| |
| |
| |
Luc van Hoek
Tekenaar
door Prof. Dr Jozef Muls
(Leuven)
Luc van Hoek is een veelzijdig-begaafd exemplaar van het goede oude ras dat leeft in ‘Brabantia Nostra’. Die zeer bijzondere landstreek strekt zich uit van Halle tot Zaltbommel, van Leuven tot Bergen-op-Zoom, van Hasselt tot 's Hertogenbosch. Er loopt daar tussen wel een denkbeeldige grens, die eens door de oorlogskansen of de politiek werd getrokken. Maar wat is er voor de mensen en de bomen aan gelegen?
Hij werd geboren te Tilburg, 30 Juni 1910 en is dus een Rijks-Nederlander. Maar aan Hageland en de Demervallei geraakte zijn hart verpand. Hij vond er zijn vrouw op Scherpenheuvel. God spreekt nog steeds van op de hoge plaatsen!
Hij heeft zijn haard en zijn atelier te Goirle gevestigd. Hij woont er met zijn gezin, hij werkt er aan zijn kunst. Maar men weet nooit waar hij rond rijdt. Het zuiden trekt hem voortdurend. Als er feest is te Mechelen voor Onze Lieve Vrouw van Hanswijck of te Scherpenheuvel, ter gelegenheid van de 75e herdenking der kroning van het wonderdadig beeld, dan kan hij niet gemist worden. Hij moet praalstoeten ontwerpen, straten en pleinen versieren, triomfbogen bouwen, collectieve ceremonieën inrichten, de mensen op een kunstrijke wijze laten deelnemen aan een godsdienstige of nationale gebeurtenis.
| |
| |
Dat schijnt op het eerste zicht zo geen hoogstaand werk. De egocentristen zullen er wel hun neus voor ophalen. Maar Memling en Hugo van der Goes deden het toch ook bij het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York en Rubens, met zijn atelier, vond het niet beneden zijn waardigheid triomfbogen te ondernemen voor de Blijde Inkomst van de Kardinaal-Infant Ferdinand te Antwerpen. Dan mocht Van Hoek het ook wel doen.
Kunst is voor hem niet zo zeer individuele uiting en zelfbevrijding, dan wel het harmonisch inbouwen van schoonheid in de maatschappij die hem omgeeft. Wat hij met tekenstift, penseel, boetseermes reeds ontwierp, gaat hij nu ontwerpen met levend materiaal, met bewegende mens-gestalten, in het kader van een stad, bij muziek en klokgebrom.
Gelukkig is Luc van Hoek zich zijn kunst-roeping niet al te vroeg bewust geworden. Zo kon hij met vrucht studeren aan de R.K. Leergangen. Men zou aan alle artisten wel een humanistische vorming willen toewensen. Hij scheen in de aanvang meer getrokken tot de schone letteren en dacht zelfs aan specialisatie in de Nederlandse philologie en literatuur-geschiedenis. Hij onderbrak deze studie echter na korte tijd om zich geheel te wijden aan de plastische kunsten en de scheppende literatuur.
Ja, want hij is niet alleen tekenaar en schilder. Hij is ook schrijver. Er leeft een beminnelijk dichter in hem. Zijn poëzie is locaalgekleurd. Dat gewestelijke leent haar een bijzondere bekoorlijkheid.
Wij vernoemen hier zijn verzen-bundels, ‘Tussen Demer en Dommel’, ‘Roothoorn’, ‘Demer-verzen’ en ‘Grisaille’. Het schone Hageland doomt er voortdurend uit op. Hij leerde er het meisje kennen dat zijn vrouw werd en de moeder zijner kinderen. Bij de Willibrord-herdenking in 1939 schreef hij het Brabants spel ‘Gezegend Land’. Verder zijn er van hem stemmige verhalen die gebundeld werden in ‘Legenden aan God de Almachtige Vader’. Het décor is steeds het oude Brabant met de landschappen van de Kempen, de Peel en Hageland met de abdijen die er verspreid liggen en de mensen die er wonen. Hij schreef ook een volkse biografie over Rubens, die hij zijn meester noemt. Zo bekleedt L.v.H. zijn plaats in de Nederlandse Literatuur. Hij was bij de stichters van ‘Brabantia Nostra’.
