De Gulden Passer. Jaargang 36
(1958)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Plantiniana 1943-1958
| |
Christoffel PlantinA.J.J. Delen, gewezen adjunct-conservator van het Museum Plantin-Moretus, ere-conservator van het Stedelijk Prentenkabinet, en ere-hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, schonk ons een voortreffelijke biografie van de stichter van De Gulden Passer: Christophe Plantin, imprimeur de l'humanisme (Collection nationale, 5e série, no 50. | |
[pagina 20]
| |
Brussel, Office de Publicité, 1944; 79 blz., portr.)Ga naar voetnoot(3). Een Spaanse vertaling verscheen in 1957: Cristobal Plantin, impresor del humanismo (Madrid, Escuela nacional de Artes Graficas, 1957; 79 blz.; portr.). Meer beknopte schetsen over het leven van Plantin (en van de Moretussen) zijn aan te treffen in F. Van den Wijngaert, Glorie en nood van het Plantijnse huis (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1947, 53 blz., ill.)Ga naar voetnoot(4), in de gidsen van het Museum Plantin-MoretusGa naar voetnoot(5) en in de catalogussen van de onderscheidene tentoonstellingen waar de Officina Plantiniana het middelpunt vormdeGa naar voetnoot(6). Eveneens mag worden gewezen op de beknopte geïllustreerde bijdragen van G.J. Buschmann, Un prince du métier 1514-1589 (Graphica-jaarboek, 1948; 15 blz.) Colin Clair, Christopher Plantin c. 1520-1589. A quater-centenary tribute (The Book Collector, 4, no 3, 1955, blz. 200-207), L. Delfos, Der goldene Zirkel, Die Antwerpener offizin Plantin-Moretus 1555-1866 (Tradition, Zeitschrift für Firmengeschichte und Unternehmerbiographie, 3, 1958, blz. 79-97) alsmede op de studie in het Deens van C. Dumreicher, Poeten Christophe Plantin (in een onder het teken van Labore et Constantia geplaatste verzamelstudie, Kopenhagen, Det Berlingske Bogtrykkeri, 1953, blz. 41-71), die enkele algemene bijzonderheden geeft over het leven en het werk van Plantin, doch meer in het bijzonder het dichtwerk van de aartsdrukker bestudeert (met vertaling in het Deens).
Ter gelegenheid van de 400e verjaardag van het verschijnen van Plantins eerste boek werd in het Museum Plantin-Moretus van 4 tot 10 september 1955 een Internationaal Congres voor Boekdrukkunst en Humanisme gehoudenGa naar voetnoot(7). De lezingen van dit congres werden gebundeld in het monumentaal Gedenkboek der Plantin-dagen (Antwerpen, Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, 1956; 385 blz., ill.; eveneens verschenen in De Gulden Passer, 33, 1955, nr 3-4 en 34, 1956). | |
[pagina 21]
| |
Een deel der bijdragen behandelt meer in het bijzonder de achtergrond en de omgeving waarin Plantin zich heeft bewogen: V.L. Saulnier, L'humanisme français et Christophe PlantinGa naar voetnoot(8); M. Delcourt, L'humanisme aux Pays-Bas au temps de Plantin; A. Bank, Calligraphy and its influence in the time of Plantin; H. de la Fontaine Verwey, Le livre au temps de Plantin; A. Ruppel, Die Bücherwelt des 16. Jahrhunderts und die Frankfurter Büchermessen; L. Indestege, De boekband in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 16e eeuw; S. Clercx, Les éditions musicales anversoises du XVIe siècle et leur rôle dans la vie musicale des Pays-Bas. De overige hebben meer rechtstreeks betrekking op de figuur, het werk en de betekenis van Plantin: L. Voet, The personality of Plantin; M. Van Durme, Plantin, Granvelle et quelques documents inédits ou non publiés dans la ‘Correspondance’; R. De Roover, The business organisation of the Plantin press in the setting of sixteenth century Antwerp; H. Carter, Plantin's types and their makers; R. Nash, Plantin's illustrated books; C. De Clercq, Les éditions bibliques, liturgiques et canoniques de Plantin; J. Guignard, A propos des éditions françaises de Plantin; J. Van Krimpen, Plantin and our time.
Enkele van de problemen door Dr M. Van Durme aangesneden in zijn lezing, en wel de verhouding tussen de drukker Plantin en kardinaal Granvelle, de ‘grand commis’ van Filips II, die in feite tot 1565 de Nederlanden heeft bestuurd, had de geleerde reeds voordien gedetailleerd in zijn zeer interessante bijdrage: Antoon Perrenot van Granvelle, beschermheer van Plantin (Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, jg. XLII, nr. 4, verhandeling nr 399. Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard-Boekhandel, 1948, 55 blz.)Ga naar voetnoot(9). De betrekkingen tussen beide heeft hij eveneens belicht in | |
[pagina 22]
| |
Granvelle et Plantin (Estudios dedicados a Menendez Pidal, Madrid, 1957, blz. 225-272). Een belofte en een verzekering tijdens zijn spreekbeurt op het congres gegeven, heeft Dr Van Durme inmiddels eveneens ingelost: de publicatie van het Supplément à la Correspondance de Christophe Plantin (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1955; 408 blz.)Ga naar voetnoot(10). Zoals uit de titel duidelijk blijkt vormt deze uitgave een aanvulling van de Correspondance de Christophe Plantin, uitgegeven door M. Rooses en J. Denucé (9 delen; 1883-1920). Ze brengt heel wat nieuwe gegevens en is als zodanig van grote betekenis voor de studie van het leven en de werken van Plantin. In totaal worden 225 brieven of fragmenten van brieven gereproduceerd, benevens een 63 ‘appendices’ - documenten die zonder ‘brieven’ in de eigenlijke zin van het woord te zijn, niettemin een belangrijk licht werpen op Plantins activiteit (o.m. contracten met uitgevers en lettersnijders; het contract van de vennootschap van 1563; de verklaring van 1552 betreffende Plantins poorterschap, enz.) en zijn intellectuele-kulturele bedrijvigheid (o.m. de onderscheidene ‘Rîmes de Plantin’). Een vrij belangrijk percentage van de in het Supplément opgenomen stukken was reeds vroeger gepubliceerd geworden, doch deze uitgaven lagen verspreid over talloze tijdschriften en werkenGa naar voetnoot(11). Het is niet één van de geringste verdiensten van Dr Van Durme al deze membra disjecta te hebben samengebundeld in één werk. Een groot aantal van de documenten was evenwel geheel of gedeeltelijk onbekend. Vermelden we meer in het bijzonder de gelijktijdige afschriften van 35 brieven van Granvelle aan Plantin, bewaard in het ‘Archivo General’ te Simancas (allen nog onuitgegeven); de 10 originelen van brieven van Plantin aan Granvelle | |
[pagina 23]
| |
in de Bibliothèque Municipale te Besançon, en de 34 te Simancas berustende originelen van brieven van Plantin aan de Çayas, welke vaak op vrij beduidende wijze afwijken van de in het Museum Plantin-Moretus bewaarde minuten gepubliceerd in de Correspondance; de 17 originele brieven van Plantin aan Camerarius, teruggevonden in de Universiteitsbibliotheek van Erlangen (Beieren). Uitvoerige indices laten toe snel de weg te vinden in de rijke oogst die Dr M. Van Durme ons hier aanbiedt....
