De Gulden Passer. Jaargang 39
(1961)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
De catalogus van de Middelnederlandse handschriften van de koninklijke bibliotheek van België
| |
[pagina 259]
| |
sloten deze archivalia ter zijde te laten en de eigenlijke handschriften slechts tot 1600 te bewerken met uitsluiting evenwel van de rederijkershandschriften die vóór die datum werden geschreven. Als terminus ad quem nemen we dus 1600 en uitsluiten doen we alle archivalia en rederijkershandschriften, die het onderwerp van aparte catalogi zullen moeten uitmaken. Zowel voor het ene als voor het andere zijn we enige verklaring verschuldigd. De einddatum 1600 kan velen laat toeschijnen, maar wie zich met Middelnederlandse handschriften bezighoudt, weet dat er tot laat in de 16de eeuw in de kloosters Middelnederlandse handschriften werden geschreven, die afschriften van gebeden, moraliserende, ascetische en mystieke werken, legenden, preken en regels bevatten, welke in een oudere periode zijn ontstaan. Bovendien bootsen deze zestiende-eeuwse manuskripten in uitvoering - bladschikking, schrift, band - zoveel mogelijk hun oudere modellen na, zodat we ze als een nabloei van de middeleeuwse boekkunst mogen beschouwen. De rederijkershandschriften, ook die welke vóór 1600 werden geschreven, wijken naar de uitvoering zozeer van de eigenlijke middeleeuwse manuskripten af, dat ze codicologisch tot een andere periode behoren. Een paar handschriften, die we grensgevallen zouden kunnen noemen, omdat zij zowel rederijkersprodukten als andere teksten bevatten, zullen we volledigheidshalve eveneens in onze catalogus opnemen. Deze beperking van ons arbeidsveld was bovendien om een andere, zij het dan ook bijkomstige reden nodig: het aantal Nederlandse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek is zo groot dat we anders ernstig gevaar zouden lopen het ons opgedragen werk nooit tot een goed einde te kunnen brengen, als we tenminste, zoals van ons verwacht wordt, de manuskripten naar de eisen van de hedendaagse codicologie willen beschrijven. Nadat we ons arbeidsveld hadden afgebakend, behoorden we de codices op te sporen, die voor onze catalogus in aanmerking kwamen. De Nederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek zijn in geen apart fonds opgenomen; zij komen voor onder de 22.204 handschriften, die de eerste serie, de 7847 manuskripten, die de tweede serie en de 138 codices, die tot dusver de vierde serie uitmaken. Weliswaar waren de Catalogue des manuscrits de la Biblio- | |
[pagina 260]
| |
theque Royale de Belgique, grotendeels door Pater Joseph Vanden Gheyn S.J. bewerkt,Ga naar voetnoot1. en de kaartcatalogi in het handschriftenkabinet zelf ons van groot nut, maar toch achtten we het noodzakelijk de lijvige aanwinstenregisters zorgvuldig na te gaan en zelfs in de rekken te gaan zoeken. Dat we op die wijze alle Nederlandse handschriften vóór 1600, die in de uitgebreide verzameling van de Koninklijke Bibliotheek berusten, zouden hebben gevonden, durven we in geen geval beweren, nog minder dat we alle Nederlandse teksten zouden hebben ontdekt, die vooral in Latijnse handschriften uit onze gewesten schuilgaan. Tot dusver hebben we ca. 560 codices weten op te sporen, die vóór 1600 geheel of gedeeltelijk in het Nederlands zijn geschreven en noch archivalia, noch rederijkersteksten bevatten. Van die ca. 560 manuskripten zijn er ca. 170, dus vrijwel één derde, grotendeels latere aanwinsten, die in de catalogus van J. Vanden Gheyn niet werden beschreven en ca. 80, waarin ook Latijnse of Franse teksten voorkomen. Die ca. 560 handschriften hebben we nauwkeurig onderzocht en er een lijst van opgemaakt, waarin de inhoud van elk manuskript zorgvuldig wordt vermeld. Slechts bij kortere stukken zoals gebeden, exempelen, dicta, rijmspreuken hebben we onze toevlucht tot algemene benamingen genomen, daar een gedetailleerde opsomming daarvan het bestek van een eenvoudige lijst ver zou zijn te buiten gegaan. Bij elk gedateerd handschrift hebben we de datum vermeld, bij ongedateerde manuskripten slechts de eeuw; het leek ons immers niet geraden die codices nader te dateren zonder dat daaraan een nauwkeurig onderzoek was voorafgegaan. Het ligt in onze bedoeling bij die lijst een register samen te stellen, zowel van de auteurs als van de werken; zo zullen we gemakkelijk kunnen nagaan welke handschriften van een bepaald auteur of van een bepaald werk voorhanden zijn. Die lijst, hoe bescheiden van opzet ook, zal ons niet alleen toelaten de vragen naar de aanwezigheid van handschriften van een auteur of van een werk met meer zekerheid te beantwoorden, maar het zal ons ook mogelijk maken met het oog op de catalogus de codices naar hun inhoud te groeperen. Als vanzelf rijst nu de vraag: wat bevatten die ca. 560 hand- | |
