De Gulden Passer. Jaargang 31
(1953)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEngelse werken over de hedendaagse typografie
Er zijn ten onzent mensen die niets goed vinden wat in eigen land wordt geproduceerd. Op gevaar af tot de categorie van deze onverdraaglijke wezens te worden gerekend, waag ik het voorop te zetten dat een objectieve vergelijking van het gemiddeld Belgisch drukwerk met Engels, Nederlands, Duits of Zwitsers werk gewoonlijk ten onzen nadele uitvalt. Deze achterstand geldt m.i. niet alleen voor onze dagbladtypographie en ons reklame- en gelegenheidsdrukwerk, maar ook voor onze boekproductie, zowel in haar layout en band, als in de eigenlijke druk; alhoewel ik dadelijk toegeef dat, wat dit laatste facet betreft, de achterstand gering is. Hoe deze wantoestand verklaren, wanneer men bedenkt dat in België toch kan worden verwezen naar de prachtige traditie van een Dirk Maertens, een Gerard Leeu en een Christoffel Plantin? Een feit is dat de achterstand opgelopen in de XVIIIe eeuw en gedurende de Industriële omwenteling, nog niet ingehaald werd. Evenmin heeft William Morris bij ons dezelfde invloed uitgeoefend als in andere landen. En op dit ogenblik heeft de machine de volle aandacht van onze drukkers. De simpele drukpersen der pre-industriële periode zijn gegroeid tot ingewikkelde, kostelijke machines, waarvan het laatste model weeral zoveel duizend vel meer aflegt per uur dan het voorlaatste: aan deze dure | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zaken wordt begrijpelijkerwijze veel, en soms al de zorg van de drukker besteed. Het is deze groeiende complexiteit van de drukkerstechniek die de aandacht van onze drukkers helemaal opeist en die aldus onrechtstreeks oorzaak is van de mediocriteit van onze typografische composities. Ook het sociale element speelt hier zijn rol: in België lijkt het recruteringsgebied der arbeiders in de grafische bedrijven lager te liggen als bv. in Holland. Een duidelijke aanduiding hieromtrent geeft volgende vergelijkende tabel met de uurlonen (einde 1951 - sociale lasten niet inbegrepen) van enige voorname vakgroepen.
Uit deze gegevens blijkt duidelijk hoeveel interessanter de Nederlandse verhoudingen zijn voor de werknemer in de grafische bedrijven. Ruimere selectiemogelijkheden en qualiteitswerk spruiten quasi noodzakelijk uit deze toestand voort. Een en ander heeft tot gevolg gehad dat bij ons veel zin voor nuances is verloren gegaan. Dat het papier voor het programma van een kamermuziekconcert niet hard wezen zal, ten einde geen storende geluiden te verwekken, dat men in principe geen Bodoniletter op kunstdrukpapier gebruikt, en dergelijke, zijn, hoe vanzelfsprekend die zaken ook mogen zijn, finesses die slechts in onze beste drukkerijen overgeleverd zijn gebleven. In andere landen heeft men een degelijk voortgezet onderwijs inzake typografie: in België niet. Het zijn overigens deze overwegingen, die de stichting van de typografische weekeindcursus in het Museum Plantin-Moretus door het Plantingenootschap hebben gedetermineerd. Ik had ten andere reeds vroeger de gelegenheid hierop in te gaan. Alles te zamen is het nodig dat onze grafische wereld zich meer bewust wordt van de logica van het vak: ieder typografisch detail moet verantwoord zijn - zowel de keuze van een displayletter voor een aankondiging, als de plaats van een paginacijfer in een boek. Daarom is het tegelijkertijd aangenaam en treurig volgende Engelse werken over typografie en layout even onder ogen te kunnen nemen. Aangenaam wegens de vele zaken die wij er uit kunnen leren; treurig meteen, omdat geen Nederlandstalig en zelfs Franstalig werk op dit niveau blijkt te staan. De basis voor een goede typografie, het aankweken van de hier te lande zo nodige zin voor vlakverdeling en het even dringend noodzakelijke gevoel voor de eigenheid van iedere lettervorm wordt zonder twijfel het beste bijgebracht door de schrijfkunst. Engeland bezit inzake kalli- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
grafie een zeer stevig gevestigde faam en het is niet onwaarschijnlijk dat de invloed die op dit gebied is uitgegaan van meesters als William Morris en van Edward Johnston voor een groot deel nu nog de Engelse typografische vormgeving bepaalt. In één der deeltjes van de prachtig ontworpen Penguin-reeks wordt door A. Fairbanks, een leidinggevende Engelse kalligraaf een beknopte geschiedenis gegeven van de geschreven letter, van de Romeinse capitalis tot de moderne cursieven. Even belangwekkend zijn in A book of scripts de kapittels over de leesbaarheid en over het streven naar tijdsbesparing waaraan een modern handschrift moet voldoen. Het is evenwel de schrijver in genen dele te kort doen wanneer met nadruk gewezen wordt op de 64 in koperdiepdruk uitgevoerde platen, die het schrift op voorbeeldige wijze in zijn evolutie en zijn techniek volgen. Hier is veel te leren, voor iemand die kijken wil.