Plantin heeft in zijn prille jeugd, met zijn vader, enkele jaren doorgebracht te Lyon of liever te Saint-Just, een voorgeborchte van Lyon. Aldaar woonde eveneens de familie van zijn boezemvriend, Pierre Porret. Over dit verblijf en over de familie Porret handelt Prof. V.L. Saulnier (aan wie we reeds de lezing L'humanisme français et Christophe Plantin op de Plantin-dagen zijn verschuldigd) in de studie Sur le séjour à Lyon de Christophe Plantin (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, XVIII, 1956, blz. 96-100). Het onderwerp werd nog uitvoeriger hernomen door Mrs. Natalie Zemon Davis, Christophe Plantin's childhood at Saint Just (De Gulden Passer, 35, 1957, blz. 107-120).
Prof. H. de La Fontaine Verwey heeft op de Plantin-dagen gesproken over Le livre au temps de Plantin. De directeur van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam heeft zich echter eveneens toegelegd op de studie van de eigenaardige ‘heterodoxe’ stromingen die het religieus en kultureel leven in de Nederlanden in de 16e eeuw zo diep hebben beïnvloed en zonder de kennis waarvan ook het leven van Plantin onbegrijpelijk is. Aan een drietal ‘profeten’ en leiders van heterodoxe stromingen - David Joris, Hendrik Niclaes en Hendrik Barrefelt zich noemend Hiël - wijdde Prof. H. De La Fontaine Verwey zijn spreekbeurt op het zesde congres van Nederlandse historici gehouden te 's-Gravenhage, 23 april 1949, onder de titel Libertijnen en geestdrijvers in de zestiende eeuw (samenvatting van de spreekbeurt in Tijdschrift voor Geschiedenis, 63, 1950, blz. 249-252). Hij hernam het onderwerp in een Franse bijdrage, zeer overzichtelijk, bevattelijk en lezenswaardig: Trois hérésiarques dans les | |
[pagina 24]
| |
Pays-Bas du XVIe siècle (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, XVI, 1954, blz. 312-330)Ga naar voetnoot(12). Aangezien Plantin een trouw volgeling is geweest van H. Niclaes en H. Barrefelt vinden we er zijn naam voortdurend vernoemd. Het is zelfs meer dan waarschijnlijk dat H. Niclaes aan Plantin de financiële hulp heeft verleend die de jonge Fransman heeft toegelaten te Antwerpen een officina te openen. In verband met deze hulp of om gebruik te maken van de gunstige conjonctuur, moet Plantin, op het einde van het ‘wonderjaar’ (1566), één zijner drukkersgezellen, Augustijn van Hasselt - eveneens een aanhanger van de secte van Niclaes - met typografisch materiaal naar Vianen, het machtscentrum van de heer van Bredero, hebben gestuurd om aldaar heterodoxe werken te drukken. Deze episode uit het leven van Plantin werd reeds herhaaldelijk belichtGa naar voetnoot(13). Prof. de La Fontaine Verwey heeft thans deze geschiedenis in haar algemeen kader geplaatst: Hendrik van Bredero en de drukkerijen van Vianen. Een episode uit het voorspel van de tachtigjarige oorlog (Het Boek, XXX, 1949-1951, blz. 3-41)Ga naar voetnoot(14). Zijn bijdrage tot de Plantin-dagen - Les éditions bibliques, liturgiques et canoniques de Plantin - heeft Z.E.H. Dr C. De Clercq tot verdere opzoekingen aangespoord nopens Plantin en zijn werken. De voorzitter van het ‘Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis’ heeft de resultaten thans neergelegd in twee studies: Deux épisodes plantiniens (Gutenberg Jahrbuch, 1958, blz. 155-163) en Jean et Jacques Taffin, Jean d'Arras et Christophe Plantin (in deze aflevering van De Gulden Passer) die werkelijk ophefmakende bijzonderheden brengen betreffende een zeer duister hoofdstuk in de loopbaan van Plantin, de jaren 1562-63. Zo heeft | |
[pagina 25]
| |
de geleerde kunnen aantonen dat de drie drukkersgezellen van Plantin, die in 1562 werden aangehouden en zogezegd naar de galeien verwezen, in werkelijkheid zijn ‘ondergedoken’ en dat de ringleider, Jean d'Arras, is te vereenzelvigen met de latere befaamde hervormde drukker van die naam te Metz. De tweede van de Deux épisodes plantiniens handelt over het optreden van Plantin, als vertegenwoordiger van de gouverneurgeneraal Requesens, op het concilie van het aartsbisdom Mechelen te Leuven in mei 1574; een eveneens eigenaardige en weinig bekende episode uit het leven van de grote aartsdrukker.
