De Gulden Passer. Jaargang 37
(1959)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Plantiniana 1943-1958
| |
[pagina 22]
| |
schappelijk personeel van het museum (meer in het bijzonder van Dr. H. Vervliet, adjunct-conservator, en van de heer K. Melis, assistent) (zie vorig deel), hebben in de jongste jaren de ingewikkelde inventarisatie en catalogisatie van deze unieke typografische verzameling in zulke aanzienlijke mate bevorderd dat een heruitgave op wetenschappelijke basis van de Index Characterum Officinae Plantinianae (2e uitg. door M. Rooses, 1905) geen vaag droombeeld meer is, maar voor een betrekkelijk nabije toekomst mag worden verwacht. Voorstudies zullen regelmatig in De Gulden Passer worden gepubliceerd, te beginnen met de Typographica Plantiniana in deze aflevering.
Plantin heeft met Engelse en Schotse boekhandelaars relaties onderhouden, die, zonder overdreven afmetingen te hebben aangenomen, toch hun belang hadden. Over deze betrekkingen handelt Colin Clair in zijn zeer goed gedocumenteerde studie Christopher Plantin's trade connections with England and Scotland (The Library, 1959, blz. 28-45).
Christoffel Plantin heeft tot 1574 eveneens een handel in kant gedreven. Als zodanig heeft hij in de geschiedenis van deze toen juist opkomende industrie een zeer belangrijke (en tot nog toe verwaarloosde) rol gespeeld. Bij deze handel heeft hij zich door zijn dochters laten bijstaan: hun optreden als zodanig wordt op voortreffelijke wijze, aan de hand van de Plantijnse archieven en tevens belicht door een overvloedig illustratiemateriaal, uiteengezet door de specialiste van de kantgeschiedenis in België, Mevr. Risselin-Steenebrugen, Martine et Catherine Plantin. Leur rôle dans la fabrication et le commerce de la lingerie et des dentelles au XVIe siècle (Revue belge d'archéologie et d'histoire de l'art, XXVI, 1957, blz. 169-188). In deze aflevering van De Gulden Passer, komt Mevr. Risselin-Steenebrugen terug op deze eigenaardige en belangrijke zij-activiteit van de aartsdrukker zelf. In Dentelles anversoises et commerce espagnol au début du XVIIIe siècle (Bulletin des Musées royaux d'Art et d'Histoire, 4e r., 30, 1958, blz. 59-70; 8 ill.) snijdt Mevr. Risselin-Steenebrugen een | |
[pagina 23]
| |
ander hoofdstuk aan uit de geschiedenis van de Belgische kant - waarbij ze opnieuw haar gegevens heeft geput uit het archief van het Museum Plantin-Moretus.
Frans Raphelengius, Plantins geleerde schoonzoon, was een specialist in oosterse talen, en o.m een kenner van het Arabisch. Zijn Specimen characterum arabicorum Officinae Plantinianae Franc. Raphelengii (1595) staat aan de oorsprong van de Arabische typografie in de Nederlanden. En over Frans Raphelengius en zijn officina heeft Dr. H.F. Wijnman het dan ook meer in het bijzonder in zijn beknopte maar interessante schets The origin of Arabic typography in Leiden (Books on the Orient. Leiden, E.J. Brill, 1957, blz. VII-XV).
In de verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus berust een merkwaardig ‘panorama van het eiland Walcheren’, een tekening van 23 aaneengekleefde bladen papier met een totale lengte van 10 m. 258, toegeschreven aan Antoon Van den Wijngaerde (16e eeuw). Het stuk werd in bruikleen afgestaan aan het Nationaal Scheepvaartmuseum (Steen) te Antwerpen, en heeft thans het onderwerp uitgemaakt van een merkwaardige en rijk geïllustreerde studie door de hr. J. Van Beylen, assistent-dienstleider van het Nationaal Scheepvaartmuseum: Zelandiae descriptio. Een merkwaardige tekening van het eiland Walcheren en de visserij op de Noordzee in de 16e eeuw (Mededelingen van Marine Academie van België, X, 1956-57, blz. 81-114). In de bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus berusten verscheidene handschriften van persklaar gemaakte werken, die evenwel, om een of andere reden, niet werden uitgegeven door de meesters van de Gulden Passer. F.A.A. Sondervorst vestigt de aandacht op twee dergelijke handschriften: A propos de deux manuscrits espagnols conservés au Musée Plantin-Moretus à Anvers (Actas del XV Congreso internacional de Historia de la Medicina, 1956, I, Madrid, 1958, blz. 361-369), nml. de Spaanse vertaling van de Vivae imagines partium corporis humani van Juan Valverda, die tevens het Epitome van Vesalius bevatten, en waarvan Plantin reeds in 1566, 1572 en 1579 een Latijnse editie en in 1568 een | |
[pagina 24]
| |
Nederlandse vertaling had bezorgd (Denucé, Catalogus der handschriften van het Museum Plantin-Moretus, nr. 10) en de voor een heruitgave aangevulde en bijgewerkte tweede druk (Alcala, 1564) van het werk van de Spaanse geneesheer F. Vallesius, Controversiae medicae et philosophiae (Denucé, op. cit., nr. 384).
De zo pas verschenen 225e aflevering van de Bibliotheca Belgica, verzorgd door de heer M. Hoc, ere-hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en een der directeurs van de Bibliotheca Belgica, bevat tal van bibliografische notities gewijd aan bij Plantin en de Moretussen verschenen werken, en namelijk de publicaties van J. Bochius en de onderscheidene Latijnse uitgaven van de Constitutiones ordinis velleris aurei. Over Bochius zie men hierna. Wat de statuten van de orde van het Gulden Vlies betreft: Willem Silvius liet in 1559-1560, tijdens een afwezigheid uit Antwerpen van Plantin, in diens drukkerij, maar zonder de toestemming van zijn collega, een uitgave drukken. In 1626 bezorgde Balthasar I Moretus een nieuwe editie. Beide uitgaven worden meestal met elkaar verward. Het is dan ook niet de geringste verdienste van de heer Hoc hen eindelijk uit elkaar te hebben gehouden. Bij de bibliotheken waar exemplaren van beide werken worden bewaard, mag eveneens het British Museum worden gevoegd (naar een mededeling van de heer Colin Clair).
Buiten de reeds hoger geciteerde bijdragen van Dr. H. Vervliet en M. Parker, Typographica Plantiniana. I. Ter inleiding: De studie van het zestiendeeuwse letterbeeld en het geval van ‘La Theologie germanicque’. II. Early inventories of punches, matrices, and moulds, in the Plantin-Moretus Archives, en van Mevr. M. Risselin-Steenebrugen, Christophe Plantin, facteur en lingeries fines et en dentelles, verschijnen in deze aflevering van De Gulden Passer nog verscheidene andere studies gewijd aan Christoffel Plantin, zijn leven en zijn werken: Colin Clair, Plantiniana in the manuscript department of the British Museum; Ilse Schunke, Plantin und die niederländische Einbandkunst seiner Zeit; L. Voet, Plantin en de kring van Granvelle. Enkele nog onuitgegeven brieven en documenten. | |
[pagina 25]
| |
Geleerden en kunstenaars rond Plantin en de MoretussenGegevens over de activiteit van Plantin, de Moretussen en de Raphelengen én als mens én als drukker liggen dus eveneens verstrooid in tal van studies gewijd aan geleerden en kunstenaars uit onze gewesten of die in onze gewesten hebben vertoefd of die nog op een of andere wijze met Plantin en zijn geslacht in contact zijn geweest. Hieronder laten we in alfabetische volgorde de lijst volgen van deze geleerden en kunstenaars met opgave van de aan hun leven en werken sedert 1942/1943 gewijde publicaties en aanduiding van de in deze verhandelingen belichte aspecten die rechtstreeks betrekking hebben op het Plantijnse huis. Er dient echter onderstreept dat we, in princiep, voor ieder opgegeven persoon naar volledigheid hebben gestreefd. Dit wil dus zeggen dat niet noodzakelijkerwijze in alle opgegeven verhandelingen de namen van Plantin en zijn opvolgers voorkomen. Gewoonlijk blijkt dit evenwel uit de samenhang of wordt het speciaal onderlijnd. Een reeks Franstalige schrijvers uit Frankrijk en België wier werken door Plantin werden gedrukt, hebben o.m. een notitie gekregen in de Dictionnaire des lettres françaises publié sous la direction de Mgr. Georges Grente. Le seizième siècle (Parijs, 1951). Deze schrijvers werden, voorzover geen andere studies over hun persoon verschenen, niet opgenomen in de hieronder volgende reeks. Ziehier de namen: G. des Autels, P. Belon, A. Buschey, J. Capet, L. Le Caron, G. Chappuys, Ch. de Cheffontaines, G. Corrozet, P. Daniel, P. Doré, J. Dubois, Ph. Duplessis-Mornay, Ch. Estienne, J. FernelGa naar voetnoot(1), G. en N. le Fèvre de la Boderie, J. Fornir, G. Génébrard, J. GrévinGa naar voetnoot(2), L. Hesteau (sieur de Nuysement), F. Hotman, J. Liébault, M. de LobelGa naar voetnoot(3), G. Meurier, Cl. Mignaut, A. Mizauld, M.A. Muret, M. de Nostre Dame, P. d'Oudegherst, | |
[pagina 26]
| |
C. Paradin, G. Pellissier, J. Périon, E. Perret, J. Porthaise, G. PostelGa naar voetnoot(4), F. Richardot, G. Rondelet, Scaliger, A. ThévetGa naar voetnoot(5), A. Turnèbe, J. Du ValGa naar voetnoot(6). Kanunnik Dr. Fl. Prims geeft in het deel van zijn monumentale geschiedenis van de stad Antwerpen gewijd aan de kultuurevolutie in het Spaans tijdvak: Geschiedenis van Antwerpen. VIII. Met Spanje (1555-1715). 4e boek. Letteren, wetenschappen en kunsten (Antwerpen, N.V. Standaard Boekhandel, 1946), een algemeen overzicht en biografische en bibliografische details nopens de humanisten, geleerden, schrijvers en kunstenaars die in die tijdspanne te Antwerpen zijn bedrijvig geweest - en waarvan het merendeel, rechtstreeks of onrechtstreeks, in betrekking is geweest met Plantin en de Moretussen. Als algemeen overzicht is deze studie van Dr. Prims zeer belangwekkend te noemen, doch de biografische en inzonderheid de bibliografische opgaven zijn meestal te beknopt om van veel nut te zijn. De Biographie nationale... de Belgique heeft een eerste Supplément gekregen (t. 29, 2 afleveringen: 1956-1957). Het bevat slechts een paar notities betreffende humanisten en geleerden die met de Officina Plantiniana in betrekking zijn geweest (nml. Willem van Est [Estius] en Franciscus Haraeus). | |
[pagina 27]
| |
B. Arias MontanusDe grote Spaanse humanist, die een zo belangrijke rol heeft gespeeld in het tot stand komen van de Biblia Polyglotta, is in drukke briefwisseling gebleven met zijn vrienden uit de Nederlanden. Hierover handelt J. Lopez de Toro, Arias Montano escribi a Justo Lipsio y a Juan Moreto (Revista de Archivos, Bibliotecas y Museos, LX, 1954, blz. 533-543), die eveneens een bijdrage wijdde aan Benito Arias Montano, ‘poeta laureatus’ (Revista de Archivos, Bibliotecas y Museos, LX, 1954, blz. 167-188; ill.) en aan Fray Luis de Léon y Benito Arias Montano (ibidem, LXI, 1955, blz. 531-548). Deze drie studies hebben we echter nog niet kunnen raadplegen. Evenmin trouwens als J. Andrés Vasquez, Arias Montano, rey de nuestros escrituarios (Madrid, Bibliotheca nueva, 1943; 246 blz.), en diens in 1949 verschenen biografie van de geleerde: Arias Montanos (Hijos illustrés de Espana, t. 13. Plasencia, Sanchez Rodrigo, 1949; 122 blz.). De aandacht dient eveneens te worden gevestigd op M. Bataillon, Philippe Galle et Arias Montano. Matériaux pour l'iconographie des savants de la renaissance (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, II, 1942, blz. 132-160), waar wordt gehandeld over een paar uitgaven van Galle - twee bundels portretten - aan dewelke de Spaanse geestelijke heeft medegeholpen. Voor meer bijzonderheden zie men onder F. Galle. | |
B. BauhusiusBernard Bauhusius (van Bauhuysen) publiceerde in 1616 bij de Moretussen de eerste editie van zijn Epigrammatum libri V. Het handschrift van deze gedichtenbundel, berustend in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, wordt besproken door L.M.-J. Delaissé, Le manuscrit des Epigrammes de l'humaniste anversois Bauhusius (Scriptorium, I, 1946-47, blz. 318-319). | |
[pagina 28]
| |
R. BenoistDe Franse theoloog René Benoist (1521-1608) publiceerde in 1566 te Parijs een Franse vertaling van de Bijbel, die tal van heruitgaven kende, maar ook felle tegenkanting ontmoette, meer in het bijzonder vanwege de Sorbonne. Plantin heeft enkele uitgaven van deze Franse Bijbelvertaling bezorgd, waarvan verscheidene dan weer door andere uitgevers werden nagedrukt. Na reeds dit werk van René Benoist te hebben bestudeerd in zijn studie: Les éditions bibliques, liturgiques et canoniques de Plantin (Gedenkboek der Plantindagen 1555-1955)Ga naar voetnoot(7), heeft Z.E.H. Dr. C. De Clercq het probleem uitvoeriger uitgewerkt in La Bible française de René Benoist (Gutenberg Jahrbuch 1957, blz. 168-174). | |