[pagina 261]
| |
schriften en hoe en wanneer zijn ze in de Koninklijke Bibliotheek terechtgekomen? Het is ons binnen het bestek van een lezing niet mogelijk deze vraag volledig te beantwoorden; toch zullen we proberen er een enigszins bevredigend antwoord op te geven. De eerste Middelnederlandse handschriften, die ooit van de verzameling van de Koninklijke Bibliotheek deel hebben uitgemaakt, zijn de laatste twee delen van een drieledige historiebijbel (hs. 9018-19 en 9020-23), in 1431 ontstaan en prachtig verlucht, waarvan het eerste deel zich in het British Museum te Londen bevindt (hs. add. 10043). Zij komen reeds voor op de inventaris van Filips de Goede uit het jaar 1467. Na de inneming van Brussel door de Fransen in 1746 maakten zij deel uit van de 188 handschriften die naar Parijs werden gevoerd en in de Bibliothèque Nationale aldaar geplaatst; zij bevonden zich echter bij de ongeveer 80 manuscripten, die in 1770 werden teruggegeven. Het zou tot 1776 duren vooraleer de Koninklijke Bibliotheek met een aantal andere Middelnederlandse handschriften zou worden verrijkt. In dat jaar verwierf zij uit de bibliotheek van J.B. Verdussen een aantal kronieken, de Nederlanden betreffende, waaronder een zestiende-eeuws afschrift van de Rijmkroniek van Jan van Heelu over de Slag bij Woeringen (hs. 6003-5) en een handschrift van de Hollantsche Cronike door Claes Heynensz. of de heraut Beyeren, voorheen Gelre (hs. 7420). In 1777 werd de verzameling Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek uitgebreid met enkele codices, afkomstig uit de jezuïetencolleges, die in 1773 werden afgeschaft; we vermelden slechts een bundel Preken (hs. 529), een Vaderboec (hs. 1405), een Horologium sapientiae van Henricus Suso (hs. 2246) en een handschrift met de werken van Ruusbroec (hs. 3416-24). Na de opheffing van een aantal kloosters door Jozef II in 1783-84 viel de Koninklijke Bibliotheek een groot aantal Middelnederlandse codices toe. Het grootste deel daarvan werd in 1794 door de Fransen als oorlogsbuit naar Parijs gevoerd. In 1815 kwamen niet alle weggevoerde Dietse handschriften naar Brussel terug. Een deel ervan bleef in Parijs achter en bevindt zich thans nog in de Bibliothèque Nationale, de Bibliothèque de l'Arsenal en de Bibliothèque Mazarine. | |
[pagina 262]
| |
Onder de handschriften, afkomstig uit de door Jozef II afgeschafte kloosters, die uit Parijs terugkwamen of te Brussel bleven, zijn er verschillende die de trots van de Koninklijke Bibliotheek uitmaken: vijf codices met werken van Ruusbroec (hs. 1165-67, 2412-13, 3091, 3775 en 11151-55); drie handschriften van Hadewijch, afkomstig uit Rooclooster (hs. 2877-78, 2879-80 en 3093-95); twee handschriften met werken van Jan van Leeuwen, afkomstig uit het klooster Bethleem bij Leuven (hs. 667 en 888-90); een handschrift met traktaten van Hendrik Mande, afkomstig uit Rooclooster (hs. 2553-54); een manuskript met werken van Frans Vervoort (hs. 3646-38). In 1827 kocht de regering van de monniken van Tongerlo de overblijfselen van de bibliotheek van de bollandisten, die immers na de opheffing van de jezuïetenkloosters, eerst in de abdij van Koudenberg te Brussel en daarna in de abdij te Tongerlo hun aktiviteit hadden voortgezet. De boeken vielen de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, de handschriften de Koninklijke Bibliotheek te Brussel ten deel. Onder die manuskripten bevonden zich de volgende Middelnederlandse codices: de Legenda aurea van Jacobus de Voragine en toegevoegde legenden (hs. 8027), de Legende van de H. Catharina van Siena door Raymundus van Capua, het Leven van de H. Elisabeth van Thüringen door Theodoricus van Apolda en andere heiligenlevens (hs. 8587-89) en een handschrift met een vertaling