De Gulden Passer. Jaargang 40
(1962)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over een ‘vocabulaer’ van de Brusselse schoolmeester Jan Berthout
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misschien door Van Heurck zelf, geschreven titel: Collocutions familieres de Jean Bertout, contenants trois belles et profitables Dialogues des propos de table et diverses marchandises. texte flamandfrançais. 't Antwerpen, bij Hieron. Verdussen (1623),Ga naar voetnoot1. met daarbij nog de aantekening: ‘La présente édition est d'un éditeur inconnu, la date de l'attestation [nl. 10.3.1695] est cependant erronée, Van Eynatten étant mort le 29 juin 1631.’ Noch deze titel, noch die opgegeven in de Voyage is in het boekje zelf te vinden; daarentegen zegt de Approbatie: ‘Desen Vocabulaer van Ian Bertout half Vlaems ende Frans, behelsende seer soete t'Samen-spraecken, van nieuws oversien ende verbetert naer den oprechten nieuwen Franschen stijl, magh herdruckt worden, als wesende seer nut ende dienstigh om van de kinders in de Scholen gheleert te worden.’
De inhoud is als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze blote inhoudsopgave doet terstond denken aan het Vocabulare van Noël van Berlaimont. Dit bevat immers evenzo:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze ‘Vocabulaer van Ian Bertout’. d.w.z. in het oud-exemplaar-Van Heurck, zijn echter niet te vinden: een alfabetische Nederlands-Franse woordenlijst in den aard van Noël van Berlaimont's ‘tweede partie’, regels voor de uitspraak van het Frans en gebeden. Is Jan Berthout soms een navolger van Noël van Berlaimont? Die vraag kunnen wij nu nog niet beantwoorden en we zijn thans ook niet voornemens de drukker en het drukjaar van dit exemplaar na te speuren. Weliswaar schrijft Van Heurck ‘Impression d'un éditeur inconnu, après 1750...,’Ga naar voetnoot2. maar hij zegt niet, waarop die datering berust en als wij ons niet bedriegen is dit jaartal nergens in de tekst zelf te vinden. Mogelijk kan het drukjaar afgeleid worden uit zekere toespelingen, aanwijzingen, data en ‘verbeteringen’, al blijkt hieruit, hoe slordig deze uitgave op de hoogte van de tijd werd gebracht. Ons leek het boeiender - zo niet belangrijker - na te gaan, wanneer Jan Berthout zijn ‘Vocabulaer’ heeft geschreven, en op deze vraag geeft het boekje o.i. wel geen stellig maar toch een vrij bevredigend antwoord. Laten we even luisteren naar de eerste samenspraak. ‘Goeden dagh/ende goede ghesontheydt gheve u Godt Samson’. ‘Ende u oock Hercules/goeden dagh/ende een goedt nieuw jaer verleene u Godt’. Aldus begroeten Hercules en Samson elkaar, waarna ze hun indrukken wisselen over de drukte op straat de vorige nacht. Hercules heeft bijna geen oog toegedaan. Van twaalf uur af heeft hij anders niet gehoord dan zingen en spelen op allerlei instrumenten, eerst de ‘speel-lieden van de Stadt’, dan de ‘Sanghers van den Keyser’ en de ‘Italiaenen ende Spaignaerden’. Samson heeft ook horen spelen ‘met vier Duytsche fluyten’. Vermoedelijk waren het ‘Duytschen’, want - zegt hij - ‘die van onsen Lande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en spelen in sulcker manieren niet ghelijck sy-lieden speelden/oft het moesten zijn van des Keysers volck naer mijn verstandt’. Het is bij negen uur en tijd om naar de mis te gaan. ‘Willen wy gaen naer S. Goedele Kercke/oft naer onse L. Vrouwe op de Savel?’ vraagt Samson. Het is Hercules om 't even, maar waar zou ‘den Hertogh van Beyeren’ ter kerke gaan? Samson heeft ‘verstaen dat hy sal ter Savelen gaen.’ Hercules wil dan liever daarheen, als ze tenminste niet te laat zijn. Geen nood! Samson heeft immers zelf gezien, dat ‘als sijne Hoogheydt lest te Brugghe was dat het somtijdts was wel elf uren oft daer ontrent eer hy ter Kercken ginck’. Inderdaad, in de verte komt de hertog met zijn gevolg aanrijden. Hercules kent de ‘Heeren’ die ‘by den Hertogh rijden’ blijkbaar goed. ‘D'een is den Cardinael van Luyck ende d'ander den Bisschop van Doornijck/ende daer voor rijdt den Hertogh van Loreynen met den Prince van Oragnien’. Volgt nog ‘mijn Heere van Berghen’, dien Samson voor ‘den Heere van Nassau’ hield. ‘Maer seght my de Hertoghinne is die ghepasseert?’ informeert Samson. Hercules weet het niet. Ze vragen het Laureys, die het evenmin weet en daarom Zacharias aanspreekt. Neen, de hertogin is nog niet voorbij, maar ze zal wel spoedig komen. Werkelijk, ‘sy komt ende al haeren staet komt met haer’. Ook de ‘Hertoghinne van Milanen’ is er bij en ‘de dochter van mijn Heere van Breederode... de schoonste van alle s'Hertoghinnen dochters’. Deze is ‘de bruid’; Zacharias heeft horen zeggen, dat ‘den Grave van Mansfelt haer trouwen sal’. Als het viertal aan de kerk komt, is die stampvol. Ze geraken toch nog binnen, maar de mis is begonnen; reeds wordt het Evangelie gezongen. Zij horen de schoonste stemmen ter wereld o.m. ‘den boven-sanck van den Hertogh’ en ‘een van de bas-conters des Hertoghinne’ met name Pieter de Ionghe en Meester Marten, ‘d'een een Hollander... d'ander... een Vriese’. 't Wordt laat; 't is bij half twaalf en de mis, die nog geen uur heeft geduurd, zal weldra uit zijn. Wil men 't gedrang vermijden, dan is het tijd om weg te gaan, want men zingt al het motet ‘In te Domine speravi’ met twee ‘boven-sanghen’. Over dit zangstuk ontspint zich het volgende gesprek: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Z. T'is een goedt Motet/wie magh het ghemaeckt hebben? L. Iacob den Sangh-meester van Sinte Donaes tot Brugghe.... Z.... dat was een goedt Componist in sijnen tijdt. H. Hoe/is hy overleden? 't en is niet langhe gheleden dat ick hem noch ghesien hebbe. L. Ick gheloove wel dat hy doodt is/want als ick lestmael tot Brugghe was/daer was eenen anderen meester.... L.... ick hebbe verstaen dat Richafort oock overleden is. H. Maer wanneer stierven sy? L. Als er soo veel volck stierf in 't jaer vyfthien hondert en veertigh/in 't selve jaer als den Keyser vertrock van Brugghe. S. By mijnder trouwe t'was in dien tydt wel een heet ende droogh weder, t'en reghende niet in vijf a ses weken....’ Het is nu bij twaalven en tijd om aan het middageten te denken. Het blijkt, dat onze vier gezellen uitgenodigd zijn op een noenmaaltijd bij Meester Jacob van den Daele. Hun aankomst aldaar, de verwelkoming door de heer des huizes, de maaltijd beginnende met de ‘benedictie’, de komst van nog meer mensen, het tafelgesprek enz. ook maar in het kort samen te vatten is voor ons doel van geen nut. De volgende passage trekt evenwel de aandacht. Er worden aan tafel een paar liederen gezongen, die in de smaak vallen van Meester Jacob. ‘M.I.... een schoon liedeken/wie heeft het ghemaeckt? R. Ick gheloove voor vast Dat het Gomber ghemaeckt heeft. M.I. Wie is dien? R. T'is 's Hertoghs Sangh-meester. M.I. Seker 't is een goedt liedeken/ende wie heeft t'ander ghemaeckt? D. Ioannes Lupus den Sangh-meester van Camerijck’. De maaltijd eindigt met het zeggen van de ‘gratie’ door Cecilie, het 8½ jaar oude dochtertje van Meester Jacob en Juffrouw Catharina. Het meisje gaat nog maar twee jaar naar school ‘in de pijl-poorte/by de spieghel-brugghe’. Een van de disgenoten wil zijn zoontje ook daarheen zenden. Weldra staan de gasten van tafel op, danken de gastheer voor het goed onthaal en nemen afscheid. Welke positieve gegevens doet deze eerste samenspraak ons aan de hand? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De plaats der handeling is zonder enige twijfel Brussel: de St.-Goedelekerk en de Onze-Lieve-Vrouwekerk op de Zavel zijn overbekend. De tijd der handeling valt na 1540 en voor 1546. Het eerste jaartal wordt voluit genoemd. In dat jaar vertrok de Keizer - die dus niemand anders kan zijn dan Karel V - uit Brugge,Ga naar voetnoot1. en zouden Jacob, de zangmeester van de St.