De Gulden Passer. Jaargang 39
(1961)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Nog meer bibliografische kanttekeningen bij het enig bekende Nederlandse eksemplaar van A. Vesalius' ‘Epitome’ 1569
| |
[pagina 126]
| |
Geneeskunde liet er een facsimiledruk van vervaardigen die in haar Verhandelingen van 1947 onmiddellijk aansluit bij de mededeling van Van de Velde. Het was een loffelijke prestatie dit zeer belangrijk druksel uit te vergetelheid te halen en zijn waarde te onderstrepen, Des te spijtiger is het dat de intrinsieke kwaliteiten van de inhoud, alsmede de betekenis van het geschrift in de schaduw werden gelaten. Vesalius zelf heeft een Epitome aangekondigd en het opzet daarvan bepaaldGa naar voetnoot1.: bijdragen tot het bekend maken van de nieuwere anatomie onder de studerenden en diegenen die zich de tamelijk dure Fabrica niet konden aanschaffen. Met dat doel voor ogen liet hij in hetzelfde jaar 1543 zijn Latijns Epitome, en door Albanus Torinus een Duitse vertaling te Basel bij Oporinus verschijnen.Ga naar voetnoot2. Het Epitome is een uiterst bondig anatomisch traktaat dat bij de Fabrica aanleunt, haar geest volkomen weergeeft en rijk verlucht is. Dezelfde beukenhouten blokken die voor het illustreren van de Fabrica gediend hadden, werden ook hier gebruikt; het waren die voor dewelke Johan Stefan van Calcar de tekeningen ad naturam had vervaardigd. Het was een in-foliodruk.Ga naar voetnoot3. Van het Epitome heeft Van de Velde 13 (wellicht 16) uitgaven geteld, lopend van 1543 tot 1725, de vertaalde inkluis. H. Cushing geeft daarenboven nog meer inlichtingen over fragmentaire drukken. De drie Nederlandse uitgaven zijn: 1) de uitgave Jan Wouters Brugge 1569; 2) de uitgave die opgenomen werd in de Bedieninghe der Anatomien van David van Mauden, Antwerpen 1583 (Plantindruk); 3) de uitgaaf die opgenomen staat in de Anatomie Amsterdam 1647 (Danckertz-druk).
***
We bepalen ons in deze studie tot de uitgave van 1569. Het is het eerste Epitome in het Nederlands. Het verscheen te Brugge, | |
[pagina 127]
| |
waar op dat ogenblik een intense medisch-humanistische bedrijvigheid heerste, waarvan de arts Willem Pantin(us) uit Tielt de geestelijke spil was. Tot het humanistencenakel behoorden o.m. Lernutius, Giselinus, Modius en H. Goltzius; Justus Lipsius had er ook een pied-à-terre.Ga naar voetnoot1. De auteur-vertaler woonde toen te Veere (Zeeland). Waarom hij te Brugge liet drukken is ons niet bekend, doch we vermoeden dat de handelsbetrekkingen tussen Veere en Brugge er niet vreemd aan waren, en de humanistische bedrijvigheid waarvan de stad het middelpunt was, wellicht niet minder. We vinden daarvoor een aanwijzing in de ‘Missive’ die de vertaler, Jan Wouters, in het Epitome schreef ‘Aen den Voorzienighen Meester Ian Pelsers Chirurgijn ghegaigiert der stede van Brugghe in-houdende zommighe abusen die den Translateur van dit Epitome verweckt hebben, om zijnen aerbeyt in druck te gheuen’ (blz. V). Die Jan Pelsers (Diest, begin 16e eeuw - Brugge 1581) was chirurgijn en pestmeester te Brugge; hij gaf er onderricht aan de chirurgijnenGa naar voetnoot2. en schreef voor hen een heelkundige handleiding, bij Hubert Goltzius in 1565 gedrukt; hij is ook de auteur van een pestboekje dat te Brugge in 1569 van de pers kwam, bij dezelfde Pieter de Clerck, die Jan Wouters' Epitome in dat jaar uitgaf. Het komt ons voor dat het met de chirurgijnen, artsen, drukkers en humanisten van Brugge al koek van één