De Gulden Passer. Jaargang 35
(1957)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
VariaNieuwe repertoria voor de incunabelperiodeIn zijn bijdrage Recente bibliografieën over de geschiedenis der drukkunst (De Gulden Passer, jg. 30, 1952, blz. 47 e.v.) heeft Dr H. Vervliet enkele bladzijden gewijd aan de recente repertoria en bibliografieën voor en over de incunabeltijd. Wij wensen nog even terug te keren op een aldaar reeds geciteerd werk: het achtste deel van de Catalogue of books printed in the XVth century now in the British Museum; gewijd aan Frankrijk en Franssprekend Zwitserland en in hoofdzaak verzorgd door de befaamde incunabelvorser V. Scholderer (London, British Museum, 1949, lxxxvii + 441 + 21 + lxxii blz.; ill. - Prijs: 9 £). In een uitvoerige inleiding geeft V. Scholderer een voortreffelijk overzicht van de typografische bedrijvigheid in het Frankrijk en het Franssprekend Zwitserland van de 15e eeuw, waarbij ons zowel een algemeen overzicht wordt geschonken als de bedrijvigheid in elke stad ontleed en beschreven. Wie voortaan de Franse boekproductie in de incunabeltijd wenst te bestuderen moet eerst bij deze inleiding van V. Scholderer te rade gaan. In totaal worden volgens alle regels van de bibliografische kunst een 1130 incunabelen (inclusief de dubbels) beschreven. Hiervan werden 706 gedrukt te Parijs en 275 te Lyon. De overige 147 werken zijn verdeeld over een 19 plaatsen, nml. Albi (7), Toulouse (24), Angers (4), Genève (21), Vienne (10), Poitiers (19), Rougemont (1), Chambéry (7), Troyes (2), Rouen (34), Tréguier (2), Abbeville (2), Lantenac (1), Besançon (2), Grenoble (1), Angoulême (1), Dyon (2), Tours (1), Avignon (1). Van een tiental werken kon de plaats van druk niet worden bepaald. Het geheel wordt bekroond door niet min dan 72 bladzijden illustratie die een 500 voorbeelden geven van de door Franse incunabeldrukkers gebruikte lettertypes; op zichzelf genomen reeds een monumentale bijdrage tot de geschiedenis van de Franse incunabelperiode. Met spanning zien wij dan ook het verschijnen te gemoet van deel 9 dat is voorbehouden aan onze gewesten.
De onvermoeibare Noord-Nederlandse bibliografe juffr. M.E. Kronenberg heeft echter de publicatie van het British Museum niet afgewacht om ons te vergasten op een zeer waardevolle bijdrage voor de Nederlanden: M.E. Kronenberg, Campbell's Annales de la Typographie Néerlandaise au XVe siècle. Contribution to a New Edition (Den Haag, Martinus Nijhoff, 1956, 168 blz. - Prijs: f. 35). | |
[pagina 224]
| |
De Annales van Campbell (verschenen in 1874), alhoewel hun ouderdom met ere dragend en nog steeds de basis vormend voor de incunabel-vorsing in onze gewesten, zijn inderdaad voor velerlei aanvulling en verbetering vatbaar. In een eerste hoofdstuk geeft juffr. Kronenberg de short-title beschrijving, met opgave van depot, en waar mogelijk van bibliografische referenties, van 458 Noord- en Zuid-Nederlandse incunabelen die niet in Campbell voorkomen. Tegenover deze sensationele aanwinst staat evenwel een in het tweede hoofdstuk gedetailleerde verliespost van meer dan 212 nummers: minstens 58 werken door Campbell toegeschreven aan typografen uit de Nederlanden dienen in werkelijkheid geplaatst op de rekening van vreemde drukkers; van het merendeel van de overige in dit tweede deel opgesomde werken dient de datum verlegd tot na 1501. Een derde hoofdstuk verstrekt Concordances of Campbell numbers with: A. Foreign catalogues and bibliographies. B. Dutch catalogues and bibliographies. C. Proctor, tracts on early printing III. Een vierde en laatste hoofdstuk tenslotte geeft onder de titel List of copies not mentioned in Chapters I-II, een aanvulling van de depots der bij Campbell opgesomde incunabelen voor zover niet reeds gegeven in de voorgaande hoofdstukken. Voor de zoveelste maal dienen we juffr. Kronenberg een eresaluut te brengen voor een monumentale bijdrage ten bate van de geschiedenis der typografie der Nederlanden. We kunnen enkel wensen dat de grote Nederlandse bibliografe de tijd en de gelegenheid zal vinden om dit werk, dat ze zelf bestempelt als een voorlopige bijdrage, als een ‘lente-schoonmaak’, om te zetten in een nog meer duurzame bijdrage - een volledige herwerkte en bijgewerkte catalogus van de in Noord en Zuid geproduceerde incunabelenGa naar voetnoot(1).