H.E. Waite geeft ons in zijn Alternative type faces een overzicht van de voornaamste thans in Engeland voorradige displayletters. Zijn bedoeling was door een zekere schematisatie een duidelijke inleiding te geven tot de studie en het gebruik van de moderne fantasieletters. Aan ieder van zijn groepen (Futura, Egyptische, Blokletter, enz.) wijdt hij enige bladzijden inleiding, gewoonlijk vergezeld van een korte geschiedenis van het lettertype als dusdanig. Dit is belangrijk want men moet enigszins de bedoeling en de tijd van de ontwerpen van een bepaalde letter kennen, om haar gebruik volledig te kunnen verantwoorden. Achteraan vindt men telkens een overvloedig geïllustreerde keuze van de besproken lettertypes.
H. Jones heeft met zijn Type in action een nuttige inleiding geschreven tot het complexe vak, dat men typografische layout noemt. Het is een werkelijke inleiding, die de lezer, via goed geschreven hoofdstukjes en plezierige illustraties, brengt naar de layouttechniek en haar toepassingen op het gewone dagelijkse drukwerk. Taal, inhoud en illustraties zijn eenvoudig en duidelijk. Een boek dat men in de handen van de leerlingen onzer vakscholen zou wensen, voor zover het Engels geen hinderpaal vormt.
De vierde editie van Vincent Steer's Printing design and layout kwam zojuist van de pers. Het werd, indien ik me niet vergis, geschreven rond de jaren '30. Het is een bewijs dat goede waar niet licht veroudert. Uiterlijk en in sommige illustraties kan nochtans het boek zijn leeftijd niet loochenen, maar niettemin is en blijft dit werk een der meest gedegen handleidingen voor de typograaf en layoutman. De auteur heeft getracht in een reeks algemene wetten: over éénheid, afwisseling, evenwicht, rhythme, harmonie, verhouding, en accentuatie, de essentiële voorwaarden voor een goed ontwerp vast te leggen. Zorgvuldig gekozen illustraties en voorbeelden verduidelijken dit op een kernachtige en leerrijke manier. Vervolgens gaat de auteur over tot het methodisch aanleren van de vereiste technieken en kennissen: het kiezen van de gepaste lettersoort, het lettertekenen voor layout, de rol van ornament en lijnen; kopij- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||
berekeningen; de kenmerken van een goed zetsel, het adverteren; de keuze van het papier; illustratie en kleur in de typografie. Er is geen bladzijde in dit boek zonder illustratie, en dit is zeker een zeer voorname verdienste, doch verdienstelijker nog is de manier waarop de illustraties telkens benadrukken wat diende verduidelijkt. Zeer interessant zijn de synoptische tabellen welke het laatste deel van dit lijvig boek uitmaken: tabellen die het aantal letters geven van 32 Monotype-, van 10 Intertype- en van 8 Lynotype-lettersoorten, in hun verschillende korpsen, en in verschillende zetbreedten, en dan tenslotte een overzicht van de voornaamste thans bestaande lettersoorten. De keuze is zeer billijk en naast Engeland en de Ver. Staten zijn ook Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië en Spanje vertegenwoordigd. Een boek, waarvan ieder hoofdstuk de hele prijs waard is.
