hierusalem, op-dat hijse suecken zoude <van huyse te huyse>.Ga naar voetnoot31. 131<Ende>Ga naar voetnoot32. alsoe was hij eerst gebracht totGa naar voetnoot33. Annas' huys: daer socht hijse | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
132den ganssen nachtGa naar voetnoot34. met veel moeyenissen ende pijnen.Ga naar voetnoot35. Maer hij en 133vantse niet. Van-daer wert hij geleydtGa naar voetnoot36. tot Cayphas, die prince der 134priesteren, daer hij veel confusien leedtGa naar voetnoot37.. <Noch en vant hij dye siele niet>.Ga naar voetnoot38. 135Daernae werdt hij geleydt tot Pilatus, daer hij met valschen getuyghen 136beschuldicht werde.Ga naar voetnoot39. Noch en vandt hij die ziele (f. 175r) niet.Ga naar voetnoot40. Daer-na 137wert hij gesonden tot Herodes <huys>,Ga naar voetnoot41. die hem ontfinckt als eenen dwaes. 138Maer noch en vant hij die ziele niet.Ga naar voetnoot42. Van-daer wort hij weder gebracht 139tot PilatusGa naar voetnoot43. ende int dinghuys geleydt,Ga naar voetnoot44. daer hij veroordeelt was <te 140sterven>.Ga naar voetnoot45. <Ende> noch en vant hij die ziele <daer> niet.Ga naar voetnoot46. Daer-na wert 141hij aen een steynenGa naar voetnoot47. calomme gebonden ende gegeesselt iammerlijc.Ga naar voetnoot48. 142<Ende>Ga naar voetnoot49. daer-na wert hij gecroont met eender doornen croone.Ga naar voetnoot50. Maer 143noch onder die steenroetse ende scerpe doornen en mocht <hijse> niet 144vinden.Ga naar voetnoot51. 145Doen dede hij ane zynen rock, ende nam dat swaere cruyce op zyn door-146wonde (f. 175v) schouweren ende woude daer-mede trecken totten berge 147van Calvarien, om te beziene oft hij die verlorenGa naar voetnoot52. ziele eensGa naar voetnoot53. vinden 148mochte. Maer hij en vantseGa naar voetnoot54. niet. Daer-naeGa naar voetnoot55. wert hij opt cruyce geworpen, 149ende iammerlijck wtgereckt vanden boosen Ioeden. HierGa naar voetnoot56. en vantse hijse 150oockGa naar voetnoot57. niet. | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
151Daer-nae wert hij verheven inden cruyce, ende hij dam intGa naar voetnoot58. hooge, 152op-dat hij vanGa naar voetnoot59. verre sien mochte, oft hij ieverincs die verloren ziele hadde 153mogen sien,Ga naar voetnoot60. Maer nochGa naar voetnoot61. en vant hijseGa naar voetnoot62. niet. Doen riep hij luyde inden 154cruyceGa naar voetnoot63. met heesscher stemmen, op-dat hij van alle mensche mocht 155<ghehoort> werden.Ga naar voetnoot64. Ende aldusGa naar voetnoot65. heeft hij met bannigerGa naar voetnoot66. herten die 156<verdoolde> siele mogen (f. 176r) <roepen>Ga naar voetnoot67.: EyaGa naar voetnoot68. edel ziele. O myn 157wtvercoren dochtere. O myn alder-liefste <ende enige>Ga naar voetnoot69. gemindeGa naar voetnoot70. bruydt, 158merckt hoe ic onsteken ben in dynre minnen,Ga naar voetnoot71. <ende wat ic> om dij te 159lijden <heb>.Ga naar voetnoot72. Hoordij myn roepen, ende myn clagen niet?Ga naar voetnoot73. Waerom en 160geefdij mij geen antwoerde? Ghij siet doch <wel>,Ga naar voetnoot74. hoe ic om dyn minne 161arm [geweest] ende allindich ben gewordenGa naar voetnoot75. in een armGa naar voetnoot76. huysken, 162tusschen twee beesten geleidt,Ga naar voetnoot77. gedecktGa naar voetnoot78. met arme doecxkens. <Ic bin> 163in Egipten geiaecht,Ga naar voetnoot79. zittende op een ezelinne.Ga naar voetnoot80. Ende ic heb dij naegeloopen 164bij .xxxiij. iarenGa naar voetnoot81. met vele arbeyts <in grooter armoeden ende 165ghebreck>.Ga naar voetnoot82. Ende alsoeGa naar voetnoot83. ic dij meer na-loope, zoeGa naar voetnoot84. ghij mij meer ontloopt. | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