J. BochiusIn de 225e aflevering van de Bibliotheca Belgica, zopas verschenen, geeft M. Hoc een bibliografisch overzicht van de publicaties van Joannes Bochius (Boch), met een biografische nota over deze stadssecretaris van Antwerpen (1555-1609; secretaris van 1586 tot aan zijn dood). Het werk van Bochius omvat overwegend gelegenheidspoëzie en-proza. Franciscus Sweertius publiceerde na Bochius' dood diens Panegyrici, epigrammata et poemata varia (Keulen, J. Kinckius, 1614; eveneens Frankfurt, N. Hoffman, 1614, en Keulen, K. Kinckius, 1615), doch al de overige werken van de Antwerpse stadssecretaris werden nog tijdens zijn leven door Plantin of zijn opvolgers uitgegeven: Panegyrici in Antwerpiam sibi et regi obsidione restitutam per Alexandrum Farnesium (1587); Descriptio publicae gratulationis, spectaculorum et ludorum in adventu principis Ernesti (1595); Historica narratio profectionis et inaugurationis Alberti et Isabellae (1602); Psalmorum Davidis parodia heroica (1608). Omgekeerd is het Bochius die als de hoofdauteur wordt opgegeven van de aan de nagedachtenis van Plantin gewijde bundel: | |
[pagina 29]
| |
Ioannis Bochii urbi antverpiensi a secretis, epigrammata funebria ad Christophori Plantini architypographi regii manes. Cum nonnullis aliorum eiusdem argumenti elogiis (Antverpiae, in Officina Plantiniana, apud viduam et Ioannem Moretum, 1590). Al deze uitgaven worden, naar de beste traditie van de Bibliotheca Belgica, beschreven en ontleed. Enkel verbaast het ons dat, terwijl voor het merendeel dezer publicaties het Museum Plantin-Moretus wordt vernoemd onder de bibliotheken waar een exemplaar te vinden is, deze vermelding werd nagelaten voor de Historica narratio... Alberti et Isabellae en de Psalmorum Davidis parodia heroica, alhoewel exemplaren van deze werken aldaar eveneens worden bewaard. Wij kunnen tevens hieraan toevoegen dat een groot aantal van de originele koperplaten die hebben gediend voor de illustratie van de aan de blijde intredes van aartshertog Ernest en van de aartshertogen Albrecht en Isabella gewijde actualiteitenalbums nog steeds in het Museum Plantin-Moretus berusten. | |
Van BomberghenJ.H. Dumont schilderde voor het groot publiek La vie aventureuse d'Antoine van Bomberghen, compagnon de lutte de Guillaume le taciturne (Antwerpen, Le papegay-Publiservice, 1952; 145 blz., ill.). Ook andere leden van het geslacht komen in het werk ter sprake en o.m. Cornelis en Karel van Bomberghen, respectievelijk broeder en neef van Antoon, en van 1563 tot 1567 vennoten van Christoffel PlantinGa naar voetnoot(8). | |
J.M. BrutoDe Italiaanse humanist Jan Michel Bruto (geboren te Venetië in 1517, overleden te Alba Julia [Karlsberg] in Transsylvanië), auteur van het eerste door Plantin gedrukte werk: La institutione di una fanciulla nata nobilmente. L'Institution d'une fille de noble | |
[pagina 30]
| |
maison (1555), heeft een zeer bewogen leven geleid dat door M. Battistini werd gedetailleerd in Jean Michel Bruto, humaniste, historiographe, pédagogue au XVIe siècle (De Gulden Passer, 32, 1954; 156 blz.). Als appendix bij dat nummer van De Gulden Passer werd een facsimilé-uitgave bezorgd van La InstitutioneGa naar voetnoot(9). | |
A.G. BusbequiusIn 1954 was het vierhonderd jaar geleden dat Augerius Gislenus Busbequius de weg naar Constantinopel insloeg om er als gezant bij de Turkse sultan de belangen van de Duitse keizer te gaan verdedigen. Hij schreef een werk over zijn verblijf in het Turkse rijk waarvan o.m. Plantin enkele uitgaven bezorgde. Ter gelegenheid van deze vierhonderdste verjaardag werd in het Paleis der Academiën een herdenkingsplechtigheid ingericht, die haar neerslag vond in een waardevol gedenkboek: Augerius Gislenus Busbequius, 1522-1591. Vlaams humanist en keizerlijk gezant. Hulde bij het vierde eeuwfeest van het begin van zijn gezantschap in het Oosten, 1554-1954 (Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Brussel, Paleis der Academiën, 1955; 118 blz., ill.). Noteren we de mededelingen van prof. Dr. F.J. De Waele, Ogier Giselijn van Busbeke, de Nederlander; In het voetspoor van Ogier van Busbeke te Constantinopel en in Klein-Azië; Bibliographia Busbequiana (1533-1955). Verder: prof. Dr. L. Grootaers, De verdiensten van Busbeck in verband met de taalstudie; prof. Ir. A. Dumon, De betekenis van de Busbecq in de ontwikkeling van de plantkunde gedurende de XVIe eeuw; prof. Dr. P. Lambrechts, Busbecq als humanist. Prof. Dr. F.J. De Waele verzorgde tevens een korte bijdrage in Wetenschappelijke Tijdingen (XV, 1955, kol. 41-46) gewijd aan Busbequiana. I. Ogier van Busbeke's sterfjaar: 1591-2. II. De Vlaamse arts Quackelbeen (1526 of 1527-1561) [metgezel van Busbequius]. | |
[pagina 31]
| |
Tevoren, in 1949 en 1950, waren eveneens reeds twee andere bijdragen over de grote Vlaamse humanist verschenen: A.H. Heussen, Het leven van Ogier Ghislain de Busbecq (1554-1562). Beschrijving, vertaling en aantekeningen (Leiden, Sijthoff, 1949; 312 blz., ill.) en J. Dhondt, Ogier van Busbecq (De Vlaamse Gids, XXXIV, 1950, blz. 252-270). Enkele bijzonderheden over de rol en betekenis van Busbequius bij het overbrengen naar en het inburgeren in het Westen van allerlei planten (o.m. de tulp) bij: M. Hocquette, Auger de Bousbecque, diplomate-botaniste (Bulletin du comité flamand de France, XVI, 1957, blz. 50-55). | |
Ph. en J.J. ChiffletDe Chifflets hebben niet alleen een belangrijke rol gespeeld in het centrale bestuur van de Zuidelijke Nederlanden in de 17e eeuw, de meeste leden van dit Bourgondisch geslacht hebben tevens de pen gehanteerd. Balthasar I en Balthasar II Moretus waren hun voornaamste uitgevers - wat betekent dat we ook over de meesters van De Gulden Passer gegevens vinden in B. De Meester de Ravestein, Lettres de Philippe et de Jean-Jacques Chifflet sur les affaires des Pays-Bas (1627-1639) (Uitgaven in-8o van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 1943; 230 blz.). Enkele summiere genealogische details over het geslacht in P.E. Claessens, Les Chifflets dans les Pays-Bas espagnols (L'intermédiaire, no 24, nov. 1949, blz. 458-460). | |
H. CockHendrik Cock van Gorcum, een jonge Nederlander in Spanje beland, werd in 1583-1584 in dienst genomen door te Salamanca gevestigde boekhandelaars uit de Nederlanden, Cornelius Bonard en zijn vennoot Jan Poelman, de vertegenwoordigers van Plantin in Spanje. Door bemiddeling van H. Cock en diens Spaanse relaties hebben Plantin en de Antwerpse humanist Andreas Schottus tal van | |
[pagina 32]
| |
boeken, aantekeningen, kopieën van handschriften, e.d. kunnen betrekken uit de Spaanse universiteitsstad. Doch H. Cock vond boekenverkoop, boekhouding en verbeteren van drukproeven te eentonig en te krenkend voor zijn eigenliefde. Hij verkoos in de koninklijke garde te treden. De figuur van deze interessante en weinig gekende humanist-avonturier werd belicht door J.P. Devos, Hendrik Cock van Gorcum, humanist, boogschutter in de koninklijke lijfwacht te Madrid (Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, 3e reeks, VI, 1950, blz. 1-9). Van deze bijdrage (en van een andere gewijd aan J. Lhermite) bezorgde J.P. Devos eveneens een Franse vertaling: Deux compatriotes des Pays-Bas: Jehan Lhermite d'Anvers (1560-1622) et Henri Cock de Gorcum (1554?-...) en Espagne (Estudios dedicados a Menendez Pidal, II. Madrid, Consejo superior de investigaciones cientificos, 1951, blz. 551-565). | |
D.V. CoornhertIn 1586 publiceerde Dirk Volckertszoon Coornhert zijn beroemde Zedekunst, dat is wellevenskunste. Het werk verscheen zonder drukkersadres, doch meer dan waarschijnlijk kwam het van de persen van de Officina Plantiniana te Leiden: men zie de inleiding van Dr. B. Becker in de facsimilé-uitgave van het werk D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste. Uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Prof. Dr. B. Becker (Leidsche Drukken en Herdrukken uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Grote Reeks III. Leiden, E.J. Brill, 1942; XXXIV-528 blz.). Over de titel van dit werk raadplege men de bemerkingen van L.C. Michels, De titel van Coornherts' Zedekunst (Het Boek, XXXI, 1952-54, blz. 85-89). In de jongste jaren werden nog verscheidene andere werken van Coornhert geheel of gedeeltelijk heruitgegeven: D.V. Coornhert, Bloemlezing uit ‘Vijftigh lustighe historien oft nieuwicheden Johannis Boccatii’. Bewerkt door C. van Baeren en H. Elsinga (Nederlandse Letterkunde in de 16e eeuw, 1; Purmerend, J. Muusses, | |
[pagina 33]
| |
1953; 122 blz.) en D.V. Coornhert, Het roerspel en de comedies van Coornhert, uitgegeven en van commentaar voorzien door P. Van der Meulen (Leidse Drukken en Herdrukken, Kleine Reeks, nr. 4. Leiden, E.J. Brill, 1955; 587 blz.). J.J. Mak bestudeerde De strekking van Coornherts Rijckeman (Spiegel der Letteren, I, 1957, blz. 33-44) en verzamelde Lexicologische kanttekeningen bij de comedies van Coornhert (Leuvense Bijdragen, 46, 1956-57, blz. 53-70). Coornhert was een zo heftig voorstander van vrede en vrijheid dat hij hierdoor heel wat moeilijkheden heeft gekregen. Over zijn opvattingen nopens vrijheid op godsdienstgebied kan men thans raadplegen: H. Bonger, De motivering van de godsdienstvrijheid bij Dirk Coornhert Volckertszoon (Arnhem, 1954; XXXIII-150 blz.). Ook op het gebied van de Nederlandse taal heeft Coornhert een uiterst belangrijke rol gespeeld, waarbij één zijner voornaamste werken - de beroemde Twespraeck van de Nederduitsche Letterkunst - bij Plantin te Leiden in 1584 is verschenen: Dr. L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16e eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 77; 1956), blz. 68-92. In een studie van C.S. Wijnaendts Francken, Vier moralisten: Confucius, Plutarchus, Montaigne, Coornhert (Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1946), wordt de Nederlandse filosoof-notaris-schrijver-graveur geplaatst naast drie internationale topfiguren, terwijl J.J. von Schmid hem met een ander groot filosoof vergeleek: Coornhert en Spinoza (Mededelingen vanwege het Spinozahuis, XIV. Leiden, E.J. Brill, 1956; 14 blz.). | |
B. CorderiusDe Jezuïet Balthasar Corderius (1592-1650) liet in 1634 een Latijnse vertaling verschijnen in twee in-folio delen van de werken van H. Dionysius de Areopagiet, verzorgd door de Plantijnse drukkerij. Ze bevatte eveneens een synthese over de mystieke leer: Isagoge Balthasaris Corderii ad Mysticam Theologiam S. Dionysii Areo- | |
[pagina 34]
| |
pagitae. Deze Isagoge worden bestudeerd door Dr. J. Andriessen S.J., Mystiek bij enkele Nederlandse Jezuïeten der XVIIe eeuw (Ons Geestelijk Erf, XXIX, 1955, blz. 271-301), meer in het bijzonder blz. 276-281. | |
J.M. CorderoJean-Martin Cordero uit Valencia (1531-begin 17e eeuw) heeft, als student te Leuven, enkele Spaanse vertalingen bezorgd voor Antwerpse uitgevers, en ons tevens zijn herinneringen aan zijn verblijf in de Nederlanden nagelaten: Peeters Fontainas, Extraits des Mémoires de Jean-Martin Cordero de Valence; sa vie d'étudiant à Louvain; ses traductions espagnoles; ses éditions aux Pays-Bas (De Gulden Passer, 31, 1953, blz. 59-87). Eén van die Spaanse vertalingen werd door Plantin gedrukt, nl. de Flores de L. Anneo Seneca (1555), zijnde het tweede werk dat van Plantins persen is gekomen en het eerste dat zijn drukkersmerk draagt. | |
F. CosterusDe beroemde Mechelse Jezuïet Franciscus Costerus (1532-1619) heeft vanaf 1595 een felle polemiserende strijd aangebonden met predikanten uit de Noordelijke Nederlanden: J. Andriessen, Costerus en zijn tegenstanders uit het Noorden (Miscellanea historica L. Van der Essen, 1947, II, blz. 769-779). Enkele dier pamfletten werden op de persen der Moretussen gedrukt. In 1587 publiceerde de vruchtbare Jezuïet bij Plantin De universa historia dominicae passionis meditationes quinquaginta, waarvan nog hetzelfde jaar, eveneens bij Plantin, een Nederlandse vertaling verscheen. Pater D.A. Stracke, Een voorlopige peiling (Ons Geestelijk Erf, XVI, 1942, blz. 289-293) bespreekt de inhoud van dit werk en meer in het bijzonder het probleem ‘van het alderbequaemste middel om de passie Ons Heeren Jesu vruchtbaerlyck ende devotelyck te overdenken’. Dr. B.A. Vermaseren beschrijft Een onbekende uitgave van een werkje van Franc. Costerus S.J. (De Gulden Passer, 24, 1946, | |