Meer gespecialiseerd is het werk van Oliver Simon: het handelt vooral over de boekproductie. Het is een zeer goed boek. Blad voor blad wordt het normale boek ontleed: van de Franse titel, over het titelblad, naar de gewone bladzijde, en vandaar tot het nawerk met zijn index, en colofon. Voor ieder probleem wordt de normale classieke oplossing gegeven en geïllustreerd. In deze Introduction to Typography vindt men daarenboven nog hoofdstukken over de letter en haar keuze, het zetten van poëzie en drama, over band en illustratie en dgl. Het is een onmisbaar boek, niet alleen voor drukkers en uitgevers maar voor allen die iets met boekproductie te maken hebben, en voor alle bibliofielen die hun smaak en voorkeur wensen te vestigen op een gezonde en stevige basis.
Jan van Krimpen, de bekende Noord-Nederlandse typograaf, houdt niet van illustratie en versiering in het boek: ‘A book is really a book only when it has shaken itself free from the influence of the decorative artist’. Men kent insgelijks de houding van de Italiaanse humanistische drukkers die de illustratie als iets ‘gotisch’, als iets barbaars, aanzagen. Aan dit probleem van de illustratie en haar bestaansredenen heeft David Bland, in zijn The Illustration of Books, opmerkelijke bladzijden gewijd. De auteur begint met een korte geschiedenis der illustratie waarbij iedere eeuw haar hoofdstuk toegewezen krijgt. Niemand zal het de schrijver kwalijk nemen dat hij de Engelse kunstenaars op het voorplan plaatst, hoewel, streng historisch gezien, hij misschien slechts vanaf de 19e eeuw, met Bewick en Morris, hiertoe het recht zou gehad hebben. Buitengewoon leerrijk is evenwel het tweede, technische gedeelte van dit boek. Duidelijk worden de verschillende technieken beschreven; eerst de hoogdrukprocédés (houtsnede, en -gravure; lijn- en halftooncliché); daarna de diepdruk (kopergravure, ets, mezzotint, aquatint, fotogravure); tenslotte de vlakdrukprocédés (lithografie, offset, fototypie), aangevuld met een korte beschrijving der minder voorkomende procédés als stencils, silk-screen, e.a. De omschrijvingen zijn duidelijk en volledig; zij wijzen daarenboven uitdrukkelijk op de materiële contingenties van iedere techniek. Het laatste hoofdstuk The practical appli- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
cation is even belangrijk: in welke omstandigheden zal de drukker of uitgever beroep doen op dit of dat procédé? Bland leidt ons telkens naar een verantwoorde keuze, en verzuimt daarbij geenszins rekening te houden zowel met de commerciële gegevens (prijs, papier, e.d.) als met het streven naar een procédé dat de meest volwaardige reproductie van een bepaald voorwerp geven zal. Zeer belangwekkend zijn eveneens de regels voor het plaatsen der illustraties op de bladzijde, het mengen van grote en kleine illustratie, het zetten der onderschriften, de verhouding tussen illustratie en gezette pagina. Een boek dat kan aanbevolen worden aan onze drukkers en uitgevers. Het is overigens, zoals het voorgaande werk van Oliver Simon, voortreffelijk gezet en geïllustreerd.