166Maer eest <dij te>Ga naar voetnoot85. cleyne (f. 176v) dat ic dij ende om dijGa naar voetnoot86. gedaen hebbe, 167zoe wil ic noch <vele>Ga naar voetnoot87. meer doen. Alleene begeere ic, dat ic dyn aenschyn 168eens sien mach,Ga naar voetnoot88. ende dat ghij mij eens minlijcken <antwoorden wilt>.Ga naar voetnoot89. 169In deser manieren heeftGa naar voetnoot90. Jesus die verlorenGa naar voetnoot91. ziele gesocht met grooter 170bannicheit.Ga naar voetnoot92. Ende na-datGa naar voetnoot93. alle dingen vervult warenGa naar voetnoot94. <die van hem 171ghepropheteert syn>,Ga naar voetnoot95. soe heeft hij syn lieve bruydt ten lesten gevondenGa naar voetnoot96. 172zeer besmedt, sweert ende iammerlijcken mismaeckt,Ga naar voetnoot97. arm ende gevangen 173in eenen alte-duysteren kercker gesloten,Ga naar voetnoot98. zeer benaudt <bewaerf>,Ga naar voetnoot99. 174handen ende voeten gespannen in ijseren boeyen,Ga naar voetnoot1. ende in groote allinden.Ga naar voetnoot2. 175Ende als hijse (f. 177r) zoeGa naar voetnoot3. sach sitten, zoeGa naar voetnoot4. wert hijGa naar voetnoot5. bitterlijck screyende, 176ende sprack haer aldus toe: O myn ziele,Ga naar voetnoot6. myn edele creatuere,Ga naar voetnoot7. hoe bestu 177aldus gedaen? WaenGa naar voetnoot8. best u hier <toe>Ga naar voetnoot9. comen? Dyn aenschyn is sweerter 178dan een verberde cole.Ga naar voetnoot10. Hoe is tgout aldus verduystert?Ga naar voetnoot11. Hoe is dyn 179schoon verwe aldus verandert?Ga naar voetnoot12. Slaet op u oogen ende ziet mij ane, ende | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
180spreeckt mij toe.Ga naar voetnoot13. Weest niet te seer verslagen,Ga naar voetnoot14. ic mach u nochGa naar voetnoot15. wel 181helpen. WantGa naar voetnoot16. ic ben rijck genoech. Geeft mij alteen u gebreck te kinnen. 182Doen dit hoorde die arme ziele, sloech sij op haer oogenGa naar voetnoot17. wt schemten 183endeGa naar voetnoot18. (f. 177v) wt minnen, om-datGa naar voetnoot19. sij <soe>Ga naar voetnoot20. suetelijc werde gestraft, 184endeGa naar voetnoot21. wert bitterlijck weenende ende alsoe beclagende haren <(allin-185dighen>Ga naar voetnoot22. staet, ende en coste niet meerGa naar voetnoot23. gespreeken. Jesus dit siende,Ga naar voetnoot24. 186sprack haer aldus toeGa naar voetnoot25.: Eya, myn alder-liefste bruydt,Ga naar voetnoot26. ick hebbe groot 187mededoogen met uwer allinden.Ga naar voetnoot27. Eya devote ziele,Ga naar voetnoot28. eia aendachtige 188ziele,Ga naar voetnoot29. eia ziele, die mij gelaten hebbesGa naar voetnoot30. ende hebt met vele <dijnre> 189minnaers dyn oncuyscheyt bedrevenGa naar voetnoot31., keert nuGa naar voetnoot32. wederom tot mij.Ga naar voetnoot33. 190<Want>Ga naar voetnoot34. al hebdij mij aldus vele misdaen, <ende> soeGa naar voetnoot35. dicke vertorent, 191ende soe schandelijcke (f. 178r) verstooten,Ga naar voetnoot36. nochtans keer weder.Ga naar voetnoot37. 192<Ende>Ga naar voetnoot38. ick wil dij <mijnlic)Ga naar voetnoot39. ontfangen. 193Die ziele antwoerde: Aylacen, wee mij, Heere,Ga naar voetnoot40. die wille is goet in mij. | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