De heer H. Carter, van de Oxford University Press, mag beschouwd worden als één van de voornaamste hedendaagse vorsers op het gebied van de geschiedenis van de drukletter. Het resultaat van zijn persoonlijke opzoekingen in het Museum Plantin-Moretus heeft de geleerde o.m. uiteengezet op de reeds hoger aangehaalde en in het Gedenkboek der Plantin-dagen opgenomen lezing Plantin's types and their makers. Tevoren had de heer Carter reeds een bondige samenvatting van het probleem gegeven in The types of the Plantin-Moretus Museum (Printing and Graphic Arts, The Stinehour Press, Lunenburg, Vermont, III, nr. 3, Sept. 1955, blz. 53-56), terwijl hij anderzijds op 15 november 1955 een min of meer gelijklopende lezing als deze op de Plantin-dagen hield voor the ‘Bibliographical Society’ te Londen, welke lezing, onder de titel The types of Christopher Plantin, werd opgenomen in The Library, Sept. 1956, blz. 170-179. Plantin heeft beroep gedaan op de diensten van tal van stempelsnijders en lettergieters. Aan de betrekkingen tussen de aartsdrukker en de beroemde Franse meester Guillaume le Bé, meer in het bijzonder over een nota geschreven door Plantin in de rand van een Hebreeuwse letterproef van Le Bé, wijdt H. Carter een speciale studie, A message from Plantin to Guillaume le Bé, in deze aflevering van De Gulden Passer. Over een ander specialist, de Gentenaar Thomas de Vechter, die, na de dood van zijn beroemde meester Hendrik van den Keere (juli 1580), een tijdlang diens zaken voortzette te Gent, daarna verhuisde | |
[pagina 26]
| |
naar Antwerpen, om tenslotte, einde 1584, naar het Noorden uit te wijken, handelt H.F. Wijnman, Thomas de Vechter, lettergieter te Leiden, 1584-1602 (Het Boek, XXIX, 1948, blz, 149-153). Dezelfde geleerde heeft eveneens in De studie van het Ethiopisch en de ontwikkeling van de Ethiopische typografie in West Europa in de 16de eeuw. De ontwikkeling van de Ethiopische typografie in West Europa in de 16de eeuw (Het Boek, XXXII, 1955-57) een paar paragrafen gewijd aan het materiaal van Plantin en diens schoonzoon Frans Raphelengius (§ 6: De Ethiopische lettertypen van Franciscus Raphelengius te Leiden, en § 7: Jodocus Hondius de stempelsnijder en Thomas de Vechter de gieter van het Ethiopische lettermateriaal van Raphelengius, blz. 235-241). Een deel van de Oosterse lettertypen werd naderhand door Frans Raphelengius jr. verkocht aan zijn Antwerpse familieleden, de Moretussen; een ander deel kwam in het bezit van de Leidse hoogleraar in Oosterse talen, Thomas Erpenius, die hen gebruikte in de door hem opgerichte officina. Over de lettertypen van de Leidse geleerde verscheen destijds een studie van L. Willems, De herkomst van het typografisch materiaal van T. Erpenius (De Gulden Passer, 9, 1931). Het probleem werd thans opnieuw onderzocht door David W. Davies, The provenance of the Oriental types of Thomas Erpenius (Het Boek, XXX, 1949-51, blz. 117-122).
Het Plantijnse huis op de Vrijdagmarkt te Antwerpen alsmede de ‘speelhof’ die de grote aartsdrukker te Berchem bezat, worden besproken in Roger Moretus Plantin de Boechout, Demeures familiales. Notices historiques sur la maison Plantin à Anvers et quelques propriétés urbaines et rurales ayant appartenu à la famille Moretus, principalement dans l'ancien pays de Ryen (Antwerpen, De Sikkel, 1950; 391 blz., 277 ill.)Ga naar voetnoot(15). De hoofdbetekenis van dit werk ligt nochtans in de studie van de domaniale bezittingen van Plantins opvolgers. In 1934 handelde de Leidse architect H.J. Jesse over het huis van Plantin te Leiden, het latere H. Geest Hofje (De Gulden Passer, 12, 1934). Zijn stadgenoot, Dr. A.J. Sormani, geeft in De Gulden Passer, 22, 1944, blz. 51-55, onder de titel Het huis van | |
[pagina 27]
| |
Plantin te Leiden, enkele zeer waardevolle aanvullingen en illustraties.
Plantin is zijn loopbaan begonnen als boekbinder. Zijn bedrijvigheid als zodanig werd - ondanks verschillende waardevolle studies - nog steeds niet volledig belicht. We durven niet beweren dat Ilse Schunke, Die Einbände des Christoph Plantin (Gutenberg Jahrbuch 1956, blz. 319-330) dit doel heeft bereikt, doch haar verhandeling schenkt in elk geval nieuwe belangrijke gegevens over de Plantijnse boekbanden uit de jaren 1550-1556.
Enkele werken gedrukt door Plantin hebben het onderwerp uitgemaakt van afzonderlijke bijdragen. Plantins eerste grote meesterwerk komt ter sprake in de studie van J.G. De Brouwere, La magnifique et somptueuse Pompe funèbre de Charles Quint, 1558 (Annuaire de la Société Héraldique de Luxembourg, 1950, blz. 47-62). In La premiere et seconde partie des dialogues françois pour les ieunes enfans. Her eerste ende tweede deel van de Françoische t'samensprekinghen, overgheset in de Nederduytsche spraecke, gedrukt bij Plantin in 1567, is een belangwekkend hoofdstuk te vinden over de boekdrukkunst (denkelijk van de hand zelf van Plantin). Een Engelse vertaling van de hand van Prof. Ray Nash verscheen in 1940 onder de titel An Account of Calligraphy and Printing in the Sixteenth Century (Department of Graphie Arts, Harvard College Library). Een nieuwe uitgave werd thans bezorgd in ‘Liturgical Arts. A quarterly devoted to the arts of the catholic church’, 17, August 1949. In een korte notitie besprak Colin Clair, The Antwerp Polyglotta (Irish Ecclesiastical Record, August 1954, blz. 118-125). De reacties op de publicatie van de Biblia Polyglotta komen ter sprake in F. Asensio, Juan de Mariana y la Poliglota de Amberes: censura oficial y sugerencias de M. Bataillon (Gregorianum [Rome], XXXVI, 1955, blz. 50-80). De uitgave door Plantin van de door het concilie van Trente herziene liturgische werken heeft aanleiding gegeven tot heel wat geschrijf en gewrijf, inzonderheid met Paulus Manutius, de beroemde Italiaanse drukker, die hiervoor reeds een pauselijk | |
[pagina 28]
| |
privilege had ontvangen. Over dit probleem zijn thans nieuwe gegevens te vinden in F. Barberi, Paolo Manuzzio e Cristoforo Plantin (Accademie e biblioteche d'Italia, XVI, 1941-42, blz. 83-94). De allerbelangrijkste studie die in de jongste 15 jaar aan de werken van Plantin werd gewijd is echter ongetwijfeld J.A. Stellfeld, Bibliographie des éditions musicales plantiniennes (Verhandelingen in 8o van de Koninklijke Academie van België, Klasse der Schone Kunsten, V, aflev. 3, 1949; 248 blz.; ill.). Schrijver heeft zich niet vergenoegd met de bibliografische beschrijving van de muzikale edities en met biografische bijzonderheden over hun auteurs, doch heeft tevens in het Plantijns archief alle gegevens opgespoord (en weergegeven) nopens vervaardiging, prijs, verkoopmodaliteiten, e.d. Het geheel is hierdoor uitgegroeid tot een magistrale bijdrage én van het muziekleven in de 16e-17e eeuw én van een bepaalde welomschreven groep uitgaven van Plantin en van zijn opvolgers, de Moretussen en de Raphelengen. In totaal worden 21 werken bestudeerd waarvan ongeveer de helft (11) gedrukt werden door Plantin, vijf door de eerste Moretussen (1602-1644), en vijf door de Raphelengen van Leiden (1600-1612).
