De Gulden Passer. Jaargang 39
(1961)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
Typografische schrijfboeken
| |
[pagina 289]
| |
dige vorm van de civilité was het, die de geesten boeide, maar tevens tot de huidige dag verdeeld hield. Onze grote letterontwerper S.H. de Roos schreef eens: ‘Bij alle onduidelijkheid haar eigen voor ons, heeft toch de civilité een eigen bekoring, welke niet nalaat de belangstelling te wekken van hen die voor letterschoonheid ontvankelijk zijn. Dit komt voornamelijk doordat haar beeld zo onmiddellijk gevolgd is naar het levendig, wijl geschreven type uit den tijd toen alles karakter had, dus stijlvol was’.Ga naar voetnoot1. Tegenover deze lof staat de felle afkeuring van wijlen Jan van Krimpen, die niet schroomde te spreken van een ‘misgeboorte’ en van ‘de grootste dwaasheid die de lettergieterij ooit heeft uitgehaald’.Ga naar voetnoot2. Vanwaar die verguizing? 't Was niet alleen de geringe leesbaarheid van de letter (moeilijk leesbaar echter alleen voor onze tijd) die Van Krimpen's toorn opwekte, maar vooral het streven van de ontwerpers van de civilité om deze drukletter zo nauw mogelijk te doen aansluiten bij een bepaald type van schrijfletter. Deze kritiek moge in principieel opzicht juist zijn, uit een historisch oogpunt snijdt zij geen hout, omdat zij uitgaat van onze huidige opvattingen en verhoudingen, en geen rekening houdt met de overwegingen, die voor de XVIe eeuw golden. Als algemeen bezwaar tegen de litteratuur over dit onderwerp kan aangevoerd worden, dat men onvoldoende licht laat vallen op de theoretische en practische beweegredenen, die destijds geleid hebben tot de creatie van dit lettertype. Zodoende is ook de geestelijke achtergrond, waartegen de opkomst en het verval van de letter zich afspeelden, in het duister gebleven. Om dezelfde reden heeft men amper gelet op de aard van de teksten, waar het nieuwe type voor gebezigd werd, en zelfs meestal over het hoofd gezien, dat dit terstond na zijn ontstaan gehanteerd is als instrument ten dienste van de religieuze propaganda in die dagen. Wie enig inzicht wil krijgen in de drijfveren, die tot de schepping van de letter geleid hebben, doet goed zich er eerst rekenschap van te geven hoe het gesteld was met het gebruik van de verschillende typen van drukletters omtrent het midden van de | |
[pagina 290]
| |
XVIe eeuw in de beide landen waar de civilité een rol gespeeld heeft, Frankrijk en de Nederlanden. Het gaat hier om de onderlinge verhouding van de twee grote letterfamilies, de oude, inheemse gotische letter en de van Italië uit opdringende ‘antieke’ letter.Ga naar voetnoot1. In 't algemeen kan men zeggen, dat omstreeks 1550 de gotische letter door haar rivaal op bijna alle fronten overwonnen of teruggedrongen is. Dit was niet zozeer te danken aan de aesthetische of technische qualiteiten van de ‘antieke’ letter, als wel aan het onweerstaanbaar veldwinnen van het Humanisme, dat niet alleen op de ‘nieuwe’ wetenschappen, die de studie van de Oudheid tot kern hadden, zijn stempel gedrukt had, maar ook leidde tot de modernisering van de ‘oude’ wetenschappen, zoals rechten, medicijnen en zelfs theologie.Ga naar voetnoot2. De term ‘antieke’ letter werd zoëven gebruikt om aan te duiden, dat het niet alleen ging om de zg. romeinse letter. Deze laatste had op haar eigen gebied een mededinger gekregen in de vorm van de cursieve letter, omstreeks 1500 geschapen door Aldus Manutius naar het model van het lopende humanistische boekschrift. Waarom was er behoefte aan deze nieuwe letter? Gewoonlijk neemt men aan, dat Aldus voor zijn nieuwe serie van Latijnse klassieken in klein formaat (de grootste omwenteling in de boekenwereld sinds de uitvinding van de drukkunst!) een kleine ‘smalle’ letter nodig had. Waarschijnlijk hebben echter ook aesthetische overwegingen een rol gespeeld. Immers, naarmate het drukken (‘artificialiter scribere’, zoals men toen zeide) het schrijven verdrong en de drukletter, oorspronkelijk gemodeleerd naar de formele geschreven boekletter, zich van zijn voorbeeld losmaakte en eigen wegen ging, ontstond er een zeker heimwee naar het manuscript, vooral naar het kleinere, voor dagelijks gebruik bestemde, met zijn verzorgd uiterlijk en de bekoring van het informele lopende boekschrift. Met de cursief werd een poging gewaagd de verbroken eenheid | |
[pagina 291]
| |
tussen schrift en druk te herstellen. Sterker nog dan bij Aldus' cursief moeten dergelijke overwegingen gegolden hebben voor de schrijfmeester-drukker Lodovico degli Arrighi da Vicenza, toen hij omstreeks 1520 het op de pauselijke kanselarij voor breven gebruikelijke schrift in typografische vormen ‘vertaalde’.Ga naar voetnoot1. Juist zijn typen met hun sterk calligrafische inslag waren het, die de grote Franse lettersnijders zoals Claude Garamont en Robert Granjon voor ogen stonden, toen zij de cursieve letter voor Frankrijk herschiepen. De ‘italique’, want zo werd de nieuwe letter genoemd, maakte benoorden de Alpen al spoedig grote opgang en kwam daar weldra in gebruik voor het drukken van complete teksten. Eerst tegen het einde van de eeuw zou de cursief teruggedrongen worden van ‘broodletter’ tot bijletter bij de romein, ten gebruike in voorreden, voor citaten enz. Omstreeks het midden van de XVIe eeuw was de toestand in Frankrijk aldus, dat voor alle gedrukte teksten in 't Latijn de romein of de cursief gebruikt werden. Zelfs een ‘conservatief’ genre als de getijdenboeken was aan modernisering niet ontkomen. Maar ook voor de meeste uitgaven in de landstaal ging men nu ‘antieke’ letters bezigen. Slechts voor de populaire genres bleef de gotische letter in zwang. Hoe was het gesteld in de Nederlanden? Ook daar waren romein en cursief voor Latijnse teksten algemeen gebruikelijk geworden. Anders dan in Frankrijk bleef men voor geschriften in de landstaal dikwijls trouw aan de gotische letter. Een ‘modern’ gerichte uitgeverij, zoals het in 1561 te Haarlem opgerichte bedrijf van Jan van Zuren en zijn compagnons, drukte Coornherts vertalingen van de klassieken in romein en cursief. Op dit gebied echter stuitte de invoering van de ‘antieke’ letter op weerstand. Uit een tweetal voorbeelden moge dit blijken. In de voorrede van de Refereynen int vroede, int sotte, int amoureuze, gedrukt in 1539 in romeinse letters, schreef de Gentse lettersteker-drukker Joos Lambrecht: ‘Ick schaems my der plompheyt, dat men in onzen landen zo menyghen mensche vindt, die ons nederlantsch, duutsch of vlaemsche sprake, in Romeynscher letteren gheprentt, niet ghe- | |
[pagina 292]
| |