194Maer ic en heb die macht niet, dat ick dien voibringen mach.Ga naar voetnoot41. Myns en 195is geenen troost noch raedt.Ga naar voetnoot42. <Want> ick ben te verre gedwaelt.Ga naar voetnoot43. IckGa naar voetnoot44. ben 196te veel schuldich. Het is al verloren.Ga naar voetnoot45. Wee mij <,onsaleghe creatuere>.Ga naar voetnoot46. 197OGa naar voetnoot47. wie sal mij verlossen vanden lichaeme deser doot endeGa naar voetnoot48. ontbinden 198van mynen swaren banden? 199Jesus seydeGa naar voetnoot49.: Stelt dijGa naar voetnoot50. te vreden. Overmidts myn gratie ende hulpeGa naar voetnoot51. 200suldij wel verlost werden. Ick ben dochGa naar voetnoot52. rijck genoch. <Gheeft mij alleene 201dijn ghebreck te kinnen>.Ga naar voetnoot53. Want alle die weerelt (f. 178v) is mijne, ende 202al datter binnen es.Ga naar voetnoot54. Ende al datter in de werelt is, wil ic voer dij te pande 203setten, oft noot zij.Ga naar voetnoot55. 204Die ziele seydeGa naar voetnoot56.: O mijn wtvercorenGa naar voetnoot57. vrindt, al gaefdij <voer mij>Ga naar voetnoot58. 205alle tgoet van eertrijcke, zoe en mochtij mij daer-mede niet verlossen van-206den wreeden tirannen, die mij gevangen hebben.Ga naar voetnoot59. 207JesusGa naar voetnoot60. antwoerde: Die hemel is oock mijne.Ga naar voetnoot61. EnGa naar voetnoot62. mach ic dij niet 208helpen met al dat goet van aerterijcke, zoe wil ic alle die hemelen, zonne, 209mane endeGa naar voetnoot63. sterren zetten voer dij. | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
210Die ziele sprack: Al dat ghij hier biedt,Ga naar voetnoot64. en mach mij oockGa naar voetnoot65. niet 211helpen. 212Jesus seydeGa naar voetnoot66.: My verwonde[e]rt boven-maten,Ga naar voetnoot67. dat ic dij met alder 213(f. 179r) costelijcheit des hemels ende der eerden nietGa naar voetnoot68. gehelpen en can. 214Ick begeere doch dattu mij zeghs,Ga naar voetnoot69. waer-mede dat ic dij helpen mach. 215Die ziele sprackGa naar voetnoot70.: O edel minnare,Ga naar voetnoot71. hemelsche bruydegoom, keert 216weder <omme>Ga naar voetnoot72. thuyswertGa naar voetnoot73.; myns en is geenen raedt.Ga naar voetnoot74. WantGa naar voetnoot75. die 217schadt es ongemeten ende zonder eynde, daermen mij mede verlossen 218mach.Ga naar voetnoot76. 219Jesus antwoerde: Neen,Ga naar voetnoot77. wtvercoren dochter, daeromGa naar voetnoot78. en ben ic niet 220wtgesonden, om-dat ic wederkeeren zoudeGa naar voetnoot79. zonder dij. Ick heb <dat 221ghebot>Ga naar voetnoot80. ontfangen van mynen hemelschenGa naar voetnoot81. Vader, dat ic niet weder 222thuys comenGa naar voetnoot82. en mach (f. 179v), het coste alsoe veele alst mach,Ga naar voetnoot83. ic en 223moet zyn dochter, myn bruydt, tot hem bringen.Ga naar voetnoot84. Ende daeromGa naar voetnoot85. begeer 224ic haestelijck te weten,Ga naar voetnoot86. wat ic sal mogen doen oft gevenGa naar voetnoot87. voer dij. Want 225ick en mach van hier niet scheyden oft weder-Ga naar voetnoot88. keeren tot mynen Vader 226sonder dij. | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