Andere gegevens over Plantijnse drukken of het optreden van Plantin als drukker liggen verstrooid in studies die een algemener thema behandelen. Vermelden we in de eerste plaats het pas verschenen werk van L. Febvre en H.J. MartinGa naar voetnoot(16), L'apparition du livre (L'Évolution de l'humanité, XLIV; Parijs, Éditions Albin Michel, 1958; xxix-557 blz.), een groots opgevatte en zeer goed geslaagde synthese van de geschiedenis van de boekdrukkunst waarin we voortdurend de namen van Plantin en de Moretussen terugvinden. Plantin vinden we eveneens terug in M. De Grève, Rabelais au Pays de Brueghel. Réflexions sur la popularité de Rabelais dans les Pays-Bas du XVIe siècle (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance, XVII, 1955, blz. 154-187), meer in het bijzonder in verband | |
[pagina 29]
| |
met zijn uitgaven van Reinaert de Vos en van zijn Index librorum prohibitorum van 1570. De bekende maar zo uiterste zeldzame Plantin-uitgaven van Reinaert de Vos (1564-1566) krijgen eveneens een bespreking in Dr L. Debaene, De Nederlandse volksboeken (Antwerpen, De Vlijt, 1951), blz. 148 en 154. Nadere details over de Plantin-drukken die de blijde intredes van vorsten en landvoogden behandelen, worden aangetroffen in Dr Irmengard von Roeder-Baumbach-Prof. Dr H.G. Evers, Versieringen bij Blijde Inkomsten (Van Maerlantbibliotheek, XIII; Antwerpen, De Sikkel-Utrecht, W. De Haan, 1943). Enkele gegevens over de activiteit van Plantin als drukker van nieuwsberichten en actualiteitsliteratuur, zijn te vinden in onze studie over Abraham Verhoeven en de Antwerpse pers (De Gulden Passer, 31, 1953, blz. 1-37). De Fransman Plantin heeft tal van werken uitgegeven die in de groei en de zuivering van de Nederlandse taal een belangrijke rol hebben gespeeld: ze worden uitvoerig besproken door Dr L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking en opbouw van het Nederlands in de 16e eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr 77, 1956; VI-320 blz.). Plantin bezorgde tal van Hebreeuwse drukken en is zelfs de voornaamste niet-Joodse drukker van Hebreeuwse werken te Antwerpen geweest. Het is dan ook in hoofdzaak over zijn figuur dat Eph. Schmidt handelt in Hebreeuwse boekdrukkunst in de 16e eeuw door Antwerpse niet-Joden (Nieuw Israëlitisch Weekblad, 27/6, 18/7, 8/8, 22/8, 5/9 1952). De Antwerpse prentkunst heeft in de 16e eeuw en de eerste helft van de 17e eeuw een internationale uitstraling gekend die niet tot ons continent is beperkt gebleven. Als een van de grote specialisten van de geschiedenis van de grafische kunst in de Nederlanden in de 16e en 17e eeuw, is het niet te verwonderen dat de heer A.J.J. Delen in zijn overzichtsstudies De grafische kunsten door de eeuwen (Antwerpen-Amsterdam, N.V. Standaard-Boekhandel, 1956) en De grafische kunstenaars [in België] (in Flandria Nostra, I: Antwerpen, De Standaard-Boekhandel, 1957, | |
[pagina 30]
| |
blz. 265-321), belangwekkende overzichten geeft van de grafische kunstenaars rond Plantin en de MoretussenGa naar voetnoot(17). De uitstraling van de Antwerpse prentkunst is voor het Verre Oosten bestudeerd geworden door Dr J. Jennes, Invloed der Vlaamsche prentkunst in Indië, China en Japan tijdens de XVIe en XVIIe eeuw (Leuven, Davidsfonds, 1943; ill.)Ga naar voetnoot(18). Anderzijds zijn, voor de invloed van de Vlaamse graveurs op de kunstenaars van Latijns Amerika, zeer interessante inlichtingen te vinden in Pál Kelemen, Baroque and Rococo in Latin America (New York, The Macmillan Company, 1951; ill.). Het spreekt vanzelf dat in beide verhandelingen de geïllustreerde werken van de Officina Plantiniana voortdurend worden geciteerd: de Antwerpse prentkunst in de 16e en 17e eeuw is niet denkbaar zonder de namen van Plantin en de Moretussen.
Gegevens over de activiteit van Plantin én als mens én als drukker liggen eveneens verstrooid in tal van andere studies. De aartsdrukker is een zo belangrijke figuur geweest in het geestesleven van zijn tijd; hij is als vriend of als uitgever (en vaak in beide hoedanigheden tegelijk) met zovele personen en persoonlijkheden in aanraking gekomen dat we in vrijwel elke verhandeling over een of andere figuur uit onze gewesten in de 16e eeuw zijn naam en deze van zijn officina vinden vernoemd. Zo o.m. in de bijdragen tussen 1943 en 1958 gewijd aan B. Arias Montanus, R. Benoist, Van Bomberghen, J.M. Bruto, A.G. Busbequius, H. Cock, D.V. Coornhert, J.M. Cordero, H. Cuyckius, R. Dodoens, J. Douza, F. Galle, J. Goropius Becanus, Granvelle, J. Grévin, L. Guicciardini, P. Heuterus, P. Heyns, J.B. Houwaert, H. Junius, C. Kiliaan, D. Lampson, J. Lernutius, J. LipsiusGa naar voetnoot(19), M. Lobelius, J. Molanus, | |
[pagina 31]
| |
C. Musius, J. Nemius, F. Orsini, A. Ortelius, Cl. Perret, A. Pevernage, S.W. Pighius, H. Ranzovius, J. Sambucus, A. Schottus, M. Smetius, S. Stevin, L. Torrentius, S. Verepaeus, A. Vesalius, C. Vladeraccus, N. Van Winghe. Wegens plaatsgebrek dienen we evenwel de bibliografische noten betreffende deze persoonlijkheden te verschuiven naar een volgende aflevering van De Gulden Passer.
