| |
| |
| |
Enkele leden van de familie Plantin en de annuntiaten
door A. de Wilt S.J.
(Maastricht)
Pater Augustinus van Teylinghen, Haarlemmer van geboorte en priester der Societeit van Jezus, heeft jarenlang gewerkt in Zuid-en Noord Nederland. Een halve eeuw als zielzorger in Amsterdam. Hij was er jarenlang bevriend met Vondel. Bij de dood van deze vrome en hartelijke apostel verzuchtte de dichter
‘Wat is dat lijk een oorzaak van veel jammers!
Laat diamant dit op zijn grafzerk snijden:
O Teylinghen, rust na langdurig slaven,
Gij ligt min hier dan in elks hart begraven’.
Bij al het geslaaf en gedraaf had van Teylinghen tijd gevonden om enige geestelijke boekjes te schrijven. Een ervan heeft de ietwat vreemde titel Het Paradijs der Wellusticheyt. Men zou aan ‘de duizend en één nacht’ denken, maar het gaat over geestelijke dingen. Hij schreef het ‘eens-deels om sijn eygen persoone na sijnen staat tot deughden te vervoorderen’ en anderen mee te laten profiteren. Het geschriftje kwam voor het eerst te Antwerpen uit in 1630 bij Jan Cnobbaert.
Van Teylinghen laat, volgens het gebruik van die tijd, aan de 553 bladzijden, die het lijvige boekje telt, een ‘Didacatie’ voorafgaan. Hij draagt het op aan Anna de Jesu, dochter van J. Ker (jonker) Adam van der Duyn, Heere van 's Gravemoer.
Zij is niet de Eerbiedw. Anna van Jezus (Lobera) van Spaanse afkomst, de naaste medewerkster van de H. Teresia van Avila.
| |
| |
In opdracht van Teresia had deze de leiding van de stichting van o.a. het Carmelitessenklooster te Brussel.
Adam van der Duyn was heer van 's Gravemoer in 1602. Hij overleed op 16 October 1629. In het jaar 1581 was hij getrouwd met Margaretha Suys, overleden op 10 april 1606. Uit dit huwelijk waren zeven kinderen. Bij de laatste van deze kinderen, Alyd en Kornelia, is in de genealogie vermeld: ‘beide nonnen te Brussel’. Een van beide is in 1629 overste van de ongeschoeide Carmelitessen te 's Hertogenbosch. Of haar zuster uit Brussel mee was overgekomen naar den Bosch, hebben we niet kunnen achterhalen. Van of over de Bossche Anna de Jesu zijn ons geen geschriften bekend.
De Spaanse bezorgde zelf een Vita B. Virginis Theresiae a Jesu ... Antwerpiae, apud Adrianum Collardum et Theod. Galleum, 1613.
Het boekje beleefde verschillende herdrukken, o.a. Antwerpen, J. Galle, 1630.
Op aansporen van V. Anna de Jesu werden de werken van de H. Theresia ook in het Vlaams vertaald.
Op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel worden documenten bewaard met betrekking tot de biografie van de Spaanse Anna de Jesu (Ms, 17e eeuw 3836: 20609). De ongeschoeide Carmeliet Bruno a S. Teresia schreef in het Frans een Compendium vitae ... V.M. Annae a Jesu, Antverpiae, J. Bellerus, 1624. De Spaanse biografie door A. Manrique (Bruselas, 1632) vertaalde hij in het Frans (Bruxelles, 1639).
En nu komen we tot ons eigenlijke onderwerp. Behalve de gedrukte dedicatio heeft van Teylinghen op het schutblad met inkt zijn boekje opgedragen:
Aen de weerdige ende Godtvruchtige religieusen van Annuntiaten tot Antwerpen beveelt sich
T.d.S.