van het boek Malachias en een aantal kortere heiligenlevens (hs. 8843-44). In 1830 verwierf de Koninklijke Bibliotheek een aantal Middelnederlandse handschriften uit de bibliotheek van Charles le Candèle, baron van Gijzegem, waaronder een codex met een Evangeliënharmonie, de Handelingen der Apostelen, de Brieven der Apostelen, de Openbaring van Johannes en epistelen (hs. 12001-2), een Dietsche Doctrinael (hs. 12121 ), preken van Johannes Chrysostomus, Origenes, Leo en Maximus (hs. 12050-52) en een vertaling van het Exordium magnum ordinis cisterciensis (hs. 12166). In 1836 werd op verzoek van J.F. Willems en C.A. Serrure op de veiling van de beroemde Engelse bibliofiel Sir Richard Heber te Londen het handschrift van Reinaerts historie (hs. 14601) aangekocht. Uiterst belangrijk zijn de Middelnederlandse handschriften uit | |
[pagina 263]
| |
de verzameling Charles van Hulthem, die in 1837 de Koninklijke Bibliotheek kwamen verrijken. Het voornaamste manuskript uit die kollektie is ongetwijfeld de codex die we naar zijn voormalige bezitter het Hulthemse handschrift (hs. 15589-15623) plegen te noemen en ontegenzeglijk het kostbaarste Middelnederlandse manuskript is dat tot ons is gekomen. Het bevat in zijn huidige staat nog 37.386 verzen en 209 verschillende stukken, waaronder de abele spelen Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemerken, Vanden winter en vanden somer; de sotternieën Lippijn, de Buskenblaser, Drie daghe here, Truwanten en Rubben; De reis van Sinte Brandaen; Dboec vanden houte; De borchgravinne van Vergi; Theophilus; Tprieel van Troyen; Tpaerlement van Troyen; Vanden groten strijt daer hem her Hector ende Achilles in onderspraken; Hoe dat her hector vte der stat voer die van troyen te hulpen en Her hectors doot. Verder bevatte de kollektie-Van Hulthem belangrijke manuskripten van de Rijmbijbel (hs. 15001); de Lekenspiegel (hs. 15658); de Brabantsche yeesten (hs. 17012-13); de gedichten van Willem van Hildegaersberch (hs. 15659-61); het Wapenboek van Gelre (hs. 15652-56); de Hollantsche Cronike van Claes Heynensz. of de heraut Beyeren, voordien Gelre (hs. 17914); het Medicineboec en de Chirurgie van Jan Yperman (hs. 15624-41); Onzen here joncheit, een berijmde vertaling van Pèlerinage de Jésus Christ door Guillaume de Deguilleville (hs. 15657); Die dietsche Lucidarius, de Nieuwe doctrinael van Jan de Weert, gedichten van Augustijnken van Dordt (hs. 15642-51); verder een belangrijk handschrift met de Epistelen en evangeliën (hs. 15054) en het oudste volledige handschrift van de eerste vertaling van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine (hs. 15140); daarbuiten nog een aantal manuskripten met geestelijke inhoud. In 1844 verwierf de Koninklijke Bibliotheek de bewaard gebleven tweede helft van het standaardhandschrift van Ruusbroecs werken, afkomstig uit Groenendaal (hs. 19295-97). In 1845 kocht zij van Burggraaf Bernard du Bus een handschrift met het Bienboec van Thomas van Cantimpré, het Leven van de H. Willem van Aquitanië en andere heiligenlevens (thans in twee delen gebonden, hs. 19407 en 19408-9). Een belangrijke aanwinst waren ook de handschriften van Jan Frans Willems in 1846. Daaronder bevonden zich een Rijmbijbel | |
[pagina 264]
| |
(hs. 19545), een Der naturen bloeme (hs. 19546), een Legenda aurea (hs. 19554), een Vaderboec (hs. 19566); verder een handschrift van het tweede deel van Dat boeck van den leven ons heren Jhesu Christi door Ludolphus van Saksen (hs. 19550), alsook een aantal kostbare fragmenten o.a. van de Rijmbijbel (hs. 19568 en 19569), de Spiegel historiael (hs. 19578), Vanden levene ons heren (hs. 19572), de Brabantsche Yeesten (hs. 19576) en Ogier van Denemarken (hs. 19581). Onder de handschriften van de oude Brusselse stadsbibliotheek, die in 1845 de Koninklijke Bibliotheek kwamen verrijken, bevond zich een manuskript van Dat scaecspel van Jacobus de Cessolis (hs. 20040). Op de veiling-Leopold van Alstein in 1863 verwierf de Koninklijk Bibliotheek een aantal Middelnederlandse manuskripten o.a. een handschrift met de Disputacie tusschen enen prior van der predickerorden ende enen geest eens mans die gestorven was die Gwydo ghenoemt was door Johannes Gobius, Tondalus' visioen en Sinte Patricius vagevuur (hs. 21940) en op