H.V. | |||||||||||||||||||||||||||||
Recente studies over kaartsnijkunst
Met nauwelijks enkele maanden tussenruimte werden in Engeland drie boeken uitgebracht over de kaartsnijkunst. Tot op zekere hoogte nochtans geldt het hier herdrukken. Het eerste werd initieel gepubliceerd in 1949. Het tweede steunt op Old decorative Maps and Charts, door A.L. Humphreys. Het derde zoals de titel zelf het zegt, is een gedeeltelijke heruitgave van de zakatlas van John Speed. Doch elk is zodanig her- en bijgewerkt dat we ze als nieuwe boeken moeten verwelkomen. Van de drie is Maps and Map-Makers verlucht met 104 ill., het meestomvattende, en, naar onze mening, het meest aanbevelingswaardige. In die zin dat de cartofiel, als we dat woord mogen smeden, het desnoods zonder de twee overige kan stellen - maar niet zonder Maps and Map-Makers! Het vormt wegens zijn volledigheid een onmisbaar werktuig. Waar het King Penguin boekje uitsluitend is gewijd aan John Speed (1552-1629) en de contracted uitgave van diens Theatre of the Empire of Great Britain, waar R.A. Skelton hoofdzakelijk uitgaat van de Macpherson-collectie in het Nationaal Maritiem Museum te Greenwich, dààr vertrekt R.V. Tooley als het ware zonder principiële limitatie, om zijn zoeklicht in alle richtingen te keren. Hij beperkt inderdaad zijn onderzoek niet tot de eigenlijke kaartsnijkunst, hij beschouwt en ontleedt de kaart in het algemeen: getekend, gegraveerd, ja zelfs gebijteld, als | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
b.v. de Babylonse wereldkaart uit de 5e eeuw v. C. Pas na een voorafgaandelijke uiteenzetting over de prae-christelijke aardrijkskunde tot aan Ptolemaeus, en de ‘cartographie’ bij de Arabieren en in het Middeleeuws Europa, neemt zijn exposé over de eigenlijke kaartsnijkunst een aanvang. En wel, zeer begrijpelijk, met de Italiaanse, gevolgd - chronologisch ten volle verantwoord - door de Duitse en die der Nederlanden, Zuid en Noord. Pas nadien komen Frankrijk, Groot-Brittannië en de rest van de wereld aan de beurt. Nu moet ons een bekentenis van het hart: we hadden gehoopt dat Mr Tooley tenminste in het voorbijgaan melding zou gemaakt hebben van het feit dat het in wezen Vlamingen zijn die, in vroege Tudor-dagen, in Engeland, een begin hebben gemaakt met de moderne geografische en topografische schetsen. De schetsen van bedoelde Vlamingen werden weliswaar niet gegraveerd: het zijn als men wil, grote aquarellen, rijkelijk gekleurd. Maar in elk geval zijn het onmiskenbare cartografische documenten. Het British Museum bezit er enkele merkwaardige exemplaren van. Bv. werk van Vincent Volpe (of Voulpe, of Wolfe), van Joris Hoefnagel en van hem die staat opgetekend als ‘een naamloos Vlaams tekenaar’. Deze maakte in 1538, een grootse topografische schets, in pen en inkt, met waterverf belegd, voorstellend een gezicht in vogelvlucht van het fort van Dover, dat zo net door Hendrik VIII was gebouwd. Toen enkele van die documenten, zowat vijf of zes jaar geleden, werden tentoongesteld, schreef de Times onomwonden dat daarin de oorsprong van de Engelse cartografie en topografie moet worden gezien.... Hoe spijtig dit verzwijgen ons ook moge toeschijnen, toch kan het onze spontane en finaal verantwoorde bewondering voor Mr. Tooley's boek in genen dele verminderen. Het is ontegenzeggelijk het meest volledige boek in de Engelse taal over het onderwerp. De massa bio- en bibliografische bijzonderheden is, in de werkelijke zin van het woord, overweldigend en encyclopedisch.