leezen en can, zegghende dat hy de letteren niet en kendt, maer het dynckt hem latijn of griecx te wezen’. Voor de Nederlandse vertaling van Serlio's architectuurboek, dat in 1539 begon te verschijnen, bezigde Pieter Coecke van Aelst de gotische letter, doch deed dit zijns ondanks. ‘Opdat het boeck den ghemeenen man leselijcker sijn soude’ zo luidde zijn verontschuldiging ‘hebbicken in brabantsche lettere ghedruct’.Ga naar voetnoot1. Dat de ‘gemene man’ moeite had met de lectuur van teksten in de ‘antieke’ letter gedrukt, wordt begrijpelijk, als we nagaan hoe in deze periode de toestand was van het schrijfschrift, met name van de lopende schrijfhand. Hier vertoont zich, vooral in Frankrijk, maar in mindere mate ook in de Nederlanden, een ander beeld dan bij de drukletter. Wèl vinden we hier evenals in de typografie de beide letterfamilies naast elkaar, de gotische naast de humanistische of Italiaanse schrijfhand, de eerste in zwang voor brieven en andere stukken in de landstaal, de andere voor humanistische activiteiten.Ga naar voetnoot2. Het grote verschil met de typografie is echter, dat daar de ‘antieke’ letter de gotische steeds meer verdringt, ook voor teksten in 't Frans, terwijl in het handschrift de gotische schrijfhanden, die onderling een grote variëteit vertonen, een veel taaier leven blijken te bezitten. In Frankrijk heeft het tot het midden van de XVIIe eeuw geduurd voordat het Italiaanse schrift voor 't gebruik in de landstaal de overhand kreeg; in de Nederlanden is dit eerst in het begin van de XVIIIe eeuw geschied. Het onvermijdelijk gevolg van deze discrepantie was, dat er bij de moeilijkheden tengevolge van het gebruiken van twee letterfamilies naast elkaar, nòg een ongemak kwam: voor teksten in de landstaal, met name in het Frans, was de schrijfletter een geheel andere dan de drukletter! Hoe is de taaie levenskracht van de gotische schrijfletter te verklaren? Verschillende redenen laten zich hiervoor aanwijzen. 't Is duidelijk, dat het minder moeite kost een nieuwe drukletter | |
[pagina 293]
| |
ingang te doen vinden dan een nieuwe schrijfletter. Wordt de eerste met mechanische middelen verbreid, de tweede moet geleerd worden en voor een dergelijke omscholing is de actieve medewerking van de schrijfmeesters nodig. Voorts waren er verschillende groepen, die een eigen soort gotisch schrift bezaten en daar door dik en dun aan vasthielden, zoals kanselarijen, secretarieën, rechterlijke colleges, notarissen enz. Niet alleen conservatisme echter heeft de verdringing van het gotische door het humanistische schrift in de weg gestaan. Machtige geestelijke stromingen hebben hier hun invloed doen gelden, niet alleen bij de schrijfletter, ook bij de typografie. In de eerste plaats is daar de Hervorming, die waar zij vat krijgt op de grote menigte, al spoedig anti-humanistische en anti-italiaanse trekken gaat vertonen en derhalve vijandig tegen de ‘antieke’ letter komt te staan. Geldt dit in sterke mate voor Duitsland, ook in de Nederlanden en zelfs enigszins in Frankrijk valt dit verschijnsel waar te nemen. Krachtiger nog dan de Hervorming laat zich een geestesrichting van geheel andere aard gelden, die, hoewel aan het Humanisme ontsproten, gaandeweg een zeker tegenwicht gaat vormen: het ontwaken van het nationaal besef. De Renaissance had de Oudheid niet ontdekt, maar een nieuwe visie gekregen op de antieke wereld. Gebruikten de Middeleeuwen de antieken vooral als een arsenaal van nuttige voorbeelden, het Humanisme ging de oude beschaving zien als een historische eenheid, als een beschaving die het Christendom prefigureerde.Ga naar voetnoot1. De antieke cultuur gold niet als een voorbeeld dat slaafs nagevolgd diende te worden, al trachtten sommigen dit te doen, maar als een bezielend, zuiverend criterium voor alle geestelijke werkzaamheid: men wilde leven met de Oudheid als ideaal voor ogen, maar naar eigen aard en in de eigen tijd. Voor ieder individu, voor ieder volk moest dit mogelijk zijn, voor de Fransen en de Nederlanders evenzeer als voor de Italianen. De bewustwording van het nationaal besef leidde tot velerlei activiteiten. Hieronder waren er, die in onze ogen waardeloos en belachelijk zijn (zoals de krampachtige pogingen om de geschiedenis | |
[pagina 294]
| |
van het eigen volk of het eigen geslacht in verband te brengen met de Oudheid; het streven om de nationale talen af te leiden van en te vervormen naar het Grieks), maar ook stromingen, die de pit en het merg vormen van de XVIe-eeuwse cultuur. Zo zien wij b.v. tegen het midden van de eeuw de Franse kunstenaars, vooral de architecten en decorateurs, hun Italiaanse collega's, die door vorstengunst in het land geroepen waren, opzij dringen; zelf nemen de Fransen nu het heft in handen en streven naar een nationale versie van de nieuwe stijl. De overtuiging, dat de nationale taal, mits men deze zuivert, even geschikt is om klassieke gevoelens te vertolken als de klassieke talen, vormt het programma van de Pléiade, neergelegd in de Deffence et illustration de la langue française van Du Bellay en zijn vrienden (1549). Evenwijdig aan deze renaissance van de nationale taal- en letterkunde loopt nu de opvatting, dat het nationale schrift, dus de gotische schrijfhand, eveneens een nationaal goed is, dat gecultiveerd en bewaard dient te worden. Welk schrift gebruikten de Franse dichters en kunstenaars in dit tijdsgewricht? Voorzover zij tweetalig waren en schreven in 't Frans en 't Latijn (en zo deden de meesten), beschikten zij meestal over twee schrijfhanden. Uitten zij zich in 't Latijn, dan bezigden zij de Italiaanse hand, schreven zij in 't Frans dan was hun handschrift gotisch.Ga naar voetnoot1. Als men nu bedenkt, dat het Franse litteraire werk van de jonge dichterschool steevast gedrukt werd in de zwierige, op Arrighi's typen geïnspireerde cursieven, dan wordt het begrijpelijk, hoe de wens ontwaakte om de nieuwe nationale litteratuur gedrukt te zien in een vorm, die de band met het dichterlijk handschrift levend hield. Om aan dit verlangen te voldoen diende er een letter ontworpen te worden, die een nationale repliek zou zijn van de uit het Humanisme stammende cursieven, waarin immers de eenheid met het Italiaanse schrift bewaard gebleven was - een letter die de typografische vertolking zou | |
[pagina 295]
| |
vormen van het nationale Franse handschrift.Ga naar voetnoot1. De oude gotische drukletters kon men daarvoor niet gebruiken: te sterk herinnerden deze aan de voorbije Middeleeuwen. Ook waren ze, met uitzondering van de in onbruik geraakte, typisch Franse bastarde, te formeel. Bovendien was de samenhang tussen de gotische druk- en schrijfletter sinds lang verloren gegaan. Er bestond dus behoefte aan een nieuwe gotische ‘geschreven’ letter. Uit deze beweegredenen is de civilité tot stand gekomen. Niet aan een in de eigen tijd reeds verouderd, reactionnair denkbeeld dankte zij haar ontstaan. Integendeel! Men kan haar zien als een typisch verschijnsel van de tijd, als de uiting van een toenmaals moderne, vooruitstrevende gedachte. | |