| |
| |
| |
| |
* * *
Ik weet niet aan welke Academie hij heeft gestudeerd om zijn vak van tekenaar, schilder, beeldhouwer en glazenier te leren. Hij kent het in de puntjes. Ik sprak reeds over het atelier van Rubens. Ik zou haast denken dat hij ook in de oude Plantijnse drukkerij moet geweest zijn. Hij heeft in elk geval met aandacht gekeken naar de illustraties die Theodoor Galle er maakte voor een Missale Romanum. Hij is ook vertrouwd met de titelprenten van Rubens en Erasmus Quellin voor de luisterrijke barokboeken die er van de pers kwamen.
Indien Luc van Hoek zijn stimulans vindt bij de graveurs van de xviie eeuw, dan mag het niet gezegd zijn dat hij ze zou copiëren. Hij voelt met hen mee. Hij is een mens van de contra-reformatie en van de triomferende kerk. Hij leeft in die tijd zoals Leys leefde in die van Dürer, Holbein of Cranach. Natuurlijkerwijze gebruikt hij overgeërfde patronen, maar weet ze met nieuw leven te bezielen.
De barok is nog overal aanwezig in Brabant. Zij spreekt tot ons van uit de praalaltaren onzer kerken, van uit de dramatisch bewogen sculpturen onzer heiligenbeelden, van uit de weelderige festoenen, schelpen en voluten onzer straatgevels en ‘Spaanse deurkens’. Het zijn de vertrouwde vormen die ons geestelijk leven begeleiden van de doopvont tot aan het graf.
Iemand met een zo natuurlijk talent voor tekenen, als Luc van Hoek, moest onvermijdelijk bezield worden door die alom tegenwoordige, indrukwekkende voorbeelden. Vandaar, bij zijn prenten, dat woekeren met putti, engeltjes en bloemige kindertjes, die kandelabers dragen, brandende kaarsen torsen, overvloedshoornen uitstorten, muziek-instrumenten bespelen of als een wolk te zweven hangen rond een ciborie of monstrans.
Wij gaan ook wel eens denken aan Lucas van Leyden en zijn ‘Madonna met engelen en kinderen’ te Berlijn of aan de houtsneden van Dürer. Maar steeds komt de Rubensiaanse Barok weer naar boven.
In het kijken naar het werk van anderen ligt geen gevaar, wanneer men zich zelf blijft en door de traditionele vormentaal eigen ziel tot uiting laat komen. Van enige slaafse navolging kan be- | |
| |
zwaarlijk gesproken worden. Het wordt steeds een transponeren in de meest eigen toon. De tekenende hand die de verbeelding vastlegt, schrijft levende lijnen neer. Men voelt erin de bedwongen hartstocht. Wanneer van Hoek zijn inspiratie blijft voeden aan het verleden, dan is het omdat hij weet hoe de overlevering ervan levend is gebleven onder zijn Brabants volk.
Zo heeft van Hoek dan zijn taak opgevat. Hij maakt glasramen, boetseert beelden en reliefs, doet muren van bedehuizen bloeien met zijn betekenisvolle, kleurige fresco's, plaatst lieve-vrouwenbeelden in landelijke kapellen of tegen de huisgevels aan de straat, in steden en dorpen. Het wordt alles bedacht om door duizenden gezien te worden. Doch deze aspecten van zijn veelzijdige bedrijvigheid zullen we hier ter zijde laten om ons verder te concentreren op zijn zuiver grafisch werk. Hier is de kunstenaar aan bepaalde opdrachten gebonden. Hij tekent initialen voor boeken of tijdschriften, ornamenten, kop- en sluitstukken voor kalenders. Het is gelegenheidskunst bij uitnemendheid. De losbandigheid der vrije tekening is hier uitgesloten. De opdracht zelf wordt bron van inspiratie. De gebondenheid aan een taak werkt niet remmend op de verbeelding. Zij bevordert ze integendeel.