[pagina 35]
| |
blz. 62-63), namelijk een te Keulen in 1577 verschenen druk van de Bulla super forma iuramenti Professionis Fidei. Hij bestudeerde eveneens Vosmeer's ‘Insinuatio’ van 1602 en het ‘Enchiridon’ van Costerus [1e uitgave: Keulen, 1585] (Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 66, 1947, blz. 86-93), waarbij hij meer in het bijzonder hun beider standpunt ‘de ratione agendi cum haereticis’ vergeleek. Een klein probleem wordt aangesneden door prof. R. Foncke, Driemaal drie posten uit oude Mechelse rekeningen (Miscellanea J. Gessler, 1948, blz. 499-507), nml. een geldomhaling in de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen tijdens een sermoen van pater Costerus, 28 mei 1598 (blz. 503-504). | |
H. CuyckiusIn 1578 verscheen bij Plantin een uitgave van de werken van J. Cassianus ‘opera et studio Henrici Cuyckii’. Henricus Cuyckius (H. Van Cuyck) - opvolgentlijk vicaris-generaal van de aartsbisschop van Mechelen, deken van Sint-Pieters van Leuven en bisschop van Roermond, - had hierbij tevens een uitgave gevoegd van drie andere kloosterteksten: de Regula Sanctorum Patrum Serapionis et Macharii, Paphnutii et alterius Macharii, de brief van Macharius, en de capitularia van Aix voor de monniken. Over de uitgave van Cuyckius en inzonderheid over de door de geleerde benutte handschriften, geven P.B. Corbett en F. Masai een gedetailleerde studie: L'édition Plantin de Cassien, de la règle des pères et des capitulaires d'Aix pour les moines (Scriptorium, V, 1951, blz. 60-74). | |
J. DavidDe Jezuïet Joannes David (1546-1613) bekleedt een eersterangsplaats onder de auteurs van de Contra-Reformatie in de Nederlanden. Zijn leven werd op voortreffelijke wijze geschetst door Mevr. L. Geerst - Van Roey en Dr. J. Andriessen S.J., Pater Joannes David S.J. (1546-1613) (Ons Geestelijk Erf, XXX, 1956, | |
[pagina 36]
| |
blz. 113-155). De Officina Plantiniana heeft tal van werken uitgegeven van deze vruchtbare polemist; ze komen hier en daar ter sprake, doch het bibliografisch aspect van het probleem werd door de auteurs niet uitgediept. Aan de hand van dokumenten uit het Plantijns archief hebben ze evenwel een paar voorvallen uit het leven van pater David kunnen belichten. De mystieke inslag in Davids werk had één der auteurs reeds in een voorgaande bijdrage in hetzelfde tijdschrift behandeld: Dr. J. Andriessen, Mystiek bij enkele Nederlandse Jezuïeten der XVIIe eeuw (Ons Geestelijk Erf, XXIX, 1955, blz. 271-301), meer in het bijzonder blz. 283-286. | |
R. DodoensTer gelegenheid van de 400e verjaardag van het verschijnen van het Cruijdeboeck werd hulde gebracht aan Dodoens in een gemeenschappelijke plechtige zitting van de drie Koninklijke Vlaamse Academiën (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde; Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België), op 16 en 17 October 1953. Bij deze gelegenheid werd eveneens Nicolaas Beets herdacht, ter gelegenheid van de 50e verjaring van zijn overlijden. Aan deze Nicolaas Beets- en Rembert Dodoenshulde op 16 en 17 oktober 1953 werd een uitgave van de betrokken Academiën gewijd, waarin we o.m. kunnen aanstippen de bijdragen van Dr. A.J.J. Van de Velde over Rembert Dodoens als mens, en van Dr. E.J. Dijksterhuis over Dodoens gezien in het cultuurleven van zijn tijd. Tevoren, in 1945, had Dr. A.J.J. Van de Velde reeds een hoofdstuk voorbehouden aan de Mechelse geneesheer en kruidkundige in zijn verzamelwerk Lichtzuilen uit het verleden (Uitgave van het Willemsfonds nr. 181; Gent, Rombaut-Fecheyr, 1945, blz. 75-112). Enigszins misleidend is de titel van de studie van Dr. L. Elaut, Het Cruydeboeck van Rembert Dodoens vierhonderdjarig (De Vlaamse Gids, 38, 1954, blz. 411-416). De geleerde heeft het | |
[pagina 37]
| |
inderdaad meer in het bijzonder over het belang en de verdiensten van Dodoens als geneesheer. Dr. H. Engel, van het Zoölogisch Museum te Amsterdam, handelt in een drietal bijdragen over tekeningen die aan Dodoens hebben toebehoord en waarvan sommige o.m. als model hebben gediend voor houtsneden in diverse uitgaven van het Cruydtboeck: Over enkele origineele teekeningen, naar welke houtsblokken voor Dodonaeus' Cruydtboeck gesneden zijn (Nederlandsch Kruidkundig Archief, 53, 1943, blz. 46-55); A drawing of ‘Podiceps cristatus’ once in the possession of Rembertus Dodonaeus (Limosa, Orgaan der Club van Nederlandse vogelkundigen, 16, 1943, blz. 1-3); Over enkele teekeningen die eens aan Dodonaeus toebehoord hebben, waarbij de eerste koningsvisch (Lampris Luna) van de Europeesche kusten (Zoölogische Mededelingen, 25, 1945, blz. 9-22). Dodoens komt eveneens ter sprake in de studie van F. Van den Wijngaert, De botanische teekeningen van het Museum Plantin-Moretus (De Gulden Passer, 25, 1947, blz. 34-51)Ga naar voetnoot(10). G. Homble bestudeerde Dodoneus en zijn invloed op de volksgeneeskunde (Eigen Schoon en de Brabander, XXX, 1947, blz. 99-105). Dr. A. Louis onderzocht in Beschouwingen bij een ongekende brief van Rembertus Dodoens (1517-1585) (De Gulden Passer, 30, 1952, blz. 111-120) een brief uit de archieven van het Museum Plantin-Moretus die gericht was aan Plantin en handelt over de voltooiïng van de Frumentorum, leguminum, palustrium et aquatilium herbarum ac eorum quae eo pertinent historia (1566). In dezelfde bijdrage publiceert en commenteert schrijver een document (gevonden in dezelfde bundel als het voorgaande stuk) van een andere Rembert Dodoens, nml. de verkwistende zoon van de grote botanicus: een schuldbekentenis ten bedrage van 12 florijnen op naam van Plantin (26 september 1580). Dr. A. Louis heeft ook nog een paar meer algemene studies gewijd aan de Mechelse geleerde: La vie et l'oeuvre botanique de R. Dodoens (Bulletin de la Société royale de Botanique de Belgique, 82, 1950, blz. 271-293) en Rembert Dodoens. Een groot Vlaams | |
[pagina 38]
| |
humanist en wetenschapsmens 1517-1585 (Onze Alma Mater, Leuven, 8, 1954, nr. 2, blz. 1-16); alsmede belicht Bij enkele gebeurtenissen uit het leven van Rembert Dodoens (Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, LIV, 1950, blz. 158-162). De hr. Th. Hogers Jr behandelt in een korte nota Een onjuiste reproductie in een voortreffelijk boek (De Gulden Passer, 31, 1953, blz. 117-119), d.w.z. de onjuiste afbeelding in de Bibliotheca Belgica van een drukkersmerk van de Antwerpse typograaf Jan van Loe in de uitgave van een werk van Dodoens. Tenslotte dient gewezen op A. Schierbeek, Bloemlezing uit het Cruydt-Boeck van Rembert Dodoens ('s-Gravenhage, De Hofstad, 1954; 166 blz., ill.). | |
J. Dousa Sr.Jonker Jan van der Does, heer van Noordwijk (1545-1604), heeft een indrukwekkend oeuvre nagelaten: publicaties van klassieke auteurs, gedichtenbundels, studies over de geschiedenis van het middeleeuws Holland. Aan één bepaald facet van zijn bedrijvigheid komt Dr. B.A. Vermaseren een uitvoerige studie te wijden: De werkzaamheid van Janus Dousa Sr. (†1604) als geschiedschrijver van Holland (Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, 69, 1954, blz. 49-107), met een reeks interessante bijlagen (brieven). Tal van werken, verschenen bij Plantin en de Raphelengen, komen hier ter sprake. | |
A. van DyckDe beroemde schilder Antoon Van Dyck heeft minder drukke betrekkingen onderhouden met het Plantijnse huis dan zijn leermeester P.P. Rubens, doch niettemin heeft ook hij enkele sporen nagelaten in het Plantijns archief. Hierover wordt uitgewijd door F. Van den Wijngaert, Antoon Van Dyck en het Plantijnse Huis (De Gulden Passer, 24, 1946, blz. 33-40). | |
[pagina 39]
| |
L. FromondusLibertus Fromondus (Froidmont), hoogleraar te Leuven, heeft bij de Moretussen verschillende strijdschriften uitgegeven (o.m. tegen de theorie van Copernicus). Hij was tevens de uitgever en eerste verdediger van het beroemde en beruchte werk Augustinus van Cornelius Jansenius: A. Roets, Libertus Fromondus (1587-1653) en het kerkelijk gezag (Sacris Erudiri, II, 1949, blz. 335-366). Bij de Moretussen verscheen eveneens zijn Meteorologicorum libri sex, waarin o.m. een vrij eigenaardige theorie over de getijden voorkomt. Deze theorie wordt ontleed door D. Burger, Two dissertations on the tides in the 17th. century (Janus, XLVI, 1957, blz. 41-45). | |
F. GalleDe grote graveur en intiem vriend van Plantin heeft o.m. een paar platenalbums met afbeeldingen van geleerden uitgegeven: Virorum doctorum de disciplinis bene merentium effigies XLIII, 1572; Imagines L doctorum virorum qui bene de studiis literarum meruere, 1587. Over deze platenalbums handelt de heer M. Bataillon in een belangwekkende studie waarbij hij én het aandeel onderzoekt dat Arias Montanus heeft gehad in het tot stand komen van deze werken én uit de keuze van portretten Galle's godsdienstige gezindheid zoekt af te leiden (= ideaal van verdraagzaamheid): Philippe Galle et Arias Montano. Matériaux pour l'iconographie des savants de la renaissance (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, II, 1942, blz. 132-160). Men is geneigd te besluiten dat Galle, net zoals Plantin, heeft behoord tot de volgelingen van het ‘Huis der Liefde’ of minstens tot de aanhangers van Barrefelt. Filips Galle heeft, nadat Antwerpen de zijde van de opstandelingen had gekozen, een ‘actualiteitsbericht’ laten verschijnen over het tijdsgebeuren in de Nederlanden. Het wordt bestudeerd door Dr. B.A. Vermaseren, De Antwerpse graveur Filips Galle en | |
[pagina 40]
| |
zijn kroniekje over de opstand (1579) (De Gulden Passer, 35, 1957, blz. 139-147)Ga naar voetnoot(11). | |
J. Goropius BecanusJoannes Goropius Becanus heeft in het leven van Plantin een niet onaanzienlijke rol gespeeld: hij heeft hem als dokter bijgestaan toen, in 1555, de jonge boekbinder het slachtoffer werd van een overval op de Meirbrug, en hij behoorde tot de geldschieters waarmede Plantin in 1563 een vennootschap aanging. Hij was tevens de auteur van een paar werken die door Plantin werden gedrukt: de Origines Antwerpianae (1569) en de Opera non edita (1580). Aan deze Antwerpse dokter-humanist en de inhoud en betekenis van zijn werken, wijdde Dr. P.C. De Brouwer een beknopte maar interessante notitie: Joannes Goropius Becanus. Een der Brabantse humanisten uit de zestiende eeuw (Brabantia, 2, 1953, blz. 270-281). Het wil ons evenwel voorkomen dat de schrijver geen kennis heeft gehad van de gegevens, die Max Rooses, in zijn studies over Plantin, verstrekt over deze vriend van de aartsdrukker. In elk geval wordt geen woord gerept over de vriendschap tussen de drukker en de geneesheer, terwijl Dr. De Brouwer eveneens heenglijdt over het probleem van de overlijdensdatum opgeworpen door Max Rooses: 28 juni 1572 geeft Goropius' grafschrift, doch uit de Plantijnse correspondentie blijkt dat de dokter-humanist nog in april 1573 in leven was, zodat Rooses voorstelt 28 juni 1572 te veranderen in 28 juni 1573. | |
GranvelleAntoon Perrenot van Granvelle is ongetwijfeld een der hoofdfiguren uit de geschiedenis der Nederlanden in het midden van | |
[pagina 41]
| |
de 16e eeuw. Alhoewel de onderscheidene facetten van zijn veelzijdige bedrijvigheid het onderwerp hebben uitgemaakt van talrijke bijdragen, was tot nog toe geen algemene studie verschenen over het leven en de activiteit van deze grote staatsman en voorname maecenas. Inderdaad een gewaagde onderneming, precies wegens de veelzijdigheid van het optreden van deze trouwe dienaar van de Habsburgers. Dr. M. Van Durme heeft nochtans het waagstuk aangedurfd en zodoende een belangrijke leemte gevuld in de historische literatuur nopens de Nederlanden in de 16e eeuw, met zijn voortreffelijke en omvangrijke biografie: Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en van Filips II (1517-1586) (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, nr. 18; Brussel, Paleis der Academiën, 1953; XXXIV-417 blz., ill.). Voor de bijdragen over Granvelle door Dr. Van Durme en anderen gepubliceerd tussen 1943-1953, verwijzen we naar de bibliografische opgaven in dit standaardwerkGa naar voetnoot(12). Een Spaanse vertaling zag in 1957 het licht: M. Van Durme, El cardenal Granvela (1517-1586). Imperio y revolucion bajo Carlos V y Felipo II (Barcelona, Editorial Teide, 1957; XV-437 blz.). Een beknopte samenvatting van het leven en de betekenis van Granvelle heeft M. Van Durme, onder de titel Granvelle als politicus en maecenas, gepubliceerd in Streven, VI, 1953, blz. 108-113Ga naar voetnoot(13), terwijl eveneens van zijn hand nog verschenen Notes sur la correspondance de Granvelle conservée à Madrid (Bulletin de la Commission royale d'histoire, CXXI, 1956, blz. 25-83) en Quelques notes sur deux livres manuscrits de Granvelle (Gutenberg Jahrbuch 1957, blz. 142-145), nl. een getijdenboek uitgevoerd te | |