II
| |
[pagina 296]
| |
de boekdrukkunst, waar op godsdienstig gebied grote vrijheid heerste. In de voorrede van het eerste boekje, dat hij in 1557 met de nieuwe letter drukte, gaf de ontwerper een persoonlijke verantwoording van zijn werk. Hierin vertelt hij hoe hij reeds vele Italiaanse (cursieve) en Griekse lettertypen gemaakt heeft. Als goed Fransman is het hem echter steeds blijven hinderen, dat het Franse volk niet zijn eigen drukletters bezit - temeer daar de Franse schrijfletter in schoonheid niet onderdoet voor de uitheemse schriftsoorten. Daarom heeft hij nu deze Franse letters gesneden en gegoten; als zijn werk God en de koning mocht behagen, dan zal hij nog grotere en schonere typen maken.Ga naar voetnoot1. De ‘lettres françoises d'art de main’, zoals de ontwerper ze | |
[pagina 297]
| |
noemt, zijn de koning blijkbaar bevallen, want nog in hetzelfde jaar verleent Hendrik II aan Robert Granjon voor zijn nieuwe letter een privilege voor tien jaren. Dit is opgenomen in het belangrijkste werk dat hij met de civilité gedrukt heeft, de Alexandreis van Walter van Châtillon (1558). De keuze van de tekst kan men beschouwen als een uitdaging, als een ambitieus pleidooi van de ondernemende lettersnijder voor zijn nieuwe schepping. Immers, was het niet absurd in deze tijd een Latijnse tekst te drukken met een letter van gotische afkomst? Neen, want de auteur van dit Latijnse heldendicht naar de Alexanderroman was een Fransman uit de XIIe eeuw. Met nadruk maakte Granjon op het titelblad bekend dat dit werk nu voor 't eerst in Frankrijk met Franse letters gedrukt werd.Ga naar voetnoot1. Van de vermaardheid van dit heldendicht, dat in de wereld van de Renaissance ijverig gelezen en vertaald werd, o.a. in het Engels, is in onze tijd slechts één spoor overgebleven, de regel incidit in Scyllam qui vult vitare Charybdin waarvan slechts weinigen weten, dat zij niet van klassieke oorsprong is.Ga naar voetnoot2. Granjon's werkstuk stelt ons voor twee vragen, die nog niet behoorlijk beantwoord zijn: waaraan ontleende hij de vorm van zijn letter? voor welke genres van teksten werd deze in haar eerste levensjaren gebruikt? De eerste vraag worde hier slechts aangestipt. Men stelt het gewoonlijk voor alsof Granjon niet anders deed dan het algemene type van de Franse schrijfhand als voorbeeld te nemen. Evenwel bestonden er toen zoveel variëteiten van dit schrift, dat men nauwelijks van een algemeen type spreken kan. Elders hoop ik uitvoerig aan te tonen, dat Granjon als model gebruikte het handschrift, dat door de secretarie van de koning gebezigd werd. Was de cursieve letter van Arrighi en zijn navolgers een imitatie van het pauselijk kanselarijschrift, de nieuwe Franse letter, die het | |
[pagina 298]
| |
pendant van de ‘italique’ moest zijn, werd gemodeleerd naar het schrift van de koninklijke secretarie. Belangrijker voor ons doel is de beantwoording van de tweede vraag: voor welke genres van boeken is de civilité aanvankelijk gebruikt? Granjon was waarschijnlijk van Parijs naar Lyon verhuisd, omdat hij in de drukkers van die stad zijn beste klanten hoopte te vinden. In de eerste plaats was hij lettersnijder en -gieter; trad hij tevens op bescheiden schaal als drukker op, dan geschiedde dit vooral om zijn letters bekendheid te geven. Als wij nu overzien welke boeken Granjon in de eerste jaren met zijn nieuwe letter gedrukt heeft, dan wordt het duidelijk, dat hij de markt grondig verkend heeft en zorgvuldig afgetast op welke gebieden er perspectieven waren voor de ‘lettre françoise d'art de main’. We zagen reeds, hoe er in het drukken van de Alexandreis een zekere uitdaging lag. Toch was dit blijkbaar te hoog gegrepen, want voor Latijnse teksten is de letter nooit meer gebruikt. Overziet men het met de civilité gedrukte werk van Granjon uit zijn Lyonese periode (1557-1562), dan blijkt dit te bestaan uit een reeks betrekkelijk korte teksten in klein formaat, die behalve de Alexandreis en een gebedenboekje alle ‘modern’ zijn. Hieronder zijn enige vertalingen uit het Italiaans, twee bundels oorspronkelijke Franse poëzie, een bundel novellen, een verzameling anecdoten, een reeks muziekwerken (op de muzikale typografie, een belangrijk onderwerp, kan hier niet verder ingegaan worden) en tenslotte een aantal stichtelijke teksten, waarvan enige kennelijk voor schoolgebruik.Ga naar voetnoot1. Opvallend is, dat onder de auteurs van al deze genres zich verschillende personen met protestantse sympathieën bevinden, zoals Bonaventure des Périers, Guillaume Guéroult en Jean Louveau. 't Is bekend, dat de protestanten destijds in Lyon een belangrijke plaats innamen. Uit deze keuze van teksten blijkt in welke kringen Granjon vooral belangstelling voor zijn nieuwe letter verwachtte: niet bij de theologen en de humanisten, maar bij de adel, de ontwikkelde burgerij, de jonge dichters en de kinderen, kortom bij de groepen, die vooral Frans lazen en schreven. | |
[pagina 299]
| |
Blijvend succes heeft de nieuwe letter alleen bij de laatstgenoemde categorie gehad, bij de kinderen, die op de lagere schrijfscholen nog steevast het gotische handschrift leerden, maar, zodra zij een gedrukte tekst onder ogen kregen, zich met geheel andere lettervormen vertrouwd moesten maken. Daarom is het des te belangrijker er de aandacht op te vestigen, dat juist de boeken voor schoolgebruik door Granjon gedrukt alle een protestantse strekking hebben. Met deze groep van drukjes zullen we ons in het volgende voornamelijk bezighouden.Ga naar voetnoot1. Ter voorkoming van misverstand zij er terstond op gewezen, dat het hier niet gaat om leerstellige, apologetische of polemische litteratuur. Het protestants karakter van deze boekjes ligt voornamelijk in het negatieve; hun strekking wordt niet bepaald door wat er gezegd, maar door wat er niet gezegd wordt: over de mis en het priesterschap en andere specifiek katholieke onderwerpen wordt met geen woord gerept. Maar er is meer. Door de onderzoekingen van Baum en Moore is aan het licht gekomen, dat verschillende van deze boekjes grote stukken bevatten van Luther, Otto Brunfels, Sebaldus Heyden en andere notoire protestanten, wier namen zorgvuldig verzwegen worden. Het zijn teksten, die tendele al een kwart eeuw eerder gebruikt waren, bij de eerste aanval van het Lutheranisme in Frankrijk en de Nederlanden, en nu bij de tweede stormloop weer in het veld gebracht worden. Het negatieve, a-katholieke karakter van deze boekjes brengt mee, dat hun eigenlijke strekking niet aanstonds duidelijk blijkt.Ga naar voetnoot2. Hierdoor valt dan ook te verklaren, dat een aantal van deze uitgaven van privileges voorzien zijn. Meermalen gebeurt het, dat aanvankelijk goedgekeurde teksten achteraf verboden worden. Kennelijk hebben de censoren er dikwijls geen raad mee geweten. Van deze litteratuur | |