Bij de initialen spreekt in de eerste plaats het gevoel voor een fraai gevormde letter. Deze verschijnt, monumentaal, op een grijze achtergrond van landschap of zeegezicht: een ruiter met wapperende vlag rijdt aan, zeekastelen dobberen op de golven, de zeilen tegen een wolkenhemel. Soms zien wij een stad bij de zee. Zij ligt kleintjes in de diepte, achter een kind dat tot onder de haan op een toren is geklauterd. Soms ook staat de letter tegen een muur van Breugeliaanse tronies of verschijnt wit op donkere ranken, druiventrossen of een engel die de bazuin blaast voor het laatste oordeel. Dan weer is het een stadsplein met huizenrij en sierlijke geveltoppen: Seigneurs treden aan, groetend met grote flambards. Die vergezichten winnen aan ruimte door de grootheid van de letter die donker domineert op het voorplan. Het decor is niet gesloten, strekt zich uit naar links en rechts en vormt een stukje uitgesneden werkelijkheid. Een ander maal verschijnt de kapitaal wit op de duisternis eener geornamenteerde nis met een enkel motief: een brandende lantaarn, een schaapje, een kruik
| |
| |
| |
| |
of de gloed van een vuurtje waar figuurtjes zich zitten te warmen. Dan weer wordt de voorstelling door de contour van de letter gesloten, zoals bij het mooie ‘Noli me tangere’, Christus die als hovenier verschijnt aan Maria Magdalena, terwijl de tuindeur half open staat op het Heilig Land. Het gebeurt ook dat de letter zelf de compositie ordent, zoals bij de T met de kerstmisster erboven en de Gloria-zingende engelen links en rechts, met overvloedshoornen aan hun voet. Al deze initialen werden getekend voor het tijdschrift ‘Brabantia Nostra’ of de uitgaven van ‘De Toren’ en ‘De Pijl’.
De volmaakte beheersing van de grafische techniek komt ten volle aan het licht bij de maandenreeks met de tekens van de dierenriem. Het zijn telkens hoge en smalle decoratieve panelen met barokke motieven, - cartouches, guirlandes, bladeren, bloemen, vruchtenslingers -, die worden samengebracht met een prachtliefde die zich alle vrijheden veroorlooft. De cartouches worden begrensd door over elkaar heenlopende krullen of afzonderlijke lobben van ontaarde acanthusbladen. Het is een afwisseling van hoog en laag relief. De tekens van de zodiak als daar zijn de waterman, de vissen, de ram, de maagd, de tweelingen, de leeuw, de schorpioen, de stier, de weegschaal, de kreeft, de schutter, de steenbok, worden begeleid door naakte kindertjes die er een bewogen voorstelling van maken. Die voorstellingen zijn soms zeer leuk zoals het wicht dat de leeuw ment, het visnet haalt, gebeten wordt door de schorpioen of vlucht voor de stier. Boven de sterrenbeelden verschijnen, achter de rood-bruine initialen der maanden, de liturgische tekens van de kerkelijke jaargetijden, zoals de kandelaar voor Lichtmis, het madonnabeeldje voor Mei, het Sint Janshoofd voor Juli, de paternoster voor de bidmaand, het grafkruis voor Allerzielen en de Kerstmisster voor December.
In de kopstukken voor een kalender staan de liturgische motieven in het midden tussen de zodiac-tekens en de jaargetijden met de landelijke bezigheden: het sprokkelen van hout, het slachten van het zwijn, het scheren van het schaap, het snoeien van de bomen, het lezen van de druiventrossen, enz.