de auktie-Willem Van Bockel in 1864 het Boeck vanden kersten ghelove van Dirc van Delf (hs. 21974). Al de bovengenoemde manuskripten maken deel uit van de eerste serie. Op 1 januari 1870 werd met de tweede serie begonnen, die al in 1872 werd verrijkt met een aantal Middelnederlandse handschriften uit de rijke bibliotheek van C.A. Serrure, waaronder een manuskript met Ene prophetie van bulscamp en excerpten uit Seghelijn van Jerusalem en Die dietsche lucidarius (hs. II 116), fragmenten van het standaardhandschrift van Jan van Leeuwen (II 138), alsook fragmenten van de Spieghel der sonden, de Perchevael en de Lancelot-kompilatie van Lodewijk van Velthem (hs. II 115); de parels uit Serrures bibliotheek gingen echter naar andere bibliotheken. In 1875 kocht de Koninklijke Bibliotheek het handschrift van Die dietsche doctrinale (hs. II 182) dat aan Mgr. X. de Ram had toebehoord. Op de veiling-E. De Coussemaker in 1877 verwierf zij o.a. twee belangrijke handschriften: het Boec van het kerstene leven (hs. II 280), afkomstig uit de bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse, en een manuskript met refreinen o.a. van Anthonis de Roovere en Anna Bijns en geestelijke liederen (hs. II 270). Op de auktie-René de la Faille in 1878 kocht zij o.a. een handschrift met de Psalmen en de Cantica (hs. II 293), een manuskript met | |
[pagina 265]
| |
Ruusbroecs Vanden gheestelijken tabernakel (hs. II 296) en een codex met o.a. de Regel van de H. Augustinus, Die bediedenisse van Sinte Augustijns regule door Hugo van Sint-Victor en excerpten uit het werk van Ruusbroec en Jan van Leeuwen (hs. II 297); op de veiling-J. Camberlyn in 1882 o.a. Die sevende blijscap van onser vrouwen (II 478); op de auktie-Wormstall te Münster in 1883, uit de nalatenschap van Prof. Ferdinand Deycks, fragmenten van Parthonopeus van Bloys (hs. II 572). Verder verwierf de Koninklijke Bibliotheek Middelnederlandse manuskripten op de veilingen Vergauwen in 1884, Vander Straelen-Moons in 1886, De Bruyne en J. de Neufforge in 1890. In 1888 kocht de Belgische regering uit de verzameling van Sir Thomas Phillipps te Cheltenham een handschrift met Vanden gheesteliken tabernakel van Ruusbroec (hs. II 1168), een manuskript met de eerste partie van de Spiegel historiael, Vanden VII vroeden van binnen Rome, Die rose en een aantal kleinere gedichten (hs. II 1171), alsook een fragment van de Lekenspiegel (hs. II 1183). In 1897 verwierf de Koninklijke Bibliotheek uit de nalatenschap van Mgr. O.A. Spitzen twee handschriften, die samen Ruusbroecs Vanden geesteliken tabernakel volledig bevatten (hs. II 2054 en 2055). Op een veiling van handschriften uit de verzameling- Sir Thomas Phillipps te Londen kocht zij in 1899 een Kroniek van Vlaanderen (hs. II 2312), een manuskript van Vanden XII dogheden (hs. II 2318) en een handschrift met de Legende van de H. Catharina van Siena door Raimundus van Capua, Sommighe gulden woorde die egidius die minderbroeder Sinte franciscus gheselle ghesproken heeft en Dat spieghel des sonders (hs. II 2334). In 1904 schonk Jozef Gielen, een Maaseiks verzamelaar, aan de Koninklijke Bibliotheek drie Middelnederlandse manuskripten, waaronder een handschrift met het Bonaventura-Ludolphiaanse leven van Jezus (hs. II 3639). Op een veiling bij E. Deman te Brussel kocht de Koninklijke Bibliotheek in 1907 een handschrift met de Profectus religiosorum van David van Augsburg en Vanden vier oeffeninghe van de H. Bonaventura (hs. II 3811) en op een auktie bij Fr. Müller te Amsterdam in 1909 een manuskript van Dat spieghel der mechden (hs. II 4748). In 1911 kocht zij van de heer Lamme d'Huisnacht te Lovendegem een handschrift van Dat kaetspel ghemoralizeert | |
[pagina 266]
| |