[pagina 300]
| |
is slechts weinig bewaard gebleven: vele titels kennen wij uitsluitend uit indices, processtukken e.d. Deze gegevens zijn echter voldoende om te bewijzen, dat deze soort boekjes zeer verbreid geweest is, en tevens, dat zij op grote schaal bij het onderwijs gebruikt is. Twee van deze boekjes, beide door Granjon met de civilité gedrukt, willen wij hier nader bespreken. Het eerste is getiteld Instruction pour la jeunesse de France en forme d'alphabeth, propre pour apprendre les enfants tant à lire et écrire que connaître Dieu ou le prier (1557, herdruk 1562). Zoals alle schoolboekjes uit die dagen heeft dit geschriftje een tweeledig doel: de kinderen lezen en schrijven te leren en hun tevens godsdienstig onderricht te geven. De grondslagen van het lees- en schrijfonderwijs worden gevolgd door het godsdienstige deel, bevattend: het Onze Vader, de Tien Geboden, de Zeven Boetpsalmen en een reeks gebeden met commentaren; die op het Onze Vader zijn van Luther, onder die op de andere gebeden zijn er vele van Sebaldus Heyden. Deze namen worden natuurlijk niet genoemd. De evangelische strekking van het boekje is echter duidelijk. Ongetwijfeld hebben er oudere drukken van deze bundel bestaan, want een boekje met een gelijkluidende titel werd reeds in 1543 door de Sorbonne verboden.Ga naar voetnoot1. Het andere boekje is ongetwijfeld een eerste druk. De titel luidt: La civilité puérile distribuée par petits chapitres et sommaires. A laquelle avons ajouté la discipline et institution des enfants, traduits par Jean Lowveau. (1538).Ga naar voetnoot2. Laatstgenoemde, een Parijs advocaat, was wegens protestantse gezindheid in deze jaren naar Lyon uitgeweken, waar hij zijn broodwinning vond als vertaler van Griekse | |
[pagina 301]
| |
en Italiaanse teksten. Later zou hij als predikant in Bretagne een van de steunpilaren van het protestantisme worden.Ga naar voetnoot1. In dit boekje vinden we een vertaling van het bekende werkje van Erasmus over goede manieren, waarin de specifiek katholieke passages over het gedrag in de kerk echter weggelaten waren, gevolgd door een vertaling van een bekend geschrift van de Duitse protestant Otto Brunfels, De disciplina et institutione puerorum, oorspronkelijk verschenen in 1525 en reeds in 1527 door de Sorbonne verboden.Ga naar voetnoot2. Aan dit boekje heeft de nieuwe letter de naam ‘civilité’ ontleend: 't is de eerste van een eindeloze reeks van herdrukken en bewerkingen van deze tekst, zowel in katholieke als in protestantse zin, die tot na het midden van de vorige eeuw in Frankrijk in gebruik zijn gebleven, steêvast gedrukt met de toen sinds twee eeuwen overbodig geworden ‘geschreven letter’.Ga naar voetnoot3. Zo zien we dus, dat de ontwerper van de nieuwe letter, Robert Granjon, wijde aspiraties had: zowel de ontwikkelden wilde hij voor zijn creatie winnen, getuige de Alexandreis, het epos in klassieke stijl door een Fransman gedicht, getuige ook de litteraire werken in 't Frans van Des Périers en Guéroult, die hij uitgaf - als ook de kinderen wilde hij bereiken. Dank zij de nieuwe letter zouden zij gemakkelijker kunnen leren lezen en schrijven, maar tevens religieus gevormd worden in moderne, dat is: in evangelische zin. Dit was immers het ideaal, dat in deze jaren vrijwel alle Franse intellectuelen nastreefden, ook zij, die later fel partij zouden kiezen tegen de Hugenoten. 't Is dan ook niet te veel gezegd, als we beweren, dat de nieuwe letter haar aanvankelijk succes niet 't minst te danken heeft aan het feit, dat zij een instrument was in dienst van de religieuze propaganda. Duidelijk blijkt dit ook, als Granjon spoedig ervaren moet, dat in weerwil van zijn koninklijk privilege concurrenten hem de loef | |
[pagina 302]
| |
trachten af te steken. Reeds in 1558 beginnen twee Parijzenaars, de graveur Philippe Danfrie en de drukker Richard Breton, de publicatie van een reeks boekjes, eveneens met de civilité-letter gedrukt, waaronder eveneens een aantal met protestantse strekking.Ga naar voetnoot1. Nu heeft men vroeger wel aangenomen, dat de letters van Danfrie en Breton dezelfde waren als die van Granjon, en op grond daarvan ondersteld, dat laatstgenoemde aan de beide Parijzenaars concessie verleend zou hebben om zijn letters te gebruiken. Dit is echter onmogelijk. De Parijse civilité blijkt bij nauwkeurige beschouwing niet dezelfde te zijn als de Lyonese, al zijn beide typen naar het zelfde model gesneden. De door de Parijzenaars gedrukte boekjes zullen hier niet afzonderlijk behandeld worden. Zij dragen merendeels hetzelfde karakter als de reeds besproken uitgaven van Granjon: lees- en schrijfboekjes gecombineerd met elementair godsdienstig onderricht en lessen over goede manieren, beide met protestantse strekking. Bezitten wij over Granjon's persoonlijke overtuiging geen nadere gegevens (hij besloot zijn carrière in dienst van de paus), van Danfrie en vooral van Breton weten wij, dat zij bekend stonden als protestanten.Ga naar voetnoot2. Zo werd dus zowel van Lyon als van Parijs uit de nieuwe letter, die voor talloos velen gemakkelijker leesbaar was dan de andere lettertypen, bekend gemaakt in boekjes, die de protestantse denkbeelden in de scholen propageerden. Hoe belangrijk de rol van deze ‘petits livres de la Réforme’ in dit tijdsgewricht was, is treffend uiteengezet door wijlen Henri Hauser: ‘On peut saisir là, sur le vif, l'un des procédés employés par les réformés pour répandre la doctrine. Voici un petit livre d'aspect bien inoffensif, un simple alphabeth destiné aux enfants; le colporteur qui le porte dans sa balle ne peut éveiller la méfiance; le maître qui le glisse entre les mains de ses écoliers n'est pas suspect davantage. Et pourtant ce petit livret est une terrible machine de guerre: c'est un résumé, sous forme brève et populaire, | |
[pagina 303]
| |
de l'Institution calvinienne, c'est toute la révolution religieuse qui fait explosion dans l'école’.Ga naar voetnoot1. | |
III
| |
[pagina 304]
| |
