De Gulden Passer. Jaargang 40
(1962)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Het kommentaar van Jacques Grévin op Vesalius' tekst in de Plantin-uitgaven van het ‘Epitome’
| |
[pagina 97]
| |
1543 uitgaf, meer een leeratlas dan een leerboek, door zijn handzaamheid en zijn geringe prijs een talrijker lezersschaar bereiken en de medische studenten tot groot nut strekken. Minder door haar tekst dan door haar oorspronkelijke verluchting had de Fabrica opgang gemaakt. Het Epitome deelde om dezelfde redenen in die geweldige belangstelling. Allerhande uitgevers en plagiarissen vonden hier een kolfje naar hun hand, en daar de zucht om het gewin met de verspreiding van een vernieuwde tak van wetenschap best te verzoenen was, verschenen weldra tal van uitgaven, die in mindere of in meerdere maat de Fabrica naäapten, of het Epitome aan een omwerking prijsgaven. Zo zag in 1568, vier jaar na Vesalius' dood, te Venetië een Fabrica op kleiner formaat het licht; zij was toegerust met platen die kennelijk op de uitgaven van 1543 en 1555 waren afgekeken. Reeds in 1546 had Vesalius betreurd dat het Epitome, zonder enige bekommering om de exaktheid, was nagetekend door de Engelse uitgever Gemini, die het boek tegen een goede prijs, 't zij met bedekte, t'zij met onbedekte alluzies op de auteur, aan de man bracht. Waren de platen nog maar goed geweest, schrijft de anatoom bitter; ik ben beschaamd, als iemand zou menen dat ik die platen in zulke vorm uit mijne handen had laten komen.Ga naar voetnoot1. Ook de tekst van het Epitome van Gemini is niet die van Vesalius, maar kwam uit een obskuur geschriftje van de obskure anatoomchirurgijn Vicary, die het nog elders had vandaan gehaald.Ga naar voetnoot2. De Gemini-boekjes gingen onder de naam van Compendiosa (1545, 1553, 1559, 1564, 1569) met Franse en Engelse edities van de hand; het waren de eerste plagiaten van het Epitome. Het moet zijn dat de Gemini-onderneming, die zich op haar eigen koperplaten liet voorstaan, ingang vond, want Duitse uitgevers kopieerden die op haar beurt, terwijl de Franse uitgever André Wechel de arts, dichter en toneelschrijver Jacques Grévin, kon warm maken, om voor die platen een passende tekst samen te stellen. Zo kwamen te Parijs, van Wechels pers, eerst een Latijnse en vijf jaar later een Franse Epitome, waar de naam van Vesalius bij | |
[pagina 98]
| |
te pas werd gebracht. Het zijn Anatomes/totius, aere in/sculpta delineatio,/cui addita est epitome innu/meris mendis repurgata, quam/ de corporis humani fabrica conscripsit/clariss. And. Vesalius... per Jacobum Grevinum 1564; en Les portraicts anato/miques de toutes les/parties du corps humain/... L'Abbregé d'André Vésal, et l'explication d'iceux, accompagnee/d'une declaration Anatomique/par Jaques Grevin /de Clermont en Beauvoisis,/Medecin à Paris. (1569). Van deze uitgaven brengt Harvey Cushing een gedetailleerde bibliografische beschrijvingGa naar voetnoot1. met een opgaaf van de biblioteken waar een eksemplaar voorhanden is. Tot ver in de zeventiende eeuw, bleven de platen van het Epitome de gunst van uitgevers, van studenten, van chirurgijnen en artsen genieten, en werden auteurs bereid gevonden om daarvoor een kommentaar te schrijven, of een nieuwe tekst pasklaar te maken. Maar altijd stond de naam van Vesalius in de titel vermeld, om daarmee een waarmerk van wetenschappelijke degelijkheid aan het boek mee te geven. Cushing somt al die uitgaven op. Een auteur wiens naam, nog meer dan die van Gemini, bij het Epitome en de verluchting van dat laatste is betrokken geweest, was de Spaanse anatoom Juan Valverde de Hamusco, een leerling van Realdo Colombo, Vesalius' opvolger te Padua. Latijnse, Spaanse, Italiaanse en Nederlandse uitgaven hiervan, vanaf het jaar 1556 tot het jaar 1647, worden door Cushing vermeld in zijn hoofdstuk ‘The Fabrica and its sequelae’. Er zijn 3 Plantin-uitgaven bij: 1566, 1568 en 1579. Voor die Plantin-uitgaven werd J. Grévins tekst ten geleide van de verluchting meegegeven. Maar ook de tekst van Vesalius' Epitome zelf werd meegegeven door Plantin in 1566 (Latijn), in 1568 (Nederlands) en in 1579 (Latijn). Een laatste maal vindt men Plantin en Grévin te samen met de Vesalius-Valverdeplaten in de Anatomie ofte Af-beeldinghe van de Deelen der menschelijcken lichaems en derselver Verklaringhe, Amsterdam bij Cornelis Danckertz 1647.