[pagina 42]
| |
Brussel in 1531-1532 voor de vader van de kardinaal, thans bewaard in het British Museum, en een Biblia quae moralizata dicitur van de 15e eeuw, thans in het VaticaanGa naar voetnoot(14). Antoon Perrenot van Granvelle heeft tevens een belangrijke rol gespeeld in het leven van Plantin. Dit aspect van het optreden van de prelaat en staatsman heeft Dr. Van Durme in een paar afzonderlijke studies verwerkt, die we reeds in een ander verband aanhaaldenGa naar voetnoot(15). We hebben echter een aantal nog onuitgegeven brieven en documenten kunnen vinden, die nieuw licht werpen op de vroegste betrekkingen tussen de prelaat en de drukker: L. Voet, Plantin en de kring van Granvelle. Enkele nog onuitgegeven brieven en documenten, in deze aflevering van De Gulden Passer (zie eveneens hierna onder S. Pighius). De kardinaal was eveneens een vriend van Fulvio Orsini. Door zijn bemiddeling heeft Plantin verscheidene werken van de Romeinse humanist uitgegeven. Hierover verstrekt Dr. M. Van Durme nadere gegevens in Le cardinal de Granvelle et Fulvio Orsini (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, XII, 1950, blz. 324-331). | |
J. GrévinDe geneesheer-dichter Jacques Grévin, die, alvorens te Turijn in 1570, op amper 32-jarige leeftijd, te overlijden, er reeds was in geslaagd een grote faam te verwerven, behoort tot de geschiedenis van de Franse Renaissance. Doch in de jaren 1567-1568 heeft Grévin in Antwerpen gewoond en er o.m. voor Plantin enkele werken geschreven of vertaald. Daarom verdiende de Franse geneesheer hier vermeld te worden naar aanleiding van de studie van B. Récatas, L'humanisme de Jacques Grévin, médecin et poète de la Pléade (Université libre de Bruxelles, Annuaire de l'Institut de Philologie et d'Histoire | |
[pagina 43]
| |
Orientales et Slaves, XII, 1952; Mélanges Henri Grégoire, blz. 381-400). Grévin heeft eveneens een notitie gekregen in de Dictionnaire des lettres françaises, geciteerd bl. 25. | |
H. GrotiusOver het leven en de werken van de grote Nederlandse jurist zijn in de jongste jaren talloze studies verschenen. Enkel wensen we hier te wijzen op het monumentale werk van J. Ter Meulen en P.J.J. Diermanse, Bibliographie des écrits imprimés de Hugo Grotius (Den Haag, Martinus Nijhoff, 1955; 708 blz.) waarin o.m. verscheidene Raphelengius-uitgaven worden beschreven. | |
L. GuicciardiniDe beroemde Descrittione di tutti i Paesi Bassi van Ludovico Guicciardini wacht nog steeds op een kritische heruitgave. In afwachting kunnen de belangstellenden kennis nemen met het werk via geannoteerde excerpten: Belgique 1567. La Description de tout le Pays-Bas par Messire Ludovico Guicciardini. Textes présentés et annotés par Paul Ciselet et Marie Delcourt (Collection nationale, 3e reeks, nr. 32. Brussel, Office de Publicité, 1943; 83 blz.), naar de Franse uitgave verschenen in 1567 bij Willem Silvius te Antwerpen. Ludovico Guicciardini komt eveneens uitvoerig ter sprake in een verhandeling van M. Battistini, die evenwel meer in het bijzonder de broeder van Ludovico, Giovan Battista Guicciardini, behandelt, die van 1527 tot zijn dood (vóór 1589) in de Nederlanden heeft geleefd, na de krach van zijn firma in 1543 zich inzonderheid met cartografie inliet, en tevens - van 1559 tot 1577 - als inlichtingsagent optrad van de hertogen van Florentië: Lettere di Giovan Battista Guicciardini a Cosimo è Francesco de Medici scritte dal Belgio dal 1559 al 1577 (Bibliothèque de l'Institut historique belge de Rome, fasc. II. Brussel-Rome, Academia Belgica, 1950; 407 blz., ill.). | |
[pagina 44]
| |
Zeer belangwekkende gegevens over het verblijf van de Florentijnse schrijver te Antwerpen, en overigens opgedolven in het Antwerps stadsarchief, worden verstrekt door Drs. E.J. Roobaert, Nieuwe gegevens over Calvete de Esterella en L. Guicciardini uit de rekeningen van de Antwerpse magistraat (Bijdragen tot de geschiedenis, inzonderheid van het oude hertogdom Brabant, 3e reeks, 10e deel, 41e jg., 1958, blz. 68-94). Enkele details over het werk van Guicciardini in A. Buchet, Le duché de Limbourg et les Pays d'Outre-Meuse au XVIe siècle d'après la carte inédite de Sgrooten et les ‘Descriptions’ de Guichardin et de Fusch (Verviers, 1950) en O. De Smedt, Traduttore, traditore. Rondom een detail uit Guicciardini's Beschrijving van Antwerpen (Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, II, 1948, blz. 248-250). | |
P. HeuterusPontus Heuterus, met zijn ware naam de Heviter (1533-1602), heeft o.m. in 1581 bij Plantin een voor de geschiedenis en ontwikkeling van de Nederlandse taal uiterst belangrijk werk laten verschijnen, de bekende Nederduitse Orthographie, waarover Dr. L. Van den Branden handelt in zijn overzichtsstudie Het streven naar de verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 77; 1956). Een beknopte biografische nota over de geleerde verscheen van de hand van C. Vanderstraeten, Pontus Heuterus (Het Oude Land van Loon, VI, 1951, blz. 1-5). Een bepaald werk van de Heviter maakte het onderwerp uit van de studie van W. Lampen, Pontus de Huyter en zijn gedicht over de martelaren van Gorcum (Bijdragen voor de geschiedenis van de provincie der Minderbroeders in de Nederlanden, XIV, 1953, blz. 218-233). | |
P. HeynsPieter Heyns, de bekende Antwerpse schoolmeester uit de ‘Lauwerboom’, vriend van Plantin, heeft verscheidene school- | |
[pagina 45]
| |
werkjes geschreven. Hieronder behoort ook een rekenboekje dat door de heer Colin Clair in het British Museum te Londen werd teruggevonden (uitgave Jan van Waesberghe, 1561): A secret of the Laurel-tree unveiled. Another ‘rekenboeck’ comes to light (De Gulden Passer, 33, 1955, blz. 36-41). | |
J.B. HouwaertVan de bekende Brusselse humanist Jan-Baptist Houwaert heeft Plantin talrijke werken verzorgd. Enkele dier uitgaven komen ter sprake in Dr. W. Van Eeghem, Iohan Baptista Houwaert, de prachtlievende in Biobibliographica X-XV (Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1957), blz. 285-291. Over de vruchtbare dichter zie men eveneens nog F. Van Vinckenroye, De refreinen van J.B. Houwaert (De Nieuwe Taalgids, 49, 1956, blz. 41-46). | |
H. JuniusDe Nederlandse geneesheer Hadrianus Junius (1511-1575) heeft jarenlang gewerkt aan een geschiedenis van Holland, die tenslotte, onder de titel Batavia, dertien jaar na zijn dood, in 1588, te Leiden bij Plantins schoonzoon, F. Raphelengius, verscheen. De genesis van dit werk beschrijft B.A. Vermaseren, Het ontstaan van Hadrianus Junius' Batavia (1588) (Huldeboek P. Dr. Bonaventura Kruitwagen, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1949), blz. 407-426. De Batavia, alsmede de Nomenclator omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans (waarvan de talrijke drukken - 1567, 1568, 1577, 1583, 1585, 1611 - eveneens bij Plantin of de Raphelengen verschenen), zijn o.m benut geworden door Kiliaan: men zie aldaar. | |
C. KiliaanIn de geschiedenis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse woordenboeken, neemt de proeflezer van Plantin een plaats | |
[pagina 46]
| |
in van uitzonderlijke betekenis. In bijna iedere historische studie over onze taal krijgen we een min of meer uitvoerige behandeling van Kiliaans opvattingen en methodes - en wordt hiermede tevens een steentje bijgebracht tot een betere kennis van enkele Plantijnse drukken. Zo heeft o.m. prof. R. Verdeyen in zijn uitgave van Het naembouck van 1562. Tweede druk van het Nederlands-Frans woordenboek van Joos Lambrecht (Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Liège, fasc. XCVIII. Luik, Faculté de Philologie et Lettres-Parijs, Lib. E. Droz, 1945; CXXXII-258 blz.) zorgvuldig de verhouding nagegaan tussen het Naembouck en het Etymologicum van Kiliaan (alsmede de Thesaurus Theutonicae Linguae, het Plantijns woordenboek dat het Etymologicum is voorafgegaan)Ga naar voetnoot(16). Tevoren, in 1943, had prof. Dr. C.G.N. De Vooys zorgvuldig bestudeerd en gedetailleerd Duitse woorden in Kiliaen's Etymologicum (Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1943, blz. 727-772). Van zijn kant heeft Dr. G. De Smet in een aantal bijdragen de invloed nagegaan die de werken van Hadrianus Junius, de Hollandse geneesheer, historicus en taalkundige, hebben uitgeoefend op Plantins proeflezer - werken die zelf eveneens als adres ‘ex Officina Plantiniana’ dragen: Kiliaan en de Batavia van Hadrianus Junius. Een bijdrage tot de wordingsgeschiedenis en de kritiek van Kiliaans woordenboeken (Handelingen der Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, VIII, 1954, blz. 61-73); Invloed van Junius' Batavia op Kiliaans woordenboek (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, LXXIV, 1956, blz. 44-59); Kiliaan en de Hollandse en Brabantse dialektwoorden uit Junius' Nomenclator (Handelingen der Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XI, 1957, blz. 25-34). Anderzijds bestudeerde dezelfde geleerde Een Duitse bron van | |
[pagina 47]
| |
Kiliaens woordenboek (Wetenschappelijke Tijdingen, 17, maart-april 1957, nr. 3, kol. 201-206), te weten Michaelis Beutheri Carolopolitae Franci Fastorum libri duo (Bazel, J. Oporinus, 1554). L. de Man tenslotte handelde over Lexicografisch kleingoed; het ‘Lovaniense’ in Kiliaen's Etymologicum (Leuvensche Bijdragen, XXXVII, 1947, blz. 10-17). De invloed door Kiliaan uitgeoefend op de vorming van de Nederlandse taal wordt in zijn algemeen kader geplaatst door Dr. L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16e eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 77; 1956). | |
D. LampsonIn de stad Brugge heeft de wieg gestaan van enkele grootmeesters onder de humanisten en kunstenaars van de 16e eeuw - en o.m. van Dominicus Lampson. Doch het is niet zonder reden dat een Luikse geleerde, de heer Jean Puraye, ons, in een voortreffelijke studie, de biografie heeft geschonken van Dominique Lampson, humaniste, 1532-1599. Avec préface de Marie Delcourt (Brugge, Desclée de Brouwer, 1950; 119 blz., ill.)Ga naar voetnoot(17). Inderdaad heeft de Brugse filoloog, dichter en schilder, als secretaris van de prinsbischoppen van Luik, een grote rol gespeeld in het geestesleven van de ‘vurige stede’. Een speciale vermelding verdient wel het feit dat het Lampson is die de Pictorum aliquot celebrium Germaniae Inferioris effigies (Antwerpen, weduwe van Hieronymus Cock, 1572), de zo uiterst belangrijke portrettenreeks van vooraanstaande schilders uit de Nederlanden, heeft verzorgdGa naar voetnoot(18). | |
[pagina 48]
| |
De heer Puraye maakt het eveneens aannemelijk dat Lampson de tekeningen heeft geleverd voor de oorlogsmachines afgebeeld in de Plantijnse edities van het Poliorceticon van Justus Lipsius (1596, 1599, 1605-1606, 1625)... Lampson was een intiem vriend van Lambert Lombard, in zijn tijd beschouwd als een der voornaamste schilders van de Nederlanden, en bezorgde diens biografie: Lamberti Lombardi apud Eburones pictoris celeberrimi vita (Brugge, H. Goltzius, 1565). J. Hubaux en J. Puraye hebben van dit werk een vertaling bezorgd: D. Lampson, Lamberti Lombardi... vita. Traduction et notes (Revue belge d'archéologie et d'histoire de l'art, XVIII, 1949, blz. 53-78, ill. Eveneens afzonderlijk verschenen: Luik, Gothier, 1949; 32 blz.). Een bepaalde episode in het leven van de Brugse geleerde bestudeerde S. Sulzberger, Dominique Lampsonius et l'Italie (Miscellanea Gessler, 1948, blz. 1187-1189). | |