R.A. Skelton, die zijn studie beperkt tot de decoratieve gedrukte landkaarten vervaardigd tussen de 15e en de 18e eeuw, geeft van zijn kant, ter inleiding, een essay van 25 blz. over de aesthetische, technische, en materiële problemen met de kaartsnijkunst en het collectionneren verbonden. Vervolgens komen de kaartsnijders der verschillende landen van West-Europa aan de beurt: Italië, de Nederlanden, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Het plaatwerk aan het eind van het boek, biedt een uitmuntende selectie uit het werk van de voornaamste kaartsnijders dezer landen. Bio- en bibliografische bijzonderheden zijn voortreffelijk, ofschoon min volledig dan in het werk van Tooley. In het King Penguin boekje is de tekst in twee delen verdeeld. De eerste helft is gewijd aan John Speed, en zijn positie in de cartografie; het tweede aan de vlugge beschrijving van de veertig graafschappen die voorkomen in het plaatwerk. De drie boeken zijn uiterst fraai verzorgd. Maps and Map-Makers is van formaat ietwat handiger. Anderzijds is het boek van Mr Skelton, majestueuser, de facsimilés zo mogelijk, nog ietwat beter. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ie uitgave
D 103 IIe uitgave
D 104 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een paar bemerkingen tot besluit: In The British Museum Quarterly, vol. XVI, no 3, 1951, publiceerde R.A. Skelton een korte nota over John Norden's Map of Surrey. Ze is van belang voor de studie van Mercator en zijn invloed in Engeland. British Antiquity, door T.D. Kendrick, London, Uitg. Methuen, 1950, zal, in verband met de Engelse cartografie, eveneens met vrucht worden geraadpleegd. Vooral het voorlaatste hoofdstuk ‘The Eclipse of the British History’. Hugo van de Perre. | |||||||||||||||||||||||||||||
Een onjuiste reproduktie in een voortreffelijk boek
|
Nissen: | Bibliotheca Belgica, 1e reeks: |
---|---|
nr 508 (Posteriorum trium..., 1553-54) XXVI - 302 S. | D. 105 (2e)
14 ff. - 301 pp. - 3 pp. ongen. |
nr 511 (De stirpium historia - 1559) 439 - XXVIII - 445 S. | D 106
1) 24 ff. - 439 pp. - 9 p. ongenummerd |
2) 16 ff. - 445 pp. - 1 p. ongenummerd - 1 p. blanco |
Geen enkele opgave van Nissen is geheel volledig. Het is dan ook te betreuren dat in de katalogus, als modern naslagwerk voor deze kruidboeken, bijna uitsluitend Nissen wordt opgegeven. We hopen dat in de toekomst de Bibliotheca Belgica als belangrijkste bron voor deze en dergelijke werken in ere hersteld zal worden.
Verdient de volledigheid en nauwkeurigheid van beschrijven van de Bibliotheca Belgica niets dan lof, een bezwaar kleeft het werk helaas wel aan: de reprodukties van de drukkersmerken zijn niet altijd deze van het oorspronkelijke werk!
Bekijken we bv. de eerste serie kruidboeken van Dodoens, gedrukt bij Van der Loe. In de Bibliotheca Belgica, 1e reeks, zijn dit D 103 tot en met D 110.
Alleen de afbeelding van het drukkersmerk, dat voorkomt op het titelblad van de twee delen van D 106 (De stirpium historia - 1559), is voor het oog identiek met de originelen. Ze vertonen inderdaad allen de gebroken H in ‘Habet...’. Daarentegen vertonen de afbeeldingen in D 103 - 104 - en 105, alhoewel van hetzelfde type, in de randschriften kenmerkende verschillen met de oorspronkelijke merken.
De Bibliotheca Belgica vergenoegtzich met het driemaal herhalen van dezelfde afbeelding met hetzelfde randschrift - welk laatste evenwel met geen van de drie originelen overeenstemt!
Wellicht is de in D 105 (Trium priorum, 1553; laatste bl.) en D 107 (Cruyde Boeck, 1554) gegeven reproduktie die van het merk in het Cruydboeck van 1563 (Bibliotheca Belgica, D 108) waar het op de laatste bladzijde prijkt, voor het eerst met een Latijns - Hollands randschrift. Echter mis ik in de afbeelding de dubbele omlijsting, die het originele merk omgeeft.
Zoals bekend is, bestaan er twee uitgaven van het eerste kruidkundig werkje van Dodoens, De frugum historia, 1552 (Bibliotheca Belgica, D 103 en 104). Het verschil bestaat hierin dat de fouten in de eerste uitgave, verbeterd zijn in de tweede, waardoor de lijst ‘errata’ kon vervallen. Maar waarom, vraagt men zich af, moest deze correktie gepaard gaan met een nieuw titelblad? Inderdaad is de regelverdeling van de 2e druk beter; tochis dit een argument, dat in 1552 een grote rol speelde?