In 1907 publiceerde I. Collijn de Katalog der Inkunabeln der Kgl. Universitäts-bibliothek zu Uppsala, als deel 2 der Kataloge der Inkunabeln der schwed. öffent. Bibliotheken en als deel 4 van de Bibliotheca Ekmaniana Universitatis Regiae Upsaliensis. Thans is er een vervolg verschenen, verzorgd door Hans Sallander, Katalog der Inkunabeln der Kgl. Universitätsbibliothek zu Uppsala. Neuerwerbungen seit dem Jahre 1907 (Bibliotheca Ekmaniana, dl. 59. Uppsala, Almqvist & Wiksells Boktryckeri - Wiesbaden, Otto Harrasso- | |
[pagina 225]
| |
witz - Den Haag, Martinus Nijhoff - Genève, Librairie E. Droz, 1953, 176 blz. - Prijs: 20 Zw. kronen). In deze aanvulling wordt de short-title beschrijving gegeven van 486 nieuwe incunabelen die sedert 1907 de bibliotheek van Uppsala hebben verrijkt (nrs. 1529-2015), alsmede van 30 wiegedrukken reeds vernoemd bij Colijn maar waarvan de universiteitsbibliotheek nog een exemplaar vermocht te verwerven. Slechts een achttal zijn herkomstig uit de Nederlanden, nml. Antwerpen: 2 van G. Leeu; Deventer: 1 van J. van Breda, 2 van R. Paffraet; Gouda: 1 van G. Leeu; Haarlem: 1 van J. Bellaert.
Tenslotte dient nog gewezen op de incunabel-catalogus van de bibliotheek van Wroclaw (voorheen Breslau) verzorgd door Alodia Kawecka-Gryczowa, op basis van de gegevens van Kazimierza Piekarski, Katalog Inkunabulow Biblioteki Zakladu im Ossolinskich we WroclawiuGa naar voetnoot(1) (Wroclaw, Zaklad Imiena Ossolinskich - Wydawnictwo, 1956, 138 blz.; ill.). In deze catalogus worden 349 incunabelen in short-title beschreven. Hieronder één werk van G. Leeu (Antwerpen) terwijl drie andere worden toegeschreven aan de typographus Leonis Magni sermones (Hollandia). Het valt evenwel te betwijfelen of laatstgenoemd drietal in Noord-Nederland het licht heeft gezien. L. Voet | |
Uit de wereld van de boekbandGa naar voetnoot(2)Juffr. B. van Regemorter heeft zich reeds sedert geruime tijd een internationale faam verzekerd in de wereld van de boekband. Deze reputatie heeft ze thans verder uitgebouwd door twee uiterst belangwekkende artikels die een nieuw licht werpen op de oorsprong en de vroegste geschiedenis van de boekband. Niet het minst omdat het probleem hier eindelijk ook eens van zuiver technische zijde wordt benaderd - bekeken met de ogen van een boekbinder(ster). In Le codex relié depuis son origine jusqu'au Haut Moyen-Age (Le Moyen Age, 1955), wordt inzonderheid de invloed bestudeerd van de Koptische codices op de vroeg-Angelsaksische en Karolingische banden, terwijl anderzijds, in La reliure des manuscrits grecs (Scriptorium, VIII, 1954) de karakteristieken worden gedetailleerd van de Byzantijnse boekbanden en hun verwantschap met en verhouding tot de Koptische codices nagegaan. | |
[pagina 226]
| |
De belangstelling van juffr. van Regemorter wordt evenwel niet uitsluitend geabsorbeerd door Egypte, Byzantium en het Karolingisch Westen: in een tweetal catalogussen betrekking hebbend op Antwerpse kunstmanifestaties heeft ze een overzicht geboden van de Antwerpse boekband - twee inleidingen die, in al hun beknoptheid, uiterst belangwekkend en origineel zijn... en meteen de enige recente overzichten van de geschiedenis van de Antwerpse boekband vormen waarover we beschikkenGa naar voetnoot(1)!