J. LernutiusJan Lernout, zich noemend Janus Lernutius, geboren te Brugge in 1545 en aldaar overleden in 1619, mag beschouwd worden als één van de voornaamste zestiendeeuwse neo-Latijnse dichters van de Zuidelijke Nederlanden. Nochtans waren het leven en de werken van deze intieme vriend van Justus Lipsius betrekkelijk weinig bestudeerd geworden, en diende men zich nog altijd te behelpen met het op zichzelf verdienstelijk maar al te beknopt artikel van L. Roersch in de Biographie Nationale. Het doctoraal proefschrift aan de Rijksuniversiteit te Gent van H. van Crombruggen, Janus Lernutius (1545-1619). Een biografische studie (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, XVII, nr. 23; Brussel, 1955; 209 blz.) vult deze leemte. Schrijver heeft zich, zoals trouwens de titel te kennen geeft, beperkt tot de biografie van zijn held en het literair-historisch aspect van Lernutius' dichtwerk buiten beschouwing gelaten. | |
[pagina 49]
| |
Wel echter heeft hij de literaire productie van Lernutius zorgvuldig geïnventariseerd en beschreven, en waar het mogelijk was de typografische wordings- (en eventueel lijdens-) geschiedenis van deze werken gedetailleerd. Deze nota's vormen een zeer degelijk geheel, dat de specialisten grote diensten zal bewijzen. Ook de bibliografen van de Plantijnse drukken kunnen hier het één en ander vinden - alhoewel de verhoudingen tussen Lernutius en de meesters van De Gulden Passer, inzonderheid Jan I en Balthasar I Moretus, toch meer negatief dan positief zijn geweest, d.w.z. meer in het teken stonden van afgewezen dan van aangenomen en gedrukte handschriften! Niet de geringste verdienste van het werk van Dr. van Crombruggen schuilt in het feit dat hij zorgvuldig de voornaamste bibliotheken en archieven van België en Nederland en van Londen en Parijs heeft nagepluisd en hierbij een rijke oogst aan nog niet bekende documenten heeft gewonnen. Het Museum Plantin-Moretus o.m. heeft een zeer omvangrijke bijdrage kunnen leveren. Deze nieuwe gegevens werden ten dele in appendix gepubliceerd: een 34 brieven, akten en soortgelijke documenten (waarvan 8 uit de archieven van het Museum Plantin-Moretus, nl. nr. 21, brief van J. Moretus aan Lernutius, 5 juni 1598; nr. 25, brief van Hubertus Audeiantius aan B, Moretus, 1 juni 1606; nr. 26, brief van Lernutius aan B. Moretus, 6 juni 1606; nr. 27, brief van B. Moretus aan Lernutius, 27 juni 1606; nr. 28, brief van B. Moretus aan N. Oudartus, 12 december 1606; nr. 29, brief van B. Moretus aan Lernutius, 9 januari 1607; nr. 30, brief van B. Moretus aan H. Audeiantius, 9 januari 1607; nr. 33, verzen van Lernutius bij de dood van N. Oudartus, 1608). Het werk wordt besloten met de uitgave van de Manes Catulli, sive ad omnia eiusdem Catulli Epigrammata Parodiae, een 116 parodieën van Lernutius en zijn vriend Giselinus die rond 1584 waren bijeengebracht en klaargemaakt voor een uitgave. Doch het is toen zover niet gekomen: de Manes Catulli hebben dienen te wachten op Dr. van Crombruggen vooraleer, naar een handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, uit een (onverdiende) vergetelheid te worden gehaald. Vermelden we eveneens, in verband met Janus Lernutius: | |
[pagina 50]
| |
A.P. Braakhuis, Daniel Joncky's Roselijns oochies vergeleken met de Ocelli van Janus Lernutius (De Nieuwe Taalgids, XLV, 1952, blz. 147). | |
L. LessiusLeonardus Lessius, de grote theoloog der Contra-Reformatie in de Nederlanden, werd op 1 october 1554 te Brecht geboren (overleden in 1623). Ter gelegenheid van deze 400e verjaardag werden te Leuven en Antwerpen enkele feestzittingen en een tentoonstelling gehouden, terwijl tal van publicaties het leven en de werken van de vruchtbare Jezuïetenauteur belichtten (algemeen overzicht van de feestelijkheden en analyse van de studies: Dr. P. Grootens in Ons Geestelijk Erf, XXIX, 1955, blz. 422-424). Plantin en de Moretussen behoorden tot de voornaamste uitgevers van Lessius, zodat we in de onderscheidene bijdragen gewijd aan de theoloog voortdurend hun naam terugvinden. Het tijdschrift Bijdragen uitgegeven door de Philosophische en Theologische Faculteiten der Nederlandse en Zuid-Nederlandse Jezuïeten wijdde een belangrijk deel van jg. 15, 1954, aan de Brechtse geleerde, met o.m. de bijdragen van F. de Rademaeker, De perfectionibus moribusque divinis van Lessius (blz. 235-255); J. de Fraine, Lessius' leer over de inspiratie der H. Schrift (blz. 256-271); A. Ampe, De mystieke diepgang van Lessius' leven en leer (blz. 272-306). Pater A. Ampe liet op deze studie nog uitvoerige en interessante Marginalia Lessiana volgen (Ons Geestelijk Erf, XXVIII, 1954, blz. 329-373; XXIX, 1955, blz. 6-29). Lessius heeft zich eveneens met geneeskunde en gezondheidszorg ingelaten en o.m. in 1613, in de Officina Plantiniana, het Hygiastion seu vera ratio valetudinis bonae et vitae uitgegeven. Hierover handelt Dr. P. Boeynaems, De eubiotiek van Lessius of Lessius' opvatting van de gezondheidszorg (Sint-Lucasblad, 1955, blz. 126-139). De mystieke inslag in Lessius' werk komt ter sprake bij Dr. J. Andriessen, Mystiek bij enkele Nederlandse Jezuïeten der XVIIe eeuw (Ons Geestelijk Erf, XXIX, 1955, blz. 271-301), meer in het bijzonder blz. 274-276. | |
[pagina 51]
| |
S. De Smet S.J. schreef voor het groot publiek Geheim aanbod. Leonardus Lessius 1554-1623 (Leuven, Bibliotheca Alphonsiana, 1955; 50 blz.). De Marginalia Lessio-Jansenia van L. Ceyssens (Bijdragen tot de Geschiedenis inzonderheid van het oude hertogdom Brabant, 3e reeks, 10, 41e jg., 1958, blz. 95-142) hebben meer betrekking op de lotgevallen van Lessius na zijn dood, d.w.z. de strijd tussen de voor- en tegenstanders van de heiligverklaring van de theoloog. | |
J. LipsiusIn 1949 schonken L. Van der Essen en H.F. Bouchery onder de vrij eigenaardige titel Waarom Justus Lipsius gevierd? (Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, XI, nr. 8, 1949; 70 blz.)Ga naar voetnoot(19) een overzicht en inzonderheid een merkwaardig bibliografisch status questionis over het leven en de werken van de grootste humanist van de Zuidelijke NederlandenGa naar voetnoot(20). Een paar bijdragen die we daar niet vermeld vonden: A.M. Berryer, Le quatrième centenaire de Juste Lipse (Revue générale belge, 1947, blz. 874-889) en J. Vandenberghe, Auto- | |
[pagina 52]
| |
biographie van Justus Lipsius. Vertaling uit het Latijn (Overijsche, Davidsfonds, 1947; 16 blz., ill.). Sedertdien is de belangstelling voor het leven en de werken van Justus Lipsius geenszins geluwd. In De Gulden Passer verschenen o.m. nog een paar bijdragen over de grote Vlaamse humanist. Van het grootste belang voor de religieuse houding van J. Lipsius - en Christoffel Plantin - is de uitgave van Een brief van Adriaan Saravia over Lipsius en ‘Het Huis der Liefde’ door H. Van Crombruggen (De Gulden Passer, 28, 1950, blz. 110-117). Anderzijds besprak Massimo Colesanti, La data di composizione delle ‘Variae Lectiones’ di Giusto Lipse (De Gulden Passer, 30, 1952, blz. 24-37). In Wetenschappelijke Tijdingen, 11, 1951, kol. 373 verscheen een nota van enkele regels over Iets over Justus Lipsius en het Frans (= zijn gebrekkige kennis van de Franse taal zoals hij zelf heeft bekend in De Constantia). Dr. M.A. Nauwelaerts antwoordde hierop en zette de puntjes op de i in Nogmaals Justus Lipsius en het Frans (Wetenschappelijke Tijdingen, 11, 1951, kol. 398). Verder kunnen we citeren: E. Rosen, The correspondence between Justus Lipsius and Thomas Seget (Latomus, VIII, 1949, blz. 63-67): over de data van een paar brieven gewisseld tussen Lipsius en de Schotse dichter T. Seget. J. Fabri, Autour de l'Année Sainte. Le pèlerinage ‘jubilaire’ de Juste Lipse pour l'Année Sainte 1600 (Les études classiques, XVIII, 1950, blz. 258-268). C.O. Brink, Justus Lipsius and the text of Tacitus (The Journal of Roman Studies, XLI, 1951, blz. 32-51). J. Lopez de Toro, Arias Montano escribi a Justo Lipsio y a Juan Moreto (Revista de Archivos, Bibliothecas y Museos, LX, 1954, blz. 533-543). L. Antheunis, Een onuitgegeven brief van Justus Lipsius aan Erycius Puteanus (Bijdragen tot de Geschiedenis, XXXVIII, 1955, blz. 200-204) [= 21 october 1602]. G. Oestreich, Justus Lipsius in sua re. Formen der Selbstdarstellung. Analekten zu einer Geschichte des literarischen Selbstporträts (Festgabe Fritz Neubert. Berlin, Duncker und Humblot, 1956, blz. 291-311). | |
[pagina 53]
| |
E.C. Dunn, Lipsius and the art of letter-writing (Studies in the Renaissance, III, 1956, blz. 145-156). G.E. Ferrari, Le imagini dei grandi scrittore nelle biblioteche (Rievocando un capitolo del Lipsio dopo tre secoli e mezzo) (Academie e Biblioteche d'Italia, XXV, 1957, blz. 98-106): over het werk van J.L., De bibliothecis syntagma (Officina Plantiniana, 1607). De algemene draagwijdte van een drietal studies over Lipsius' filosofische opvattingen wordt duidelijk omlijnd in de titel: Hans Hescher, Justus Lipsius, ein Vertreter des christlichen Humanismus in der katholischen Erneuerungsbewegung des 16. Jahrhunderts (Jahrbuch für das Bistum Mainz, 1951-1954, blz. 196-231); G. Oestreich, Justus Lipsius als Theoretiker des neuzeitlichen Machtstaates (Historisches Zeitschrift, 181, 1956, blz. 31-78); Jason Lewis Saunders, Justus Lipsius: The philosophy of Renaissance Stoicism (New York, Liberal Arts Press, 1955; XVIII-228 blz.). | |
M. LobeliusMathias de l'Obel (Lobel) behoort, samen met Dodoens en Clusius, tot het triumviraat van de grote Vlaamse botanici der 16e eeuw. Op zijn naam wordt o.m. geplaatst de Stirpium seu Plantarum Icones verschenen bij Plantin in 1581. Maar in Considérations historiques sur une flore pseudo-lobélienne (Bulletin van de Rijksplantentuin te Brussel, Jubileumdeel Walter Robyns, XXVII, 1957, blz. 317-326), bewijst Dr. A. Louis dat de eer van dit botanisch platenalbum niet toekomt aan Lobelius: het gaat hier om een persoonlijk initiatief van Plantin. Lobelius heeft eveneens een notitie gekregen in de Dictionnaire des lettres françaises, geciteerd blz. 25. | |
A. MasiusAndreas Masius was een der beste kenners van Oosterse talen van de 16e eeuw en had als zodanig o.m. een werkzaam aandeel aan de Biblia Polyglotta. Ook andere van zijn studies en tekst- | |
[pagina 54]
| |
uitgaven - o.m. verscheidene Syriak-documenten - werden uitgegeven door Plantin. Over het leven en de werken van deze grote geleerde handelt Prof. H. De Vocht in een zeer interessante studie: Andreas Masius (1514-1573) (Miscellanea Giovanni Mercati, IV. Citta del Vaticano, Bibliotheca Apostolica Vaticana, 1946; blz. 425-441). | |
G. MercatorPlantin heeft tal van kaarten verkocht van Gerard Mercator. Dit aspect van beider activiteit komt o.m. ter sprake in de studie van Mr B. van 't Hoff, De oudste atlassen van de Nederlanden; een merkwaardige atlas van Mercator in het stadsarchief van 's-Hertogenbosch (De Gulden Passer, 36, 1958, blz. 63-87). De Oost-Vlaamse stad Sint-Niklaas kan zich verhovaardigen op het bezit van een merkwaardige verzameling ‘Mercatoriana’, in hoofdzaak bijeengebracht door de Mercator-specialist J. Van Raemdonck. Over deze verzameling publiceerde de conservator van het Oudheidkundig Museum van Sint-Niklaas, A. Buvé, enkele artikels: La collection mercatorienne du Musée du Cercle archéologique du Pays de Waes (Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, LVIII, 1952, blz. 53-63), In het Oudheidkundig Museum te Sint-Niklaas: de atlassen van Mercator (Oost-Vlaanderen, V, 1956, blz. 68-69) (overzicht van de atlassen van Mercator tentoongesteld in het Oudheidkundig Museum), De Mercatorverzameling in het teken van de Oudheidkundige Kring van het Waasland, het Oudheidkundig Museum, het Astronomisch Complex van Sint-Niklaas-Waas. La collection mercatorienne dans le cadre du Cercle Archéologique du Pays de Waes, du Musée Archéologique, du Complexe Astronomique de Saint-Nicolas-Waes (Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, 61, 1957, blz. 197-228) (met o.m. de uitgave van drie brieven van Mercator, 1539/40-45, betrekking hebbend op de vervaardiging van astronomische instrumenten). Mercator heeft een groot deel van zijn leven doorgebracht te Duisburg. De Rijnlandse stad heeft in 1950 een tentoonstelling | |
[pagina 55]
| |