deeg was, en dat Jan Wouters zich daar niet als een vreemde eend in de bijt zal gevoeld hebben. Jan Wouters, te Leuven in 1539 geboren, was in 1569 een dertigjarige licentiaat in de geneeskunde, die zich te Veere gevestigd had, waarschijnlijk na zijn eksamen in 1561; in 1570 is hij te Leuven terugGa naar voetnoot3. om er verder te studeren, te promoveren en zelfs een leerstoel in de geneeskunde te bezetten. Hij moest een bekende van Jan Pelsers zijn, te oordelen naar de toon van de meer dan drie bladzijden lange missive die de arts-chirurgijn uit Veere voor de chirurgijn uit Brugge schreef. Zij hadden heel wat belangen gemeen | |
[pagina 128]
| |
en hielden er over sommige beroepsaangelegenheden dezelfde meningen op na. Dat zij bij dezelfde uitgever lieten drukken, ligt dan ook voor de hand. In die gemeenschapsverhouding dient voorts vermeld dat dezelfde privilegiebrief, ondertekend door I. vander Aa, i.d. 20 mei 1569,Ga naar voetnoot1. alle rechten verleent aan Jan Wouters voor zijn Epitome en aan Jan Pelsers voor zijn pestboekje. De twee geschriften zijn dus ook in hun editie zeer nauw verwant. Wouters noemt Pelsers zijn ‘bijzondere Compere ende goede Vriendt’; en omdat zij over de onbekwaamheid van de meeste chirurgijnen in Zeeland en in het Brugse zoveel gelijke ervaringen hadden opgedaan, beslist Wouters het Epitome ‘ouer vijf Jaeren van my ghetranslateert in druck te laten commen op dat met cleyne cost die goede ghezellen ende lief-hebbers der Chirurgien moghen voort aen bequamelicker die substantie ende het oprecht fundament van haerder consten becomen ende doorleeren / ende also bemercken wat dwaesheyt dat vele muylstooters tot achterdeel der Pacienten daghelicx zijn wt gheuende’. Hetzelfde tema herhaalt Wouters in het woord vooraf ‘ad benignum studiosumque lectorem’ waarin men leest dat hij met ‘summis sudoribus’ dat boekje uit het Latijn vertaald heeft ten gerieve van de vlijtige jonge lieden, die zich onder de ‘plebeios’ begeven om de geneeskunde uit te oefenen. En vrees niet, gaat hij voort, deze in de ‘teutonica ac Vernacula’-taal te lezen, zij die, boven al het overige, een bijzonder vermogen verleent om scherp de dingen waar te nemen ‘prae caeteris singulari ad percipiendas res energia pollent’. Het gebruik van de volkstaal moet hem enigszins dwars gezeten hebben, want hij komt er op terug; heel het woord vooraf strekt er toe de welwillendheid van de lezer te vragen voor dat boek in de ‘communi idiomate’. Laten de kleingeestige kritische vitters (zoili) het als een profanatie beschouwen over de heilige hippokratische kunst ‘vulgo loqui’ alsof het toppunt dier kunst er uit bestaat in het Latijn of in het Grieks, onbegrijpelijke en geheimzinnige dingen te verkondigen. Het gaat er in de geneeskunde niet | |
[pagina 129]
| |
om het sieraad van de taal, maar om de kennis die nodig is om een patiënt goed te behandelen. In het Nederlands schrijven, ten behoeve van de chirurgijnen om hun de grondregelen van de kunst en de onontbeerlijke anatomische beginselen bij te brengen, was het richtsnoer voor Wouters en voor Pelsers die, met vier jaar verschil - Pelsers in 1565, Wouters in 1569 - daartoe een boekje laten drukken. Vermits bedoelde chirurgijnen het Latijn niet, of onvoldoende, machtig zijn, was het schrijven in de volkstaal plicht. Voor wie gewend is met Latijnse vaktermen om te gaan, worden randnoten ter verheldering overvloedig toegevoegd. Aan het Epitome van Wouters worden door Arnold