(Teylinghen de schrijver)
(Over de woorden: Antwerpen beveelt sich T.d.S. is een papiertje geplakt, waarop geschrven staat:)
tot Venlo. Om te bidden tot een Memorie van Moeder Ancilla [zo heette de Overste], en de Vicarisse van Antwerpen en ook van
| |
| |
Suster Geertruyt en Suster Cathalyn Maignaerts. De Moeder Ancilla
(hier gaat de tekst weer verder op het schutblad:)
is ghenaampt Suster Josina de Smidt. De Vicarisse Suster Joanna Moerentorf. Bidt voor ons vieren voorsz., dat wy naer 't herte van Jesus en Maria moghen wesen ... 1630 in Julius.
Deus meus et omnia.
(volgt in ander schrift:)
... binnen Louen op éénen dach gecleet, ende ende geprofessyt. Dit is tot een memorije op haeren Jubileeus van 25 Jaren
Binnen Venlo
Deus meus et omnia.
Van Teylinghen schonk zijn boekje aan de Annuntiaten en deze deden het niet lang daarna cadeau aan haar medezusters in Venlo.
De naam Annuntiaten is genomen naar de boodschap van de Engel Gabriel aan Maria (Lucas I. Feest van O.L.V. Boodschap op 25 maart).
De orde werd gesticht te Bourges door Joanna de Valois, de verstoten gemalin van Lodewijk XII van Frankrijk, die in 1950 door Paus Pius XII heilig verklaard werd. De stichting had plaats in 1501 en was bestemd voor vrouwen die een contemplatief leven wilden leiden van gebed en boetedoening. Alexander VI bevestigde deze onderneming. De religieuzen droegen een rood scapulier. In 1517 werd een klooster geopend te Brugge en Béthune. In 1530 volgde dat te Leuven. Van hieruit werden Antwerpen (1608) en Nijvel gesticht, later Venlo (Trans Cedron) en Maastricht (1614). Brussel, Namen, Gent en andere volgden. Alleen Tienen (1627) overleefde de Franse omwenteling. In Frankrijk gingen bij de revolutie van 1792, 53 Annuntiatenkloosters ten onder. Er zijn nu in Frankrijk 2 kloosters, in Engeland 1, in België 3 (Tienen, Geel en Merksem).
In de jaren 1514 of 1515 werd in de parochie van St. Joris te Antwerpen opgericht een nieuwe broederschap van O.L. Vrouw, nl. van de Onbevlekte Ontvangenis of ‘gulde van O.L.V. Conception’. Deze broederschap wordt sedert 1514 gepropageerd door haar stichter P. Gabriel Marie of Gilbert Nicole, Commissaris- | |
| |
Generaal der Minderbroeders in Frankrijk en raadsman van Jeanne de Valois en Marguérite de Lorraine.
Het gilde kreeg in de St. Joriskerk een bijzonder altaar.
In 1523 regelt de paus, dat de broederschap mag overgaan naar de St. Eloy-kapel van het smedenambacht op de Paardenmarkt. Later keert men weer terug naar de St. Joriskerk.
Zoals gezegd bezaten de Annuntiaten sinds 1530 een huis te Leuven. Bij de wederopleving der godsvrucht in de Mariastad Antwerpen wendden zich vele roepingen tot de Leuvense nederzetting. De provinciale overste der Minderbroeders, Gerardus de Jace (Jaceanus), die te Antwerpen gardiaan was geweest (1600-1603) en ongetwijfeld met meerdere dezer Antwerpse roepingen was gemoeid, overlegde met Zr. Clara Verheyen, Moeder Ancilla der Leuvense Annuntiaten en wendt zich in juli 1606 tot de Antwerpse magistraat om toelating tot een nederzetting. De magistraat, de vele Antwerpse roepingen in overweging nemend, laat bij apostille van 18 juli zijn goedkeuring verhopen, op voorwaarde, dat de zusters zowel voor de opbouw van het huis als voor hun bestaan over het nodige beschikken. Het rekest deed ook beroep ‘op de schone en zekere mirakelen, die dagelijks te Scherpenheuvel geschieden’. Dit was toen een titel te Antwerpen om het gevraagde te verkrijgen.