-Donatuskerk te Brugge en Richafort gestorven zijn. Het tweede jaartal leiden we af uit de mededeling, dat de dochter van de Heer van Brederode de ‘bruid’ is en met de Graaf van Mansvelt zal trouwen. Het huwelijk van Peter Ernst, graaf van Mansvelt, stadhouder van Luxemburg, met Margareta, dochter van Reinout (III) van Brederode en van Philippa van der Marck had plaats in 1546.Ga naar voetnoot2. Stemmen de overige bijzonderheden hiermee overeen? Voorlopig zullen wij niet beproeven de ‘Hertogh van Beyeren’ en de heren van zijn gezelschap, de ‘Hertoghinne’ (zonder verdere bepaling) en de ‘Hertoghinne van Milanen’ te identificeren. Wie Jacob, de zangmeester van St.-Donatuskerk te Brugge, is en welke Richafort bedoeld wordt - er schijnen er drie geweest te zijnGa naar voetnoot3. - is vooralsnog niet met zekerheid uit te maken. Er bestaat verder weinig kans dat we iets meer te weten komen over de ‘boven-sanck’ Pieter de Jonghe, de ‘bas-conter’ Meester Marten en de gastheer Meester Jacob van den Daele. Daarentegen is Ioannes Lupus, de zangmeester van Kamerijk, hoogst waarschijnlijk identiek met Johannes Lupi (Leleu) † 1531Ga naar voetnoot4. en lijdt het geen twijfel dat Gomber niemand minder is dan de kapelmeester van Keizer Karel V, Nicolaas Gombert.Ga naar voetnoot5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verklaring ‘'s Hertoghs Sangh-meester’ achten wij dan ook een bijwerking te zijn, zodat we ons meteen afvragen, of de ‘Hertogh (van Beyeren)’ soms de Keizer vervangen heeft en de ‘Hertoghinne’ de landvoogdes Maria van Hongarije. Doch gissen doet missen. Laten we daarom liever horen, of de tweede samenspraak ons wijzer maakt. We zijn nu in Anderlecht ten huize van ‘Meester Pieter de Ridder/een van de principaelste Canonincken’, sedert kort kanunnik aldaar, want hij is ‘eerst ghekomen uyt Hollandt t'zedert een half jaer herrewaerts’. Onder de genodigden bevindt zich ‘Iouffrouwe Margriete... de huys-vrouwe van mijn Heere Pieter de Witte/Ridder-Heere van de Orden van het Gulden Vlies’, die ‘ontrent onder half jaer’ weduwe is. Haar man stierf te Gent ‘een weynigh voor het vertrecken des Hertoghs’ Het avondmaal wordt opgediend in de hof onder de wijngaard, waardoor de gasten de schone erve van hun gastheer kunnen bewonderen. Na het eten toont Meester Pieter de Ridder - die ook nog een ‘huys van plaisancie’ in aanbouw heeft ‘gheleghen... Iust buyten de Lovensche poorte’ - de twee vijvers en de beemden en velden, die zijn eigendom zijn. De velden zijn ieder groot ‘vier ghemeten en een half’ en de beemden ieder ‘neghen bunderen’. Daar achter heeft hij nog een bosje van ‘sesthien roeden’. Geen wonder dat zijn buurman Daniel zegt, dat hij rijkdommen en goederen genoeg heeft. Hij voegt er bij: ‘ende het is hier de soetste locht die ontrent Brussel zijn magh/want Erasmus heeft hier ghewoont om dat het hier een soo soete locht is’. Erasmus verbleef werkelijk in de zomer van het jaar 1521 ten huize van zijn vriend Pieter Wichmans, kanunnik van Anderlecht.Ga naar voetnoot1. Verder moeten wij ons op de speurzin en de scherpzinnigheid van anderen verlaten om uit te maken wie ‘Meester Pieter de Ridder’ en ‘mijn Heere Pieter de Witte’ zijn. Wij houden uit dit tweede gesprek alleen het jaartal 1521 over als gebeurlijke terminus a quo. De derde samenspraak verplaatst ons naar Antwerpen. Ook nu weer zijn de tijdsaanwijzingen schaars, doch de volgende plaatsen kunnen wellicht van nut zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is sprake van het stadhuis van Antwerpen, en wellicht mag hiermede in verband worden gebracht wat F.H. Mertens en K.L. Torfs schrijven in hun Geschiedenis van Antwerpen, dl. 4,Ga naar voetnoot1. blz. 112: ‘Een niet minder gewigtig bouwgevaerte was het nieuwe Stadhuis. Het ontwerp van hetzelve dagteekent van den jare 1542, en men wilde het zetten ter plaetse waer de Lakenhal stond. Te dien einde kocht de Stad van de kerk van O.L. Vrouwe al de huizen tusschen de Groote Markt, de Oude Korenmarkt, de Maelderystraet en de Handschoenmarkt gelegen, en verkocht dezelve wederom, onder de voorwaerde dat geen dier huizen mogt hersteld of verbouwd worden’. En op blz. 107 lezen we: ‘De Maelderystraat, alwaer den 4n October 1541 vier-en-dertig huizen brandden, moest dien ten gevolge byna geheel herbouwd