Manlius 33 distichons meegegeven. Die Manlius was een Gentenaar, arts en dichter, in feite meer dichter dan arts, die ook diplomaat is geweest,Ga naar voetnoot1. bij het Brugse humanistencenakel op een goed blaadje stond en zich niet onbetuigd liet in de onderlinge bewieroking, wanneer de humanisten een boekje uitgaven. Het was nu de gelegenheid om ook Wouters met een deel verzen te bedenken. Het geschiedt in onberispelijk Latijn, maar vanaf de eerste regel staat het al te lezen over die ‘patrio sermone’ en in de eerste tien regels wordt het tot viermaal toe herhaald, dat Wouters, die een perfekt latinist is, ‘e Latio teutona verba docet’ en het aandurft ‘nostra ars Belgio loqui’; overigens, zegt hij tot de Grieken en Latijnen ‘nulla est iam vobis Belgica parte minor’, het Nederlands is op generlei wijze minder dan uw taal. De rest van het dichtstuk is één loftrompet op de heerlijke geneeskunst, met een aftakeling van de medische en farmaceutische beunhazen die het beroep onveilig maken. Een elegie van 15 distichons op de voortreffelijkheid van de anatomie en de wonderlijke bouw van 's mensen lichaam sluit bij Manlius' ontboezeming aan. Er staat niet uitdrukkelijk bij dat het gedicht van hem is, maar het is zeer waarschijnlijk. Het Epitome wordt door de schrijver opgedragen aan het kollege van burgemeester en schepenen van de ‘vermarder stede van der Vere, ofte Camp-vere, in Zee-lant’. Jan Wouters wenst hun | |
[pagina 130]
| |
‘zaligheyt ende voorspoet’. Het barst van officiële bewondering voor al het goede dat de magistraat van de Zeeuwse stad voor de publieke zaak heeft verwezenlijkt, en niet het minst voor de gunst hem, de Zuidnederlander, tot stadsgeneesheer aan te stellen. Was Wouters toen reeds ‘desen zessentwintighsten Octobris 1569’ zijn vertrek uit Veere aan het voorbereiden? We horen het doorklinken in zijn proza. Zijn verblijf te Veere zal alleszins niet van lange duur geweest zijn. Zal het veel meer geweest zijn dan de vijf jaar waarvan hij in zijn missive aan Jan Wouters gewag maakt?
***
Van de Velde heeft op al die problemen geen acht geslagen en zich uitsluitend tot - vrij onvolledige - bibliografische gegevens beperkt. In het raam van het medisch-historisch gebeuren van de zestiende eeuw, is het opmerkelijk hoe Jan Wouters, die zich op het louter praktisch standpunt plaatst, deelneemt aan het streven om de chirurgijnen een degelijke beroepsopleiding te bezorgen, en zulks doet door het uitgeven van een handboekje dat de nieuwere anatomie propageert op een ogenblik dat de slag voor de vernieuwing, door Vesalius geleverd, nog niet overal gewonnen was. De chirurgijnen in het licht van de Vesaliaanse anatomie opleiden, bewijst hoe vooruitstrevend onze medicus, die zich ook chirurgijn noemt, aangelegd was. Vermeldenswaard is het rijk Nederlands van het Epitome dat opvallend vrij blijft van bastaardwoorden en kanselarijtaal. Als het waar is dat de auteur in het zweet zijns aanschijns die vertaling uit het Latijn heeft gemaakt, verdient hij om het resultaat onze oprechte bewondering. We willen daarom het Epitome onder de aandacht brengen van diegenen die zich met de taalhistorie en bijzonderlijk met de geschiedenis van het taalgevoel of met de geschiedenis van de Nederlandse wetenschappelijke vaktaal bezighouden.Ga naar voetnoot1. Wouters' taal is graatzuiver Nederlands, met een groot plastisch | |
[pagina 131]
| |