(hs. II 5205) en in 1918 verwierf zij op de veiling-Kanunnik van Caster te Mechelen een fragment van Vanden levene ons heren en van Dat boec vanden houte (hs. II 5580). In 1923 schonk Ridder Schellekens de Koninklijke Bibliotheek fragmenten van de Roman van Limborch en een fragment van de Lekenspiegel, die hij in de nalatenschap van Jonkheer Napoleon de Pauw had aangetroffen (hs II 5949). In 1932 kocht de Koninklijke Bibliotheek van de boekhandelaar F. Miette te Brussel een handschrift van Die lxv artikelen vander passien ons heren ihesu cristi van Jordanus van Quedlinburg (hs. II 6644) en in 1935 van Prosper Verheyden uit Antwerpen drie Middelnederlandse handschriften, waaronder een manuskript van Dat boec vander voirsienicheit godes (hs. II 6906). Op een veiling bij de boekhandelaar R. Simonson te Brussel verwierf zij in 1943 een handschrift met een Middelnederlandse vertaling van het Hooglied, de Klaagliederen en Malachias en het Tractaet op Cantica canticorum van Alanus van Rijsel (hs. II 7265). In 1950 werd de verzameling Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek verrijkt met een prachtig verlucht Utrechts getijdenboek, voordien onbekend, dat thans als het Getijdenboek van Mary van Vronensteyn bekendheid heeft verworven (hs. II 7619). Op 1 januari 1952 werd met de vierde serie begonnen, die alleen manuskripten tot ca. 1600 zou bevatten, terwijl de latere in de derde serie zouden worden ondergebracht. Op de 139 handschriften die de vierde serie tot dusver bevat, zijn er 22 geheel en vijf gedeeltelijk in het Middelnederlands, waaruit blijkt dat de Koninklijke Bibliotheek zich in de laatste negen jaar bijzonder heeft ingespannen om haar verzameling Middelnederlandse manuskripten zoveel mogelijk uit te breiden ondanks het feit dat ze hoe langer hoe zeldzamer te koop worden geboden. Onder de Middelnederlandse handschriften uit de vierde serie vermelden we een codex met Collacien van Johannes Cassianus (hs. IV 5), een manuskript met o.a. de Spieghel der volcomenheit van Hendrik Herp en Vander gheesteliker brulocht van Ruusbroec (hs. IV 37), een handschrift met o.a. kosmologische traktaatjes, een berijmde kalender en Die vier complexien des menschen (hs. IV 27), een manuskript met een vertaling van het Manuale en De diligendo Deo van de H. Augustinus | |
[pagina 267]
| |
(hs. IV 105), een handschrift van het Bonaventura-Ludolphiaanse leven van Jezus (hs. IV 133) en als laatste aanwinst een lijvige codex met de tweede helft van de eerste vertaling van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine en een groot aantal toegevoegde legenden, exempelen en preken (hs. IV 138). Vullen we de handschriften die we in bovenstaand vluchtig overzicht hebben vermeld, aan met tientallen codices met bijbelboeken, levens van Jezus, theologische, ascetische en mystieke werken, heiligenlegenden, preken, getijden, gebeden, kronieken en kloosterregels, die daarin geen plaats hebben kunnen vinden, ofschoon zij de grote massa van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek uitmaken, dan pas kunnen we ons een denkbeeld vormen van de ongemeen rijke verzameling Dietse codices, welke de Koninklijke bibliotheek bezit. Het kan verwonderlijk heten, wanneer we beweren dat deze uitgebreide verzameling, die misschien wel de voornaamste onder de grote kollekties Middelnederlandse handschriften mag heten, als de minst goed bekende mag beschouwd worden. Zulks is niet alleen het geval, omdat, zoals we reeds zeiden, ca. 170 op de ca. 560 manuskripten nooit werden gekatalogiseerd, maar ook omdat in de bestaande catalogus, in de delen door J. Vanden Gheyn bewerkt, de inhoud van de daarin opgenomen codices vaak onvolledig of gebrekkig is weergegeven en zelden een incipit en zo goed als nooit een explicit is opgenomen, die het de deskundige gebruiker mogelijk zouden maken de ongeïdentificeerde werken zelf te determineren of vergissingen op het spoor te komen. En hier dunkt het me de geschikte plaats om de monumentale, reeds vermelde Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique ter sprake te brengen, waarvan tussen 1901 en 1948 dertien delen zijn verschenen en die tot dusver onvoltooid is gebleven. De eerste acht delen werden door J. Vanden Gheyn (Gent 1854-Brussel 1913) bewerkt en zagen het licht tussen 1901 en 1908. Daarin beschreef hij de handschriften, handelend over: 1. Bijbel en liturgie; 2. Patrologie; 3. Theologie; 4. Recht en wijsbegeerte; 5. Geschiedenis en hagiografie; 6. Geschiedenis van kloosterorden en kerken; 7. Geschiedenis van Duitsland, Engeland, Oostenrijk en België (algemene geschiedenis) en 8. Geschiedenis van België (bijzondere geschie- | |
[pagina 268]
| |