worden.’Ga naar voetnoot2. Derhalve moeten wij veronderstellen, dat het derde gesprek gevoerd wordt in het jaar 1542, aangezien de brand omtrent één jaar geleden uitbrak. Of het monsteren van de lijst der gouden en zilveren munten ons in staat zou stellen het jaar, waarin Berthout zijn boekje schreef, te benaderen, kunnen wij niet beoordelen. Wij moeten ons vergenoegen met na te gaan, wat het laatste gedeelte van de ‘Vocabulaer’ ons daaromtrent mededeelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De brieven en documenten zijn alle gedateerd, met uitzondering van de vijfde brief, het onderstelde antwoord hierop en de conventie (zie hiervoor de inhoudsopgave IV, 5o, 6o, 7o).
Tegenover die wondere mengeling van data staan we een beetje perplex. Het is echter terstond duidelijk, dat een brief van 11 oct. 1542 tot antwoord op een schrijven van 6 oct. 1704 een ongerijmdheid is. Behalve de dagtekening bevat deze laatste brief geen enkele tijdaanwijzing; in gene daarentegen schrijft Maximiliaen vander Groenstraete uit Brugge aan zijn vriend Pauwels de Haene in Antwerpen, dat ‘men seydt voor seker dat den Keyser de dochter trouwen sal van den Koninck van Enghelandt’, en hij wenst de voltrekking van dit huwelijk tot profijt van allen. De gebeurtenis, waarop hier gezinspeeld wordt, is vermoedelijk de verloving van Keizer Karel V met Prinses Maria, dochter van Hendrik VIII, in het jaar 1521, of 1522. We kunnen dus eensdeels het jaartal 1704 als niet oorspronkelijk beschouwen; anderdeels zijn de jaartallen 1521 (1522) en 1542 moeilijk met elkaar overeen te brengen. Desondanks komt de datum van 11 oct. 1542 ons juist voor en veronderstellen wij, dat de derde brief dagtekent van 6 oct. 1542 i. pl. v. 1704. De ‘Quitancie van Huys-hueringhe’ verdient nader bekeken te worden. Ze luidt: ‘Ick Ian Bertout sone Pieterssen/gheboren Poorter der stadt van Brussel/kenne ende lijde by dese teghenwoordighe/ontfanghen te hebben van Frederick de Prince/Koopman van zijde-laeckens woonende tot Aelst/de somme van ses-en-dertigh guldens/voor een jaer huys-huere verschenen te Kersmisse lestleden/duysent ses hondert twee-en-dertigh/van welcke somme van ses-en-dertigh | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
guldens/ick my houde voor wel ende eerlijck betaelt/quytende by dese teghenwoordighe den voorseyden Frederick ende alle die de Quitancie behooren sal. In teecken der waerheydt/hebb'ick onderteeckent dese teghenwoordighe Quitancie met mijn eyghen handt den vijfthiensten der maendt Ianuarij duysent ses hondert twee-en-veertigh. Ian Bertout.’ De kwitantie zou dus opgemaakt zijn de 15e januari 1642 voor de betaling van de jaarlijkse huur ‘verschenen te Kersmisse lestleden’ 1632! Onbestaanbaar! Moeten we dan 1632 lezen i. pl. v. 1642, of omgekeerd 1642 i. pl. v. 1632? Het ene zowel als het andere is strijdig met onze kalender. Er zal echter op beide plaatsen gestaan hebben 1542, en dan zijn deze data niet tegenstrijdig, want hoogst waarschijnlijk schreef Jan Berthout ‘na stijl van Brabant’, waarbij het jaar immers met Pasen begon. Beschouwen wij nu de eerste twee brieven, nl. het schrijven van Jan Berthout aan zijn vader en het antwoord van Pieter Berthout, dan rijst een sterk vermoeden, dat ook die gepostdateerd zijn. ‘Weet mijn seer eerweerdighste Vader’ - schrijft Jan Berthout - ‘dat ick verstaen hebbe van Meester Ian Barrador mijnen Peter... dat het Legher van den Keyser verjaeght heeft ende verslaghen een groot ghetal van Franschen/die te samen beleghert hadden een groote ende schoone Stadt waer van den naem my vergheten is. Ende men seydt hier openbaerlijck dat den Dolphijn met veel Edeldom daer oock verslaghen soude zijn/maer of het waer is en weet ick niet:... Noch hebb' ick ghehoort dat de Franschen willen slagh leveren teghen ons volck/'t welck verstaen hebbende mijn Heere van Reux/heeft met hem gheleydt veel Edeldom des Landts/ende noch ses duysent vechtende mannen/ende ons volck heeft een stadt beleghert in het Landt van Luxemborgh/voor de welcke sy gheleghen hebben 't sedert Sondagh lestleden/om dat het soo vuyle weder ghemaeckt heeft.... Zijt Godt bevolen/uyt Brussel den twintighsten dagh van September sesthien hondert en twee-en-veertigh....’ Vader Berthout heeft weliswaar gehoord, dat al die geruchten vals zijn, maar het feit, dat zijn zoon spreekt van het ‘Legher van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Keyser’, is een aanwijzing dat het jaartal 1642 onmogelijk juist kan zijn. De landsheer van de Zuidelijke Nederlanden was immers in die tijd Koning Filips IV van Spanje. In verband met de overige data ligt het vermoeden voor de hand, dat beide brieven in 1542 i. pl. v. in 1642 geschreven werden. Hoewel het slot, en hiermee de datum, van de vijfde brief is weggevallen, lijkt ons deze zo belangrijk, dat wij niet kunnen nalaten het grootste gedeelte ervan hier over te schrijven. ‘Mattheus mijnen seer lieven ende goeden vriendt/... men seydt dat ons volck anders niet en doet dan rooven ende branden in het Landt van CleveGa naar voetnoot1./ende dat de Hertoghinne van Cleve lest tot Antwerpen was by de Koninghinne om met haer vriendtschap te onderhouden. De reden waerom ons voorseyde volck ghegaen is in 't voorseyde Cleefsche Landt/is dese: om datter gheweest heeft eenen Capiteyn in het Landt van Brabandt. ghenaemt Marten van Rossem/den welcken eerst quam voor Antwerpen met veel vendels voet-knechten en twee Regimenten grenadiers wel ghewapent/ meynende de stadt te nemen/ maer waerachtigh sy en hebben daer niet veel ghedaen dan dat mijn Heere den vromen Prince van Oraignien daer ghelaeten heeft veel van sijn volck/ aenghesien dat hy gheenen bystandt en kreegh. Van daer zijn sy ghegaen voor Lier/meynende daer assaut te leveren/maer sy en deden daer oock niet/mits d'overvloedigheydt van het gheschut dat'er in de Stadt was/want men dede anders niet dan schieten/en siende den voorseyden Capiteyn dat hy niet en konde verderven de steden/noch dat hy die eenighsints en mochte hinderen/heeft hy verbrandt Walem ende Duffel/die twee schoone plaetsen ende vryheden/een droeve saeck/ende van daer zijn sy ghekomen voor de Stadt van Loven/vraeghende oft sy die gheven wilden in de handen van den Koninck van Vranckrijck/waer in die van Loven gheensints en wilden consenteren/maer sy hebben hun vromelijck ghehouden/als Marten van Rossem hun ghelevert hadde twee oft dry assauten/waer in hy veel volck verloren heeft. Dit aenmerckende den voorseyden Capiteyn/is hy ghegaen met gheheel sijnen Legher naer Vranckrijck/ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebbende berooft ende gheplundert gheheel het plat Landt van Brabandt....’Ga naar voetnoot1. Ziedaar in het kort het verhaal van de bekende plundertocht van Maarten van Rossem in Brabant, ao 1542! Al missen wij de datum van deze brief, toch mag verondersteld worden, dat hij in 1542, of ten laatste in 1543, geschreven is, mede gelet op het begin van het schrijven, waar gezinspeeld wordt op de wraaktocht tegen Willem van Kleef. Hier wordt tevens voor het eerst gewag gemaakt van de ‘Koninghinne’, die wel identiek is met Koningin Maria van Hongarije, landvoogdes der Nederlanden. Ten slotte is er nog de koopakte, die - vreemd genoeg - ondertekend werd ‘den thienden dagh der maendt van November/ in het jaer duysent vijf hondert dry-en-vijftigh’, terwijl de laatste kwitantie de datum draagt van ‘den vijfthiensten der maendt Ianuarij/in het jaer ons Heeren duysent ses hondert twee-en-dertigh’. In deze beide stukken zelf is niets te vinden, dat ons zou toelaten de echtheid van de datering in twijfel te trekken. Toch gissen wij, dat, waar alle overige stukken het jaartal 1542 dragen of hoogst waarschijnlijk droegen, ook de koopakte en de kwitantie van de verkoop van een huis eigenlijk in 1542 werden opgemaakt. Nog eens overziende wat wij, tot nu toe, omtrent het jaar van ontstaan van Berthout's boekje uit het oud-exemplaar-Van Heurck hebben opgediept, lijkt het ons niet al te gewaagd dit te stellen op 1543. Zo al niet de proef op de som, dan