vermogen en een rijke woordenschat. Er hangt een Zuidnederlandse lucht over, en de auteur aarzelt niet de herinneringen aan zijn Leuvense geboortestad op te roepen om sommige anatomische verhoudingen weer te geven. We wijzen in dit verband uitdrukkelijk op de voorstelling van de afzonderlijke darmdelen ten opzichte van elkander: ‘Insghelijcx als men tot Louen vande Thienensche poorte, tot de wijngaert poorte maar een rechte strate en ziet, nochtans naar diueersche gheleghenthede verscheedelick benaemt, te weten, de holstrate, den Kerk hof, de ghast-huus, en de wijngaert strate, etc.’ (blz. 49). Wouters heeft zich te Veere nog als een echte Leuvenaar gevoeld. Zijn Epitome is Brabants gebleven, het is geen Zeeuws boek, ondanks zijn opdracht aan de bestuurders van de stad waar hij verbleef. Het boekje is van een vlotte lezing die de moderne arts treft door haar duidelijke schildering van de anatomische delen en streken. Dat een akademisch gevormd arts zoals Wouters zijn kennis ter beschikking stelde van de niet akademische chirurgijnen, komt zelden voor in de zestiende eeuw; in de zeventiende en de achttiende eeuw gebeurt het meer. Het zal waarschijnlijk toe te schrijven zijn aan het feit dat Wouters' vader ook chirurgijn was.Ga naar voetnoot1. Hij noemt zichzelf in de titel opvallenderwijs ‘Medicijn ende Chirurgijn’ en te Veere zal de differentiëring tussen artsen en heelkundigen in de praktijk niet zo sterk doorgevoerd geweest zijn als in de universiteitsstad Leuven. Heel de vakkundige literatuur van de chirurgijnen werd in de Nederlanden in het Nederlands opgesteld. Mutatis mutandis, geldt dit ook voor de andere Europese landen. De chirurgijnen zijn in ons taalgebied de landstaal trouw gebleven. Velen onder hen waren wakkere geesten en vooruitstrevende mannen; we wijzen op Jan Palfyn (1650-1730), op Michiel de Swaen (1654-1707) en Domien de Jonghe (1654-1727), ook chirurgijnen, die in de Nederlandse letterkunde een plaats opeisen. De taal van de chirurgijnen is een tijdspiegel van geen geringe betekenis. Jan Wouters, die zich onder hen schaart en zich moest | |
[pagina 132]
| |
inspannen, tot zwetens toe, om een waardevol anatomisch traktaatje uit het Latijn in het Nederlands te vertalen, is een schitterend bewijs voor het aandeel dat de chirurgijnen genomen hebben in de evolutie van het Nederlands. Het inzien van het Epitome van Jan Wouters verschaft ons de gelegenheid om zeer in het bijzonder daar andermaal de nadruk op te leggen, omdat weinig medische schrijvers het op zo'n pregnante wijze hebben laten blijken. Het Epitome van Wouters is een vrije, geen slaafse vertaling van Vesalius' Epitome; daar ligt de reden waarom zijn taal zo los, boeiend en knap is. Het is ook enigszins beknopter dan de oorspronkelijke Latijnse uitgave.
***
A. van de Velde heeft over de persoon en de naam van Jan Wouters dingen geschreven die van een grote oppervlakkigheid getuigen. Een grove vergissing is die waar hij Wouters' tweede naam, ‘Viringus’ vertaalt door ‘van Vere’ (blz. 11). ‘Joa. Valterius Viringus medicus Champheranus’ zoals de houtsnede op de rugzijde van de titelpagina bij de afbeelding van de auteur aanwijst (fig. 2) zou, als Van de Velde gelijk heeft, tweemaal de melding ‘van Vere’ bevatten, vermits ‘Champheranus’ zonder enige twijfel betekent ‘van Kampvere’. Deze laatste naam werd oudtijds aan het Zeeuwse stadje gegeven en leeft er nog voort in het steen, thans spijshuis, ‘De Kampveerse Toren’.Ga naar voetnoot1. Wij zijn het evenwel volkomen met Van de Velde eens waar hij zegt dat de vertaler van Vesalius' Epitome ‘Jan Wouters’ heette, want zelf schreef hij het op die manier bij de titel van zijn anatomisch werkje: M. Ian Wouters (fig. 1). ‘Jan Wouters’ wordt in de Latijnse geschriften die over de auteur handelen ‘Joannes Walterius Viringus’ genoemd. ‘Walterius’ is de verlatijnsing van ‘Wouters’, maar ‘Viringus’ is een toponiem en slaat op de plaats waar het geslacht ‘Wouters’ vandaan komt. Zo leest men bij Molanus: ‘Joannes Walterius | |