Prof. Dr L. Indestege heeft het geluk gehad in Italië een verlucht Vlaams getijdenboek te vinden in dezes oorspronkelijke Vlaamse band. Beide komt hij te bestuderen in de interessante bijdrage Een verlucht getijdenboek uit ca. 1420 in zijn oorspronkelijke Vlaamse paneelstempelband bewaard in het ‘Museo Correr’ te Venetië (Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 17, 1957, nr 3, kol. 171-186; ill.). Volgens schrijver is de paneelstempel - voorstellend de Boodschap aan de H. Maagd - van een Gents type, en mag dus ook worden aanvaard dat het handschrift aldaar werd gebonden. L. Voet | |
Jonker Jan van der Noot, ‘patritius’ van AntwerpenAan het bewogen leven van jonker Jan van der Noot en aan de litteraire productie van deze grote Antwerpse Renaissancedichter heeft Dr C.A. Zaalberg een nieuwe studie gewijd: ‘Das Buch Extasis’ van Jan van der Noot (Neerlandica Traiectina nr II; Assen, Van Gorcum & Comp. N.V. - G.A. Hak & Dr H.J. Prakke, 1954, 286 blz., ill. - Prijs: ing. f. 11; geb. f. 12,50). Dr Zaalberg heeft meer in het bijzonder de zogenaamde ‘Olympia-epen’ bestudeerd en in deze epen nog eens de klemtoon laten vallen op Das Buch Extasis. Om het probleem even te situeren: de in begin 1567 wegens de godsdienstige-politieke beroerten naar het buitenland (eerst Engeland, naderhand Duitsland) uitgeweken dichter, heeft in ballingschap gewerkt aan een groot epos dat zijn overwinning op de machten der hel, zijn kroning tot dichter en zijn huwelijk met Olympia moest verheerlijken. Aangezien dit wordt voorgesteld als een reis die de geest van de dichter maakt terwijl het lichaam ligt te slapen, heeft de Duitse bewerking de titel gekregen Das Buch Extasis (gedrukt te Keulen, rond 1575). Teruggekeerd in 1578 in zijn vaderstad zou van der Noot aldaar in een gemeenschappelijk gedrukte Frans-Nederlandse versie: Cort begryp der XII. Boeken Olympiados - Abrégé des douze livres Olympiades (Antwerpen, G. van den Rade, 1579) een samenvatting geven van zijn epos | |
[pagina 227]
| |
waarbij evenwel de tweede helft, zoals reeds beschreven in Das Buch Extasis, nml. de bruiloft van de dichter en Olympia, is weggelaten. Weliswaar met de belofte: ‘En des houlijx liedt schoone
suldt ghy eer langh ooc hooren, suet van toone’,
doch deze belofte is niet ingelost geworden. Het is dit Olympia-epos en Das Buch Extasis die door Dr Zaalberg tot in het geringste detail zijn bestudeerd geworden. Als zodanig vormt de studie een zeer geslaagde bijdrage tot de Renaissance-literatuur in onze gewesten. Uitvoerige samenvattingen in de Engelse taal laten ook vreemde vorsers toe kennis te nemen van de conclusies en de voornaamste argumenten van de schrijver. Dr Zaalberg en zijn uitgever zijn hiertoe denkelijk overgegaan omdat jonker van der Noot de jonge Edmund Spencer heeft gekend en beïnvloed en als zodanig in de Angelsaksische landen steeds een levendige belangstelling heeft gewekt. Schrijver heeft echter nog meer gedaan: hij heeft tevens een samenvatting gegeven van het leven en de werken van de ‘patritius’ van Antwerpen, en de bibliografie tot op de huidige dag bijgewerkt. In zijn studie vindt men zodoende de laatste stand van het probleem Jan van der Noot. Een enkele bemerking: de mededeling van L. Willems, Een bijdrage van jonker Jan vander Noot op den dood van C. Plantin (De Gulden Passer, XIV, 1936, blz. 43-46) en de studie van R. Van Nuffel, Il Petrarca nell' opera di Jan van der Noot (Studi Petrarcheschi, Bologna, III, 1950, blz. 183-196) schijnen schrijver te zijn ontgaan. In een tweede deel heeft Dr C.A. Zaalberg de facsimilé éditie bezorgd van deze Olympia-epen: C.A. Zaalberg, The Olympia-epics of Jan van der Noot. A facsimilé edition of ‘Das Buch Extasis’, ‘Een cort begryp der XII. Boecken Olympiados’ and ‘Abrégé des douze livres Olympiades’ (Neerlandica Traiectina, III; Assen, Van Gorcum & Comp. N.V. - G.A. Hak & Dr H.J. Prakke, 1956, XIV + [274] blz.), met een beknopte inleiding en een 40 blz. aantekeningen; beide in het Engels. Een waardevolle bijdrage aangezien slechts een viertal exemplaren van Das Buch Extasis zijn bekend, waarvan enkel één exemplaar in de Nederlanden (universiteitsbibliotheek van Amsterdam - Verder: universiteitsbibliotheken van Göttingen en Uppsala, Landesbibliothek Wiesbaden; exemplaar zonder tekst in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel). Het Cort begryp-Abrégé is veel minder zeldzaam: een 16-tal publieke instellingen die één of meer exemplaren bezitten van de editie van 1579 (hieronder het Museum Plantin-Moretus en de Stadsbibliotheek van Antwerpen) worden door Dr Zaalberg opgesomd. De facsimilé uitgave - naar de exemplaren in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam - is verzorgd, doch het valt te betreuren dat ‘for technical reasons’ de teksten en een paar van de gravures verkleind (op 9/11 van de natuurlijke grootte) werden weergegeven. Terwijl de weergave op natuurlijke grootte van de meeste illustraties heeft geleid tot allerlei | |
[pagina 228]
| |
chirurgische operaties zoals het weglaten van koptitels, aanduiding van de bladzijden, enz.