In de Plantijnse drukkerij bestond een soort vakvereniging van de gezellen, de ‘kapelle’ of ‘kamer’. Ph. J. Turner in The origin of the Printer's Chapel (Gutenberg Jahrbuch, 1957, blz. 350-354) situeert deze ‘kapel’ in het algemeen kader van de oorsprong der ‘drukkerskapellen’ in West-Europa, en poogt omgekeerd, uit de toestanden in de Plantijnse ‘kamer’, gegevens te halen betreffende de oorsprong dier verenigingen. Zijn betoog blijft echter zeer oppervlakkig en heeft ons niet kunnen overtuigen. De gegevens betreffende de Plantijnse ‘vakbond’ werden geput uit M. Sabbe, De Plantijnsche werkstede (Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie, 1935, blz. 595-694).
In mei of begin juni 1569 werd de bibliotheek van de te Antwerpen vertoevende Spanjaard Marcus Nunez door een schuldeiser aangeslagen om verkocht te worden. De boeken dienden evenwel eerst onderzocht door een speciale ‘expurgatie’-commissie die de ‘verboden boeken’ had te weren. Naast Le Saige, algemeen ontvanger der domeinen van Brabant in het kwartier van Antwerpen, werden Arias Montanus en Christoffel Plantin met dit werk belast. In enkele dagen waren ze klaar met de schiftingslijsten. Aldus Dr F. Prims, De bibliotheek van Marcus Nunez, 1569 (Bijdragen tot de geschiedenis, reeks III, jr. III, 1951, blz. 133-149)Ga naar voetnoot(20). | |
De MoretussenIn tal van de in de voorgaande bladzijden opgesomde werken zijn het leven en de werken van Plantins opvolgers, de Moretussen, | |
[pagina 32]
| |
eveneens ter sprake gekomen. Signaleren we hier o.m. F. Van den Wijngaert, Glorie en nood van het Plantijnse huisGa naar voetnoot(21); L. Delfos, Der goldene ZirkelGa naar voetnoot(21bis); Roger Moretus Plantin de Bouchout, Demeures familialesGa naar voetnoot(22); J.A. Stellfeld, Bibliographie des éditions musicales plantiniennesGa naar voetnoot(23); L. Febvre en H.J. Martin, L'apparition du livreGa naar voetnoot(24); Roeder-Baumbach-Evers, Versieringen bij Blijde InkomstenGa naar voetnoot(25); A.J.J. Delen, De grafische kunsten door de eeuwen heen en De grafische kunstenaarsGa naar voetnoot(26); Dr J. Jennes, Invloed der Vlaamsche prentkunst in Indië, China, en Japan tijdens de XVIe en XVIIe eeuwGa naar voetnoot(27); P. Kelemen, Baroque and Rococo in Latin AmericaGa naar voetnoot(28)Ga naar voetnoot(29). De naam van de Moretussen is eveneens terug te vinden in tal van biografieën of detailstudies betreffende humanisten en kunstenaars uit onze gewesten. Zo o.m. in deze gewijd aan B. Bauhusius, Ph. en J.J. Chifflet, F. Costerus, J. David, A. Van Dijck, L. Fromondus, L. Lessius, J. Lipsius, Peiresc, P. Ribadeneira, P.P. Rubens, L. Torrentius, N. van WingheGa naar voetnoot(30). Balthasar I Moretus kon voor het ontwerpen en graveren van zijn boekillustraties beroep doen op eersterangskrachten, te beginnen met Rubens in hoogst eigen persoon. Doch na Rubens en Balthasar I Moretus begonnen de grafische scholen te Antwerpen snel te verkwijnen. De latere Moretussen hadden het moeilijker en moeilijker om aan hun illustraties een zekere standing te verlenen.... Over hun tribulaties met tekenaars, houtsnijders en kopergraveurs handelt F. Van den Wijngaert in zijn uitvoerige en merkwaardige studie De late Moretussen en de boekillustratie (De Gulden Passer, 25, 1947, blz. 186-240; 26, 1948, blz. 150-205). | |
[pagina 33]
| |
Zelf hebben we in een algemeen overzicht van de typografische bedrijvigheid te Antwerpen in de 18e eeuw een niet onbelangrijke plaats ingeruimd aan de activiteit van de Moretussen: L. Voet, Boeken en drukkers in het verzamelwerk Antwerpen in de XVIIIde eeuw (Antwerpen, De Sikkel, 1952, blz. 314-347).
De heer A. Verhaegen verschaft enkele gegevens over de lonen in de Officina Plantiniana in de 18e eeuw - des te belangwekkender daar ze worden geplaatst in hun algemeen kader, de lonen in België in de 18e eeuw: Note sur le travail et les salaires en Belgique au XVIIIe siècle (Bulletin de l'Institut de Recherches Économiques et Sociales de l'Université de Louvain, XIX, 1953, blz. 1-17).
Dr Hans H. Bockwitz handelt over De firma Plantijn-Moretus en haar Hollandse papierleveranciers. De lotgevallen van een papierhandelaar omstreeks 1700 (Tété, Technisch Tijdschrift voor de Grafische Industrie, 5, 1950, blz. 177-179) - in feite enkel een gecommenteerde samenvatting van de studie van M. Sabbe, Ysbrand Vincent en zijn Antwerpsche vrienden (De Moretussen en hun kring. Verspreide opstellen. Antwerpen, V. Resseler, 1928).