[pagina 133]
| |
Fig. 1
| |
[pagina 134]
| |
Fig. 2
| |
[pagina 135]
| |
Wiringus, Lovaniensis; patrem habuit magistrum Joannem Wouters, in platea Wirung (kursief bij De Ram) dicta quae ei et filio notius cognomen dedit famosum chirurgum’.Ga naar voetnoot1. Viringus of Wiringus was dus een bijnaam die de familie had aangenomen, reeds vóór Jan Wouters junior zich te Veere ging vestigen. BroeckxGa naar voetnoot2. had het bij het rechte eind, Van de Velde slaat de bal mis. PaquotGa naar voetnoot3. noemt onze Epitome-vertaler ‘Jean Wauters van Vieringen’ en Molanus herhaalt ‘Joannes Gualterius qui notione cognomine Wiringus dicitur occasione accepta a Platea, in qua pater ejus, famosus chirurgus...’.Ga naar voetnoot1. Ook het Nieuw Nederl. Biografisch WoordenboekGa naar voetnoot4. maakt gewag van ‘Van Vieringen, Joannes Walters, Wauters, Vieringus of Wiringus’. Biografische dokumenten ontbreken niet om onze Jan Wouters Viringus beter te identificeren dan Van de Velde het deed. Dat ‘Viringus’ niet ‘uit Veere’ kon betekenen, moest Van de Velde daarenboven gezien hebben in de titel van het woord vooraf tot de lezer, waar Jan Wouters zelf schrijft ‘Ad benignum studiosumque lectorem Io. Valterius Viringus, Veranus Medicus et chirurgus’. ‘Veranus’ wil zeggen ‘uit Veere’ en ‘Viringus’ is de toponymische bijnaam die de auteur droeg sinds zijn vader chirurgijn in die ‘platea’ was geweest. Van de Velde heeft dat ook gelezen, vermits hij het zelf in zijn bijdrage (blz. 10, voetnoot 9) afdrukt uit Foppens’ Biblioteca Belgica ‘fuerat primo Medicus Oppidi Verinensis’. ‘Viringus’ is niet het adjektief dat op Veere slaat; dat adjektief is ‘Verinensis’ of ‘Veranus’ zoals Jan Wouters het aan zijn (bij)naam ‘Viringus’ koppelt in zijn Epitome. Om deze Vieringen-geschiedenis te besluiten, wijs ik nog op E. Sommervogels Bibliothèque de la Compagnie de Jésus waarin twee zonen van onze Jan Wouters opgenomen staanGa naar voetnoot5. onder de naam ‘van Vieringen’. De naam ‘Wouters’ schijnt de eerwaarde heren minder ter harte te zijn gegaan, dan de naam van de ‘platea’ waar hun grootvader chirurgijn was. | |
[pagina 136]
| |
Waar die ‘platea Wirung’ gelegen was, heb ik niet met zekerheid kunnen uitmaken. Toponymische werken die ik geraadpleegd heb, zwijgen er over. Zou het soms het eiland Wieringen zijn,Ga naar voetnoot1. waar vanaf de tiende eeuw een aktieve bevolking gevestigd was? Er is enig vermoeden voor, vermits de Woutersfamilie er zozeer op gesteld was de naam ‘Viringus’ met haar naam te verbinden, en zelfs haar oorspronkelijke naam te laten wegvallen. Het doet inderdaad uitzonderlijk aan dat de vader van onze Jan Wouters zou chirurgijn geweest zijn op Wieringen, dat zover van Leuven verwijderd lag. Maar zou Molanus in dat geval niet gesproken hebben van een ‘insula’ liever dan van een ‘platea’? Wij willen daar niet verder op ingaan, want die aangelegenheid behoort niet tot de opgaaf die wij ons gesteld hebben; zij werpt geen medischhistorisch probleem op.