I: | Remberti Do- // donaei Mechlini // ensis Medici, De Fru- // gum Historia // Liber Unus // enz. |
II: | Remberti Dodo // naei Mechliniensis // Medici De Frugum // Historia Liber // unus // enz. |
Nu wreekt zich de onnauwkeurigheid bedreven met het afbeelden der drukkersmerken in de Bibliotheca Belgica: de facsimilé's vertonen geen verschillen, en pas toen ik beide originelen onder ogen kreeg, bleek dat er verschil bestaat in de Griekse randschriften links en rechts van de afbeelding!
We vinden in de eerste druk: links: ὲλϟζι; rechts: ειχὲι.
In de tweede uitgave zijn deze woorden als volgt verbeterd: links: ὲνεςι; rechts: ὲχει.
Wellicht was het dus de wens de fouten in de Griekse tekst te verbeteren die de oorzaak is dat er voor dezelfde uitgave twee verschillende titelbladen gebruikt werden.
De drukkersmerken nu van beide uitgaven van De frugum historia zoals deze voorkomen in Bibliotheca Belgica, 1e reeks, D 103 en D 104 stemmen overeen met het merk, dat, volgens de samenstellers van de Marques typographiquesGa naar voetnoot(1), door Jan van der Loe gebruikt werd voor het titelblad van Prosoedia Georgii Macropedii, Antwerpen, 1550 (in-4o). Het is nr 4 van de afbeeldingen in dit werk gegeven van de drukkersmerken van Jan van der Loe.
Ook in het eerste deel van het boek van van HavreGa naar voetnoot(2) vindt men deze afbeelding (als nr 3), eveneens ontleent aan de Prosoedia van 1550. Er is dus sprake van 6 afbeeldingen:
1. | uit Dodoens; Frugum Historia, 1e ed. 1552. |
2. | uit Dodoens; Frugum Historia, 2e ed. 1552. |
3. | uit Marques Typographiques. |
4. | uit van Havre. |
5. | uit B.B., D 103. |
6. | uit B.B., D 104. |
De nrs 3 tot en met 6 zijn volkomen identiek, waarmee voldoende is aangetoond, dat de bron voor de afbeeldingen in de Bibliotheca Belgica gezocht moet worden ofwel in de boeken 3 en 4, ofwel in het gezamenlijk voorbeeld, het titelblad van de Prosoedia Georgii Macropedii van 1550.
Tot nog toe spraken wij over verschillen in het randschrift. Ook het merk zelf, alhoewel van dezelfde voorstelling, vertoont kleine verschillen tussen enerzijds de groep gevormd door de afbeeldingen 3-6, en anderzijds de merken waarvan sprake onder nrs 1 en 2.
Al deze verschillen opsommen is onbegonnen werk. Vooral springt echter in het oog het verschil tussen de poten van de op de grond staande vogel. Bij 1 en 2 zijn al de tenen duidelijk van nagels voorzien, in tegenstelling tot het onduidelijke beeld in 3-6.
Er moet dus voor het drukkersmerk van het titelblad van De Frugum Historia in 1552, een nieuw blok gestoken zijn.
Opmerkelijk is het, dat nooit een verzamelaar of vakgenoot op deze verschillen de aandacht vestigde. Toch is het van groot belang te weten, dat de Bibliotheca Belgica hierin onnauwkeurig is. Vooral omdat men hier te doen heeft met zeldzame boeken (vele handelaars kennen het bestaan van de 2e uitgave van De frugum historia niet! Ook de catalogus voor de 2e veiling van de collektie-Hunger zwijgt erover). Waarvan bovendien in één jaar tijd 2 uitgaven het licht zagen. Hoe gemakkelijk had men niet kunnen besluiten tot het bestaan van een 3e en zelfs 4e uitgave, wanneer men Bibliotheca Belgica en origineel goed hadde vergeleken?
Een bemerking, die, zij het in mindere mate, ook geldt voor de andere Dodoens-uitgaven van Van der Loe.
Amsterdam, 15 Febr. 1953.
Th. Hogers Jr.
- voetnoot(1)
- Marques typographiques des imprimeurs et libraires qui ont exercé dans les Pays-Bas et marques typographiques des imprimeurs et libraires belges etablis à l'étranger, 1894.
- voetnoot(2)
- C. Van Havre, Marques typographiques des imprimeurs et libraires anversois (uitgave der Mij. der Antwerpsche Bibliophielen, XIII, 1883).