denis): Antwerpen en Brabant. Het negende deel, bewerkt door J. Van den Gheyn en Eugène Bacha, verscheen in 1909 en beschreef de handschriften, handelend over de geschiedenis van België (bijzondere geschiedenis): Vlaanderen, Henegouwen, Luik, Limburg, Luxemburg en Namen. Het tiende deel, waarin de handschriften, handelend over de geschiedenis van Spanje, Frankrijk en Italië werden beschreven, werd bewerkt door J. Van den Gheyn, Eugène Bacha en Emile Wagemans en verscheen wegens het overlijden van J. Van den Gheyn in 1913 en de oorlogsomstandigheden slechts in 1919. Het elfde, twaalfde en dertiende deel werden bewerkt door Fr. Lyna en verschenen resp. in 1927, 1936 en 1948; daarin worden beschreven de manuskripten, handelend over de geschiedenis van Nederland, over aardrijkskunde, reizen, wapenkunde en genealogie. In die dertien delen werden alles samen 8507 handschriften beschreven. Zoals gezegd, bevatten zij niet alle manuskripten die de Koninklijke Bibliotheek bezit. De Franse en Nederlandse letterkundige codices werden er niet in behandeld. De Franse literaire handschriften werden beschreven door Alphonse Bayot, Catalogue des manuscrits français de la Bibliothèque Royale, die echter ongedrukt is gebleven en de Nederlandse letterkundige manuskripten tot de 19de eeuw door Fr. Lyna. Dit laatste werk, waarvan het onvoltooide en sinds ca. 1940 niet meer bijgewerkte manuskript in het handschriftenkabinet berust, behandelt 369 Nederlandse handschriften, waarvan er slechts een 25-tal vóór 1600 zijn ontstaan en geen rederijkershandschriften zijn en dus tot het door ons bestreken gebied behoren. Volledigheidshalve moeten we erbij voegen dat C. Caspar en Fr. Lyna in Les principaux manuscrits à peintures de la Bibliothèque Royale de Belgique negen verluchte Middelnederlandse handschriften hebben beschreven.Ga naar voetnoot1. We vermeldden reeds dat van de ca. 560 Middelnederlandse manuskripten, die we in de nieuwe catalogus hopen te beschrijven er ca. 170 in de Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique niet werden behandeld. Vooraleer de wijze te beoordelen, waarop de 390 wel in die catalogus behandelde codices | |
[pagina 269]
| |
werden beschreven, moeten we al dadelijk een onderscheid maken tussen J. Van den Gheyn en zijn voortzetters. Al waren Eugène Bacha, Emile Wagemans en Fr. Lyna uiteraard verplicht dezelfde methode van beschrijven als J. Van den Gheyn te volgen, zij hebben zich veel nauwgezetter van hun taak gekweten en hebben de fouten en vergissingen, die de door hun voorganger bewerkte delen veelal ontsieren, weten te vermijden. Ongelukkig komt het meerendeel van de 390 beschreven Middelnederlandse handschriften in de delen voor, die door J. Van den Gheyn werden bewerkt. Als we zeggen dat de beschrijvingen, die J. Van den Gheyn van die Dietse codices heeft gemaakt, soms te wensen overlaten, dan verklappen we beslist geen geheim; al wie ooit een bepaald Middelnederlands handschrift met de beschrijving ervan heeft vergeleken, heeft zich daarvan kunnen vergewissen. Dat de beschrijvingen van J. Van den Gheyn soms gebrekkig zijn, is licht te begrijpen en mag ons niet verwonderen, als we in aanmerking nemen het snelle tempo, waarin de eerste acht delen zijn verschenen en vooral de massa werk die hij in korte tijd heeft verzet. Immers, van 1901 tot 1908 gaf hij acht delen in het licht en heeft hij alles samen 6069 manuskripten beschreven. Ook al houden we er rekening mee dat die 6069 codices handelen over onderwerpen - H. Schrift, liturgie, theologie, patrologie, mystiek - waarmee hij als geleerd jezuïet zeer vertrouwd moet zijn geweest en al nemen we daarbij aan dat hij zich door het personeel van het handschriftenkabinet verregaand heeft laten helpen - zelfs dán nog zijn die acht delen een prestatie, die ondanks klaarblijkelijke tekortkomingen ons aller eerbied afdwingt. Bovendien heeft J. Van den Gheyn zijn catalogus geschreven in een tijd, waarin noch de codicologie, noch de studie van de Middelnederlandse taal- en letterkunde - vooral dan van de geestelijke literatuur - zo ver gevorderd was als thans. Vandaar dat het onredelijk en onrechtvaardig zou zijn zijn werk met dezelfde maatstaf te meten, als thans aan een moderne handschriftencatalogus mag worden aangelegd. Vergeten we daarbij niet dat de catalogus van J. Van den Gheyn nog steeds de enige is - de verouderde catalogus van 1842 door J. Marchal,Ga naar voetnoot1. die de eerste 18000 handschriften van de | |