De intrede van aartshertog Ernst van Oostenrijk te Antwerpen in 1594, werd beschreven door Joannes Bochius en gepubliceerd door Jan I Moretus. De blijde intocht van de landvoogd te Brussel in hetzelfde jaar kreeg eveneens de eer van een ‘actualiteitseditie’ (van de hand van Hendrik Bogaert) maar werd verzorgd door de Brusselse uitgever J. Mommaert. Tal van bibliografen - te beginnen met Max Rooses - blijken deze twee werken niet goed uit elkaar te hebben gehouden. Mej. M.H. Bottenheim zet de puntjes op de i in een korte notitie met de welsprekende titel Een bibliografische verwarring (Bulletin van het Rijksmuseum. Den Haag, II, 1954, blz. 93-94). In de omvangrijke studie van P. Hildebrand, De Kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik (10 delen; Antwerpen, Archief der Kapucijnen, 1945-1956) zijn enkele terloopse bemerkingen te vinden over de Moretussen in hun betrekkingen met de Kapucijnen.... | |
[pagina 34]
| |
Paul Moretus kocht in 1806 de gronden van Terlist; in de loop van de 19e eeuw werd die oude heerlijkheid opgeslorpt door het snel groeiend Antwerpen, en gemetaformoseerd in de huidige Sint-Jozefswijk. Over de geschiedenis van Terlist, haar groei tot stadswijk - en het optreden van de Moretussen in dit proces, handelt uitvoerig Dr Fl. Prims, De metamorphose van Terlist (nu Sint-Jozefkwartier, Antwerpen) (Uitgave van ‘Bijdragen tot de Geschiedenis’; Antwerpen, De Vlijt, 1949; 100 blz., ill.). | |
De raphelengenOver Franciscus Raphelengius, Plantins geleerde schoonzoon die zich als drukker en professor te Leiden heeft gevestigd, en zijn afstammelingen, is heel wat minder gepubliceerd dan over de meesters van de Gulden Passer. Wel komt hun lettermateriaal ter sprake in een tweetal studies, waarover hoger reeds gehandeld werd. Nml. H.F. Wijnman, De studie van het Ethiopisch, en David W. Davies, The provenance of the oriental types of Thomas ErpeniusGa naar voetnoot(31). De heer Wijnman heeft in een ander artikel, Jodocus Hondius en de drukker van de Amsterdamsche Ptolemaeus-uitgave van 1605 (Het Boek, XXVIII, 1944-46, blz. 1-49) eveneens enkele woorden kunnen wijden aan de Officina Plantiniana te Leiden: de vermoedelijke drukker van de Ptolemaeus-uitgave van 1605, Jan Theunisz, is inderdaad, omstreeks 1595, een tijdlang corrector geweest van Fr. Raphelengius in wiens officina hij denkelijk de rudimenten van Hebreeuws, Arabisch en Ethiopisch heeft geleerd die hem later, als zelfstandig drukker, zo goed te pas zijn gekomen. De Raphelengen te Leiden hebben o.m. werken van Janus Dousa sr., Hugo Grotius, M. Smetius en S. Stevin gepubliceerd - zodat we in de aan deze humanisten gewijde studies hun namen terugvindenGa naar voetnoot(32). Anderzijds blijken hun publicaties een ereplaats | |
[pagina 35]
| |
te hebben ingenomen in verschillende ‘reisbibliotheken’ van Engelse bibliofielen uit de eerste helft der 17e eeuw, zoals blijkt uit de in deze aflevering van De Gulden Passer verschenen artikels van Mrs Sheila Williams, Books printed by the Officina Plantiniana in Antwerp and Leyden in the Travelling Library of Sir Julius Caesar en van de hr Colin Clair, Plantiniana in the Brotherton Library-University of Leeds. | |
Egidius beysOver een schoonzoon van Plantin waarover de aartsdrukker zich maar weinig heeft te beloven gehad, verscheen een korte nota van J.B.W.M. van Roosmalen, Gielis Beys, schoonzoon van Plantin (Jaarboek ‘De Oranjeboom’ [Breda], II, 1949, blz. 86-89), met enkele interessante bijzonderheden over de afkomst en familie van E. Beys. | |
Het museum Plantin-MoretusHet Museum Plantin-Moretus heeft, lang vóór te zijn omgevormd tot museum, de toeristen aangetrokken als een magneet het ijzer. Over deze aantrekkingskracht hebben we reeds enkele kleine bijdragen gepubliceerd waarvan de meest uitvoerige is verschenen in het tijdschrift Antwerpen, jg. I, 1955, nr. 1, blz. 12-18, onder de titel: Het Plantijnse Huis als toeristisch centrum. Het eerbiedwaardige Plantijnse Huis ontsnapte in de laatste maanden van de tweede wereldoorlog slechts bij mirakel aan een volledige vernietiging. De V2 die op 2 januari 1945 de gebouwen rond de Vrijdagmarkt als het ware wegblies, liet weliswaar de voorgevel van het Museum Plantin Moretus en van het aangrenzend Prentenkabinet overeind, doch de aangerichte schade was niettemin uiterst zwaar.... Aan deze katastrofe en haar gevolgen heeft F. Van den Wijngaert, conservator van het Stedelijk Prentenkabinet te Ant- | |
[pagina 36]
| |
werpen, die in die sombere dagen met zijn gezin in de kelders van het museum leefde, een aangrijpend hoofdstuk gewijd in zijn Glorie en Nood van het Plantijnse Huis (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1947)Ga naar voetnoot(33). De herstelwerkzaamheden van het Plantijnse Huis werden geleid door de technische diensten van de stad Antwerpen onder leiding, aanvankelijk van architect A. De Mol, naderhand van hoofdarchitect A. Fivez, bijgestaan door architekt R. Van Noten. In een uitvoerige en technisch zeer belangwekkende studie geeft architect A. De Mol hieromtrent nadere details: Restauratie van het Museum Plantin-Moretus (Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 1955, blz. 9-35). Op 28 juli 1951 kon het Museum Plantin-Moretus, na meer dan tien jaar gesloten te zijn geweest, eindelijk plechtig worden ingehuldigd en opnieuw opengesteld voor het publiek. Ter dier gelegenheid lieten we onder de titel Het Museum Plantin-Moretus heropend in De Gulden Passer, 30, 1952, blz. 17-23, een beknopt overzicht verschijnen én van de ramp en haar gevolgen én van het reconstructiewerk. Tevens konden we het publiek een beknopte gids aanbieden over Het Museum Plantin-Moretus (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, 1951; 47 blz., 20 ill.), dewelke sedertdien reeds verscheidene heruitgaven heeft gekend, en eveneens in het Frans, Engels en Duits werd vertaald. De hr. Edmond Vermeylen maakte in 1954 een reeks van 30 kunstfoto's die werd gebundeld in een album Museum Plantin-Moretus.
Het Museum Plantin-Moretus is niet alleen een architectonisch juweel; het bevat allerlei waardevolle verzamelingen, zo rijk als uiteenlopend. Buiten het algemeen overzicht gegeven in de beknopte gids van het Museum, en in onze beknopte notitie The Plantin-Moretus Museum as study center (Printing and Graphic arts, Stinehour Press, Lunenburg, Vermont, I, 1953, blz. 80-82), kunnen we de belangstellenden eveneens verwijzen naar de mede- | |
[pagina 37]
| |
deling van Dr H. Vervliet, adjunct-conservator van het Museum Plantin-Moretus: Grafische kostbaarheden in het Museum Plantin-Moretus - Objets d'art graphique au Musée Plantin-Moretus (Graphica, december 1956, nr 4, blz. 47-58).