De aanvraag bij het Kapittel leidde tot een concordaat op 16 october 1607. De aartshertog verzoekt het stadsbestuur de onderneming te steunen. Zo deed ook president Richardot. Het accoord tussen zusters en magistraat kwam op 5 augustus 1608 tot stand.
Uit Leuven kwamen enige zusters naar Antwerpen om een begin te maken met het nieuwe convent.
We noemen allereerst Joanna Moerentorf. Zij was geboren omtrent de 17 februari 1584 als derde kind van Peter Moerentorf en Henrica Plantin, Christoffels jongste dochter. De ouders waren 1 juni 1578 in de O.L.V. Kerk te Antwerpen in het huwelijk getreden. Vader Peter had enige tijd in Lissabon gewoond en daar gehandeld in diamanten. Hij overleed op 16 maart 1616; zij op 29 november 1640; beide zijn in de omgang van de Kathedrale Kerk onder één zerk begraven.
| |
| |
De dochter Joanna werd in 1604 op 20-jarige leeftijd religieuze in het klooster der Annunciaten te Leuven. Vier jaar later keerde zij weer terug naar haar vaderstad. Zij was in gezelschap van Josina de Smidt, die bestemd was om de Moeder Ancilla te worden van de nieuwe stichting, Sara Herlinkx, Vicarisse, Martina van Berghe, Discrete, Geertruyt de Smidt, Sara de Licht, Discrete, Catharina Maignaerts en een Buyten Zusterken Anna van Regere.
Allen waren aangewezen de 19e October 1608 en vertrokken uit Leuven de 20e d.a.v. Een dag later, de 21e October (St. Ursuladag) kam het gezelschap in Antwerpen aan. Allen hebben zij de voorgenomen fundatie met aalmoezen en giften begunstigd. Zr. Joanna Moerentorf heeft het allemaal aangetekend in de boeken van het nieuwe klooster. Ook zelf had zij goed meegewerkt en zij zorgde voor vele aalmoezen van haar familie.
Toen de eerste overste M. Ancilla Josina de Smidt op 6 juni 1638 overleed, werd Joanna Moerentorf tot haar opvolgster gekozen. Zij is 18 jaren Moeder Ancilla van de Antwerpse kloostergemeenschap geweest. Moeder Ancilla Joanna Moretus heeft dit ambt zeer loffelijk en zorgvuldig waargenomen. Zij stierf op 7 april 1663.
In een jaarboek van het Leuvense Annuntiatenklooster lezen we: ‘Anno 1663 den 7 April is tot Antwerpen overleden onse beminde Medesuster Suster Joanna Moerentorf Jubilarie die door de H. Gehoorsaemheyt van hier tot Antwerpen gesonden om ons H. Ordre aldaer te helpen fonderen, het welck sy met grooten iever gedaan heeft en heeft verschijde officien seer loffelyck bedint, eenighe jaren schijf (schrijf?) Suster en Meesteres van de Novicen 10 jaren en daer naer 12 jaren Vicarisse en 18 jaren het officie van Moeder Ancilla. Haer ziele moet in vrede rusten. Amen.
Zij was eene ieverige en verstandige Religieuze, die verscheydene boeken, haer convent rakende, geschreven heeft en o.a. in 4o “Cortelyck in wat manieren, uit wat oorsaecken, wanneer en deur wie dit Convent van de Annontiaten hier binnen Antwerpen, syn begin en voortganck genomen heeft”.
Zij heeft de heele fondatie van dit nieuw clooster en kerk enz. zeer bondiglyk en curieuzelyk daer in beschreven.’
Joanna Moerentorf was een kleindochter van Balthasar I Moerentorf. Zij wist haar neef voor de belangen van de nieuwe
| |
| |
stichting te interesseren. Balthasar was een bijzondere weldoener en de familie Plantin gaf rijke aalmoezen aan het klooster, waar Joanna verbleef. Toen op 10 april 1614 de eerste steen gelegd werd onder grote toeloop van volk, vroegen de Zusters aan Balthasar Moretus hun ‘geestelijke vader’ te willen zijn. Blathasar nam met grote liefde deze last op zich. Zijn leven lang heeft hij in alle dringende voorvallen en noodwendigheden als een echte vader hulp geboden.