227Die ziele sprack: Ach, ic ontsiets mijGa naar voetnoot89. te seggen, waer-mede <dat>Ga naar voetnoot90. 228men mij helpen mach. 229Jesus antwoerdeGa naar voetnoot91.: Weest onversaecht, ende spreeckt vrijelijck.Ga naar voetnoot92. Ick 230wil <noch> liever geven alGa naar voetnoot93. dat ick hebbe, dan ic dij laten soude.Ga naar voetnoot94. 231Doen werde die siele seer bitterlijck screyende, ende sprackGa naar voetnoot95.: OGa naar voetnoot96. 232he-(f. 180r)melsche bruydegoom, eenich lief,Ga naar voetnoot97. nu hebstu al <volboden>Ga naar voetnoot98. 233ende anders en es mijGa naar voetnoot99. niet te helpen, ten zij zake, dattu dij selven lijf ende 234ziele voer mij zettes,Ga naar voetnoot1. ick en mach nemmermeer <verlost> werden.Ga naar voetnoot2. 235Doen keerde hem Jesus omme, ende wert suchtende <ende weenende>.Ga naar voetnoot3. 236Want met luyde roepen ende met traenen es hij geoffert.Ga naar voetnoot4. Ende hijGa naar voetnoot5. sprack 237met weelijkerGa naar voetnoot6. stimmen: Nu swijcht stille, myn wtvercoeren dochtere ende 238bruydt.Ga naar voetnoot7. Indien dattet alsoe zyn moet,Ga naar voetnoot8. soe wil icGa naar voetnoot9. geerne voer dij sterven. 239Siet, hier, ic benGa naar voetnoot10. bereedt.Ga naar voetnoot11. <Want>Ga naar voetnoot12. myn voeten zyn alreede genagelt 240aentGa naar voetnoot13. cruyce om dij te <ontbeydene>.Ga naar voetnoot14. Myn armen (f. 180v) heb ic | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
241wijde wtgerect,Ga naar voetnoot15. om dij te omhelsen [ende te cussene].Ga naar voetnoot16. <Mijn hooft heb 242ic neder-gheneycht, om dij te gheven dat cussen des vreden>.Ga naar voetnoot17. Ende die 243slaepcamer myns herten es bereedt ende open gedaen, <om>Ga naar voetnoot18. dij te 244ontfangen. Daer-om coempt,Ga naar voetnoot19. o ziele, endeGa naar voetnoot20. en keert dij niet wederGa naar voetnoot21. van 245mij. EyaGa naar voetnoot22. aendachtige ziele, eia devoteGa naar voetnoot23. ziele, keert dij <omme ende 246keere dy>Ga naar voetnoot24. tot mij. 247Ende aldus nakende ter doot, zoe riep JesusGa naar voetnoot25. met <luyder>Ga naar voetnoot26. stemmen: 248Vader, in uwen handen bevele ick mynen geest. Recht oft hij seggen wilde: 249Eia,Ga naar voetnoot27. hemelsche Vader, nu heb ick gevonden die verloren ziele, die ick zoe 250lange (f. 181r) gesocht hebbe.Ga naar voetnoot28. Eia, hemelsche Vader, nu <heb icse>Ga naar voetnoot29. 251omvangen die ick gemindt hebbe. EndeGa naar voetnoot30. ic presenteerse nu voerGa naar voetnoot31. uwen 252godlijcken oogen als een suyver duyve, gewasschen met mynen bloede. 253Eia, hemelsche Vader, nu eest tijt dat ghij open doetGa naar voetnoot32. die porte van 254hemelrijcke. WantGa naar voetnoot33. ic bringe voerGa naar voetnoot34. mij die verloren ziele, daer ic om 255gesonden was. Siet, daer es nuGa naar voetnoot35. die verloren ziele ghevonden. 256Eia, dieGa naar voetnoot36. ziele, die hij soe lange gesocht heeft, (f. 181v) vant hij inden 257herden wreedenGa naar voetnoot37. bedde des cruycen! - Eia, devote ziele, merckt dese | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