* * *
| |
| |
| |
| |
Luc van Hoek heeft ook boeken geillustreerd. Daar hij zelf schrijver is krijgt zijn illustratief werk van zelf literaire allure. Het heeft geestelijke achtergrond en is vrij van alle grillige fantasie. Er komt illustratief denken bij te pas. Door het geschreven woord - het zijne of dat van een ander - neemt de tekenaar een beeld op en geeft het weer. Hij moet daarbij zijn gedachten ordenen en al te persoonlijk gevoel in toom houden. Illustratie-kunst vergt concentratie, doch waar het boek bron van ingeving blijft, worden ook de artistieke vermogens voortdurend in spanning gehouden en gevoed.
Puriteinse bibliophielen houden niet van boek-illustraties, die, wanneer zij van een meester zijn, de aandacht afleiden van de tekst. De houtsneden uit de romantiek, het ‘portret’ van de denkbeeldige held of de juiste wedergave van het behandelde thema vinden zij dan ook aftands en uit de tijd. De keuze van een mooie leesbare letter, - de romeinse elzevier, het Firmin-Didot- of Cochin-type -, heeft voor hen veel meer belang. Dat moet het karakter van het boek bepalen. De initialen zullen het weelderig maken, luister en geslotenheid verlenen aan het bedrukte blad. Zij wensen zwart op wit en niet grijs op grijs. zoals het zo vaak het geval is met het goedkope boek. Zij zouden wel naar de drukkerij willen, om van raad te dienen bij de afmetingen van de bladspiegel of de kleur van de gebruikte inkt. Zij vinden dat er geen goede zetters meer zijn, dat de meestergasten en de atelierleiders te wensen overlaten. Zelfs voor een omslag verlangen zij geen illustratie. De titel in de omlijsting van drie of vier dunne filets en het drukkersmerk zijn hun genoeg.
Luc van Hoek behoort niet tot die puriteinen. Hij meent dat samenwerking tussen schrijver en tekenaar gewenst is, dat het grijs van een bedrukt blad verluchting vraagt, dat een omslag in verhouding moet staan tot de inhoud en zo dient opgevat dat het boek op afstand reeds, in een winkelraam, de aandacht trekt en de lezer lokt.
Hij werkt doorgaans archaïserend. Het is niet zo maar een neiging. Het is opzettelijk, omdat de voorkeur gegeven wordt aan een door de traditie gevestigde algemeen gangbare vormentaal. Dat archaïseren wordt ook in de hand gewerkt, door de behandelde
| |
| |
motieven, zoals die genomen zijn uit de geschiedenis, de heiligenlevens, de liturgie, het landelijke leven. Het gaat dan om eeuwige of onveranderlijke dingen.
De mooie titelplaat van ‘Brabantia Nostra’ verbeeldt met sokkelreliefs, in drie registers boven elkaar, al de vele hoedanigheden van de streek. Zij is beata, regalis, antiqua, bona, audax, nobilis, caritativa, justa, amabilis. Voert ons dat niet terug tot de voorstelling der deugden in de Franse cathedraalportalen? Op de binnenwand der west-fassade der cathedraal van Reims kan men soortgelijke geornamenteerde nissen zien met heiligen-figuren in hoog-relief.
De illustraties voor de Gerard Mercator-uitgave van ‘De Pijl’ roepen ook herinneringen op: de oogst van Bruegel bij het plaatje met het veldgezicht en de boerentronies, de studie-cel van de H. Hieronymus door Dürer bij de kamer van het ‘Ora et labora’.
Een tekening als de ‘Aanbidding der Herders’ wijst nog op invloed van Dürer die zo vaak de Madonna met het Kind voorstelde in een ruim en helder landschap. De titelplaat die van Hoek voor zijn eigen boekje over Rubens tekende werd blijkbaar geïnspireerd door de ruiterportretten die de meester maakte van de Hertog van Lerma, Philips II, of Buckingham.