Plantin zich ten spoedigste van de nieuwe letter voorzien heeft, en tevens, dat hij deze terstond is gaan gebruiken voor schoolboekjes met een dergelijke strekking als die van Granjon, al was de Antwerpse drukker voorzichtiger dan zijn Lyonese collega. In het volgende jaar, 1559, verschijnt bij de Antwerpse drukker Joannes Bellerus La civilité puérile in de vertaling van Jean Louveau.Ga naar voetnoot1. Dit is dus een herdruk van het andere boekje van Robert Granjon, met de van katholieke smetten gezuiverde tekst van Erasmus en het geschrift van Brunfels. In hetzelfde jaar ziet bij Jan van Waesberghe het licht een Nederlandse bewerking van hetzelfde geschrift van Erasmus onder de titel Goede manierliicke seden.Ga naar voetnoot2. Voor deze beide boekjes is gebruikt een nieuwe vorm van de civilité-letter, nl. de geschreven letter van Ameet Tavernier. Op de geschiedenis van deze oorspronkelijke Vlaamse versie van de civilité zal ik hier niet ingaan.Ga naar voetnoot3. Mij was het er slechts om te doen te signaleren dat niet alleen dit lettertype vrijwel onmiddellijk uit Frankrijk ingevoerd en overgenomen is, maar dat men ook terstond begonnen is het te gebruiken voor boekjes, die in evangelische richting wijzen. Twee dingen zijn zeker. De civilité is in de Nederlanden meer èn langer gebruikt dan in Frankrijk. Dit is te verklaren als we letten op de bovengeschetste stand van zaken t.a.v. de druk- en schrijfletter, waarbij bleek dat op beide gebieden de gotische letter destijds hier te lande een belangrijker plaats behouden had dan in Frankrijk. Daarom is het ook niet vreemd dat Granjon enkele jaren later Lyon verliet en naar Antwerpen kwam, waar hij zowel met Plantin als met diens rivaal Silvius in relatie trad.Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 305]
| |
Gaan wij na voor welke genres boeken de civilité in ons land gebruikt is, dan vinden wij dezelfde soorten als in Frankrijk, maar op ruimer schaal, dus: ontspanningslectuur voor de burgerij, stichtelijke geschriften en schoolboeken met een evangelische strekking. Daar komt echter nog bij een nieuw, verwant genre, dat in Frankrijk onbekend is en dat ik zou willen noemen: de typografische schrijfboeken. Om deze term te verklaren is het nodig iets te zeggen over de geschiedenis van de oudste gedrukte Nederlandse schoolboeken, waar indertijd door Burger veel aandacht aan gewijd is. Dank zij zijn studies weten wij, dat de oudste ABCboekjes, op perkament gedrukt, bestonden uit enkele van de gebruikelijkste gebeden. Daarna kwamen de zg. Grote ABCboeken in gebruik, die een ruimer keus van gebeden en andere religieuze teksten boden.Ga naar voetnoot1. In de XVe- en XVIe-eeuwse scholen begon men de kinderen te leren lezen en daarna pas met onderricht in het schrijven. Er waren echter vele scholen, zoals de meisjesscholen, waar men alleen maar lezen leerde. Dit verklaart dat er velen waren, die wèl lezen, maar niet schrijven geleerd hadden en daarom op latere leeftijd behoefte gevoelden de schrijfkunst machtig te worden. Hoe ging in deze tijd het schrijfonderwijs in zijn werk? 't Is bekend dat de meesters zelf voorbeelden schreven en deze aan hun leerlingen ter hand stelden. Maar de meesters hadden op hun beurt zelf voorbeelden nodig en bovendien waren er, zoals gezegd, velen, die op latere leeftijd schrijven wilden leren en een handleiding nodig hadden voor zelfonderricht. In deze beide behoeften nu voorzagen de boeken, die wij typografische schrijfboeken genoemd hebben. Reeds eerder waren er in de Nederlanden schrijfboeken verschenen. Deze waren echter in hout gesneden en hadden een geheel ander doel. Het oudste boek van dien aard is de in 1538 verschenen handleiding van de geograaf Gerard Mercator voor het Italiaanse kanselarijschrift - een pleidooi voor de invoering van een schrijfhand, die destijds in ons land in slechts kleine kring bekend was | |
[pagina 306]
| |
en die Mercator gebruikte voor de opschriften op zijn kaarten.Ga naar voetnoot1. Daarop volgden de Antwerpse navolgingen van de vermaarde Italiaanse schrijfboeken van Arrighi en Tagliente, waarin de cancellaresca eveneens de hoofdschotel vormde.Ga naar voetnoot2. 't Is duidelijk dat deze voorbeeldenboeken voor calligrafen en andere kunstenaars onbruikbaar waren voor het lager onderwijs. De totstandkoming van de civilité-letter opende nu de mogelijkheid om schrijfboeken te maken, die niet gegraveerd behoefden te worden, maar eenvoudig typografisch gezet werden (een goedkoper procedé dus!) en waarin voorbeelden gegeven werden van de normale, nationale schrijfhand, het lopende gotische schrift. Voor de drukker bood een dergelijk schrijfboek een ongezochte gelegenheid om de civilité-letter met al zijn bijletters, aansluitvormen enz. zo volledig mogelijk te laten zien en eveneens de versierde hoofdletters, de ‘swashcapitals’, te tonen. Door deze voorbeelden in de vorm van een ABC te geven bereikte men, dat dit soort schrijfboeken tevens als leesboeken gebruikt konden worden. Waarom zijn de typografische schrijfboeken tot dusver niet als een afzonderlijk genre opgevallen? Dit is gemakkelijk te verklaren: totdusver was er slechts één voorbeeld van bekend, het in 1568 door Plantin uitgegeven ABC van Peter Heyns. Nu zijn er echter kort geleden bij de veiling van de bibliotheek-Stirling Maxwell twee, sinds lang verloren gewaande werken te voorschijn gekomen, die tot hetzelfde genre blijken te behoren als het boek van Peter Heyns, maar van oudere datum zijn.Ga naar voetnoot3. Maar niet alleen als de eerste voor- | |
[pagina 307]
| |
beelden van typografische schrijfboeken en als belangrijke schakels in de geschiedenis van de civilité in Nederland, zijn deze beide unica (thans in het bezit van de Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam) van betekenis. Er is meer. De teksten van beide schrijfboeken bestaan uit onbekende versies van werken van twee bekende figuren uit onze letterkundige geschiedenis, Cornelis Crul en Coornhert. Beide boeken zijn op de Index geplaatst, waaruit blijkt dat men van katholieke zijde bezwaar tegen hun inhoud gemaakt heeft en dat zij een rol gespeeld hebben in de religieuze strijd van die dagen. Zij demonstreren door hun opzet de strijd tussen twee paedagogische systemen, het een op de Bijbel, het ander op de klassieke auteurs gefundeerd. Tenslotte leren zij ons ook iets omtrent de concurrentiestrijd in de Antwerpse drukkerswereld in deze periode | |
IV
| |
[pagina 308]
| |
Afb. 1 - Titelpagina van Cornelis Crul, Eenen gheestelijcken A.B.C., gedrukt door Ameet Tavernier
| |
[pagina 309]
| |