***
De bibliografie van het Epitome zou onvolledig zijn als we niet de aandacht vroegen voor de titelpagina van het boek (fig. 1). Zij is een merkwaardig, en ongewoon item. Deze houtsnede is eigenaardig in die zin dat zij de anatoom die de demonstratie houdt, ook geanatomizeerd voorstelt. Het is een forsige man met goed geproportioneerd aangezicht en armen, en met geopende borstkas waarvan het borstbeen is opgeklapt om de inhoud bloot te leggen; dat laat toe op het middenrif, de lever en de ribbenrooster een blik te werpen. De demonstreerder wendt het hoofd ter zijde, als om de student-chirurgijn niet te verlokken zijn aandacht aan hem te wijden. Ook bij het onderzochte kadaver is de thorax opengelegd. De preciesheid van de oorspronkelijke Epitome-verluchting ontbreekt in het beeld van de titelpagina, dat niet bedoeld is als een leerstukje, maar als een boekversiering met symbolische verwijzing naar de inhoud. Voor wie nauw toekijkt, is het duidelijk dat de tekenaar van die frontpagina zich liet inspireren door de platen van blz. 698 en 699, uit de Fabrica van 1555. Men treft hetzelfde beeld aan in Vivae Imagines Partium Corporis humani, | |
[pagina 137]
| |
Plantin, 1566, maar dan in de tekst op blz. 105. Het werd van uit deze laatste, ofschoon minder geslaagd, in het Epitome van Wouters overgenomen. In zijn geheel beschouwd is het toch een vrij mooi vignet, dat men kan rangschikken onder de menigvuldige vormen in dewelke een anatomische les in de schilderkunst of de boekverluchting wordt afgebeeld.Ga naar voetnoot1. Jan Wouters' Epitome, in tegenstelling met het Latijnse Epitome is niet verlucht. Op blz. 2 staan wel een drietal onooglijke afbeeldingen van de middenoorbeentjes, maar ze zijn alles behalve overtuigend juist. De auteur zal er een voorliefde voor gehad hebben omdat, naar zijn verklaring, het stijgbeugelbeentje,van mij eerst in dese Neder-landen binnen Lueuen publijck ghetoocht gheweest is’. Op blz. 104 heeft Wouters Vesalius' bekende met anatomische instrumenten rijk voorziene werktafel laten afbeelden, en er op de tegenoverstaande bladzijde de naam van het tuig in het Nederlands en in het Latijn aan toegevoegd. Het is een uitnodiging aan de chirurgijnen om zich aan de snijtafel in de menselijke ontleedkunde te bekwamen. De zes hoofdstukken van het Epitome beginnen met een regel in vetjes, waarvan de eerste letter in een lettrine ingewerkt staat. Deze lettrines zijn met filigraankrullen versierd, zonder enig anatomisch motief.
***
Blijkens een vergeeld, maar toch goed leesbaar eigendomsattest van een zeventiende eeuwse hand, bovenaan de titelpagina van het eksemplaar der Gentse universiteitsbibliotheek, heeft het boekje toebehoord aan het ‘Colleg. Societatis Jesu Lovanii’. Op de binnenzijde van de perkamentenband, erkent men van de hand van hoofdbibliotekaris F. van der Haeghen deze aantekening ‘Cat. van Coetsem, juillet 1867, nr 329, fr 23 (+2,5 fr + 0,50 fr frais) = 26 fr.’ Tegen die prijs werd dat enig thans bekend | |
[pagina 138]
| |
eksemplaar, voor de universiteitsbiblioteek aangekocht. Het staat inderdaad onder nr 329 ingeschreven in de catalogus van de medische boeken van wijlen Charles-Auguste van Coetsem, emeritus bij de medische fakulteit, die op de 8 juli 1867 te Gent onder de hamer kwamen. Het eksemplaar van Jan Wouters' Epitome is gevat in een perkamenten band die zowat uit de tijd van C.A. van Coetsem (1788-1865) kan dagtekenen. Op de voorzijde staat geschreven, door een vroeg negentiende eeuwse hand ‘Epitome der Anatomien And: Vesalii door Ian Wouters Medicyn 1569’. Het boek staat in de Gentse Universiteitsbiblioteek ingeschreven onder catalogusnummer: Res 1080. | |
Quelques notes marginales au sujet d'un epitome anatomique néerlandais rareEn 1569 le chirurgien Jan Wouters Viringus, natif de Louvain mais exerçant temporairement son art à Veere en Zélande, publia à Bruges, en traduction libre néerlandaise, un Epitome anatomique inspiré de l'ouvrage latin homonyme du célèbre anatomiste André Vésale. Le but de l'auteur était de contribuer à la formation professionnelle des chirurgiens, qui ignoraient, comme partout ailleurs en Europe, la langue académique de l'époque. Dans cet Epitome, Wouters, dont le père était chirurgien dans la localité Vieringen (d'où son nom toponymique de Viringus) se montre homme d'une grande érudition, écrivant sa langue néerlandaise avec une correction et une pureté exceptionnelles au seizième siècle. Il a publié son livre à Bruges, où l'invitait pour ainsi dire un cénacle d'humanistes de tout premier ordre, parmi lesquels Jean Pelsers, chirurgien, et médecin des pestiférés en cette ville. Le seul exemplaire connu de cet Epitome anatomique néerlandais se trouve à la bibliothèque universitaire de Gand. |
|