*** | |
[pagina 99]
| |
Onderhavige bijdrage beperkt zich tot een studie over Jacques Grévin en zijn Epitome-tekst, in het bijzonder omdat de artshumanist te Antwerpen heeft vertoefd, en met de aartsdrukker Kristoffel Plantin in betrekking stond. Jacques Grévin had een kort maar bewogen leven (± 1538-1570). Hij werd te Clermont bij Beauvais geboren, liet zich spoedig opmerken door zijn poëzie en zijn aanleg voor het schrijven van komediën; hij wordt wel eens beschouwd als de grondlegger van het Franse toneel. Vanaf 1556 ging hij zich op de studie van de geneeskunde toeleggen; hij studeerde af in 1562. Zijn beste literair werk dagtekent uit die tijd. Reeds in 1560 stond hij als protestant aangeschreven en moest uitwijken, eerst naar Engeland, later naar Nederland en tenslotte naar Italië, om aan erger te ontsnappen. Hij overleed te Turijn in 1570.Ga naar voetnoot1. Als dichter wordt Grévin tot de geestesverwanten van de Pléiade gerekend. Als medicus schreef hij twee boekjes over de geneeskracht van het antimoon (1566 en 1567), en een ander over de giften (1568); zij worden als zijn beste geneeskundige werken beschouwd. Zij zijn in het Frans en tamelijk kwerulant van toon. Deze boekjes bezorgden hun auteur een niet onverdiende faam, ook buiten Frankrijk; ze werden in het Latijn vertaald, maar brachten hem de onvermijdelijke kritiek. Hij nam vergelding, zoals een dichter dat doet, met verzen. Grévins anatomisch geschriftje is zijn eerste medische publikatie. Het dagtekent uit 1564 en werd, bij de bovenvermelde Franse, Nederlandse of Latijnse edities geplaatst. De auteur was maar sinds een paar jaren afgestudeerd en liet zich reeds door een uitgever inschepen om een kunstambachtelijke onderneming, met het gezag van zijn literaire naam en zijn doctorstitel te steunen. Daar het gepubliceer van het Epitome in het raam van de anatomische bedrijvigheid vaak meer op commerciële dan op wetenschappelijke gronden was berekend, kunnen wij moeilijk beweren dat het onder een bijzondere aandrang of voorliefde tot de anatomie is geweest dat Grévin zijn 14 bladzijden kommentaar | |
[pagina 100]
| |
op het Epitome geschreven heeft, daar waar Vesalius er tweemaal zoveel aan besteed had. We hebben de indruk dat het meer een bravourstuk is geweest vanwege een weinig konformistische arts, die in Vesalius' tekst geen vergissingen maar wel tekorten had aangevoeld. Door het ontbrekende in te voegen, kon hij tot een beter begrip van het gehele bijdragen.
***
Wat ons stijft in deze mening is het ‘Advertissement’ dat Grévin bij zijn Franse vertaling van het Epitome heeft geplaatst voor de Wechel-uitgaaf van 1569. Hij wil met zijn geschrift de chirurgijnen ten dienste staan. Deze zijn het Latijn en het Grieks niet machtig om zich met Vesalius te behelpen; door de fortuin onrechtvaardig bejegend, konden zij de oude talen niet leren maar, door de natuur rijk begaafd, baanden zij zich een weg in de chirurgie; zij staan, als zelfstandige en koene werkers onder hun evenmensen, en zijn een achtenswaardige groep; wie er toe in staat is, moet hun verstandelijke en sociale positie helpen verhogen. Het is plicht, en met in de volkstaal te schrijven draagt men bij om de woordenschat van de Franse taal uit te breiden. Het is onbillijk zijn schoonste jeugdjaren te moeten doorbrengen met de studie van een vreemde taal, laten wij onze chirurgijnen helpen: ‘je ne dy pas que la cognoissance des langues ne soit à loüer: mais elle ne nous seroit necessaire, si ce qu'elles contiennent, estoit tissu par une main Françoise. Ayant donques deliberé d'aider en partie, voire d'enrichir, s'il m'est possible, nostre langue, i'ai choisi ce qui m'a semblé estre convenable à ma profession, à scavoir le traicté de l'une des parties de Medecine, laquelle est auiourd'huy la plus requise et necessaire...’. Uit die woorden spreekt geen liefde tot het wetenschappelijke onderzoek, maar liefde tot de minder goed bedeelde ambtsgenoten. Het is een zeer bijzonder motief dat de opgejaagde protestantse medicus bezielt. Dat woord vooraf had geen zin in een Latijnse editie van het Epitome. Die vertaling was het laatste medisch geschrift van Grévin die in 1570, in ballingschap stierf.