[pagina 270]
| |
eerste serie behandelt, laten we buiten beschouwing - waarin belangstellenden het merendeel van de Dietse codices van de Koninklijke Bibliotheek, zij het dan niet steeds met de gewenste nauwkeurigheid, beschreven kunnen vinden. Over kleinere fouten zoals verkeerde lezingen, drukfeilen enz. in de acht delen door J. Van den Gheyn bewerkt willen we het hier vanzelfsprekend niet hebben. Een jammerlijk en ernstig gebrek willen we echter even in het licht stellen: het soms onvolledig of gebrekkig opgeven van de inhoud van de handschriften. Dit euvel is des te meer te betreuren, daar hierdoor een aantal teksten aan de aandacht van de onderzoekers zijn ontsnapt, die de handschriften zelf niet ter hand hebben genomen. Een paar voorbeelden moge dit verduidelijken. Hs. 2137-38 bevat niet alleen de Dialogen van Gregorius en een aantal preken van Bernardus, maar ook een preek van Guerricus en een preek van Fulgentius; hs. II 2334 bevat niet alleen de Legende van Catharina van Siena door Raimundus van Capua en Sommighe gulden woorde die Egidius die minderbroeder Sinte franciscus geselle ghesproken heeft, maar ook Dat spieghel des sonders; hs. 15092 bevat volgens de catalogus Homélies du temps. En flamand en Die omelien van den heilighen, zonder nadere precisering, terwijl het in werkelijkheid preken van Johannes Chrysostomus, Augustinus, Maximus, Beda, Origenes, Hiëronymus, Severianus, Gregorius en bovendien nog exempelen inhoudt; hs. II 2454 bevat volgens de catalogus Den boec diemen heet onser liever vrouwen Marien spieghel en Mirakelen onser liever vrouwen, maar behelst in werkelijkheid een groot aantal stukken over Onze-Lieve-Vrouw o.a. Marquard van Lindau, Onser liever vrouwen marien spieghel (uit een vertaling van De decem praeceptis); de z.g. Limburgse sermoenen 7, 8, 14, 21, 21 en 46; Jacobus de Voragine, Vander werdegher opvaert onser liever vrouwen (uit de eerste vertaling van de Legenda aurea); Hendrik van Sint-Gallen, Extendit manum (traktaat over de passie) en een reeks Mariaexempelen. Het heeft weinig nut deze voorbeelden te vermenigvuldigen. Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt immers genoegzaam dat J. Van den Gheyn de gebruikers van zijn catalogus over de inhoud van menig handschrift | |
[pagina 271]
| |
onvolledig voorlicht en daardoor een aantal werken aan de onderzoekers moet zijn ontgaan. Te betreuren is eveneens dat de catalogus zelden het incipit en zo goed als nooit het explicit van de stukken opgeeft, die in een codex voorkomen; zo is het een kundig onderzoeker zo goed als onmogelijk een anoniem stuk te identificeren of, als het om een vertaald stuk gaat, te bepalen tot welke vertaling het behoort. Het is immers zo dat tal van werken, ook omvangrijke, tweemaal en zelfs meer in het Diets werden overgebracht. Nu we het voorbereidend werk nog maar nauwelijks achter de rug hebben, zou het onredelijk zijn van ons te eisen dat we nu al precies zouden weten te vertellen, hoe de catalogus van Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek er in al zijn onderdelen zal uitzien. Ofschoon we in de laatste twintig jaar tal van handschriftencatalogi hebben nageslagen en met het oog op allerlei verschenen of nog te verschijnen studiën vele handschriften hebben bestudeerd en beschreven, toch zal het ons maar mogelijk zijn de difinitieve vorm van de beschrijvingen mee te delen, nadat we eerst een aantal handschriften, zo verschillend mogelijk van inhoud, als model zullen hebben beschreven. Toch menen we nu al een en ander over onze werkwijze te kunnen meedelen, alsook over enkele punten, waarnaar onze aandacht in het bijzonder zal uitgaan. Dank zij de lijst van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek, die we als voorbereiding tot de eigenlijke catalogus hebben opgemaakten het register daarop dat we in de komende weken hopen samen te stellen, zal het ons niet moeilijk vallen de handschriften naar hun inhoud te groeperen: bijbelboeken, ridderromans, kerkvaders, getijden, gebeden, kronieken, kloosterregels enz., zoals trouwens ook J. Van den Gheyn en vóór en na hem tal van anderen hebben gedaan. Daaruit vloeit voort de handschriften een speciaal catalogusnummer zullen dienen te krijgen. Een groepering van de manuskripten met dezelfde of gelijkaardige inhoud levert voor de bewerker het voordeel op dat hij zich geruime tijd met dezelfde soort handschriften kan bezighouden en voor de latere gebruiker dat hij alle codices met dezelfde of gelijksoortige inhoud bij elkaar zal vinden. We weten dat er nog een andere rangschikking van de handschriften mogelijk is, rangschikking, die we zelf trouwens al in een gelegen- | |