gewijd aan deze vooraanstaande burger; waarbij een catalogus werd gepubliceerd: Mercator-Gedächtnis-Ausstellung Duisburg 1950 (Duisburg, Niederrheinisches Museum, 1950; 15 blz.). Bepaalde produkten en bepaalde facetten van de bedrijvigheid van Mercator hebben het voorwerp uitgemaakt van belangwekkende studies: J. Keuning, The history of an atlas. Mercator-Hondius (Imago Mundi, IV, 1947, blz. 36-62); B. Kyewski, Ueber die Mercatorprojektion (Erdkunde, Archiv für wissentschaftliche Geographie, V, 1951, blz. 97-105); J. Benzing, Hatte Gerhard Mercator zu Duisburg eine Druckerei? (Gutenberg Jahrbuch 1951, blz. 134-139; R.A. Skelton, Les relations anglaises de Gerard Mercator (Bulletin de la Société royale de Géographie d'Anvers, LXVI, 1953, blz. 3-10) (over de betrekkingen van Mercator met de Engelse geografen en inzonderheid met Dr. John Dee); R. Kirmse, Die grosze Flandernkarte Gerhard Mercators (1540) - ein Politicum? (Duisburger Forschungen, 1, 1957, blz. 1-44). Tenslotte mag nog, volledigheidshalve, worden gewezen op het leven van Mercator verhaald voor de jeugd: F. Rombaut, Geeraard Mercator (Ken uw volk nr. 5; Leuven, ‘De Pijl’, 1944; 110 blz.). | |
J. MolanusJoannes Molanus (Vermeulen) (Rijsel, 1533 - Leuven, 1585) publiceerde het Martyrologium Usuardi dat verscheidene edities kende (Leuven, 1568 en 1573; Parijs, 1583; Antwerpen, 1583). Zijn nota's voor een heruitgave bleven door zijn dood liggen. Baronius, de beroemde Italiaanse geleerde en latere kardinaal, wenste deze te laten publiceren, doch in een brief van 17 mei 1588 verontschuldigde zich H. Gravius, de bekende Leuvense hoogleraar en vriend van Molanus, de overeenkomst te hebben geannuleerd die hij reeds met Plantin had getroffen voor een dergelijke heruitgave: de annotaties van Molanus konden niet wedijveren met deze van Baronius zelf. Aldus P. Grosjean, Sur les éditions de l'Usuard de Jean Molanus (Analecta Bollandiana, LXX, 1952, blz. 327-333). | |
[pagina 56]
| |
C. MusiusCornelis Musius (1500-1572), priester-humanist (van wie o.m. bij Plantin een werk verscheen), is evenwel vooral bekend door zijn marteldood te Leiden door Willem Van der Marck en diens handlangers. Over zijn persoon, zijn werken en zijn gruwelijk einde verschenen in de jongste jaren een paar studies: A. Van Dijk, Cornelius Musius, een Delftse martelaar van 1572 (Batavia Sacra. Utrecht, Het Spectrum, 1948; 72 blz.) en vooral P. Noordeloos, Cornelis Musius [Mr Cornelis Muys], pater van Sint Agatha te Delft, humanist, priester, martelaar (Utrecht-Antwerpen, Het Spectrum, 1955; 328 blz.). Aan te vullen met P. Noordeloos, De geschriften van Cornelis Musius (Haarlemse bijdragen, LXIV, 1956-7, blz. 76-101). Van Musius zijn betrekkelijk veel portretten bewaard, waarvan zich één - door een anoniem meester van de 16e eeuw - in het Museum Plantin-Moretus bevindt (vermeld door Noordeloos, Corn. Musius, blz. 266). Het schilderij heeft echter niet behoord tot de oorspronkelijke verzamelingen van Plantin en de Moretussen, maar werd in 1899 aangekocht van een Nederlands verzamelaar. Over de dood van Musius kan men eveneens nog raadplegen: P. Noordeloos, De brief aan heer P. Taphaeus over de marteldood van Musius (Haarlemse bijdragen, LXIV, 1956-7, blz. 165-190). | |
J. NemiusMet zijn ware naam Jan Goverts, maar zich noemend Nemius naar de plaats zijner geboorte, 's-Hertogenbosch (Nemius: Van den Bossche)Ga naar voetnoot(21), heeft deze priester-leraar gedichten, brieven en werken nagelaten. De lijst ervan wordt gegeven door Dr. M.A. Nauwelaerts, De geschriften van Joannes Nemius (De Gulden Passer, 28, 1950, blz. 104-109). Enkele ervan werden door Plantin uitgegeven. | |
[pagina 57]
| |
NonniusOnder de meest vooraanstaande geneesheren van Antwerpen in de 16e en 17e eeuw behoorden verscheidene leden van de Spaanse familie Nuñez (verlatijnst tot Nonnius). Het leven en de werken van twee leden van het geslacht, van Alvares (overleden in 1603) en van zijn zoon Ludovicus (ca 1553-1645/46), werden bondig geschetst door Dr. P. Boeynaems, Les Nuñez, famille d'éminents médecins d'origine espagnole à Anvers aux XVI et XVII siècles (XV Congreso internacional de Historia de la Medicina. Madrid, 1956, blz. 229-233). Dr. Boeynaems herinnert er o.m. aan dat Alvarez in 1574 bij Plantin de uiterst zeldzaam geworden Annotationes ad libros duos Francisci Arcaei de recta curandorum vulnerum ratione heeft laten verschijnen en dat Ludovicus een intiem vriend was van Balthasar I Moretus en van diens neef en opvolger Balthasar II; zijn portret, geschilderd door Erasmus Quellin, versiert nog steeds een der zalen van het Plantijnse huis. | |
F. OrsiniEen afbeelding opgedragen aan Fulvio Orsini, vriend en bibliothecaris van Granvelle, in een door Plantin uitgegeven emblemata-bundel van Sambucus, en voorstellend een geleerde temidden zijner boeken, wordt gecommenteerd door H. De La Fontaine Verwey, Een humanist in zijn bibliotheek (Folium, I, 1951, blz. 69-72). Voor een andere studie betrekking hebbend op Orsini (en Plantin): zie onder Granvelle. | |
A. OrteliusDe orthodoxie van de beroemde Antwerpse geograaf en kartograaf Abraham Ortelius (1527-1598) is door de geleerden zeer verscheiden beoordeeld. Dr. R. Boumans heeft het probleem nog eens onderzocht: Was Ortelius katholiek of protestant? | |
[pagina 58]
| |
(Handelingen der Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, VI, 1952, blz. 110-127)Ga naar voetnoot(22). De argumentatie van Dr. Boumans lijkt ons vrij overtuigend toe en zijn besluiten menen we eveneens te mogen bijtreden: ondanks een opvoeding die hem naar de hervorming toedreef, is Ortelius geen protestant geworden. Uiterlijk was en bleef hij katholiek doch zijn religiositeit was algemeen christelijk. Hij is een tijdlang zoniet een volgeling dan toch heel zeker een sympathisant geweest van Hendrik Niclaes en diens heterodoxe ‘Huis der Liefde’. Kortom, zijn godsdienstige overtuiging vertoont praktisch eenzelfde beeld als deze van zijn vriend Christoffel Plantin. In de studie van Mr B. van 't Hoff, De oudste atlassen van de Nederlanden; een merkwaardige atlas van Mercator in het stadsarchief van 's-Hertogenbosch (De Gulden Passer, 36, 1958, blz. 63-87) komen eveneens de kaartenverzamelingen van Ortelius en diens verhouding tot Plantin ter sprake. De Descriptio orbis terrae van Avienus heeft vanzelfsprekend Ortelius, voor zijn studies over de kartografie van de oudheid, grote belangstelling ingeboezemd. Zijn nota's dienaangaande worden gedetailleerd en kritisch onderzocht door Prof. P. Van de Woestijne, L' ‘Apographum Ortelianum’ de la ‘Descriptio orbis terrae’ d'Avienus (Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 33, 1955, blz. 74-87); Encore l' ‘Apographum Ortelianum’ d'Avienus (Ibidem, 35, 1957, blz. 48-54). Het album amicorum van de Antwerpse geleerde wordt thans in het Pembroke College te Cambridge bewaard. Ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Antwerpens Gouden Eeuw’ (Antwerpen, Stedelijke Feestzaal, 1955) heeft het enkele maanden te pronk gestaan in de stad waar het tot stand is gekomen. Deze kans heeft Mej. I. Vertessen, adjunct-conservator van het museum Vleeshuis, niet onbenut gelaten en het album zorgvuldig onderzocht. Haar bevindingen heeft ze thans neergelegd in een belangwekkend artikel: Het Album Amicorum van Abraham Ortelius (Antwerpen, 3, 1957, blz. 98-101). Vermelden we o.m. de afbeelding van de bladzijde door | |
[pagina 59]
| |
Christoffel Plantin in het album gewijd aan ‘mon Abraham Ortels’: een elegant Frans gedichtje, aangevuld met een opdracht in het Latijn, zelf omschreven in het bekende drukkersmerk met de passer, en besloten met een parafrase van Plantins zinspreuk: ‘Le sainct Labeur constant, ouvrant en patience, d'envie et d'envieux surpasse la science’. Op de opdracht van Plantin aan Ortelius kwam Mej. I. Vertessen overigens terug in een afzonderlijke studie: Een onuitgegeven gedicht van Christoffel Plantin in het Album Amicorum van Abraham Ortelius (De Gulden Passer, 36, 1958, blz. 88-90). De briefwisseling van Ortelius werd door zijn neef en erfgenaam Jacob Cools Ortelianus nagelaten aan de Nederlandse kerk in Londen. De kerk werd tijdens de jongste wereldoorlog ernstig beschadigd door bombardementen. Om aan de nodige fondsen voor de wederopbouw te geraken werd de verzameling geveild bij Sotheby te Londen en voor de som van 13.000 pond toegewezen aan de heer O. Fischer, Detroit, U.S.A. (zie Imago Mundi, XII, 1955, blz. 182). Ter gelegenheid van de 75e verjaring van de stichting van de Koninklijke Maatschappij voor Aardrijkskunde van Antwerpen, in 1953, werden enkele plechtigheden georganiseerd, o.m. een academische zitting. De drie toen gehouden lezingen werden opgenomen in het Bulletin de la Société Royale de Géographie d'Anvers, LXVI, 1953. Twee ervan hebben betrekking op Ortelius: A. Perpillou, Ortelius, Ptolemée du XVIe siècle (blz. 11-17) maakt enkele niet onbelangrijke vergelijkingen tussen het werk van Ortelius en van Mercator doch blijft niettemin oppervlakkig. De levensschets door burggraaf Ch. Terlinden, Abraham Ortelius (blz. 18-31) is daarentegen zeer goed gefundeerd en dan ook belangwekkend te noemen. Zelf hebben we in het tijdschrift Antwerpen een vulgariserend overzicht gewijd aan het leven en de werken van de grote Antwerpse geleerde, onder de titel Abraham Ortelius, ‘afsetter van carten’ (Antwerpen, jg. 5, 1959, blz. 46-52)Ga naar voetnoot(23). | |
[pagina 60]
| |
PeirescNicolas de Fabri, heer van Peiresc (1580-1637), raadsheer bij het parlement van Provence, heeft door de wijdvertaktheid van zijn kennissenkring en de drukke briefwisseling die hij met zijn vrienden voerde een internationale bekendheid verworven: over Les correspondants de Peiresc dans les anciens Pays-Bas handelt R. Lebègue (Collection nationale, 3e reeks, nr. 35. Brussel, Office de Publicité, 1943; 80 blz.). Ook de Moretussen worden hier een paar maal vernoemd. Peiresc was eveneens een vriend van Rubens en komt zodoende ter sprake in W. Koninckx, Les amis étrangers de Rubens (Revue générale belge, 1947, blz. 179-189). Over Peiresc kan men eveneens nog raadplegen: A. Merlin, Peiresc (Journal des Savants, 49, 1951); R. Lebègue, État présent des études peiresciennes (Revue archéologique, Parijs, 40, 1952); P. Humbert, Un amateur. Peiresc, 1580-1637 (Parijs, 1953). | |
Cl. PerretClément Perret was een Brussels kalligraaf van wie Plantin een tweetal exercitationes heeft verzorgd: de Exercitatio Alphabetica van 1569 en de Eximiae Peritiae Alphabetum van 1571. Over deze talentvolle schrijfmeester en zijn werken handelt Colin Clair, Clément Perret, calligrapher (The Library, Fifth series, XI, 1956, blz. 50-52). De geleerde onderschrijft aldaar de traditionele opvatting die Perret vroegtijdig laat overlijden - kort na 1571. Doch de heer Colin Clair vond in het album amicorum van Abraham Ortelius een bladzijde geschreven door Clément Perret en gedagtekend 1577: Clément Perret, calligrapher: an addendum (The Library Fifth Series, XIII, 1958, blz. 127-128). | |
[pagina 61]
| |
A. PevernageIn de 16e eeuw heeft het muziekleven in de Nederlanden een laatste internationaal hoogtepunt bereikt - en in dat muziekleven heeft Andries Pevernage (Harelbeke, 1543 - Antwerpen, 1591) een zeer belangrijke rol gespeeld. De studie van Dr. J.A. Stellfeld, Andries Pevernage. Zijn leven, zijn werken (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 6e reeks, nr. 66, 1943; 182 blz., ill.) vormt dan ook een zeer degelijke en rijk gedokumenteerde bijdrage nopens dit aspekt van het kultuurleven in onze gewesten. | |
S.W. PighiusSteven Wijnkens, geboren te Kampen, zoon van Hendrik Wijnkens en van Gese Pigge, die zich naderhand Stephanus Winandus Pighius Campensis ging noemen (1520-1604) mag worden beschouwd als één van de meest vooraanstaande zestiendeeuwse archeologen en behoort mede tot de bent van grote humanisten die de Nederlanden in de 16e eeuw hebben geteld. In een zeer interessante studie heeft Prof. Dr. J.H. Jongkees de levensloop van de geleerde geschilderd: Stephanus Winandus Pighius Campensis (Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, 3e reeks, VIII, 1954, blz. 120-185; ill.). Dat Plantin en Jan I Moretus, als vrienden en als uitgevers van werken van Pighius, voortdurend worden genoemd, spreekt haast vanzelf. De briefwisseling van de geleerde is nog grotendeels onuitgegeven. Onder deze brieven was er een twaalftal van en aan Plantin, die aan de aandacht is ontsnapt van de uitgevers van de Correspondance de Plantin. De tweede reeks (1567-8) handelt in hoofdzaak over de uitgave van werken van Pighius, doch de eerste reeks (1558) is des te belangwekkender wijl ze nieuwe bijzonderheden verstrekt over de vroegste betrekkingen tussen de Antwerpse typograaf en Antoon Perrenot van Granvelle, de latere kardinaal en aartsbisschop van Mechelen, toen bisschop van Atrecht (Pighius was van 1556/7 tot 1571 Granvelle's secretaris voor de Latijnse | |