*** | |
[pagina 101]
| |
Een vergelijking tussen de twee auteurs leidt tot de konklusie dat zij het over een verschillende boeg hebben gegooid. Vesalius brengt zes kapittels, elk met een zeer algemene titel voorzien: over de beenderen en de kraakbeenderen, d.w.z. de delen die het lichaam tot steun dienen, over de banden en de spieren, d.w.z. de instrumenten van de willekeurige beweging, over de organen die de spijsvertering ten dienste staan, over het hart en de organen die het ten dienste staan, over de hersenen en de organen die hen ten dienste staan, over de voortplantingsorganen. Daarop volgt een opsomming van de uitwendige delen, en een nog kortere van de beenderen van het menselijk lichaam. Het is van een tamelijk summiere maar didaktische precisie. Grévin geeft 12 kapittels: over het verschil der lichaamsdelen, over de beenderen, over de kraakbeenderen, over de banden, over de vezels, het vlees en de vliezen, over de klieren en het vet, over het (been)merg, over de binding van alle beenderen, over de organen van het animale stelsel, over de organen van het vitale stelsel, over de organen van het naturale stelsel, over de menselijke voortplanting. Tot slot is er een tabelle met akkolades, verdelingen en onderverdelingen, die aan het geheel een overzichtelijk karakter verlenen en op de visuele mnemotechniek afgestemd zijn. Grévin legt het aan boord alsof hij de grondtrekken van Vesalius' anatomie wil aanvullen, door een meer explicitieverende omschrijving van de weefsels dan van de orgaanstelsels. Hij heeft de funktionele weefselbouw en minder het organisch saamgebondene op het oog. Hij houdt zich aan een algemene anatomie, terwijl Vesalius reeds het gebied van de bijzondere anatomie betreden heeft. Zo is toch de inhoud van Grévins korte hoofdstukjes over het been, het kraakbeen, de banden, de vezels, het vlees, de klieren, het vet, enz.; Vesalius spreekt daarover niet, doch gaat tot de systematiek van de orgaanstelsels over. Zo gezien, blijkt Grévin een goede aanvulling van Vesalius te zijn; zijn kommentaar bij het Epitome dat in wezen en vorm Vesaliaans is en blijft, zou de studenten-artsen ten goede komen en zal hun inzicht in de fundamentele anatomie en de funktionele betekenis van de systemen verdiept hebben. Vesalius voelt niet veel voor spekulatieve beschrijvingen; Grévin, | |
[pagina 102]
| |
wellicht onder invloed van zijn dichterlijke aanleg, kan er zich moeilijk van ontdoen en keert naar het algemene terug, in plaats van te diffentiëren. Wat Vesalius systematizeert, brengt Grévin meer bijeen, en gaat hij van een struktureel standpunt uit bekijken; hij verdoezelt de scherpe grenzen en zoekt naar algemener kenmerken, die hij verenigt in plaats van ze gescheiden te beschouwen. Zo schrijft hij een kort funktioneel-anatomisch kommentaar ten overstaan van de meer deskriptief-morfologisch aangelegde Vesalius. Tussen de twee kommentaarschrijvers op de Epitome-beelden is er over de grond der zaak geen tegenspraak. Grévin valt kordaat Vesalius bij waar deze ‘stoutelick en by avonturen niet sonder redenen, gedacht heeft dat hy behoorde metten ouders te verschillen’Ga naar voetnoot1.; hijzelf grijpt zeker niet terug naar de Galenische anatomie, wanneer hij meent te moeten afwijken van de ‘leeringe Andries Vesalius’. Hij wil voorts ook maar enkele korrekties aanbrengen in de letters, die aanwijzingen verstrekken voor de verklaring van de figuren. De Grévin-tekst werd ten ‘behoeve ende profijt vander ghemeynten’ uitgegeven, dat is van diegenen die met behulp van platen en tekst een opleiding in de anatomie moeten krijgen. Dit zullen in de allereerste plaats de toenmalige chirurgijnen geweest zijn. De synoptische tabel op het eind spreekt ook in die zin.