258dingen.Ga naar voetnoot38. Eia, edele aendachtigeGa naar voetnoot39. ziele, slaet nuGa naar voetnoot40. u oogen op-weertGa naar voetnoot41. ende 259zietGa naar voetnoot42. wat dijn bruydegoom,Ga naar voetnoot43. dyn coninck, dijn rechter, dyn schepper,Ga naar voetnoot44. 260die croone dijnre eeren, heeft om dijnen wille geleden.Ga naar voetnoot45. Want nooyt en 261begeerde eenichGa naar voetnoot46. mensch soe seer te blijven in desen leven, als Jesus 262dorstich was <ende verlangde> te stervene, op-dat (f. 182r) hij die verloren 263ziele vinden <ende verlossen>Ga naar voetnoot48. mochte. Ende al hadde hij alsooGa naar voetnoot49. veel 264lichamen ghehadt, alser menich mensche heeftGa naar voetnoot50. geweest, ende <emmer-265meer>Ga naar voetnoot51. zyn sal,Ga naar voetnoot52. ende hij alle die lichaemen geoffert hadde voer onsGa naar voetnoot53. terGa naar voetnoot47. | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
266doot des cruycen, nochtans en hadde hij ons niet mogen bewijsen daer-in,Ga naar voetnoot54. 267het minste poenctkenGa naar voetnoot55. zijnder minnen. Alsoe was dat godlijck herte JesuGa naar voetnoot56. 268onsteken ende geneychtGa naar voetnoot57. totter zielen <mit> zijnre minnen <in sijnder> 269passien!Ga naar voetnoot58. (f. 182v) Wee, wee ende weder weeGa naar voetnoot59. alle verst<e>ynden herten, 270die niet bemorwet noch beweecht en worden, <daer>Ga naar voetnoot60. alsulcke cracht ende 271gheweltGa naar voetnoot61. der minnen getoont wert inden eenigen gheborenen Zone Gods,Ga naar voetnoot62. 272<des hogen>Ga naar voetnoot63. prince Jesu! Eia, devote [ziele]Ga naar voetnoot64. ende aendachtigeGa naar voetnoot65. ziele, 273dinckt, hoe <grote dingen die Here Ihesus voor dy ghedaen heeft>Ga naar voetnoot66.; 274hanghtse ende weechtse in die waghe dyns herten,Ga naar voetnoot67. op-dat hij voort-275(f. 183r) meer geheel gevesticht werde in dynre herten, dieGa naar voetnoot68. om dij 276genaghelt es inden cruyce,Ga naar voetnoot69. Jesus Christus <dye> gebenedijt <is> inder 277eewicheit.Ga naar voetnoot70. Amen. | |||||||||||||||
Hs. 647 Prov. Genootschap 's-Hertogenbosch (zie p. 52-53)(f. 166r) Hoe dye hemelsche Vader om ons te verloesen synnen soen gesant heefft) (rubriek). Doe dye ewyge hemelsche vader toe raede werdt dat hij den mensche verloesen wolde, doe sprack hij tot sijnen enygen gebaeren soen: Vaert henne in ellende ende brenckt ons den verlaren mynsche weder. Doe neychden hem dat ewyge woert neder ende sprack: Vader (f. 166v) ick wylt gern doen. Ick wyl u gehoersam sijn hent ynden doet ende doer den doet, op dat dye mynsch weder verloest warden vanden ewygen doet. Doe sprack die Vader: Soen, soe geve yck dij dat alder swaerste lijden, | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
dat ye geleden wort. Ten jersten maelGa naar voetnoot1. vaert yn ellende, wt eere, wt gemack, wt troest in lijden ende in versmaetheyt ende ongetroestheit.Ga naar voetnoot2. Ten anderen vaert henen yn ellende, dat dijn godlijcke natuer dye mynschelijcke natuer onderdanych sij. Ten darden male vaert henne ende byste godt ende mynsche, ende wart voer een sunder aen-gesyen.Ga naar voetnoot3. Ten iiij vaert henen, dat dijn onscholt wt doe ende gelde alder mynschen schok.Ga naar voetnoot4. Ten vijften vaert jn ellende du byste een conynck (f. 167r), mer conyncklijcke eer sal dij selden gebaden warden. Ten vj waert yn ellende ende hebt een voerweten al dijns lijdens Op-dat dij des