[pagina 62]
| |
brieven en bibliothecaris): L. Voet, Plantin en de kring van Granvelle. Enkele nog onuitgegeven brieven en documenten, in deze aflevering van De Gulden Passer. | |
H. RanzoviusHenricus Ranzovius (Heinrich van Rantzau) (1526-1598) behoorde tot een voornaam geslacht uit Sleeswijk-Holstein. Hij schreef o.m. een hygiënisch traktaat De conservanda valetudine liber, waarvan de eerste editie verscheen te Leipzig in 1576, en de tweede te Antwerpen bij Plantin in 1580. Plantin bezorgde eveneens nog nieuwe drukken in 1584 en 1585. Over Ranzovius, zijn hygiënisch tractaat en de Plantijnse drukken ervan, handelt Dr. L. Elaut in Een Plantin-uitgave van H. Ranzovius' hygiënisch traktaat (De Gulden Passer, 35, 1957, blz. 129-138). | |
P. RibadeneiraDe Spanjaard Pedro de Ribadeneira (1526-1611) was de eerste bibliograaf van de Jezuïetenorde. Een door pater Giulio Negroni vermeerderde uitgave werd door bemiddeling van Andreas Schottus uitgegeven in de Officina Plantiniana. Over deze en andere uitgaven van de catalogus van Ribadeneira, handelt pater A. de Wilt, De oudste bibliographie der Jezuietenorde (Huldeboek pater Dr. Bonaventura Kruitwagen, 1949, blz. 454-464). | |
P.P. RubensP.P. Rubens heeft, als boezemvriend van Balthasar I Moretus, niet alleen schilderijen voor Plantins kleinzoon gepenseeld, maar tevens een indrukwekkende reeks boekillustraties ontworpen voor de Officina Plantiniana. De verhouding tussen de schilder en de drukker is reeds op voortreffelijke wijze belicht geworden in H.F. Bouchery - F. Van den Wijngaert, P.P. Rubens en het Plantijnsche Huis (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus en De Sikkel, 1941)Ga naar voetnoot(24). | |
[pagina 63]
| |
In zijn studie Rubens und sein wirk. Neue Forschungen (Brussel, Verlag de Lage Landen, 1943) heeft H.G. Evers het probleem van ‘Die Buchtitel von Rubens’ (blz. 167-194) en ‘Die Zeichnungen zum Missale Romanum’ (blz. 195-219) hernomen. In de rijke Rubens-literatuur die sedertdien is verschenen, wordt eveneens, bij herhaling, de activiteit van de grote Vlaamse meester in het kader van het Plantijnse huis behandeld. Op al deze studies kunnen we hier niet ingaan. We wensen echter wel de aandacht te vestigen op een tweetal catalogussen waarin o.m. aan schetsen en tekeningen door Rubens vervaardigd in opdracht van Balthasar I Moretus zeer waardevolle notities worden gewijd: E. Haverkamp Begemann, Catalogus ‘Olieverfschetsen van Rubens’ (Museum Boymans, Rotterdam, 20 december 1953-15 februari 1954); Dr. L. Burchard - Dr. Ir. R.A. d'Hulst, Catalogus ‘Tekeningen van P.P. Rubens’ (Rubenshuis, Antwerpen, 16 juni - 2 september 1956). Alsmede op de studie van W. Deonna, ‘La Politique’ par P.P. Rubens (Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, XXXI, 1953, blz. 520-536), die de allegorieën detailleert en interpreteert vervat in de titelprent van Frederik van Marselaar, Legatus libri duo, ontworpen in 1638 door Rubens, alhoewel de tweede editie waarvoor de titelplaat bestemd was (een eerste editie was reeds in 1626 bij de Moretussen verschenen), pas in 1666 de persen van de Officina Plantiniana heeft verlaten. | |
J. SambucusDe grote Hongaarse humanist J. Sambucus, van wie talrijke werken werden uitgegeven door Ch. Plantin, bezat een voor de tijd indrukwekkende bibliotheek. Deze bibliotheek wordt gedetailleerd door Pál Gulyás, Bibliotheca Sambuci. Sámboky János könyvtára (Boedapest, 1941). Het werk reproduceert de catalogus van Sambucus' bibliotheek opgemaakt in 1587, drie jaar vóór de dood van de geleerde (224 blz.), en bevat een inleidende studie van 118 blz. Het is, denkelijk door de oorlogsomstandigheden, uiterst zeld- | |
[pagina 64]
| |
zaam geworden. Persoonlijk hebben we geen exemplaar in handen kunnen krijgen. We hebben ons dienen te vergenoegen met de bespreking door F. Tempesti, La bibliotheca di un umanista ungherese della seconda meta del Cinquecento (Accademie e Biblioteche d'Italia, XXIV, 1956, blz. 25-32) - die overigens precies deze bespreking heeft geschreven om de aandacht te vestigen op de uiterste zeldzaamheid van het werk en zijn belang voor de geschiedenis van het humanisme. Voor de studie van de Plantijnse drukken moet het zeer belangwekkend zijn. De heer Tempesti stipt inderdaad uitdrukkelijk aan dat hij, onder de 3163 werken opgesomd in de catalogus, tal van Plantijnse uitgaven heeft aangetroffen die hij niet weervond in de Annales Plantiniennes van Ruelens-De Backer. | |
A. SchottusZ.E.H.J. Fabri verhaalt in Un ami de Juste Lipse: l'humaniste André Schott (1552-1629) (Les Études classiques, XXI, 1953, blz. 188-208) de levensloop van deze interessante Antwerpse figuur, die o.m. te Salamanca heeft verbleven bij Jacob Poelman, de vertegenwoordiger van Plantin, en aldaar vriendschap sloot met Hendrik Cock van GorcumGa naar voetnoot(25). A. Schottus was een zeer vruchtbaar schrijver en vele van zijn geesteskinderen zijn gepubliceerd geworden door Plantin en de Moretussen, doch dit aspect van de activiteit van de Antwerpse Jezuïet heeft Z.E.H. Fabri niet uitgewerkt. | |
M. SmetiusDe betekenis van Smetius (de Smet) in de geschiedenis van het humanisme kan nog het best worden geïllustreerd aan de hand van de titel van de bijdrage van H. de Vocht, Maarten de Smet van Oostwinckel, grondlegger der Latijnsche Epigraphie (Miscellanea historica in honorem Alberti de Meyer, 1946, II, blz. 825-835). Het is niet bekend dat Smetius zelf werken heeft uitgegeven, | |
[pagina 65]
| |
alhoewel een brief van Plantin aan Stephanus Pighius uit 1567 in die richting zou kunnen wijzen. Doch zijn voornaamste handschrift werd in 1588, door toedoen van Justus Lipsius, uitgegeven te Leiden bij Raphelengius: Inscriptionum Antiquarum quae passim per Europam liber. | |
S. StevinOver de beroemde Brugse geleerde - van wie bij Plantin en de Raphelengen te Leiden tal van werken zijn verschenen - werden in de jongste jaren ettelijke biografieën en algemene overzichtsstudies gepubliceerd: R. Depau, Simon Stevin (Collection nationale nr. 20; Brussel, Office de Publicité, 1942; 126 blz.); Dr. E.J. Dijksterhuis, Simon Stevin ('s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1943; XII-379 blz.); Dr. A.J.J. Van de Velde, Lichtzuilen uit het verleden (Uitgave van het Willemsfonds 181; Gent, Rombaut-Fecheyr, 1945; blz. 113-156); D. Dumon, Simon Stevin (Dietse Gestalten, nr. 13; Tielt, Lannoo, 1948; 134 blz., ill.); E. Gillet, Deux mathématiciens brugeois: Simon Stevin et Grégoire de Saint-Vincent (L'Athénée, 1956). In 1948 was het de vierhonderdste verjaardag van de geboorte van de grote wiskundige en humanist. Ter dier gelegenheid verscheen in de Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Wetenschappen, X, nr. 10 (Brussel, Paleis der Academiën, 1948; 112 blz.) een belangwekkende verhandeling gewijd aan Simon Stevin 1548-1948. Buiten de inleiding, verzorgde prof. A.J.J. Van de Velde de Bibliografie, in chronologische orde van en over Simon Stevin - een uiterst belangwekkende bijdrage tot het Stevin-probleem! J. De Smedt bestudeerde Simon Stevins bijdragen tot de natuurkunde; Prof. Dr. H.F. Florin behandelde enkele voorname punten uit het wiskundig oeuvre van Stevin, terwijl Prof. J.A. Van Houtte besloot met Simon Stevin en de wetenschap der particuliere en publieke financiën. Dr. A.J.J. Van de Velde behandelde bovendien Simon Stevin 1548-1620 en de Taal- en Letterkunde in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1948, blz. 23-42. | |
[pagina 66]
| |
Over de rol van Stevin in de taal- en letterkunde, meer in het bijzonder zijn invloed op de vorming van het Nederlands, heeft Dr. L. Van den Branden het eveneens in zijn overzichtsstudie, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16e eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr. 77; 1956), blz. 188 e.v. Ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van de geboorte van Stevin verschenen vanzelfsprekend tal van andere commemoratieve bijdragen. We kunnen o.m. aanhalen: E.J. Dijksterhuis, Stevins vierde eeuwfeest (De Gids, CXI, 1948, blz. 98-106); F. van den Wijngaert, Simon Stevin en zijn tijd (ibidem, blz. 106-110); A. Gloden, A propos d'un quadricentenaire. Simon Stevin, 1548-1620 (Bulletin de la Société des naturalistes luxembourgeois, 42, 1948, blz. 70-73). Interessant voor de betekenis van Stevin als wetenschapsmens is prof. A. Gerlo, Copernic et Simon Stevin (Ciel et Terre, nr. 10-11, nov.-dec. 1953; 12 blz.). Enkele bemerkingen over een speciaal facet van Stevins bedrijvigheid: R.J. Forbes, Simon Stevin, molenbouwer (1548-1620) (Molennieuws, 4, 1957-58, blz. 23-26). Een nieuwe - gedeeltelijke - uitgave van de werken van Stevin wordt voorbereid door de afdeling natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen: E.J. Dijksterhuis, Een nieuwe uitgave van de werken van Simon Stevin (Wetenschappelijke Tijdingen, 11, 1951, kol. 378-379). | |
L. TorrentiusLieven Van der Beke, zich noemend Laevinus Torrentius, tweede bisschop van Antwerpen en vooraanstaand humanist (1525-1595), heeft - zoals zovelen van zijn tijdgenoten - een omvangrijke correspondentie gevoerd: het handschrift 15704 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevat de minuten van een duizendtal brieven van de geleerde, gaande van einde augustus 1583 tot aan zijn dood. | |
[pagina 67]
| |
Deze unieke bron werd thans op voortreffelijke wijze uitgegeven door Marie Delcourt en Jean Hoyoux, Laevinus Torrentius, Correspondance. I. Période liégoise, 1583-1587 (Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Liège, fasc. CXIX, 1950; XXII-543 blz.); II. Période anversoise, 1587-1589 (Ibidem, fasc. CXXVII, 1953; XIX-633 blz.); III. Période anversoise, 1590-1595 (Ibidem, fasc. CXXXI, 1954; XVIII-662 blz.). Enkele antwoorden van Justus Lipsius aan Torrentius werden eveneens opgenomen. Daarentegen wordt voor de brieven van Plantin aan de bisschop verwezen naar de Correspondance de Plantin uitgegeven door M. Rooses en J. Denucé. Zoals te verwachten, gezien de vrij drukke betrekkingen tussen Torrentius en de meesters van de Gulden Passer, zijn in deze uitgave van M. Delcourt en J. Hoyoux heel wat - ten dele nieuwe of weinig bekende - gegevens te vinden over Plantin en Jan I Moretus... Beide geleerden hebben het in hun werk verzameld materiaal benut voor een korte studie: Torrentius créancier de Chapeauville (Miscellanea J. Gessler; Deurne, 1948, blz. 376-385). In verband met de lofdichten door de toenmalige vicaris-generaal van het prinsbisdom Luik gewijd aan de aanslagen van Jaureguy en Gérard op de persoon van Willem de Zwijger, wijdt Marie Delcourt enkele woorden aan Laevinus Torrentius et le tyrannicide (Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, XXX, 1952, blz. 169-174). Men zie eveneens nog: Dr. M.A. Nauwelaerts, De kandidatuur van Laevinus Torrentius voor de aartsbisschoppelijke zetel van Mechelen (Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, LX, 1956, blz. 120-129). | |
S. VerepaeusSimon Vereept, zich noemend Verepaeus (Dommelen-bij-Valkenswaard, 1522 - 's Hertogenbosch, 1598) behoort misschien niet tot de grote lichten van het humanisme in onze gewesten, maar als schrijver van enkele vrij verdienstelijke schoolboeken heeft | |
[pagina 68]
| |