[pagina 272]
| |
heidswerkje hebben toegepastGa naar voetnoot1.: de rangschikking naar de kloosters, waaruit de codices afkomstig zijn. Nu is het zo dat de herkomst van een deel van de Brusselse handschriften bekend is en dat de Koninklijke Bibliotheek zelfs uit bepaalde kloosters - Groenendael, Rooclooster, Bethleem bij Leuven, Sint-Agnes te Maaseik, Jericho te Brussel - verschillende Middelnederlandse manuskripten bezit; van een aanzienlijk aantal codices is de herkomst echter onbekend en zal wel nooit achterhaald kunnen worden. Bovendien berusten een aantal Middelnederlandse handschriften uit die kloosters in andere bibliotheken en behoren zij uit dien hoofde niet tot ons gebied. In het bovengenoemde gelegenheidswerkje was een rangschikking van de meeste codices naar de kloosters van herkomst mogelijk, daar we toen de verspreide handschriften uit een aantal binnen- en buitenlandse bibliotheken in bruikleen hadden ontvangen, zodat we het bezit aan Middelnederlandse manuskripten van sommige kloosters gedeeltelijk hebben kunnen rekonstrueren. Gelet op het feit dat de herkomst van een goed deel van codices niet vaststaat en een aantal handschriften uit bepaalde kloosters zich in andere bibliotheken bevindt, dunkt het ons verkieslijker in de nieuwe catalogus de codices naar de inhoud te rangschikken. Achter in de catalogus hopen we echter een register van de handschriften naar hun herkomst te kunnen opnemen, waaruit dan duidelijk zal blijken welke en hoveel manuskripten de Koninklijke Bibliotheek uit een bepaalde librije bezit. Vervolgens willen we erop wijzen hoe noodzakelijk het is elk stuk zoveel mogelijk te identificeren en er het incipit en het explicit van op te geven. Is het stuk een vertaling, dan dient, voor zover mogelijk, vermeld te worden tot welke vertaling het behoort. We weten maar al te goed dat het determineren van sommige stukken tijdrovend is en sommige ervan wel nooit geïdentificeerd zullen kunnen worden - ook de codicologie heeft helaas haar grenzen - maar toch is het identificeren van de teksten een ideaal, waarnaar we zoveel mogelijk zullen streven. Nog een punt willen we ter sprake brengen en wel in hoever Willem de Vreese de Brusselse handschriften voor zijn Bibliotheca | |
[pagina 273]
| |
Neerlandica Manuscripta heeft beschreven. Het is helaas zo dat de belangrijkste kollekties Middelnederlandse manuskripten in België en Nederland in dit werk grotendeels slechts met uitknipsels uit reeds bestaande catalogi zijn vertegenwoordigd. Willem de Vreese had zich immers voorgesteld de grote Belgische en Nederlandse verzamelingen op latere leeftijd te kunnen bewerken, als de ouderdom hem het ondernemen van verre en vermoeiende reizen onmogelijk zou maken. Wat de Brusselse handschriften betreft, daarvan heeft hij slechts beschreven de Ruusbroec-handschriften en een aantal andere manuskripten, die hij voor bepaalde studiën en tekstuitgaven heeft gebruikt. In wat voorafgaat hopen we nauwkeurig verslag te hebben uitgebracht over het voorbereidend werk dat we in de laatste maanden hebben verricht en een bevredigend overzicht te hebben gegeven van de uitgebreide verzameling Middelnederlandse handschriften, die in de Koninklijke Bibliotheek berust. Meteen hopen we te hebben aangetoond dat een catalogus van de Middelnederlandse handschriften aan een noodzakelijkheid beantwoordt. We ontveinzen ons niet dat het werk zwaar en langdurig zal zijn. Met de steun en de hulp van het bestuur en het personeel van de Koninklijke Bibliotheek, van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en van tal van vakgenoten in binnen- en buitenland - steun en hulp, die we tot dusver tot onze grote voldoening in ruime mate mochten ondervinden en waarvoor we hun bij deze gelegenheid onze hartelijke dank betuigen - hopen we de ons opgedragen taak tot een goed einde te brengen. |
|