Toen er finantiële moeilijkheden kwamen heeft ook de stad zich over de Zusters ontfermd.
Architect Coeberger, de bouwmeester van de aartshertogen haalde ten slotte eer van zijn constructie. Moretus richtte in 1629 de kapel van de H. Justus op aan de Noordzijde van het koor. Hij schonk een altaar en droeg zijn vriend Rubens op een schilderij te maken, die dit heilig kind zou voorstellen dragende zijn afgeslagen hoofd op zijn handen. Het doek bevindt zich nu in het museum te Bordeaux. Joannes Witdoeck maakte naar het schilderij een fraaie kopergravure. De Antwerpse Annuntiaten droegen deze gravure op aan hun geestelijke vader en beschermer Balthasar Moretus.
Het onderschrift luidde:
‘Clarissimo V.D. Balthasari Moreto, Architypographo Regio, hane imaginem tabulae ab ipso in Ecclesia Annuntiatarum Antverpiae cum Ara S. Justi Martyr pueri novennis erectae in qua eius miraculosum caput reponitur, dictae sorores syndico ac patrono suo, annum salutis 1639 bene ominantes, D.D.C.Q.P.P. Rubens pinxit, Joan. Witdoeck sculpsit Antverpiae. Cum privilegio.’
De kerk der Annuntiaten verwekte in de 17e eeuw veel devotie. Kanukkik-plebaan Spithold bracht hier in 1628 als relikwie het hoofd van St. Justus met last de relikwie aan Zutphen terug te geven, als de stad uit de moeilijkheden zou geraakt zijn.
Moretus deed de relikwie met grote statie naar het klooster overbrengen in september 1629. Geeraert Zegers schilderde St. Franciscus in extase als altaarstuk voor de St. Franciscuskapel, T. Willebouts een Veronicadoek voor de kapel van St. Anna. Behalve de grote sommen welke hij aan het klooster zonder interest leende en vaak kwijtschold, ondersteunde Moretus de Annuntiaten
| |
| |
met vele aalmoezen. Hij vereerde hun het beste missaal met zilver beslagen en schonk hun vele boeken. Bovendien versierde hij de Kerk met een groot gebrandschilderd raam, voorstellende Maria met de Apostelen vergaderd de H. Geest ontvangende.
De Annuntiaten leefden eenvoudig en moesten dikwijls de hand ophouden voor een aalmoes. En toch, Mevrouwe van Terzieken, Maria Vekemans, verliet haar grootheid om hier arme zuster te worden (1611-1643). De nederigheid was het grote kenmerk van dit huis. Daaraan is het ook te wijten, dat we geen lijst van ‘moeders ancillae’ van oversten bezitten, zegt de Antwerpse geschiedschrijver Floris Prims.
Op 8 juli 1641 overleed de grote weldoener der Antwerpse Annuntiaten Balthasar Moretus in het huis aan de Vrijdagmarkt na een ziekte van 10 dagen op 67-jarige leeftijd. Hij was ongetrouwd gebleven. De dag tevoren had hij de H.H. Sacramenten der stervenden ontvangen. Hij is in de omgang der Kathedrale Kerk begraven bij zijn vader.
Het gedicht op de drukkunst heeft Vondel in 1645 bestemd voor Balthasar II Moretus:
‘Doorluchte en wijze Balthasar,
Die, als een blijde morgenstar,
De wereld toelicht door den Druk,
En haar geheugnis met een kruk
Van zwarten stut, op witte bladen,
En vrolijk zit met druk beladen;’...
Ook de Provinciaal der Paters Franciscanen Henricus Sedulius, schrijver van verschillende boeken, heeft veel gedaan voor de stichting van het nieuwe klooster en de zusters hebben veel aan hem te danken.
Op de helft van de 18e eeuw bestond het Annuntiatenklooster te Antwerpen nog. Alex. Everaerts drukte een Pièce de vers à l'occasion de la profession de Soeur Marie-Cornélie van Sittaert, le 7 juin 1750.