Tevoren, in 1953, had Dr W.A.P. Smit reeds een heruitgave bezorgd, met inleiding en aantekeningen, van Jan van der Noot, Epitalameon, oft Houwelycx Sanck voor Otto van Vicht en Cornelia van Balen (1583) (Zwolse drukken en herdrukken, nr. 5; Zwolle, 1953). Zoals Das Buch Extasis een uiterst zeldzaam geworden druk (van de persen van de Antwerpse typograaf Jan Verwithagen), aangezien slechts twee exemplaren zijn bekend: één in de bibliotheek van generaal J. Willems te Brussel en één in de stadsbibliotheek te Antwerpen. In bijlage bij deze editie heeft Dr W. Gs Hellinga, De drukgeschiedenis van het Epitalameon van Jan van der Noot, behandeld: de Amsterdamse hoogleraar toont aan, door een nauwkeurig onderzoek van de buitenen binnenvorm van het zetwerk, hoe de verschillen tussen het eerste vel van het Antwerpse en van het Brusselse exemplaar kunnen zijn ontstaan.
Tenslotte wensen wij er nog op te wijzen dat de stadsbibliotheek van Antwerpen een werk bezit van Jan van der Noot dat wij in geen enkele van de talrijke studies over de Antwerpse Renaissancedichter hebben vermeld gevonden. Het is één van de edities van De Poetische werken van mijn Heere van der Noot. Les oeuvres poetiques du Sr. Ian vander Noot, doch met een speciale titelpagina Op de gheluckige ende heerlijke in-koomste des hooghgeboren Vorstes Ernesto... Sur l'heureuse et magnifique entrée du treshaut Prince Erneste... (Antwerpen, Arnout s'Coninx, 1594). Arnout s'Coninx heeft inderdaad in 1591, 1592 en 1593, uitgaven van de Poetische werken verzorgd, doch de enige bekende editie van 1594 (vgl. A. Vermeylen, Leven en werken van jonker Jan van der Noot, in Verzameld Werk, II, bl. 840) is het werk geweest van zijn collega, Daniel Vervliet, die eveneens reeds in 1593 een editie van de Poetische Werken voor zijn rekening had genomen. Aan de belangstellenden om ook deze uitgave van de vruchtbare ‘patritius’ van Antwerpen eens zorgvuldig te bekijken! L. Voet | |
De geschiedschrijving in de Nederlanden in de 16e en 17e eeuwDr B.A. Vermaseren heeft reeds belangwekkende bijdragen op zijn actief over de geschiedschrijving in de Nederlanden in de 16e en 17e eeuw. Denken we o.m. aan zijn doctoraal proefschrift De katholieke Nederlandsche geschiedschrijving in de 16e en 17e eeuw (Maastricht, 1941). Het onderwerp heeft hem nog niet losgelaten. Vermelden we hier o.m.: De ‘Mercurius’ en ‘Historia’ van Michael ab Isselt (in Miscellanea Mgr Dr P.J.M. van Gils. Publications de la Société historique et archéo- | |
[pagina 229]
| |
logique dans le Limbourg, LXXXV, 1949, 2e dl, blz. 677-692); een bijdrage niet alleen tot de geschiedschrijving maar eveneens tot de geschiedenis van de periodieke pers. Inderdaad, de mercurii waarvan hier sprake vormden een samenvatting van de relationes, die zelf een bijeenvoeging (of eventueel samenvatting) waren van de op de markt verschenen gedrukte nieuwstijdingen. De mercurii zelf hebben dan vaak als bron gediend voor de eigenlijke geschiedschrijvers. In het hier behandeld geval was Michael ab Isselt, een katholiek priester uit Dokkum die na een vrij zwervend leven in 1597 te Altona bij Hamburg overleed, tegelijkertijd compilator van een paar Mercurii en geschiedschrijver. In Rond het auteurschap der ‘Mémoires anonymes sur les troubles des Pays-Bas’ (Bijdragen voor de Geschiedenis van de Nederlanden, XI, 1956, blz. 200-234), een handschrift bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, dat de jaren 1565 tot 1580 bestrijkt, en in 1859 door J. Blaes werd uitgegeven, haalt Dr Vermaseren een reeks steekhoudende argumenten aan die pleiten ten gunste van Dr Johan Asseliers, die, van 