toch een bevestiging van dit vermoeden vonden wij in het exemplaar waarvan de Stadsbibliotheek van Antwerpen de bezitster is.Ga naar voetnoot2. Zien we vooreerst de datums na, zo krijgen we het volgende overzicht: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rangschikking naar tijdsorde van brieven en documenten is treffend; in deze stukken is blijkbaar de Brabantse stijl (Paasstijl) gebruikt. Is het derhalve niet zeer waarschijnlijk, dat Berthout zijn boekje, althans dit gedeelte, afgesloten heeft in het jaar 1543? Zoeken we nu in dit exemplaar de overige plaatsen op, die enigerwijs het jaar van ontstaan kunnen helpen bepalen, zo vinden we in het eerste gesprek: ‘de Keyser ons alderghenadichste Heere’ i. pl. v. ‘den Hertogh van Beyeren’, ‘zijn Maiesteyt’ i. pl. v. ‘sijne Hoogheydt’, en overal elders ‘Keyser’ i. pl. v. ‘Hertogh’. Er is geen sprake van de ‘Hertoghinne’ maar wel van de ‘Coninginne’ en de dochter van de Heer van Brederode, de ‘bruid’ van de Graaf van Mansvelt, is de schoonste van ‘allen s' Coninginnen dochters’. De componist van het motet ‘In te Domine speravi’ heet Lupus i. pl. v. Iacob, maar is, evenals deze, zangmeester van St.-Donatuskerk te Brugge. Ten slotte is Gomber, hier Gombert, niet ‘'s Hertoghs’ maar 's Keysers' zangmeester. In het tweede gesprek tekenen we alleen aan, dat ‘wijlen Heer Peeter de Witte’ stierf ‘wel corts naer s' Keysers vertrecken’, en in het derde gesprek, dat het antwoord op de vraag ‘Wat gaet-men hier maecken?’ luidt ‘T' stadthuys/ende alle die huysen hebben verbrandt gheweest’ (Franse tekst: ‘... & toutes ces maisons la ont esté brulées’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere tekstverschillen, waarvan E. van Heurck er enkele aanhaalt,Ga naar voetnoot1. blijven, als o.i. niets ter zake doende, buiten beschouwing. Blijft nog over na te gaan wie de componist Lupus, uit Brugge, is. Het komt ons voor, dat hij met zijn volle naam Lupus Hellinck heet. Deze stierf 14 jan. 1540 (oude stijl) en van hem is een (vijfstemmig) motet ‘In te Domine speravi’ bekend.Ga naar voetnoot2. Wat Richafort betreft, wij menen hem te mogen vereenzelvigen met Willem Richafort.Ga naar voetnoot3. Ondanks het vele dat hier is aangevoerd om onze mening te staven, dat Berthout's werkje dagtekent van 1543, ontveinzen wij ons niet, dat wij geen volkomen zekerheid daaromtrent hebben. Er blijft immers de zinspeling op het aanstaande huwelijk van de Keizer met de dochter van de Koning van Engeland, die wij aantreffen in de vierde brief (datum: 11 oct. 1542) en in de zesde brief (datum: 25 oct. 1542). Nu kan dit wel niet anders slaan, dan op de verloving van Keizer Karel V met Maria Tudor, dochter van Hendrik VIII in 1521 (of 1522) - verloving welke immers verbroken werd in 1525 - en is het niet duidelijk waarom er in 1542 nog gewag wordt gemaakt van in omloop zijnde geruchten omtrent een ophanden zijnde gebeurtenis uit het jaar 1521 of 1522 - ten ware er van een toespeling op het door ons bedoelde evenement helemaal geen sprake was. Zoeken we dientengevolge een vaste terminus ad quem, zo vinden we die noch in de datum van de Approbatie in het oud-exemplaar-Van Heurck (10.3.1695), noch in de dagtekening van de Approbatie van het exemplaar uit 1619 (14.10.1589). De oudste bewaarde uitgave is de reeds herhaaldelijk geciteerde editie van Hieronymus Verdussen, 1619. Er bestaat echter een lijst van de boeken die de Antwerpse typograaf Jan van Waesberghe gedrukt heeft, welke lijst hij in een verhoor door de autoriteiten gezegd had te zullen voorleggen. Welnu, onder de ‘Livres en Francoys et en Flamen ensemble pour apprendre et l'un et l'autre langage’ staan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ‘Colloques de M. Jan Berthout, en francoys et flamen’ vermeld. Het verhoor van Jan van Waesberghe had plaats 14 april 1569.Ga naar voetnoot1. Wat de eerste druk van het boekje betreft gaat het dus in ieder geval om een datum tussen 1543 en 1569. In de eerste twee brieven stelt Jan Berthout het voor - en waarom