Wanneer het eigen hedendaags leven van Brabant behandeld wordt, valt het archaïserende minder op, zoals bij de tekening voor Paul Vleminx' verzenbundel, ‘Land der Zuidwandelaars’. Op het voorplan, groot, zien wij de jonge man die met zijn spade de boom gaat planten die hij draagt! Het landschap daarachter is heel vervuld met motieven uit het boek.
Luc van Hoek is wellicht het best op dreef wanneer hij de ‘Heiligenlevens’ van Paul Brand illustreert. Hij wordt geboeid door de geschiedenis der helden van het geloof en de mystieke verheffing. Hij ensceneert hun leven. De verschijning der boetvaardige Margaretha van Cortona brengt een hele Italiaanse stad op de been. De H. Vincentius met zijn minzaam gezicht bezoekt galeiboeven die geketend liggen in een kerker. Don Bosco, de apostel der verwaarloosde jeugd, zit in een bos en troost een jonge man die snikkend voor hem geknield ligt. De gelukzalige Ruusbroeck noteert zijn mystieke beschouwingen te midden van
| |
| |
| |
| |
het ruisende Zoniën-woud, in de nabijheid van het Rode Klooster. De H. Norbertus houdt de in eer herstelde kelk met de H. Hostie geheven en zet zijn voet op de overwonnen ketter Tanchelin. In de verte van het landschap verrijst de toren van Antwerpen, het arbeidsveld van de apostel. De H. Gertrudis van Helfta staat te midden het koor harer zingende kloosterzusters. Het zijn zo vele lichtende verschijningen geworden. Uit de hemel valt een stralengloed op de uitverkorene. Als standbeelden verschijnen de reuzenfiguren van Petrus en Paulus, voor een loggia met ronde bogen, waardoor de Campagna Romana zichtbaar wordt.
Het merkwaardige daarbij is dat deze tekenaar, die met zijn gedachten nagenoeg voortdurend in 't verleden vertoeft, dat verleden tot een levend heden weet om te scheppen. Gods lieve heiligen zijn en blijven voor hem bestendige aanwezigheden die onze tijd beheersen.
***
De tekeningen van Luc van Hoek zijn doorgaans onbegrensd. Zij liggen open naar links en rechts en verschijnen als een stuk uitgesneden wereld. Zo staan de voorstellingen in de ruimte, met lucht en licht er omheen.
Maar hij heeft ook gesloten composities die tot de randen gevuld zijn. Dan viert hij zijn lust tot tekenen volledig uit. Hij roept bloemen, trossen en ranken ter hulp en weet ze in een grafisch geheel samen te vatten. Hij woekert met zijn verbeelding en kent geen vereenvoudiging meer van lijn en vlak.
Soms is heel het blad van onder tot boven met figuren gevuld zoals bij de aankomst van het schip in de haven of bij het straattoneel waar twee ruiters zich een weg banen door het krioelende volk.
Er zijn tekenaars die het doen met de zuivere lijn. Het wit van een blad krijgt dan zijn betekenis door de streep die het afbakent en begrenst. Met een doorlopende arabesk worden het vlees van een gelaat, de uitdrukking van een oog, van een mond, het volume van een lichaam weergegeven.
| |
| |
| |
| |
Van Hoek doet het niet met de lijn alleen. Hij laat de schaduwpartijen haar rol spelen. Het zwart dient om de omtrekken te doen uitkomen. Hij schildert als het ware met zwart en wit. Hij doet de vormen opleven uit licht en duister. Zo verkrijgt hij toon die de zuivere tekening mist. Om het met een paar voorbeelden duidelijk te maken, zou ik zeggen dat hij werkt als Steinlen en niet als Matisse of Maillol. Zijn tekeningen vertonen dan ook de aarzelingen van de schilderkunst. Zij zijn ertoe als een voorbereiding. Om het effect worden zij overladen met schaduwgevende krassen. In een enkele tekening, ‘De Dorpsstraat’, doet hij het met zuivere lijnen die het wit laten spreken, en toch is de schaduwpartij van rechts daar om de ruimte-indruk te verhogen.