1556 tot 1577 secretaris van de stad Antwerpen, nadien, tot zijn dood in 1584, allerlei hoge functies waarnam in de centrale administratie. Tevoren - o.m. door Fl. Prims - waren deze Mémoires anonymes toegeschreven geworden aan Gilbert Roy. Dr Vermaseren meent dit vaderschap te moeten afwijzen maar aangezien deze Roy wel op andere wijze een rol heeft gespeeld in de ideeënstrijd van zijn tijd, en als historiograaf is opgetreden, heeft hij hem eveneens een vrij uitvoerige studie gewijd onder de titel Dr Gilbert Roy of Regius, een gunsteling van prins Willem van Oranje (Bijdragen voor de Geschiedenis van de Nederlanden, XI, 1956, blz. 40-68). Tenslotte heeft Dr Vermaseren ook nog het historiografisch aspect bestudeerd van de bedrijvigheid van de bekende humanist Janus Dousa: De werkzaamheid van Janus Dousa Sr († 1604) als geschiedschrijver van Holland (Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, 69, 1954, blz. 49-107). L. Voet | |
Uit de wereld van de periodieke persDe heer Folke Dahl, bibliothecaris aan de stads- en universiteits-bibliotheek van Gotenburg (Zweden) heeft zich met een reeks uiterst verdienstelijke publicaties laten kennen en gelden als één van de grootste specialisten van de geschiedenis van de periodieke persGa naar voetnoot(1). Onder de jongste omvangrijke publicaties van Folke Dahl dient thans | |
[pagina 230]
| |
geciteerd: A bibliography of English corantos and periodical newsbooks, 1620-1642 (London, The Bibliographical Society, 1952, 283 blz.; facs.), een verdere uitwerking en aanvulling van zijn Short-title catalogue of English corantos and newsbooks 1620-1642, verschenen in The Library, 1948. In een inleidend hoofdstuk wordt o.m. een beknopt overzicht gegeven van de Engelse periodieke pers in deze jaren... De oudste ‘corantos’ in de Engelse taal blijken het licht te hebben gezien te Amsterdam (1620-1621)Ga naar voetnoot(1). Vanaf 1621 begonnen ook Engelse typografen zich toe te leggen op het drukken van nieuwsberichten. Het nieuwe bedrijf zag zich evenwel in 1632 een dodelijke slag toegediend toen door de Star Chamber het drukken en publiceren werd verboden van ‘the ordinary gazetts and pamphletts of newes from forraigne partes’. Het decreet werd weliswaar in 1638 ingetrokken, doch de uitbrekende burgeroorlog deed toen in Engeland de belangstelling tanen voor ‘newes from forraigne partes’. In 1642 diende de laatste nog werkzame drukker van ‘newsbooks’ zijn bedrijvigheid stop te zetten. Het eerste hoofdstuk in de geschiedenis van de Engelse periodieke pers was afgesloten. In het inleidend hoofdstuk worden eveneens de voornaamste verschillen met de toenmalige periodieke nieuwstijdingen uit het buitenland aangestreept: het gebrek aan stipte verschijningsdata (uit te leggen door het feit dat de ‘berichten’ het Kanaal dienden over te steken, waarbij, vooral in de wintermaanden, belangrijke vertraging kon worden opgelopen); het enger contact tussen de Engelse uitgevers en lezers door middel van de ‘editorial notices’; de grotere ‘journalistieke aantrekkingskracht’ van de Engelse ‘newsbooks’. Aangezien schrijver hier een vergelijking maakt met de Antwerpenaar Abraham Verhoeven, zullen we hem volledig citeren: ‘Modern editors always try to give their paper a striking and selling “face”. In this respect the London publishers of the years covered by this bibliography - except during the period January, 1639, to April, 1640 - were miles ahead of almost all their continental colleagues. Instead of printing only a head or a few lines of usually insignificant text on the title-page as they did on the Continent, the English gave evidence