Nu nog enige aantekeningen met betrekking tot de schrijverij in de Annuntiatenkloosters te Leuven en te Venlo.
Reeds in 1530, dus korte tijd na de stichting van de Orde, kwam
| |
| |
het huis te Leuven tot stand. Pater Spoelbergh O.F.M. noemt dit het ‘negenste... dwelck... op haeren cost doen bouwen heeft de Edele matrone Maria Hamele, weduwe van H. Willem van Croy Marquiz van Aerschot enz. Daer toe gheroepen waren ses Religieusen uit veurschr. Clooster van Brugghe’. Uit het Leuvense huis groeide in het begin van de 17e eeuw de nederzetting te Antwerpen (1608).
Het Leuvense huis heeft belang voor de geschiedenis van de Nederlandse vroomheid, omdat men er lange jaren de geschriften van Pelgrum Pullen (1550-1608) in handschrift bewaarde. Het ms. is nu onder nr 2957 op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Blijkens de aantekeningen op de voorkant van het eerste schutblad: S(uster) Mechtildis Vostermans 1609 werd het hs. vóór of ten laatste in dat jaar afgeschreven. Het zit in de herstelde oorspronkelijke kalfslederen stempelband en heeft toebehoord aan de Annuntiaten te Leuven, gelijk de oude aantekening op blz. 1 zegt: ‘Tot de Annunciaten Susters binnen Loven op de celle van de medepater.’ Daar de taal van het hs. uitgesproken oostelijk is, ligt het vermoeden voor de hand, dat de Annuntiaten van Leuven het ontvingen van de begijnen van Venlo, die zich in 1614 bij de Leuvense zusters aansloten, wat op vroegere betrekkingen wijst. Aldus Reypens in Ons Geestelijk Erf, III (1929), bl. 125v.
Wijlen mijn goede vriend Br. Edgard Heynen ontdekte de gedichten van de Venlose Annuntiate Zr. Mechtildis van Lom. Hij gaf deze gedichten uit en ze vonden een plaats in de Nederlandse letterkunde. Zr. Mechtildis leefde van 1600 tot 1653. Zij trad er in het klooster, dat een afzetsel was van het Antwerpse Annuntiatenconvent.
Pater Matthias Croonenborch, Franciscaan en gardiaan tekende Zr. Mechtildis in zijn in 1673 te Brussel verschenen boekje Het Rijck-Deughdich leven van... eenighe... kloosterzusters der Annuntiaten te Venlo en te Loven.
Op het archief van het Bisdom te Roermond ligt in een handschrift van de 18e eeuw het proces over leven en deugden van Agnes Huyn van Amstenrade, Annuntiate te Venlo (O.G.E., XXIII (1949), bl. 418).
De dichterlijke en kunstzinnige Balthasar (I) Moretus zou het
| |
| |
mij niet kwalijk genomen hebben, als ik dit opstel besluit met enige regels uit een liedeken van vermaeck van Zr. Mechtildis van Lom (in de uitgave van N. Wijngaards, blz. 251):
Maria heeft een cloosterkijn,
daer in veel nonkens woonen.
Heer Jesus wil daer ook bij sijn,
hij komt hem daer vertoonen.
.................................
Hoe gaet het met mijn susterkens,
mijn lief Moeder verheven?
Siet, mijnen soon, u lievekens,
hoe vrolyck sij hier leven!
Sij zijn al droncken van de win,
die ghij haer hebt geschoncken;
daerom, sij altijt gerne sijn
in u haar lief versoncken.
.................................
Blijft in God, mijn nonnekens soet,
en loeft hem t'allen tijden.
