De Gulden Passer. Jaargang 36
(1958)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
In memoriam Albert Boeckler
| |
[pagina 16]
| |
dologisch zo belangrijke aspect van een juist begrip voor de wisselende verhoudingen tussen tekst en verluchting. Thans - na drie decennia - komt dit ons vanzelfsprekend voor. Daarbij moet echter bedacht worden, dat tot op heden de meeste kunsthistorici bij de studie van middeleeuwse boekverluchting veelal te grote aandacht geschonken hebben - én schenken - aan de miniatuur op zichzelf, dikwijls zonder daarbij de tekst(en) in het onderzoek te betrekken. Niet aldus Albert Boeckler. Met zijn sterk ontwikkeld gevoel voor de band tussen alle kunsten, kon het hem niet ontgaan, dat de miniatuur deel uitmaakt van een groter geheel, te weten de codex. Door deze eenheid bij voortduring in het oog te houden, leerde hij zijn lezers de miniatuur werkelijk zien in haar eigen raam. Die lezers - waaronder ook de schrijver dezer regels - kunnen hem niet erkentelijk genoeg zijn. Nimmer ontbreekt in Boecklers betoog een weliswaar verscholen maar toch beslissend element van voorlichting, waarzonder elke verklaring aan leven inboet. En om dit leven nu is het hem steeds te doen geweest. Ik heb mij - bij de voorbereiding van dit beknopte ‘in memoriam’ zijn werken andermaal ter hand nemend - afgevraagd, of juist niet dit levende in het middeleeuwse boek (een codex toch is nooit ‘dood’) zijn voorkeur voor de miniatuurkunst ten volle verklaart. De veronderstelling is te aanlokkelijker als men ziet met hoeveel verve de auteur steeds weer het verwikkelde karakter der middeleeuwse boekverluchting doorzag, beschreef en in al zijn aspecten tevens duidde. Een onmiskenbare hang naar volledigheid heeft hem daarbij nooit tot opsomming verleid. Overziet men nu zijn gehele oeuvre, dan blijken verschillende boeken gelegenheidspublikaties. Om twee voorbeelden te kiezen: èn zijn studie over de codex WittekindeusGa naar voetnoot(4) èn zijn werk over de miniaturen in het Berlijnse handschrift van Veldeke's ‘Eneide’Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 17]
| |
verschenen als huldeboeken, waarbij men er zich overigens van overtuigd kan houden, dat de gevierden moeilijk een fraaier geschenk aangeboden hadden kunnen krijgen. Enerzijds hebben zulke uitgaven het voordeel, dat in materiële zin kosten noch moeiten eraan gespaard worden; anderzijds echter het nadeel, dat hun bewerkers aan grotere, vaak ook belangrijkere ondernemingen onttrokken worden. Als men in dit verband nagaat hoe voortreffelijk Boeckler zich van zijn taak gekweten heeft in het door hem - samen met Alfred A. Schmid - geschreven hoofdstuk over de boekverluchting voor het ‘Handbuch der Bibliothekswissenschaft’Ga naar voetnoot(6); dan kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat hij bij uitstek de man zou zijn geweest voor een nieuwe geschiedenis der miniatuurkunst, waaraan al zo lang dringend behoefte bestaat. Dit te meer omdat deze geleerde bijzonder wel de kunst verstond zijn kennis aan anderen mede te delen. Specialist met de specialisten, leidde hij tevens op onnavolgbare wijze leken tot zijn gebied van wetenschap in en bracht hen aldus gegronde bewondering bij voor wat hem zelf zo lief was. Men onderschatte dit niet en overtuige zich derhalve van het overwegend belang zijner geslaagde meer algemene publikaties, illustere voorbeelden van enthousiasmerende voorlichtingGa naar voetnoot(7). Uiteraard heeft Boeckler daarbij - op smaakvolle wijze - gebruik gemaakt van de reproduktietechniek onzer dagen, welke in haar technische vervolmaking een kunstgeschiedschrijving heeft doen ontstaan, die - vooral omwille der vaak gekleurde afbeeldingen - bij deskundige zowel als leek grote bewondering wekt. Al deze verspreiding van het voorheen slechts in musea en bibliotheken te bezichtigen bezit heeft het grote voordeel, dat velen thans ‘zien’ wat hun vroeger alleen uit lectuur of ‘van horen zeggen’ bekend was; kwalijk te overschatten element in de waardering van alle beeldende kunst, die het natuurlijk vóór alles van dit zien moet hebben. Men moet echter ook léren zien en dat was nu iets | |
[pagina 18]
| |
waaraan Albert Boeckler alle krachten gaf. Velen heeft hij op deze wijze aan zich verplicht; ontelbaren ook schoonheid voor ogen gevoerd, waarvan zij de zin door hem hebben leren verstaan. Het stemt bij alle weemoed om zijn verscheiden tot verheugenis dit te kunnen getuigen van een man, die gearbeid heeft zo lang het dag was. Het leven heeft hem niet gespaard - zware in de eerste wereldoorlog opgelopen verwondingen eisten onafgebroken hun tol -, maar het moet hem toch een voldoening geweest zijn te hebben kunnen terugblikken op een werk waarin schoonheid en wetenschap hand aan hand gaanGa naar voetnoot(8).
Koninklijke Bibliotheek
's-Gravenhage. Juli 1958. |
|