exemplaar van de Leuvense druk van 1551, die in de verzameling van de Hertog van Arenberg was; van de Iperse druk van 1561 is het enig bekende exemplaar in 1914 verbrand; bewaard is slechts de uitgave van Willem Silvius van 1564.Ga naar voetnoot1. Het bestaan van de uitgave van Tavernier, waarvan nu een exemplaar opgedoken is, was alleen bekend uit de Index van 1570, die een uitgave vermeldde, gedrukt bij Tavernier ‘sine nomine auctoris et anni’. Sepp onderstelde indertijd, dat hier gedoeld zou zijn op de in 1564 bij Silvius verschenen uitgave. 't Blijkt nu, dat het signalement in de Index uiterst nauwkeurig is.Ga naar voetnoot2. Het doel van deze uitgave wordt door Tavernier duidelijk uiteengezet in zijn voorrede, luidende: ‘Ameet Tavernier den leser saluyt. Aenmerckende darter veel kinderen met sonderlinghen gheest en gratie begift zyn, die welcke (door tegenspoet der fortuynen) de macht niet en hebben ter scholen te ligghen, waer door sy tot haerder grooten schaden ende verdriet arme ongheleerde en idioten blijven: Dit bedenckende heeft my goet ghedocht eenighe hulpe ende bijstant hen te doen met sommighe exemplen ende materien na dordonantie vanden A.B.C. dienende haerder jonckheyt, waer door zy mogen ghemackelijck ende met cleynen cost leeren lesen ende schrijven. U biddende desen mijnen arbeyt in dancke te nemen, den welcken ick hen met goeder herten ende affectie toeschrijve en mede deele. Hier mede blijft Gode bevolen’. De titel is versierd met een alleraardigste, door Arnold Nicolai gegraveerde afbeelding van het interieur van een school. De eerste vraag die wij nu moeten oplossen is: wanneer heeft Tavernier dit boek gedrukt? Een vergelijking van de tekst met die van Silvius van 1564 maakt het waarschijnlijk, dat de uitgave van Tavernier ouder is. Silvius, die zelf dichter was, heeft in zijn uitgave de tekst op verschillende plaatsen ingrijpend gewijzigd, zelfs in protestantse zin. Waarschijnlijk heeft hij de door Tavernier uitgegeven tekst als basis gebruikt. Tavernier kwam in 1559 met zijn eerste civilité-letter, het grote in dit boek gebruikte type, voor den dag, maar kreeg eerst in 1561 octrooi voor het oprichten van een | |
[pagina 310]
| |
Afb. 2 - Voorrede van Ameet Tavernier voor zijn typografisch schrijfboek
| |
[pagina 311]
| |
drukkerij.Ga naar voetnoot1. Dit boek heeft hij ongetwijfeld in de eerste jaren van zijn werkzaamheid gedrukt. 't Is als het ware een letterproef van zijn nieuwe ‘geschreven letter’, evenals van zijn sierletters. Bijzonder jammer is het, dat in het enig bekende, nu teruggevonden exemplaar het laatste vel ontbreekt, dat het 24e tot 26e couplet bevat moet hebben en waarschijnlijk tevens het privilege, dat ons voor de datering misschien verder op weg geholpen zou hebben. In ieder geval menen wij te mogen beweren, dat dit boek met een tot dusver onbekende lezing van het gedicht van Cornelis Crul, het eerste voorbeeld is van wat zoëven een typografisch schrijfboek genoemd werd. Bovendien is het het eerste Nederlandse schrijfboek in het zo aantrekkelijke oblong formaat, waarvan in het buitenland enkele oudere voorbeelden bekend zijn. 't Is hier niet de plaats om ons af te vragen of het dichtwerk van Cornelis Crul al dan niet terecht op de Index geplaatst is. Over de geestelijke signatuur van deze rederijker, volgens sommigen een vurig protestant, volgens anderen een gelovig katholiek, woedt sinds jaar en dag een heftige pennestrijd.Ga naar voetnoot2. Wèl moet men er zich over verbazen dat juist Tavernier's uitgave op de Index geplaatst is en niet die van Silvius, die nog wel een uitgesproken protestantse strekking vertoonde. De verklaring daarvoor ligt misschien hierin, dat de uitgave van Tavernier blijkens de titel uitdrukkelijk bedoeld was voor kinderen. 't Ligt voor de hand, dat men schoolboeken scherper keurde dan andere geschriften. Bovendien is Silvius zo voorzichtig geweest om aan zijn uitgave een aantal katholieke gebeden, het Ave Maria e.a. toe te voegen, die hij uitdrukkelijk op de titel vermeldde. Hierdoor werd de aandacht der censoren wellicht afgeleid. Het merkwaardigste is echter, dat Silvius in hetzelfde jaar dat hij het gedicht van Cornelis Crul uitgaf, van zijn kant een typografisch schrijfboek lanceerde, dat kennelijk bedoeld was om de uitgave van Tavernier een mededinger te verschaffen. Het tweede boek, dat wij te bespreken hebben, is zo mogelijk | |
[pagina 312]
| |
Afb. 3 - Bladzijde uit het typografisch schrijfboek van Ameet Tavernier
| |
[pagina 313]
| |
nog belangrijker dan Tavernier's uitgave van Crul's ABC. Dit blijkt nl. te zijn de oorspronkelijke, tot dusver verloren gewaande uitgave van een werkje van Coornhert, het ABC, waarvan het bestaan slechts bekend was door een vermelding in een XVIIIe-eeuwse auctie-catalogus.Ga naar voetnoot1. Waarschijnlijk slaat een gebrekkige aanduiding in de Index van 1570 op dit boekje. Zo zou er dus van katholieke zijde een geschrift van Coornhert verboden zijn! Tot dusver was dit ABC slechts bekend in een veel latere uitgave: het is opgenomen in de derde druk van Coornhert's Recht gebruik en misbruik van tijdelijke have, in 1620 verschenen bij Dirck Pietersz Pers, in welke uitgave de coupletten van het ABC telkens onder de emblematische gedichten geplaatst zijn. Ook verscheen het ABC in 1633 in de Wercken, waar het eveneens deel uitmaakt van de tekst van Recht gebruik, maar hier gedrukt is als inleiding op de laatstgenoemde tekst. Uit de titel van de nu teruggevonden uitgave blijkt, dat Coornhert dit werkje voor paedagogische doeleinden geschreven heeft. Het eerste gedeelte van de titel luidt: Eenen nieuwen ABC of materi-boeck, inhoudende diversche schoone sententien ende leeringhen, soo wel tot verlichtinghe der schoolmeesters, als tot dienst, ende behulp der iongers ende maechdekens, die gheen bequaemheyt en hebben om te gheraken by meesters die fraeye handelinghe vande penne hebben.Ga naar voetnoot2. Het gaat dus om een boek voor schoolmeesters, die hier schrijfvoorbeelden uit kunnen putten voor hun leerlingen, en tevens voor degenen, die wèl lezen, maar niet schrijven geleerd hebben en nu hun schade in willen halen. Waarom Coornhert dit boek niet door zijn eigen, met Jan van Zuren gedreven drukkerij liet vervaardigen, wordt duidelijk als men let op het jaar van de uitgave: in 1564 werd de Haarlemse drukkerij opgeheven. De tekst is in 't bijzonder voor de drukker Willem | |
[pagina 314]
| |
Afb. 4 - Titelpagina van Coornhert's A.B.C., gedrukt door Willem Silvius
| |
[pagina 315]
| |
Silvius geschreven, getuige het gedichtje, niet elders in de werken van Coornhert voorkomend, op de keerzijde van de titel, waarin een zinspeling op 's dichters naam voorkomt. D.V. Coornhert zynen vrundtlycken Silvio.
Vintmen oock wel schadelycker fenyn
Dan dat de jeucht met quade lust verbeelt?
Of vintmen wel heylsamer medecyn
Dan die deuchde inde kintsche herten teelt?
D'oncruyt daer t'jeuchdelyck ghedacht mede speelt
Zaeyt de helsche landtszede, s'duyvels nicht,
Maer want u (Silvi) gheen aerbeyt verveelt
Hert Coorn te zaeyen, dat de jonckheyt sticht
Heeft u Coornhert desen AB. ghedicht.