Wanneer men die vrije tekeningen van paters- en boerenkoppen bekijkt, of de groteske grimassen van saters, of de magere Thijl naast de vette Goedzak, dan valt het onmiddellijk op dat men met beelden te doen heeft die uit herinneringen zijn geboren. De kunstenaar roept innerlijke aanschouwingen op. Figuren die door zijn hoofd gingen worden vastgelegd. Maar het is alsof zij voor hem model gezeten hadden en naar het leven getekend werden. Krachtig werken die hoofden met van uitdrukking verdiepte gelaten. Het worden sculpturale verschijningen vol karakter. Indien hij schildert met zwart en wit dan doet hij het met het gebaar van de tekenende hand. Een kinderkopje-naar-het-leven zal later wellicht als ornament gebruikt worden en het gelaat van een oude man kan als caryatide dienst doen. Zo zien wij dan ook hoe de ornamentiek bij Luc van Hoek steeds op studie en kennis van de werkelijkheid berust.
* * *
De kunst van Luc van Hoek is voor het grootste deel van godsdienstige inspiratie. Het is niet omdat hij glasramen, heiligenbeelden van wandschilderingen voor kerken maakt dat hij religieus kan genoemd worden. Dat gebeurt immers vaak zonder enige religiositeit. Het is bij hem een geval van innerlijke gesteltenis. Hij is natuurlijk vroom, maar van een volkse vroomheid, die
| |
| |
niets te doen heeft met kwezelarij. Zij doet hem in een blijde opgewekte stemming verkeren. Hij wil er de hele Brabantse gemeenschap deelachtig aan maken. Met zijn gelegenheidsgrafiek begeleidt hij de christen mens van de wieg tot aan het graf.
Er is geen huwelijk, geen zilveren bruiloft, geen geboorte of er komt een tekening van hem bij te pas. Wanneer er twee in de echt verenigd worden, dan bedenkt hij gevleugelde engelen met kronen of overvloedshoornen, als symbolen van weelde en geluk. De figuren, de bloemenslingers, de vruchtentrossen, die zijn onuitputtelijke verbeelding tovert op het papier, zoals de vorst tovert op een raam, dienen om een banderol te laten zweven die tegelijk een feestelijke wimpel is en een toepasselijk gebed draagt.
Hij laat wie God verenigd heeft zeggen: ‘Confirma hoc Deus quod operatus es in nobis’, of hij wenst hun zelf toe: ‘et nunc Domine fac eos plenius benedicere te’. Wanneer ouders en kinderen danken voor de blijken van belangstelling bij gelegenheid ener zilveren bruiloft, dan ontwerpt hij voor het kaartje een titelprent als voor een Plantijns missaal: druiventrossen vullen de randen rond de feestelijke schilden, want moeder was toch de vruchtbare wijnstok aan de gevel van haars mans huis.
Hij tekent devotie-prentjes voor beroemde heiligdommen en bedevaartplaatsen, zodat eenieder er een kan meedragen als herinnering aan zijn bezoek. De handleidingen bij het volgen van de H. Mis, uitgegeven door de diocesane kring van actie ‘Voor God’ in het bisdom 's Hertogenbosch, verschenen met titelplaten van hem. Vooral deze bij ‘Onze Mis in Vastentijd’ is merkwaardig om de uitdrukkingsvolle Calvarie-voorstelling die zij biedt als frontispice. Dat kunstzinnig deelnemen in het vrome leven van zijn landgenoten maakt Luc van Hoek tot een uniek verschijnsel in onze tijd.
* * *
Maar het zijn vooral de doopprentjes van deze Brabander die op zo beminnelijke wijze ingrijpen in het christelijk leven van elke dag en het als het ware afstemmen op het bovennatuurlijke.