***
Plantin heeft voor zijn eerste uitgaaf van het Epitome in 1566 de Grévin-tekst gebruikt. Als man van het vak, die een fijne neus had voor wat goed, geschikt en gewenst was voor zijn lezende en studerende kliënteel, voelde Plantin dat hij met een heruitgaaf van het Grévin-Gemini-Wechel Epitome uit 1564 een kultureelwetenschappelijke zaak diende, die ook zijn handelsfirma ten bate zou komen. Hij schrijft in de opdracht aan de Antwerpse magistraat van 1566, dat Grévin Vesalius' Epitome had terechtgewezen en verbeterd. We menen dat hij juister had gezegd ‘toegelicht’, want van een terechtwijzing in de echte zin van het woord is geen spraak. Nauwe banden van innige vriendschap en goede verstand- | |
[pagina 103]
| |
houding bestonden tussen het Parijse uitgeversbedrijf van Andreas Wechel en de Antwerpse Gulden Passer, en met de geleerde Grévin was Plantin wegens velerlei redenen verbonden ‘cui me pluribus nominibus fateor devinctum’. Daarom had de aartsdrukker het kommentaar van Grévin bij dat van Vesalius gevoegd, zodat de student in de medicijnen en de jonge arts niets te kort hadden om hun anatomische kennis op peil te houden. Er staan heel wat meer platen in, dan in de andere Epitome-uitgaven, zegt Plantin, ze zijn daarenboven duidelijker, en niet overladen in hun beknoptheid. Hij sluit met een dankwoord voor de magistraat en met de belofte dat weldra zijn sinds tien jaar in 't vooruitzicht gestelde boek, Thesaurus theutonicae linguae, over enkele maanden het licht zal zien,Ga naar voetnoot1. hetwelk de rijkdom van de voor arm gehouden Nederlandse taal voor allen zal blootleggen. In de Bibliotheca Belgica heeft F. van der Haeghen,Ga naar voetnoot2. in het lang en in het breed de Plantin-uitgaaf 1566 van het Epitome ontleed en alle bibliografische bijzonderheden nauwkeurig aangetekend. Over Grévin en de toedracht van zijn kommentaar ten overstaan van Vesalius heeft de Gentse hoofdbibliotekaris geen woord gerept; het lag niet op zijn weg. Daarom was het niet overbodig hier op de betekenis van het korte geschrift van de Franse arts en humanist te wijzen. Het moge voorts de klemtoon leggen op Plantin zelf, die elk gebied van de menselijke kennis met zijn machtig bedrijf hielp verrijken, en precies die mannen op het gepaste moment wist uit te kiezen, welke hem voor dat opzet zeer gelegen kwamen. | |
Le commentaire de Jacques Grévin sur le texte de Vésale dans les éditions plantiniennes de l'‘epitome’L'Epitome d'André Vésale a joui au cours des seizième et dixseptième siècles d'un grand renom; il se traduit e.a. par un nombre d'éditions, de traductions et de commentaires plagiés. Parmi eux il convient de citer trois éditions plantiniennes, en 1566, en 1568 | |
[pagina 104]
| |
et en 1579 dont celle de 1568 en néerlandais, les autres en latin. Tout en donnant une plus large part et un plus grand soin aux figures. l'éditeur, pour fournir le texte, s'est servi de deux commentaires, celui de Vésale même et un autre de Jacques Grévin médecin et humaniste. Les deux textes sont complémentaires celui de Grévin a une portée morphologique générale, tandis que celui de Vésale se caractérise par une description anatomique systématique. Il n'y a, quant au fond, aucune contradiction entre les deux auteurs, il n'y a qu'une différence d'ordre méthodologique; Grévin s'avoue Vésalien et opposé aux doctrines anatomiques de l'antiquité. Plantin en publiant ces Epitome s'est montré à la hauteur de sa tâche; il a su choisir au moment opportun les hommes qualifiés pour donner de l'éclat à son entreprise aussi bien au point de vue économique, que culturel et scientifique. |
|