Dat Coornhert, die later zulke hartelijke betrekkingen met Plantin onderhield, ook bevriend was met Silvius, de rivaal van de aartsdrukker, was tot dusver niet bekend. Coornhert's ABC vormt een merkwaardige tegenstelling tot dat van Crul. Het berust niet op de Psalmen of andere Bijbelse teksten, maar, zoals de titel zegt, het is ‘ghetoghen wt oude historien ende andere gheleerde aucteurs.’ We hebben hier dus te maken met een ABC in humanistische zin. Deze arbeid van Coornhert ligt dus volkomen in de lijn van de vertalingen van Latijnse auteurs, die hij in de afgelopen jaren voor de Haarlemse drukkerij gemaakt had. De dichter verzuimt echter niet onder aan de bladzijde telkens een toepasselijk citaat uit de Bijbel toe te voegen. In twee gevallen heeft hij een spreuk van eigen maaksel ingelast, waarvan de tweede, die tevens als besluit van het boek dient, belangrijk is. Deze luidt: ‘Ziet daer en is niet beters dan vrolick zijn en wel doen in sijn leven, want een yeghelick mensch, die daer eet en drinckt ende siet sijns aerbeyts goet dats een gave godts’. Reeds in 1564 parafraseerde Coornhert dus de bekende plaats uit Spreuken, die in de Wellevenskunst, eerst in 1586 verschenen, zulk een belangrijke rol zou spelen.Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 316]
| |
Afb. 5 - Opdracht van Dirck Coornhert aan Willem Silvius
Bezien wij thans de typografie van het boek. Evenals Plantin heeft Silvius van meet af aan veel belangstelling getoond voor de nieuwe civilité-letter. Zowel de typen van Robert Granjon als van Ameet Tavernier heeft hij gebruikt. In Coornhert's ABC toont hij de ‘geschreven letter’ van de Fransman.Ga naar voetnoot1. Kennelijk heeft Silvius zich ingespannen om van Coornhert's schrijfboek, dat naar de inhoud een duidelijke tegenstelling vormt tot Tavernier's uitgave van het ABC van Cornelis Crul, een zo volledig mogelijke letterproef te maken van Granjon's civilité-letter. Boven ieder lettergedicht is een volledig alfabet van kapitalen gedrukt, terwijl onder de gedichten de onderkastletters in al hun variaties gedemonstreerd worden. Verder gebruikt de drukker voor de beginletters van de letterverzen een prachtig alfabet van ‘swashletters’; de Bijbel- | |
[pagina 317]
| |
spreuken vangen aan met calligrafische sierletters, die bij de civilité behoren. Vooral deze laatste zijn bijzonder decoratief. We vermeldden reeds, dat Silvius in hetzelfde jaar 1564 het Geestelijk ABC van Cornelis Crul uitgaf, gedrukt met dezelfde civilité-letters als Coornhert's ABC, maar in een geheel andere vorm, nl. in-duodecimo formaat. Met Coornhert's ABC is het boekje echter nog niet uit. Op de titel staat ‘Met noch sekere Italiaansche veurschriften, nu eerst van nieuws hier bij ghevoecht ende in druck wtghegheven’. Aan het einde volgen drie bladen met in hout gesneden voorbeelden en alfabetten van Italiaans cursief schrift, waarvan een met de ondertekening: Guilielmus Silvius Buscoducensis scribebat juni-juli 1563. Hierop volgt het privilege, dat aan het eind van het boek afgedrukt staat en waarin verboden wordt ‘in eenicher manieren te conterfeyten, na te snijen oft elders na ghesneden binnen dese sijnre Majest. Nederlanden te drucken, oft te vercoopen, alsoodanighe capitale-voorletteren, sententien, cieraten ende diversche schriften, als bij M. Willem Silvius sijnre Majest. drucker ghemaect, gheinventeert ende in prent wtghegheven worden’. Dit privilege, dat voor tien jaren geldt, is gegeven te Brussel op 5 januari 1563. Silvius heeft dus niet alleen een typografisch schrijfboek met de civilité-letter willen geven, zoals Tavernier gedaan had, maar daar voorbeelden van het Italiaanse schrift aan toegevoegd, die niet gedrukt, maar gesneden waren. Met het zojuist aangehaalde privilege werden zijn ‘swash’-letters, zijn ABCboeken (er zijn er meer geweest blijkens de Index van 1570)Ga naar voetnoot1. en zijn schrijfvoorbeelden beschermd. Deze laatste komen, zoals het jaar van het privilege doet vermoeden, reeds eerder voor. Zes van dergelijke voorbeelden vindt men in een verzameling van Latijnse uitdrukkingen met Nederlandse vertalingen van de Amsterdamse rector Johannes Sartorius, Selectissimarum orationum Germanice redditarum delec- | |
[pagina 318]
| |
| |
[pagina 319]
| |
tissimus adversus barbariem exercitus, welk werkje Silvius in 1563 uitgaf. Op het titelblad plaatste hij een in hout gesneden en met Italiaanse letters geschreven tekst, waarin hij aankondigt aan het boekje alfabetten in Italiaans schrift toe te voegen, opdat zij die Latijn leren deze taal zonder moeite zullen kunnen schrijven. Aan het eind volgen dan de alfabetten en schrijfvoorbeelden met een korte inleiding. Hierin vertelt Silvius, dat, toen hij enige jaren geleden gouverneur was bij enige vorstenzonen, die in Leuven studeerden, hij zijn leerlingen onderwees in het schrijven van Italiaanse letters. Verder deelt hij mede van plan te zijn binnenkort een schrijfboek uit te geven, waarin niet alleen voorbeelden gegeven worden van de Italiaanse, maar ook van de Duitse, Spaanse, Franse, Engelse en Nederlandse schrijfhandenGa naar voetnoot1.. Van dit laatste is, voor zover we weten, niets gekomen. Silvius heeft in 1565 een Franse vertaling van Coornhert's ABC uitgegeven onder de titel Nouvel exemplaire pour apprendre à escrire, contenant plusieurs belles sentences, extraictes des histoires anciennes, suyvant l'ordre de l'alphabet au grand soulagement de la jeunesse. Le tout mis en rime françoise par A. de H. Avec quelques exemples de lettre italienne appropriés à la fin. Van dit Franse typografische schrijfboek verschenen in 1567 en 1568 herdrukken.Ga naar voetnoot2. | |
V
| |
[pagina 320]
| |
tieven nam en de eerste geweest was, die in ons land de civilitéletter gebruikte, zich pas nà Tavernier en Silvius met dit genre beziggehouden heeft. Ook van dit schrijfboek is slechts een enkel exemplaar bewaard, dat thans in het Museum Plantin-Moretus berust. De titel luidt: ABC, oft exemplen om de kinderen bequamelick te laeren schryven, inhoudende veel schoone sentencien tot onderwysinghe der ionckheyt.Ga naar voetnoot1. In hoofdzaak is dit boek op dezelfde wijze ingericht als de uitgaven van Tavernier en Silvius. Het formaat is eveneens langwerpig in-quarto, de bladen met sierletters aan het begin der gedichten en alfabetten zijn aan één zijde bedrukt, maar er zijn enkele bijzonderheden, die de aandacht trekken. Op de titel zijn de letters ABC in rood gedrukt en omgeven met een cartouche met voorstellingen van Bacchus en Ceres. Op het tweede blad volgt een gedicht van de auteur der verzen, de bekende Antwerpse schoolmeester Peter Heyns tot de Brabantse rederijkers, waarin hij verklaart de ‘Brabantse mate’ te willen vergeten om ‘der françoischer secreten’ te volgen, d.w.z. de Franse regels van versificatie, die ‘meer sins’ hebben en ‘onvercruepelt’ zijn. Hierna komt een voorrede van Plantin ‘totten ionghers die greytich om leeren siin, ende gheenen middel en hebben om scholen te gaen’. Hij voegt daaraan toe, dat dit lang beloofde boek nu eerst verschijnt en belooft spoedig een omvangrijker werk van dezelfde aard te zullen geven. Vervolgens komt het ABC, bestaande uit een zesregelig gedicht, beginnend met een sierletter, gevolgd door een gedeeltelijk alfabet in kapitalen of onderkast en tenslotte, onderaan de bladzijde, twee disticha naast elkaar. De gedichten bestaan uit zedekundige lessen: boven ieder gedicht is de inhoud in een korte sententie samengevat. Aan het einde komen drie bladen, waarvan de eerste twee enkele Latijnse apophthechmata bevatten, gevolgd door alfabetten in romeinse letter en op de laatste bladzijde twee Griekse alfabetten in kapitaal en onderkast, een Hebreeuws alfabet en tenslotte het privilege, gegeven te Brussel in de Secrete Raad op 2 december 1567, en in de Raad van Brabant een dag later. | |