zou het ook werkelijk niet zó geweest zijn - alsof zijn ouders, broer en zusters te Mechelen wonen. Een gebeurtenis, die zich aldaar heeft voorgedaan en waarover onze kranten tegenwoordig een omstandig verslag zouden geven, ware hem denkelijk wel ter ore gekomen. Ook ligt het vermoeden voor de hand, dat hij dit nieuws in gesprek of brief te pas zou hebben gebracht. Welnu, op 7 aug. 1546 vloog te Mechelen een kruitmagazijn in de lucht, waardoor o.a. het paleis van Margareta van Oostenrijk half vernield werd. In het boekje wordt er evenwel nergens op dit springen van de Mechelse Zandpoort gezinspeeld,Ga naar voetnoot2. al is Jan Berthout's vader ‘schrijver volghende het Hof’ geweest en heeft hij gewoond te Mechelen in de ‘Huyvetters-straete by de Augustijnen’.Ga naar voetnoot3. Mogen wij er niet uit afleiden, dat Jan Berthout met zijn werkje klaar was vóór die datum? Het ware tevens een bevestiging van de gevolgtrekking die wij maakten uit het bericht over het aanstaande huwelijk van de dochter van de Heer van Brederode met de Graaf van Mansvelt. De redactie van de Samenspraken en Brieven valt dus, onzes inziens, in elk geval tussen 1543 en 1546. Daar het geenszins onze bedoeling is de stof, die het geschrift van Jan Berthout ons biedt, in haar volle omvang te behandelen, en wij gaarne een uitgebreid onderzoek aan anderen overlaten, willen wij ons tot nog een enkele opmerking en mededeling beperken. Zoals gezegd heeft het oud-exemplaar-Van Heurck geen titelblad. De in de Voyage opgegeven titel is blijkbaar ontleend aan het exemplaar van de Stadsbibliotheek van Antwerpen uitgegeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1619. Van Heurck is van oordeel, dat dit laatste volledig is, omdat er achteraan een Nederlands-Franse woordenlijst staat. Moeten we daarom besluiten, dat zijn eigen exemplaar onvolledig is? Wij wagen het dit te betwijfelen. De titel van de uitgave van 1619 luidt: Ghemeyne T'samen cou= || tinghe/ghemaeckt by wijlen Ian Berthout/ || Schoolmeester tot Brusselle/by de welcke ghevoeght || is een Vocabulare/ghedeylt by Capittelen. || Van nieus ouersien ende verbetert. || Collocvtions || familieres, composees par || fev Iean Berthovt Maistre || d'Escole à Bruxelles, au quelles est adiouté vn || Vocabulaire, diuisé par Chapitres. || De nouueau reueu & corrigé. || [Drukkersmerk] || T'Hantwerpen, || By Hieronymus Verdussen/inde Cammerstrate/ || inden Rooden Leeu. Anno. M.DC.XIX. || Met gratie ende Priuilegie. I. de Buschere. || Naar onze mening blijkt hieruit, dat Jan Berthout wel de ‘Ghemeyne T'samen coutinghe’ geschreven heeft, maar niet noodzakelijk ook de ‘Vocabulare’ heeft samengesteld. Op blz. 133 van zijn Voyage deelt Van Heurck de ‘Taxatie oft priisen vande ghemeyne school-boecken’ mede, opgemaakt door de Antwerpse magistraat op 10 febr. 1642. Onder no 29 staat: ‘Groote Vocabulaers van Berthout, 11 ou 13 fe., 4½ st.’. Zijn er wellicht ook kleine Vocabulaires van Berthout gedrukt, en is het oud-exemplaar-Van Heurck er één van? In de fondslijst van Jan van Waesberghe uit 1569 vinden we immers ook: ‘Vocabulaire de Noël de Barlaimont francois-flamen’ en daaronder ‘Cleyn vocabulaerkens van Noël’. Aan het slot van zijn beschrijving vermeldt Van Heurck nog drie uitgaven, alle in het bezit van de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het zijn Antwerpse drukken t.w. één van Reynier Sleghers, ao 1671 - één van Hieronymus Verdussen, zonder jaartal,Ga naar voetnoot1. - en één van Ioannes van Soest, eveneens zonder jaartal.Ga naar voetnoot2. ‘Ce dernier exemplaire est en très mauvais état’ zegt Van Heurck niet ten onrechte. Ofschoon de tekst van de tot nu toe vermelde vijf exemplaren niet woordelijk dezelfde is, mogen we toch zeggen, dat de inhoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeenkomt, dus ook wat betreft het vocabulaire in vier van deze uitgaven. De Gentse exemplaren hebben evenwel een titel die niet gelijkluidend is met die van de uitgave van 1619. Reynier Sleghers (‘inde Cammer-straet/in den Schilt