of a truly journalistic inventive genius. They tried to tickle the curiosity of a prospective reader by enumerating with many “fair” words in the title-page the most sensational and most welcome news contained in the “book”. They even used an elegant layout to make their publications look attractive to the reader (see figs 3 and 8). The only continental publisher who seemed to understand the value of a selling “face” was Abraham Verhoeven in Antwerp. During the years 1620-1629 he adorned the title-page of his Nieuwe Tijdinghen with crude but often suggestive woodcuts bearing on the contents of the newsbook’. In samenwerking met twee Franse specialisten, Fanny Petibon en Marguerite Boulet, heeft de heer Folke Dahl een ander werk geschre- | |
[pagina 231]
| |
ven dat, onder de vrij neutrale titel Les débuts de la presse française. Nouveaux aperçus (Acta Bibliothecae Gotoburgensis, t. IV, Göteborg-Paris, 1951, VIII + 75 blz.; ill.)Ga naar voetnoot(1), het probleem van de oorsprong van de Franse periodieke pers opnieuw stelt, en inzonderheid Théophraste Renaudot berooft van zijn aureool van ‘père du journalisme en France’: niet alleen zijn het Hollandse uitgevers die de eerste Franstalige nieuwsbladen hebben verzorgd, doch in Frankrijk zelf zijn twee Parijse drukkers, Jean Martin en Louis Vendosme, Th. Renaudot en diens Gazette voor geweest. Hun Nouvelles ordinaires de divers endroits moeten minstens vanaf januari 1631 zijn beginnen verschijnen, terwijl het eerste nummer van de Gazette van Renaudot pas op 30 mei 1631 de persen verliet. Renaudot is dus slechts, om een sportterm te gebruiken, met een ‘koplengte’ geslagen geworden, doch de auteurs maken het meer dan waarschijnlijk dat de ‘vader van het Frans journalisme’ dankbaar van zijn hoge relaties heeft gebruik gemaakt om, het idee overnemend van Vendosme en Martin, een koninklijk privilege te bemachtigen dat hem het monopool schonk van het drukken van nieuwsbladen, en meteen de concurrentie van zijn voorgangers en inspiratiebronnen uitschakelde. Een stelling die de persoonlijkheid van Théophraste Renaudot in een nieuw daglicht plaatst!...
De onderwerpen behandeld door Dr Theo Luykx liggen dichter bij ons, zowel naar tijd als naar plaats. De prijs van het papier geldt thans als de zwaarste productiepost bij de vaststelling van de kostprijs van de krant. In nog aanzienlijker mate gold dit in de eerste helft van de 19e eeuw toen in tal van landen - en o.m. in België - het krantenpapier was belast met een zware zegeltaks (die tot 40% van de kostprijs van het papier kon belopen!). In zijn studie Een halve eeuw zegelbelasting op de Belgische pers (sept. 1797 - mei 1848) (Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, XVIII, nr. 4, 1956), heeft Dr Th. Luykx het ontstaan en de verdwijning van deze taks bestudeerd. Interessant is de vaststelling dat, zo de Belgische pers in de 19e eeuw inzake technische en economische vernieuwingen geen baanbrekende rol heeft gespeeld, België nochtans behoort tot de allereerste landen welke de zegelbelasting afschaften die zo loodzwaar drukte op het krantenbedrijf en dezes ontplooiing meedogenloos remde (de zegelbelasting werd in Engeland pas afgeschaft in 1855, in Nederland in 1869, in Pruisen in 1874, in Frankrijk in 1881). In een studie, verschenen in het Album Prof. Dr K. Baschwitz (Amsterdam, 1956), geeft dezelfde schrijver een beknopt maar zeer lezenswaardig overzicht Over de orangistische pers in België (1830-1842), te weten Le | |
[pagina 232]
| |
Lynx te Brussel, de Messager de Gand te Gent, de Journal de commerce d'Anvers te Antwerpen, en de Industrie te Luik.