[pagina 321]
| |
Naar de inhoud hebben we hier dus te maken met een ander soort ABC dan de beide voorgaande. Bestond de tekst van Crul in Tavernier's schrijfboek uit paraphrasen van de Psalmen en die van Coornhert in Silvius' uitgave uit lessen getrokken uit de oude geschiedenis, de gedichten van Heyns bevatten eenvoudige zedelessen zonder voorbeelden. Naar de vorm is Plantin's schrijfboek merkwaardig omdat het verschillende typen van civilité-letters bevat, o.a. de ‘bastarde’ van Robert Granjon. Dat de aartsdrukker voor deze lettersoort grote belangstelling bezat, toonde hij door de bestaande soorten te kopen en daarenboven nieuwe te laten maken. Hoe wèlvoorzien zijn zetkasten op dit gebied waren, bewijst dit schrijfboek.Ga naar voetnoot1. Zoals Silvius van zijn schrijfboek een Franse uitgave maakte, zo heeft ook Plantin het zijne in een Franse versie uitgegeven. Helaas is hiervan geen exemplaar bewaard, maar wèl bestaat er een schrijfboek met een titel in het Frans en verder alleen de hoofdletters. Blijkbaar was dit bestemd om de leerlingen in handen te geven, die dan zelf de voorbeelden in moesten vullen. Er heeft ook een Nederlandse uitgave zonder tekst bestaan, gelijk blijkt uit Plantin's inventaris van zijn boeken. Uit de correspondentie van de drukker komt aan het licht, dat hij oorspronkelijk van plan geweest was de Franse uitgave van zijn schrijfboek voor de ‘pauvres enfants qui ont le dessein d'apprendre à escrire mais n'ont eu le temps de fréquenter les bonnes escholes’ te voorzien van enkele gedichten van eigen hand ter ere van de kroonprins Don Carlos.Ga naar voetnoot2. Wilde Plantin zich hierdoor vrijwaren tegen eventuele moeilijkheden, die de uitgave van het schrijfboek hem kon bezorgen? 't Is niet onwaarschijnlijk, als men bedenkt dat de beide schrijfboeken van Tavernier en Silvius, evenals andere ABC's, waarvan | |
[pagina 322]
| |
Afb. 7 - Titelpagina van het typografisch schrijfboek van Plantin
| |
[pagina 323]
| |
geen exemplaren bewaard zijn, het ongenoegen der kerkelijke censoren opgewekt hebben. Hoewel Plantin in 1585 in Leiden een herdruk van het ABC van Peter Heyns uitgaf, is zijn typografisch schrijfboek het laatste geweest. Zoals reeds gezegd werd, kon Silvius zijn belofte om een verzameling van verschillende schrijfhanden uit te geven niet gestand doen. In 1568 werd hij gevangen genomen en daarop volgden voor hem moeilijke jaren. Plantin, wiens ster steeds meer rijzen ging, hield wèl woord en belastte zich in 1569 met de uitgave van het schrijfboek van de Brusselse calligraaf Clément Perret, een rijke verzameling van schrijfvoorbeelden in zeven talen en verschillende stijlen in koper gesneden door Cornelis de Hooghe.Ga naar voetnoot1. Met het schrijfboek van Perret begint de glorieuze reeks van de Nederlandse gegraveerde verzamelingen van calligrafieën, die in 't begin van de XVIIe eeuw in het Noorden het toppunt zou bereiken in het virtuoze werk van Jan van de Velde. Daarbij vergeleken hebben de typografische schrijfboeken slechts een kortstondig bestaan gehad. Zij vormen echter een schakel tussen de in hout gesneden voorbeelden van Mercator en de Antwerpse navolgingen van Arrighi en Tagliente enerzijds en de grote Zuid- en Noord-Nederlandse gegraveerde schrijfboeken anderzijds. Waarom is de bloei van de typografische schrijfboeken zo kortstondig geweest? Om dezelfde reden waarom de civilité-letter geen blijvende plaats heeft kunnen veroveren. Zowel de schoolmeesters als degenen die zichzelf in 't schrijven onderrichtten, hadden al spoedig niet meer genoeg aan de beheersing van enkel het gotische schrift, al bleef dit nog lang in gebruik. De kennis van de Italiaanse en andere daarvan afgeleide handen werd gaandeweg onontbeerlijk en naarmate deze zwieriger en vrijer werden, konden zij niet meer in typografie ‘vertaald’ worden. Zodoende moest men voor schrijfvoorbeelden zijn toevlucht nemen tot de gravure. Het terrein van de gotische letter kromp steeds meer in en daarmee dat van de civilité. Van het Zuiden vond de letter zijn weg naar het Noorden. De geschiedenis van de civilité in Noord-Nederland is nog een | |
[pagina 324]
| |
Afb. 8 - Bladzijde uit het typografisch schrijfboek van Plantin
| |
[pagina 325]
| |
vergeten hoofdstuk. Als dit eens geschreven wordt, zal echter blijken, dat het langer en boeiender is dan men vermoeden zou. Hoeveel van de letter verwacht werd, kan blijken uit het initiatief van Jan van Hout, die voor de publicaties van de drukkerij op het Leidse stadhuis de mooie, krachtige civilité van Pieter van den Keere koos. Voor schoolboeken bleef de letter in 't Noorden op ruimer schaal dan elders in zwang, totdat in 't begin van de XVIIIe eeuw het oude handschrift definitief verdrongen werd door de Italiaanse stijl. Daarna verloor de letter haar reden van bestaan. Doch tot in de XIXe eeuw vindt men de civilité nog terug in volksboekjes en andere populaire uitgaven. Ook voor andere doeleinden is de letter in 't Noorden gebruikt. De Hollandse drukkers van de XVIIIe eeuw hadden er kennelijk plezier in de civilité als smoutletter te gebruiken ter afwisseling van de andere typen. Bladert men in onze vaderlandse liedboeken, dichtbundels en verzamelingen van emblemata, dan is 't een verrassing telkens weer op passages in de ‘geschreven letter’ te stuiten, die ook voor voorreden, lofdichten enz. gebezigd wordt. Daarna raakte in het ‘deftige’ drukwerk de civilité in vergetelheid om tijdens de Romantiek opnieuw ontdekt te worden door liefhebbers en verzamelaars van typografische curiositeiten. In 't begin van dit opstel werd betoogd, dat de schepping van de civilité ontsproot aan een, in die tijd, ‘moderne’ gedachte: de bewustwording van het nationale gevoel. Daarmee is niet in strijd, dat de letter tenslotte geen succes geworden is. De XVIe eeuw bracht de ontluiking van het nationalisme op ieder gebied - een ontwikkeling die tot blijvende en tijdelijke, tot zegenrijke en verderfelijke gevolgen geleid heeft. Bracht zij mee, dat de eigen taal en de eigen letterkunde het Latijn en de neolatijnse poëzie onttroonde, in het schrift heeft het nationalisme het in West-Europa tenslotte afgelegd, behalve in het land, dat in onze dagen nog een uitbarsting van nationalisme te zien gegeven heeft en ook thans nog zucht onder gespletenheid in het letterbeeld. Overal elders in de westerse wereld is de gotische letter verdrongen door de ‘antieke’ letter, eerst in de typografie, daarna in de schrijfhand - een overwinning, die in de eerste plaats te danken is aan de triomf van de humanistische ideeënwereld, maar waarbij de rationele, | |
[pagina 326]
| |
strenge vormen van de ‘antieke’ letter stellig een rol gespeeld hebben. Terecht heeft Huizinga deze overwinning ‘een zegen der geschiedenis’ genoemd.Ga naar voetnoot1. Zo is dan de civilité-letter meer geweest dan enkel een mislukt experiment. Typisch kind van de Renaissance heeft deze typografische schepping in de veelbewogen XVIe eeuw een niet geheel onbelangrijke rol gespeeld. Geboren in Frankrijk op 't ogenblik, dat dit in de drukkunst de toon aangaf, heeft de ‘geschreven’ gotische letter de grootste opgang gemaakt in het land, dat van Frankrijk de fakkel zou overnemen, in de Nederlanden. Waarin bestond het nut van de civilité? Zij drong door in brede lagen van de bevolking, die niet gewend waren met boeken om te gaan, en bracht velen tot lezen en schrijven. Zij droeg er toe bij het onderwijs, met name het schrijfonderwijs, doeltreffender te maken en bevorderde ook daardoor de geletterdheid. Tevens stelde zij zich in dienst van het grote ideaal van de XVIe eeuw: de religieuze wedergeboorte en de zuivering van het godsdienstig leven, en bleek zodoende te zijn een doeltreffend wapen ten bate van de godsdienstige vernieuwing. De typografische schrijfboeken leggen van dit alles welsprekend getuigenis af. |
|