De rijke verzameling stempels en matrijzen bewaard in het Museum Plantin-Moretus dagtekent in hoofdzaak uit de 16e eeuw en werd gerealiseerd door de Franse en Zuid-Nederlandse grootmeesters van de tijd; als zodanig is ze uniek te noemen. De catalogisatie werd in de laatste jaren actief ter hand genomen: Dr H. Vervliet, ‘Poinsoenen ende matrijsen’. Over recent werk aan de Plantijnse lettercollectie (Antwerpen, 3, nr. 3, 1957, blz. 94-97). In deze catalogisatie heeft de Engelse specialist Harry Carter een voorname rol gespeeld; de verzameling van het museum komt dan ook voortdurend ter sprake in de talrijke hoger opgesomde studies van deze geleerdeGa naar voetnoot(34).
De verzameling tekeningen werd door de heer F. Van den Wijngaert, conservator van het Stedelijk Prentenkabinet, gecatalogiseerd. Hopelijk zal binnenkort dit omvangrijk werk in druk kunnen verschijnen. Inmiddels heeft de heer Van den Wijngaert reeds een paar voorstudies laten verschijnen: de hoger reeds geciteerde De late Moretussen en de boekillustratie (De Gulden Passer, 25, 1947, blz. 186-240; 26, 1948, blz. 150-205); alsmede De botanische teekeningen in het Museum Plantin-Moretus (De Gulden Passer, 25, 1947, blz. 34-51).
Een van de pronkstukken van de handschriftenverzameling van het Plantijnse Huis is de zogenaamde Wenceslas-Bijbel. Aan dit kleinood van de Praagse miniatuurscholen van het begin van de 15e eeuw, wijdde mejuffer M.L. Vermeiren een uitvoerige studie: La bible de Wenceslas du Musée Plantin-Moretus à Anvers (De Gulden Passer, 31, 1953, blz. 191-229). Beknopter was de bijdrage van A. Matejeck, La bible du frappeur de monnaie Konrad de Vechta (Arts plastiques, 1950, blz. 275-282). | |
[pagina 38]
| |
Een ander handschrift, vermeld in J. Denucé, Catalogus der handschriften van het Museum Plantin-Moretus, nr 216, bl. 168, als Spelen van sinnen: Judith en Holifernes, 1577, werd vereenzelvigd als een werk van de rederijker R. Lawet: A. Van Elslander-L. De Scheerder, Een teruggevonden spel van den Roeselaarsen rederijker R. Lawet (Album Prof. Dr Frank Baur, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, N.V. Standaard-Boekhandel, 1948, I, blz. 242-252). In zijn verhandeling Der Avicenna-Kommentar des Chirurgen Leonardo de Bertapaglia (Sudhoffs Archiv für Geschichte der Medizin und der Naturwissenschaften, 41, 1957, blz. 18-26) bestudeert Dr L. Elaut een vijftiendeeuws handboek over geneeskunde, eveneens bewaard in de handschriften-afdeling van het Museum Platin-Moretus (Denucé, Catalogus, nr 297). In zijn uitgave van de beroemde Philosophiae consolatio van Boethius (Anicii Manlii Severini Boethii Philosophiae Consolatio. Corpus Christianorum: Series Latina, XCIV. Pars I. Turnhout, Typographi Brepols editores pontificii, 1957; XXVIII-124 blz.) heeft L. Bieler o.m. de codex M 16.8 (begin 10e eeuw) uit de verzameling van het museum benuttigd (Denucé, Catalogus, nr 190).
In de verzameling koperplaten van het museum berust een reeks toegeschreven aan Lucas van Leiden. Hiervan werd in 1947 een bibliofiele uitgave gebracht: De Passie van Ons Heer door Lucas van Leyden zijnde een suite van XIV koperplaten die van de originelen werd gedrukt, met een inleiding door F. Van den Wijngaert (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1948).
Tijdens de oorlog werd in één der kelders van het museum belangwekkende fragmenten gevonden van Antwerpse tegeltableaux. Deze werden beschreven en bestudeerd door C. Van Herck, Een vondst van Antwerpsche tegeltableaux uit het einde der XVIe eeuw (Jaarboek van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van Antwerpen, XX-XXI, 1944-1950, blz. 121-127).
De verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus werden in de laatste jaren o.m. verrijkt door twee prachtige giften. In 1950 droeg graaf Charles Moretus-Plantin, burgemeester van | |
[pagina 39]
| |
Stabroek, en lid van de raadgevende commissie van het Museum Plantin-Moretus, zijn rijke verzameling familiepapieren over aan het museum, waar ze voortaan in het archief het afzonderlijk fonds Graaf Charles Moretus-Plantin vormen. Deze verzameling, die honderden documenten, schepenacten, kaarten en plattegronden omvat, is uiterst belangrijk voor de ‘domaniale’ geschiedenis van de Moretussen en aanverwante families in de 17e, 18e en vooral 19e eeuw. We hopen binnenkort de inventaris in druk te laten verschijnen. Hetzelfde jaar verrijkte graaf Charles Moretus-Plantin het Museum Plantin-Moretus nog met twee portretten voorstellend zijn overgrootouders: Augustin T.J. Moretus (1791-1871) (getekend B. Pagani, 12 juillet 1870) en diens echtgenote Pauline della Faille (1796-1864) (niet gesigneerd; vermelding van het jaartal 1853). De tweede verzameling die het Museum Plantin-Moretus zo gelukkig was te verwerven, draagt een heel ander karakter. De heer Max Frédéric Horn (Antwerpen, 6 juni 1882-Brussel, 2 maart 1953) liet bij testament zijn bibliotheek na aan het Plantijnse Huis. De heer Max Horn, die een zeer vooraanstaande rol heeft gespeeld in de economische groei van Belgisch Congo, was tevens een gepassioneerd bibliofiel: gedurende een halve eeuw heeft hij jacht gemaakt op dit edel wild. Het resultaat was een bibliotheek die een groot deel van de Franse literatuur omvat van de aanvang tot het eind van de 18e eeuw, in de originele of de zeldzame en mooie edities; in onberispelijke staat en het merendeel gehuld in prachtbanden. Een unieke verzameling die op 6 juni 1953 op plechtige wijze werd overgedragen aan de stad Antwerpen door de zuster van de overledene, Mej. Horn, en ondergebracht in de laatste zaal van het Museum Plantin-Moretus, die, naar de edelmoedige schenker, de naam ‘zaal Max Horn’ heeft gekregen. Bij deze gelegenheid werd op de persen van het Museum een In Memoriam Max Horn. Huldeadres ter gelegenheid van de plechtige overdracht van de bibliotheek van wijlen de heer Max Horn aan het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen gedrukt. | |