In Noord-Nederland heeft Dr H.J. Prakke een paar bijdragen laten verschijnen die het vermelden waard zijn. In Pers en politieke elite, met een inleidend woord van Prof. Dr P.J. Bouman (Publicistische Publicaties nr. 1. Van Gorcum & Comp. N.V. - G.A. Hak en Dr H.J. Prakke, Assen, 1954, 93 blz.; ill., Prijs: ing. f. 1,50; geb. f. 2.25) belicht Dr H.J. Prakke de resultaten van een onderzoek over de invloed van de pers op de leidinggevende groepen in Nederland ingericht door het Sociologisch Instituut aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Kerkgang om nieuws [De kerkespraak], met een inleidend woord van Prof. Dr K. Baschwitz (Publicistische Publicaties nr. 2. Van Gorcum & Comp. N.V. - G.A. Hak & Dr H.J. Prakke, Assen, 1955, 136 blz.; ill., Prijs: ing. f. 1.95; geb. f. 2.70) houdt slechts onrechtstreeks verband met de geschiedenis van de periodieke pers, maar mag toch in een overzicht gewijd aan het krantenwezen niet ontbreken! Dr H.J. Prakke laat ons hier inderdaad kennis maken met een eigenaardige instelling die inzonderheid kenschetsend is voor de hervormde gemeenten van het Noorden doch ook in de katholieke kerken aldaar niet onbekend is geweest, en waarvan de voorbeelden terugreiken tot de 16e eeuw: de openlijke afkondiging in de kerk van nieuwsberichten, inzonderheid van lokale tijdingen die de gemeente rechtstreeks belang konden inboezemen. Een vinnige reactie van de Hervormde Kerk heeft tenslotte in 1841 en volgende jaren de ‘kerkespraak’ tot buiten de kerkdeur gedreven, tot uiteindelijk de verspreiding van de kranten ook deze nieuwe vorm van ‘kerkespraak-buiten-de-kerk’ heeft doen uitsterven (einde 19e-begin 20e eeuw). Van dezelfde auteur tenslotte is eveneens een korte notitie verschenen over Geschreven en gedrukte couranten in het 17e eeuwse Drenthe (Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1956, 7 blz.). L. Voet | |
Bibliografische sprokkelingenHet tijdschrift Het Boek heeft een interessant initiatief genomen door een ‘kroniek der handschriftenkunde’ te openen. De bekende Nederlandse specialist P.S.H. Vermeeren heeft in deel XXXII, afl. 2 en afl. 3, de reeks geopend. Buiten kritische beschouwingen over recente werken, handelt hij eveneens over het eerste nummer van de Bulletin d'information in 1953 uitgegeven door het Institut de Recherche et d'Histoire des Textes, en over de Colloque international de Paléographie gehouden te Parijs in 1953.
In dezelfde afl. 2 van Het Boek, bestudeert de heer Vermeeren eveneens in detail De Nederlandse Historiebijbel der Oostenrijkse Nationale Biblio- | |
[pagina 233]
| |
theek, Codex 2771 en 2772, een vijftiendeeuws werk dat verwantschap vertoont met de Historiebijbels van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (9018-9023), de Koninklijke Bibliotheek van 's Gravenhage (78 D 39), en de Universiteitsbibliotheek van Gent (430), en waarvan de illustraties mogen worden beschouwd als een product van de Utrechtse miniatuurschool.
Op welke wijze en met welke materialen hebben de incunabeldrukkers gewerkt?... In de 19e eeuw werden in de bedding van de Saône te Lyon enkele drukletters gevonden die tot de 15e eeuw mogen worden gerekend en bepaalde eigenaardige karakteristieken vertonen. Maurice Audin, zelf drukker, heeft deze letters reeds herhaalde malen onderzocht, o.m. in de bijdrage Types du XVe siècle (Gutenberg Jahrbuch, 1954), terwijl hij eveneens de catalogus ervan heeft verzorgd: Les types lyonnais primitifs conservés au Département des Imprimés (Paris, Bibliothèque nationale, 1955; 70 blz.). De geleerde komt thans zijn deducties te publiceren in een zeer belangwekkende studie: A propos des premières techniques typographiques. Types déplacés et types Lyonnais (Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance. Travaux et documents, t. XVIII, 1956).
Enkele jaren geleden kwam de Luikse hoogleraar ridder Constantin Le Paige in het bezit van een band afgerukt van een zestiendeeuws werk; een soepele perkamenten band die volgepropt zat met papier... De heer Le Paige vertrouwde de band toe aan zijn collega J. Brassinne, die toen juist het tweede deel van zijn Reliure Mosane voorbereidde. De heer Brassinne identificeerde hem als een werk van de ‘Frères de la plume’ zoals men te Luik de Hiëronymieten heette. De afvalpapieren zelf konden worden vereenzelvigd als een reeks opstellen van leerlingen van de Hiëronymieten, dagtekenend van de jaren 1524-26. Samen vormden ze een onschatbare mijn voor de kennis van het onderricht in het Latijn in een school uit de Nederlanden in de eerste helft van de 16e eeuw. De bekende Luikse specialisten Mevr. M. Delcourt en J. Hoyoux hebben thans deze bron aangeboord en hun bevindingen neergelegd in Documents inédits sur le Collège Liègeois des Jéronimites (1524-1526) (Annuaire d'histoire liègeoise, t. V, nr. 5, 1597), een zeer merkwaardige bijdrage tot de geschiedenis van het schoolwezen in onze gewesten.