van Artoys’) heeft het boekje als volgt genoemd: ‘Ghemeyne T'samen-koutinghe || van || Ian Berthovt || Besluytende dry schoone ende profijtighe || Dialoguen van Maeltijden ende verscheyde Coopmanschappen. || Boven dese/de maniere om alle soorten van Brieven/ || Obligatien ende Quitancien te dichten/ met eenen || noodelijcken/ende van alle dinghen mellende || Vocabulaer. || Van nieuws oversien ende verbetert. || Collocutions Familiers || de || Iean Berthovt || Contenantes trois belles & profitables Dialogues || de la propos de table & diverses Marchandises. Et de plus maniéré de || composer toutes sortes de Lettres Missives, Conventions, || Obligations & Quitances, avec vn Vocabulaire tres necessaire || & ample des mots plus communs & usitez. || De nouveau reveu & corrigé.’ Zo deden ook Hieronymus Verdussen ‘woonende op de groote Merckt/in Sinte Augustinus’ en Ioannes van Soest, ‘Boeckdrucker ende Boeckverkooper/woonende op de groote Merckt in de Pau’.Ga naar voetnoot1. De drie boekjes hebben eveneens dezelfde approbatieGa naar voetnoot2.: ‘Dese T'samen-koutinghe van Ian Berthout van nieuws oversien ende gecorrigeert/mach herdruckt worden/ende is seer bequaem om inde Scholen gheleert te worden. Quod attestor 10 Mart 1623. Max. ab Eynat. Can. & Schol. Antv.’ Bestaat er een uitgave van 1623, verschenen bij Hieronymus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdussen te Antwerpen, zoals we lezen in een bijdrage van H. Sermon uit het jaar 1891?Ga naar voetnoot1. Sermon's bron is blijkbaar de Catalogus C.P. Serrure, die inderdaad onder het nr 3108 vermeldt: ‘Collocutions familieres de Jean Berthout, contenants trois belles et profitables Dialogues des propos de table et diverses marchandises (en français et en flamand), t'Hantwerpen by Hieron. Verdussen (1623), in-4o, dem. toile. Tache aux premiers feuillets.’ Zou het tussen haakjes geplaatste jaartal 1623 soms niet voorkomen op het titelblad en ontleend zijn aan de approbatie? Een laatste vraag: Waar schuilt het exemplaar met het adres ‘Tot Duynkercke, Ghedruckt by Jan Weins, woonende by de P.P. Jesuiten, 1684’, dat indertijd in het bezit was van Prof. Dr. L. Scharpé († 1935)?Ga naar voetnoot2. Onze navraag had, tot nu toe, niet de gewenste uitslag. Mochten anderen gelukkiger zijn en er nog meer exemplaren van Berthout's werkje te voorschijn komen! Voor ieder bericht hieromtrent houden wij ons ten zeerste aanbevolen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Le ‘vocabulaer’ du maître d'école bruxellois Jean BerthoutLe manuel de conversation bilingue (flamand-français) intitulé Ghemeyne T'samen coutinghe - Collocutions familieres, mais désigné maintes fois par le nom ‘Vocabulaer’, de Jean Berthout, maître d'école à Bruxelles, n'a pas encore reçu l'attention qu'il mérite. Le folkloriste anversois Emile H. van Heurck en a donné une description dans son livre Voyage autour de ma bibliothèque. Nous avons essayé de la compléter et de la rectifier en quelques points. L'ouvrage de Jean Berthout rappelle singulièrement la première partie du Vocabulaire de Noel de Berlaimont: trois dialogues suivis de lettres missives, conventions, obligations et quittances. L'exemplaire Van Heurck, qui n'a ni titre, ni date, ni lieu d'impression, est sans doute d'une édition relativement récente. Toute- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fois, un examen attentif du texte parsemé d'anachronismes permet de conclure que l'ouvrage de Berthout a été composé probablement entre 1543 et 1546. Il est certain qu'il a été imprimé par Jean van Waesberghe avant le 14 avril 1569. L'édition princeps nous est inconnue. Nous avons vu, outre l'exemplaire Van Heurck actuellement à la Bibliothèque Royale de Belgique, les quatre exemplaires signalés par Van Heurck. Une édition de 1684 ‘Tot Duynkercke, Ghedruckt by Jan Weins, woonende by de P.P. Jesuiten’ ayant appartenu au Prof. Dr. L. Scharpé n'a pas été retrouvée. Espérons qu'on finira par la découvrir, ainsi que d'autres, l'édition princeps peut-être. |
|