toe weeder sij. Ten vij vart hennen jn ellende: yck wyl dijn leven aff-brecken yn dijnder bloeyender tijt, opdat dij dat toe weere doe. Ten viij vart jn ellende yck wyl dijn vijanden dat sweert yn hoere handen geven, dat sij myttij doen wat sij wyllen. Ten ix vaert hen yn ellende ende lyedet den bytteren doet sonder vaderlijcken troest. Ten x vaert yn ellenden ende al dat dye propheeten van dij gespracken hebben dat volbrenget mytten wercken. Ten xj vaert ende deylt dijnen versmaden doet den boesen als den gueden, off sijt (f. 167v) myt berouwe ontfangen wyllen.Ga naar voetnoot5. Ten xij vaert yn ellenden dat dijn lijden sij een onvergolden lyeden alre mynschen lijden ende dat dij des nummeer van genen mynschen toe wollen en warde bedanckt. | |||||||||||||||
Examen bibliographique et édition critique de la ‘Soete meditatie’Parmi la grande masse de littérature spirituelle des Pays-Bas, qui traite de la Passion de NSJC., il est juste, croyons-nous, de mettre en vedette un petit opuscule nommé ‘Une méditation suave comment te Fils de Dieu chercha l'âme humaine perdue et la retrouva’. L'auteur y décrit toute l'oeuvre de la rédemption sous l'image du Fils de Dieu, qui reçut de la part de son Père céleste l'ordre d'aller | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
par le monde chercher sa fille élue mais récalcitrante, qu'est l'âme qui par sa désobéissance au Paradis terrestre s'est fourvoyée et erre misérablement, et de la ramener à lui. C'est pourquoi le Verbe s'incarne, naît à Bethléem et parcourt tous les coins de la Palestine, toujours à la recherche de l'âme, mais il ne la trouve nulle part. Enfin, du haut de sa croix, en criant son Consummatum est, il scrute l'horizon. A ce moment ultime il découvre l'âme ligotée, difforme et haletante. Il l'apostrophe plein de bonté pour l'attirer vers lui. Elle refuse, alléguant son état irrémédiable et prétextant, qu'elle ne peut être rachetée que par le sang et la mort de Jésus. Poussé par son amour infini, il se déclare prêt à se sacrifier. Et, prononçant le Domine, in manus tuas..., il expire et se présente devant son Père, en lui offrant comme sa conquête suprême, l'âme, qu'il avait reçu l'ordre de ramener. Comme elle le mérite, cette Méditation, qui se développe harmonieusement sous le thème biblique du Venit filius hominis quaerere et salvare quod perierat, a reçu une grande audience, répandue qu'elle était sous une double forme. Il faut en effet distinguer la rédaction a, selon laquelle nous avons résumé le contenu et qu'on retrouve soit dans des manuscrits (deux offrent le texte complet; trois autres donnent seulement un fragment), soit dans les imprimés du début du 16e siècle (4 éditions à part; 4 autres avec d'autres textes). La rédaction b, qui présente deux interpolations et une forte déformation du texte primitif, a été répandu dans un manuscrit et parmi les appendices des multiples éditions de la ‘Dat leven ons Heren Jesu Christi’. Combien ce traité a plu aux lecteurs du 16e siècle, apparaît encore dans le fait, qu'il a donné lieu à un ‘chant spirituel’. Bien qu'inférieur à l'original, il ne manque pas d'un certain charme. La valeur intrinsèque ainsi que sa large divulgation dans le passé nous a encouragé à en tenter une édition critique basée sur six textes. |
|