De Renaissance-mensen hielden eraan de feesten en ‘blijde intredes’ die ze zo graag organiseerden, op te luisteren met praalbogen en stellingen voor ‘tableaux vivants’. De drukkers in de Nederlanden hebben reeds vroeg in de 16e eeuw het architecturale poort-motief in de versiering van hun titelbladen opgenomen, doch pas vanaf het midden van de 16e eeuw mogen we zeggen dat ze zich in mindere of meerdere mate hebben laten inspireren door de praalbogen en stellingen voor ‘tableaux vivants’ uit de ‘blijde intredes’ in hun gewesten. Over deze invloed handelt Prof. H.F. Bouchery in een korte maar zeer suggestieve studie: Des arcs triomphaux aux frontispices de livres (in het | |
[pagina 234]
| |
verzamelwerk: Les fêtes de la Renaissance, I. Parijs, Le choeur des Muses, 1955, blz. 431-442; ill.).
De studie van de Shakespearewerken en -edities heeft de Angelsaksische bibliografen ertoe aangezet grote aandacht te wijden aan de druktechnische studie van de exemplaren die ze te beschrijven hebben, waarbij ze vaak merkwaardige uitslagen boeken. Op het vasteland is men nog niet zo ver. Daarom is de studie van Dr W. Gs Hellinga, De drukgeschiedenis van het Epitalameon van Jan van der Noot (gedrukt in 1583 door de Antwerpse typograaf J. Verwithagen)Ga naar voetnoot(1) dubbel welkom: omdat ze enerzijds aantoont hoe onze zestiendeeuwse drukkers hebben gewerkt, omdat ze hopelijk anderzijds een spoorslag zal zijn voor onze bibliografen om ook dit probleem eens ernstig te bestuderen en te behandelen.
De firma Buschmann heeft in het typografisch leven van Antwerpen een grote rol gespeeld. De gedetailleerde geschiedenis van dit drukkersgeslacht valt nog te schrijven, doch in afwachting kunnen de historici reeds beschikken over een beknopte historiek van de familie, van de hand van een van de leden van het geslacht, die eveneens zelf reeds als drukker grote naam heeft verworven: G.J. Buschmann, Brièves notices au sujet de la famille et de l'imprimerie J.E. Buschmann, 1842-1953 (Antwerpen, Éditée à l'occasion des plus de cent années d'activité de l'imprimerie, le 13 novembre 1953).
De zoölogie wordt door de bibliografen veel meer stiefmoederlijk behandeld dan bv. de botanica. Derhalve vormt Zoological illustration, vierde deel in de reeks Bodleian Picture Books (Oxford, University Press, 1951), ondanks zijn beknoptheid (4 blz. tekst, 24 platen) een voor de liefhebbers zeer interessante bijdrage. De schrijver van de inleiding, A.H.T. Robb-Smith, is er inderdaad in geslaagd, ondanks de hem zo karig toegemeten ruimte, een zeer bevattelijk overzicht te geven van de zoölogische illustratie van de 15e eeuw tot de huidige dag.
L. Voet | |
Asociación de bibliófilos de BarcelonaDe ‘Vereniging der Bibliofielen van Barcelona’ (secretariaat: Balmes, 182, Barcelona) heeft in 1955, ter gelegenheid van haar tienjarig bestaan, een brochure gepubliceerd die een algemeen overzicht biedt van haar activiteit: Dies años de vida de la Asociación de Bibliófilos de Barcelona. Het aantal leden (‘asociados’) is in princiep beperkt tot honderd, doch een nieuwe categorie van 25 ‘socios’ werd geschapen ten behoeve van de bibliotheken. | |
[pagina 235]
| |
De activiteit van de Asociación is vooral geconcentreerd op de heruitgave van voorname werken uit het Spaans kultuurleven. In 1945 werd de reeks geopend met de publicatie van El capitan veneno door Pedro Antonio de Alarcon. Vervolgens kwamen aan de beurt: in 1946, Cantar de los Cantares door Fray Luis de Leon (1e uitgave: Salamanca, 1798); in 1947, Expedición de Catalanes y Aragoneses contra Turcos y Griegos door Francisco de Moncada (1e uitgave: Barcelona, 1623); in 1947-49, Tirante el Blanco door Johanot Martorell (1e uitgave: Valencia, 1490); in 1950, Dietari de la diputacio del General de Catalunya de 1454 a 1472 door Jacme Ça Font (handschrift); in 1952-54, Cronica de cavallers catalans door Francesco Tarafa (handschrift. Van Tarafa verscheen De Origine ac rebus gestis regum Hispaniae, in 1553, te Antwerpen, bij J. Steelsius).
L. Voet |
|