hij nochtans een zekere faam genoten, terwijl het aantal edities van zijn werken dat van vele hoger gekwoteerde geleerden beduidend overtreft. Getuige het overzicht van deze verhandelingen gegeven door Dr. M.A. Nauwelaerts, Bijdrage tot de bibliographie van Simon Verepaeus (De Gulden Passer, 25, 1947, blz. 52-90); aangevuld door een nota van dezelfde geleerde over De twee oudst bekende drukken van een Nederlandse vertaling van Simon Verepaeus' Enchiridion (Het Boek, XXX, 1949-51, blz. 357-363). Verepaeus heeft eveneens van 1572 tot 1578 te Mechelen vertoefd. Over deze episode in zijn leven handelt Dr. M.A. Nauwelaerts in Simon Verepaeus en Mechelen (Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, LII, 1948, blz. 89-97). Een ander aspect van het leven en de bedrijvigheid van de geleerde bestudeerde Dr. M.A. Nauwelaerts in Theologie en askese bij Simon Verepaeus, 1598 (Studia Catholica [Nijmegen], XXV, 1950, blz. 18-25), terwijl hij eveneens een biografie van zijn held publiceerde: Simon Verepaeus, 1522-1598; paedagoog der contra-reformatie (Opvoedkundige brochurenreeks nr. 145. Tilburg, R.K. Jongensweeshuis, 1950; 80 blz.). Als uitgevers van tal van edities van Verepaeus' werken, worden Plantin en de Moretussen in deze studies herhaalde malen vernoemd. Verepaeus heeft overigens een vrij drukke briefwisseling gevoerd met de meesters van De Gulden Passer, briefwisseling die werd gecommenteerd en uitgegeven door Dr. M.A. Nauwelaerts, De correspondentie van Simon Verepaeus met de Officina Plantiniana te Antwerpen (De Gulden Passer, 36, 1958, blz. 43-58). | |
A. VesaliusPlantin heeft niet in rechtstreekse betrekking gestaan met Andreas Vesalius, doch wel enige werken gedrukt van de grote Brusselse geneesheer. Hierdoor komt het dat zijn naam geregeld terugkeert in de studies die de figuur en de werken van Vesalius enigszins uitdiepen. Tal van bibliografieën en min of meer gedetailleerde overzichts- | |
[pagina 69]
| |
studies werden in de jongste jaren aan de geleerde gewijd: A. Van Driessche, Andreas Vesalius (Die suverlicke boexskens nr. 12; Diest, Pro Arte, 1943; 100 blz., ill.); L. Frédéricq, André Vésale (Brussel, 1943); M. Tricot-Royer, A propos d'un quatrième centenaire. Andreae Vesalii: de humani corporis fabrica libri septem, 1543 (Le Scalpel, 96, 1943, blz. 291-303, 305-318, 324-332, 341-346; enkel de blz. 310-332 handelen meer in het bijzonder over Vesalius); G. Leboucq, André Vesale (2e uitgave: Collection Nationale, 1e reeks nr. 7; Brussel, Office de Publicité, 1944; 101 blz.); A.J.J. Van de Velde, Lichtzuilen uit het verleden (Uitgave van het Willemsfonds 181; Gent, Rombaut-Fecheyr, 1945; blz. 42-74: Andreas van Wesele van Brussel, 1514-1564); P. Catoire, André Vesale, mystique et expériences (Brussel, Éditions pour tous, 1947; 160 blz.); F. Fulton, André Vésale, fondateur de l'anatomie moderne (Revue des questions scientifiques, 1952, blz. 161-170). Dr. A. Van Driessche bestudeerde Andreas Vesalius in de plastische kunst (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België, IX, 1947, blz. 251-265), terwijl dezelfde geleerde eveneens handelde over De cultuurhistorische beteekenis van Vesalius' werk (Feestkrans bij het eerste lustrum der uitgeverij ‘Pro Arte’ 1939-1944; Diest, Pro Arte, blz. 159-171). Een speciale vermelding verdient de merkwaardige A bio-bibliography of Andreas Vesalius van Harvey Cushing (Historical Library [of] Yale Medical Library, Publication nr. 6; New York, Schuman's, 1943; XXXVIII-229 blz., ill.) die evenwel een beperkte oplage kende en zodoende zeer zeldzaam is. Als detailstudies en/of fac-similé-uitgaven van bepaalde Vesalius-werken dienen vernoemd: Ch. Singer en C. Rabin, A prelude to modern science, being a discussion of the history, sources and circumstances of the ‘Tabulae anatomicae sex’ of Vesalius (Publications of the Wellcome Historical Medical Museum nr 1; Cambridge, University Press for the Wellcome Historical Medical Museum, 1946; LXXXVI-58 blz., ill.); J.B. de C.M. Saunders en Ch.D. O'Malley, The bloodletting letter of 1539. An annotated translation and study of the evolution of Vesalius' scientific development (London, Wm. Heineman, [1948]; 94 blz., ill. - Andere exemplaren hebben | |
[pagina 70]
| |
het bibliografisch adres: New York, H. Schuman, [1947]); L.R. Lind, The epitome of Andreas Vesalius. Translation from the Latin, with preface and introduction. With anatomical notes by C.W. Asling (Historical Library [of] Yale Medical Library, Publication nr. 21; New York, Macmillan, 1949; XXXVI-103 blz., ill.); J.B. de C.M. Saunders en Ch.D. O'Malley, The illustrations from the Works of Andreas Vesalius of Brussels (Cleveland-New York, The World Publishing Company, [1950]; 248 blz., ill.); Ch. Singer, Vesalius on the humain brain. Introduction, translation of text, translation of description of figures, notes to the translations (Publications of the Wellcome Historical Medical Museum, New Series nr 4. London, Oxford University Press, 1952; XXVI-152 blz.). Van Belgische zijde bestudeerde Prof. A.J.J. Van de Velde in de Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, IX, nr. 1, 1947, blz. 5-26, het probleem van Het Epitome van Vesalius en zijn drie Nederlandse uitgaven - te weten de vertaling van Jan Wouters, gedrukt te Brugge door Pieter de Clerck in 1569; de vertaling opgenomen in de Bedieninghe der Anatomien door David van Mauden, verschenen te Antwerpen bij Plantin in 1583; de vertaling in de uitgave van de Anatomie verzorgd door Cornelis Danckertz., Amsterdam, 1647. De verhandeling is gevolgd van een fac-similé-uitgave van de Brugse editie van 1569 (blz. 27-149) naar het enig bekende exemplaar, bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Kleinere bijdragen, alhoewel soms belangwekkende details verstrekkend, vormen: M. Tricot - Royer, Les bois gravés d'André Vesale (Le Scalpel, 96, 1943; blz. 360); Dr. L. Elaut, 1543-1943, Andreas Vesalius een Europeeër? (Wetenschappelijke Tijdingen, 8, 1943, kol. 258-264); Prof. C. Heymans, Andreas Vesalius en de ontdekking van de bloedsomloop (Wetenschappelijke Tijdingen, 9, 1944, kol. 1-10); A. Van Driessche, Het Vesaliusskelet te Bazel [nml. het skelet geprepareerd door Vesalius tijdens zijn verblijf te Bazel in 1543 en nog altijd bewaard in het Anatomisch Instituut aldaar] (Belgisch tijdschrift voor Geneeskunde, nr. 22; november 1948); Het Epitome van Vesalius (Wetenschappelijke Tijdingen, 10, 1950, kol. 76); A. Van Driessche, Vesalius' drukker [Oporinus van Bazel] (Wetenschappelijke Tijdingen, 11, 1951, kol. 165-173). | |
[pagina 71]
| |
In 1957 organiseerde de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een tentoonstelling gewijd aan de Brusselse geneesheer, waarbij een uitvoerige en merkwaardige catalogus het licht zag: André Vésale, rénovateur de l'anatomie humaine 1515-1564. Documents conservés en Belgique et exposés à la Bibliothèque Royale de Belgique, à Bruxelles, du 22 juillet au 21 septembre 1957 (Brussel, Editions Arscia, 1957; 88 blz., ill.). Ook het Museum Plantin-Moretus verleende zijn medewerking aan deze tentoonstelling. Zeer belangwekkend is de uitgave van twee nog onbekende, autografe brieven van Vesalius door C. Tihon, Deux lettres inédites d'André Vésale (Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique, XXVIII, 1957, blz. 197-214): onderscheidenlijk gedateerd Augsburg, 1 september 1551 en Innsbruck, 16 october 1551, waren beide brieven gericht aan de schoonvader van de geneesheer, Hiëronymus van Hamme, raadsheer bij de rekenkamer van Brabant, die de stukken heeft laten slingeren in zijn dossiers (dewelke dan naderhand in het Algemeen Rijksarchief te Brussel zijn beland). De romanschrijvers hebben eveneens in de figuur van de geleerde een boeiend onderwerp gezien. Vermelden we o.m. J. Weber, Die Verwandlung des Vésal (Wenen-Berlijn-Leipzig, Bischoff, 1943), in het Nederlands vertaald onder de titel Het tweede leven van Vesalius (2 delen; Den Haag, Servire, [1946]); G. Buchkeit, Gott und der Anatom (Mengen, Heinrich Heine Verlag, 1948; 203 blz.); C. Verleyen, Schipbreukeling op Zante (Gulden Reeks van het Davidsfonds 455; Leuven, 1957-58). De belangstelling voor Vesalius is nog steeds niet aan het tanen. Getuige de uitvoerige Vesaliana 1957-1958, die Dr. P. Boeynaems kon wijden aan de in de jongste twee jaar over de Brusselse geneesheer verschenen studies (Scientiarum historia, I, 1959, blz. 14-24). Worden besproken: Biografie: Dr. Lavoslav Glesinger, Andrija Dudic o Vesalovaj smrti (Lijecnicki Vijesnik. Zagreb, LXXVIII, 1956, blz. 555-562) (over de redenen waarom Vesalius Madrid verliet voor de reis naar het H. Land, die eindigde met zijn dood); J.O. Leibowitz, Did Vesalius suffer from peptic ulcer? (Bulletin of the History of Medecine, 32, 1958, blz. 75-78). Tekstkritiek: J.O. Leibowitz, Early accounts of the valves in | |
[pagina 72]
| |
the veins (Journal of the History of Medecine and Allied Sciences, XII, 1957, blz. 189-196) (over een anatomisch onderzoek waarin Vesalius faalde); J.O. Leibowitz, A passage in Vesalius' Epitome on the ‘Kings of Egypt’ (Bulletin of the History of Medecine, 31, 1957, blz. 84-86). Iconografie: C.D. O'Malley, The title-page to the ‘Fabrica’ (Actas del XV Congreso Internacional de Historia de la Medicina 1956, I, Madrid, 1958, blz. 433-439) (het titelblad van de Fabrica van 1543 zou geen artistieke of symbolische voorstelling van een fictieve anatomische les zijn, maar een realistische weergave, gegraveerd in opdracht en volgens de aanduidingen van Vesalius); J.O. Leibowitz, The portrait of Vesalius from the Fabrica (Journal of the History of Medecine and Allied Sciences, XII, 1957, blz. 393-394); Dr. G. Kasten Talmadge, Nuevas cuestiones sobre la iconografia del ‘De dissectione partium’, de Carlos Estefano, 1545 (Actas del XV Congreso Internacional de Historia de la Medicina 1956, I, Madrid, 1958, blz. 459-468) (in hoeverre de Parijse drukker en latere arts Karel Estienne [Stephanus] voor zijn in 1545 verschenen De dissectione partium corporis humani de werken van Vesalius heeft gebruikt). Bibliografie: F.A.A. Sondervorst, A propos de deux manuscrits espagnols conservés au Musée Plantin-Moretus à Anvers (Actas del XV Congreso Internacional de Historia de la Medicina 1956, I, Madrid, 1958, blz. 361-369) (o.m. over een Spaanse vertaling van het werk van een plagiaris van Vesalius, Juan Valverda, die voor Plantin werd klaar gemaakt maar niet gepubliceerd)Ga naar voetnoot(26); C. Tihon, Deux lettres inédites de Vésale (Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique, 1957, blz. 197-214)Ga naar voetnoot(27); André Vésale, rénovateur de l'anatomie humaine 1515-1564. Catalogus van de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, juli-september 1957Ga naar voetnoot(28). Vesalius in schilderkunst en literatuur: Dr. R. Herlinger, Alexis Keunen: Opstanding van het vlees (Neue Zeitschrift für ärtzliche Fortbildung 47, 1958, blz. 444-445) (over een schilderij van de Luikse surrealistische kunstenaar A. Keunen, tentoon- | |
[pagina 73]
| |
gesteld op de wereldtentoonstelling te Brussel in 1958, dat geïnspireerd werd door de ‘spiermensen’ uit de Fabrica van Vesalius); C. Verleyen, Schipbreukeling op Zante (Leuven, 1957)Ga naar voetnoot(29). Dr. Boeynaems eindigt met te wijzen op een beknopte vulgariserende bijdrage van J. Lefevre, Une grande figure belge de la médecine André Vésale (Echo médical, nov. 1957, blz. 8-9) en een Parijse doctoraatsverhandeling die hij belooft in een volgende bijdrage te zullen bespreken; J. Brocas, Contribution à l'étude de la vie et de l'oeuvre d'André Vésale (Doctoraatsthesis van de faculteit van geneeskunde, Parijs, 1958; 94 blz.). | |
Ch. VladeraccusDe Noord-Brabander Christoffel Vladeracken heeft zich, zoals Verepaeus, in hoofdzaak verdienstelijk gemaakt door het schrijven van allerlei schoolboeken - waarvan natuurlijk weer verscheidene door Plantin werden uitgegeven. Een overzichtelijke lijst van zijn productie wordt gegeven door Dr. M.A. Nauwelaerts, Het letterkundig werk van de Nederlandse humanist Christophorus Vladeraccus (1524-1601). Een bibliographische bijdrage (Folium 1, 1951, blz. 6-11). | |
N. van WingheNicolaus van Winghe, overleden in 1552, heeft nimmer in betrekking geweest met Plantin, doch in de studie die Pater Pacificus van Herreweghen aan deze figuur wijdde: De Leuvense Bijbelvertaler Nicolaus van Winghe. Zijn leven en zijn werk (Ons Geestelijk Erf, XXIII, 1949, blz. 5-38, 150-167, 268-314, 357-395), komen ettelijke malen Plantin- en Moretus-Bijbels ter sprake. Over een aspect van de bedrijvigheid van de Leuvense geleerde: B. Spaapen, Van Winghe en de oudste Nederlandse Imitatio-vertalingen (Ons Geestelijk Erf, XXIX, 1955, blz. 164-187). |
|