[pagina 40]
| |
De catalogus van deze verzameling is reeds ver gevorderd en zal eveneens worden gepubliceerd. Een andere belangrijke gift verdient eveneens een bijzondere vermelding: de heer A. de Granges de Surgères heeft in 1953, gevolg gevend aan een wens van wijlen zijn vader, markies de Granges de Surgères, de portretten van diens grootvader en grootmoeder van moederszijde, geschilderd door Delin (1852) overgedragen aan het Museum Plantin-Moretus. Die grootouders waren inderdaad jonker Edward Moretus, laatste eigenaar van het Plantijnse huis, en zijn echtgenote Albertine du Bois. | |
De activiteiten van het museum Plantin-MoretusOver de activiteit van het museum Plantin-Moretus wordt ieder jaar een verslag opgesteld door de conservator, bestemd voor de stedelijke autoriteiten. Sedert 1954 worden deze verslagen, samen met deze van de andere instanties afhangend van de heer schepen voor Schone Kunsten van de stad Antwerpen, gebundeld in een algemeen gestencileerd verslag: Stad Antwerpen: Schone Kunsten, Musea, Toerisme, Feesten. Verslag over het dienstjaar..., dat onder een ruim publiek wordt verspreid. Het museum heeft deel genomen aan tal van kulturele manifestaties en er zelf ettelijke ingericht. Van deze laatste dienen twee meer in het bijzonder vermeld omdat ze de figuren van Plantin en de Moretussen als middelpunt hadden, en tegelijkertijd een blijvende herinnering hebben nagelaten in de vorm van omvangrijke en waardevolle catalogussen: de tentoonstelling Anvers, ville de Plantin et de Rubens, die werd gehouden in de Bibliothèque nationale te Parijs in maart-april 1954, en de tentoonstelling Antwerpens Gouden Eeuw in de Stedelijke Feestzaal te Antwerpen, 13 augustus-2 october 1955Ga naar voetnoot(35). Deze laatste tentoonstelling sloot aan bij het Internationaal Congres voor Boekdrukkunst en Humanisme dat ter gelegenheid van de 400e verjaardag van het verschijnen van Plantins eerste boek werd georganiseerd in het museum Plantin-MoretusGa naar voetnoot(36) | |
[pagina 41]
| |
Anderzijds heeft het Antwerps stadsbestuur gemeend dat de stad van Plantin diende heraan te knopen met de roemrijke typografische tradities uit het verleden: om mede te helpen het esthetisch peil van het hedendaagse Belgisch drukwerk op te voeren, heeft het in 1951 het Plantin-Genootschap, Hoger Instituut voor Drukkunst gesticht, dat zijn zetel heeft gekregen in de aloude Officina Plantiniana. In october 1951 begon het Plantin-Genootschap met zijn cursussen en voordrachten - en tot heden is het succes in stijgende lijn gegaanGa naar voetnoot(37). In de groei van de verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus, het Stedelijk Prentenkabinet en de Stadsbibliotheek heeft het Bestendig Dotatiefonds voor de Stadsbibliotheek en het Museum Plantin-Moretus (gesticht in 1905) een zeer belangrijke rol gespeeld - die nog geenszins aan het verminderen is! Wat het Bestendig Dotatiefonds heeft verwezenlijkt werd belicht in een merkwaardige tentoonstelling die onder de titel XL jaar Antwerps Maecenaat doorging in de Stedelijke Feestzaal te Antwerpen op 6-23 januari 1949. Ter dier gelegenheid verscheen onder dezelfde titel XL jaar Antwerps Maecenaat een bijdrage van de heer G. Schmook, directeur van de stedelijke bibliotheken van Antwerpen, in De Gulden Passer, 28, 1950, blz. 57-70, die ons een merkwaardige historiek brengt van het Bestendig Dotatiefonds en dezes intense bedrijvigheid. Zoals zoëven aangestipt is die bedrijvigheid geenszins verzwakt: van 2 tot 17 februari 1957 kon in het Stedelijk Kunstsalon een nieuwe tentoonstelling worden ingericht die een overzicht schonk van de jongste verrijking van het Antwerps kunstpatrimonium door bemiddeling van het Bestendig Dotatiefonds. Om hier de titel, of juister de motivering, van het aanplakbiljet over te nemen: Tentoonstelling... Rik Wouters, een keuze van circa 150 tekeningen geschonken aan de stad Antwerpen door het Bestendig Dotatiefonds voor de Stadsbibliotheek, het Museum Plantin-Moretus en het Prentenkabinet. Ook de andere sinds 1949 door het Bestendig Dotatiefonds geschonken kunstwerken worden tentoongesteld. | |
[pagina 42]
| |
Plantin in literatuur, film en folkoreOp het eerste zicht is de loopbaan van Plantin niet zo spectaculair verlopen dat zijn levensgeschiedenis tot de verbeelding van de romanschrijvers zou spreken. En nochtans zijn de aartsdrukker en zijn familieleden reeds enkele malen de helden geworden van min of meer geromanceerde verhalen. Voorzover ons bekend, is het J. Bertheroy die met Le journal de Marguerite Plantin (Parijs, A. Colin; 1e editie: 1899; 9e editie: 1935) de reeks heeft geopend. Een paar jaren terug heeft H. Hermans, Meester Plantin (Antwerpen, De Sikkel, 1952, 139 blz., ill.) verhaald voor de jeugdGa naar voetnoot(38). Thans is het de beurt aan L. Thoorens om, onder de titel L'Encre et le Sang (Plantin d'Anvers) (Brussel, Éditions Durendal, mai 1956, nr. 5; 131 blz.), de wereld van Plantin te schilderen - in detail tot 1576, met een korte epiloog die 1585 als datum draagt. Doch de populariteit van Plantin - althans in zijn goede stede Antwerpen - reikt nog verder: het poppentheater van de gebroeders Van Campen in de Lange Nieuwstraat heeft het aangedurfd - en met succes - Christoffel Plantin in haar repertorium op te nemenGa naar voetnoot(39). Anderzijds heeft de Brusselse cineast, de heer G. Vernaillen, in opdracht van het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg, in de loop van 1953, een o.i. zeer geslaagde film gedraaid over Christoffel Plantin, drukker der humanisten van de 16e eeuw, waarvan de meeste opnamen vanzelfsprekend het Museum Plantin-Moretus als kader hadden. Kopieën van deze film (35 en 16 mm.; zwart-wit; speelduur: ongeveer 20 minuten; Nederlandse en Franse versie) kunnen door belangstellenden voor vertoning bekomen worden op het Ministerie van Openbaar Onderwijs. |
|