Leeft blij in dat opperste goet,
Spijt vijandts boosch benijden.
| |
Literatuur
1) Over de Annuntiaten in het algemeen:
|
Een artikel van P. Tournier in Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastique, III, bl. 403. |
De Carmeliet Cosmas Peters publiceerde in Nederlandse vertaling een preek van Pater Gabriel Maria O.F.M., biechtvader van de H. Joanna de Valois en medestichter van de Orde (Ons Geestelijk Erf, XXIV, 1950, bl. 210-215). |
Zie eveneens Nicolas Gazet, Les chroniques ou Institution première des religieuses de l'Annonciade fondée par (Sainte) Jeanne de France. Arras, 1607, in-12o. |
| |
| |
2) De Annuntiaten in de Nederlanden:
|
Matthias Croonenborch O.F.M., Het Rijck-Deughdich leven van... Suster Agnes Maria Huyn van Amstenraedt ende van eenighe andere... religieusen Annuntiaten in de kloosters van Venlo ende Loven... Brussel, 1673. |
Dalm. v. Heel O.F.M., De Minderbroeder Pater Henricus de Vroom (Henricus Sedulius) 1549-1621. Zijn leven - zijn geschriften - zijn brieven. Den Haag (1931). |
Br. Edgard Heynen, Zuster Mechtildis van Lom. Haar leven en dichten. Maastricht (1946). Een uitvoerige bespreking van dit boekje door Dr. L.F.M. Daniëls O.P. in Ons Geestelijk Erf, XXI, 1947, bl. 105v.
Ons Geestelijk Erf, III, 1929, bl. 129-130; XXI, 1947, bl. 105; XXIII, 1949, bl. 418; XXIV, 1950, 210-215. |
E. Rombauts, De letterkunde der XVIIe eeuw in Zuid-Nederland, in: Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, V, bl. 436 en 451. |
W. Spoelbergh O.F.M., Het beginsel oft Oorspronck van de... Annuntiaten... Loven, Jan Maes, 1614. Op blz. 10 een opgave van de kloosters, welke zij stichtten. |
N. Wijngaards, Liederen van Mechtildis van Lom en andere Annuntiaten, voorafgegaan door de Transcedronkroniek van Barbara van de Put... Zwolle, 1957. Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. |
3) Over de betrekkingen van enige leden van de Plantin-familie met de Annuntiaten.
|
J.B. van der Straelen, Geslagt-lijste der nakomelingen van... Christoffel Plantin. Antwerpen, 1858. |
Floris Prims, Geschiedenis van Antwerpen, dl. VII, 3 (boekdeel 18), Geestelijke orde, Antwerpen, 1940; dl. VIII Met Spanje (1555-1715) 3 (boekdeel 21), Geestelijke orde, Antwerpen, 1943.
Graf- en gedenkschriften der Provincie Antwerpen VI, 43-68: professieboek en kalendarium.
Op het stadsarchief van Antwerpen is een dossier Annonciaden. |
| |
| |
| |
Summary
On a book entitled Het Paradijs der Wellusticheyt and written in 1630 by the Dutch Jesuit Augustine van Teylinghen two dedications are found, a printed one to a Sister Anne de Jesu, and a written one to the religious of the Annuntiate convent of Antwerp. The article deals with the connections between this convent and the Plantin-Moerentorf family, the famous printers.
The order of the Annuntiate sisters was founded in 1501 at Bourges by Joanna of Valois, the repudiated wife of the French king Louis XII; there were several convents in France and Belgium during the 17th and 18th centuries, but the French revolution nearly rooted out the whole order. To the Antwerp convent, founded in 1608, belonged a daughter of the Moerentorf (Moretus) family. Sister Joanna, as she was called, became the second mother ‘ancilla’ of the foundation and died in 1663. Through her the Plantin family became interested in the convent and endowed it with large sums.
Another of the Moerentorfs intimately connected with the nuns was Balthasar I Moerentorf or Moretus, Joanna's uncle, who became their spritual director in 1614. He commissioned Rubens to paint a representation of St. Just carrying his dut-off head in his hands, which painting is now to be seen in the Art Gallery of Bordeaux. He moreover gave large alms and many books to the convent. He died in 1641.
The article closes with some notes on the convents of the Annuntiate sisters at Louvain and Venlo.
|
|