Zij zijn van een eindeloze variëteit. Op het dubbel kaartje
| |
| |
waarmede de ouders aan vrienden en kennissen een gelukkige geboorte melden, staat, aan de buitenzijde, de figuur van de Heilige, wiens naam het nieuwe kindje bij zijn doopsel kreeg. Het is niet zo maar goedkope vroomheid, ‘bondieuserie’, zoals de Fransen dat smalend noemen. Neen, met het penseel werden monumentale gestalten ten voeten uit ontworpen: de H. Henricus, koning en kerkbouwer, de H. Paulus met zwaard en epistelboek, Karel de Grote, glorieus op zijn keizerstroon. De voorstelling, hoe klein zij ook in reductie moge wezen, blijft groots. Wij zijn in de aanwezigheid van de ontzagwekkende getuigen van God, bovenaardse verschijningen uit de sfeer van het wonderbare.
Soms vindt de kunstenaar zijn inspiratie in de liturgische teksten die op het doopsel van toepassing zijn. Wanneer zij luiden: ‘Accipe lampadem ardentem’, ‘accipe vestem candidam’, dan krijgen wij engelen-kinderen te zien die brandende kandelabers of gebloemde mei-kaarsen torsen en het witte kleed der zuiverheid in gereedheid houden. Wanneer de gewijde tekst van het water der wedergeboorte spreekt: ‘renatus ex aqua et spiritu sancto’, ‘et omnes ad quos pervenit aqua ista, salvi facti sunt et dicent alleluia’, dan is er een engel die het water laat vlieten uit een barokke schelp of een wicht wiegt in een schaal, bij de spruitende bron, waarboven de H. Geest-duif zweeft: ‘renatus ex aqua et spiritu sancto’.
Bij de geboorte van een vierde zoon, rijdt Ros Beiaert aan met drie bengels op zijn rug, of de blijde boodschap wordt ingeluid met trommel en fluit, terwijl de kransen neerhangen uit de bomen. Een buitengewoon mooi-geslaagde tekening is deze voor het prentje waarmede de kunstenaar de geboorte van zijn vijfde kind aankondigt met de vreugdepsalm: ‘Cantate Domino canticum novum’. In het centrum troont de driekante madonna met kroon en scepter en wijd-uitstaande kantenmantel. Voor Haar: bloemen en licht en op het achterplan: bloeiende bomen met, door de stammen heen, het gezicht van glooiende velden, huizen en kerktorens. De stijl van deze tekening wordt door het raam bepaald, dat geslotenheid geeft. Zelfs boven in de lucht werkt die geslotenheid door de wuivende banderol met het kantiek. Het geheel wekt de indruk van uitzonderlijke weelde en feestelijke luister.
| |
| |
| |
| |
Zo wordt de kerstening van het kind tot een blijde gebeurtenis. Er is vreugde om het nieuwe leven dat op aarde is gekomen. Er is rede toe: ‘Filii Dei nominantur et sumus’.
Met die vele lichtdragende engeltjes, met die poezelachtige wichten, hoeders van de heilige wateren, met die kransen-en-bloemenslingers- uithangende putti en overvloedshoornen uitstortende kleine herauten verplaatsen die doopprentjes van Luc van Hoek ons in een Rooms Arcadia.
Zo staat deze kunstenaar met zijn blijgezind werk te midden van zijn volk. Hij wenst het volksleven met vroomheid te drenken, zo dat godsdienstigheid niet slechts een erfelijke gewoonte weze, maar zoals water voor de vissen, het natuurlijk element der menselijke maatschappij.
Zijn godsdienstijver doet geen afbreuk aan zijn artisticiteit, wel integendeel. Naast de vele religieuse kunstenaars die Holland thans telt, naast Henri Jonas, Charles Eyck, Otto van Rees, Wiegersma, Lambert Simon, Joep Nicolas, Charles Vos, naast de vele uitstekende tekenaars en boekverluchters als Cuno van de Steene, Karel Thole, Adriaan van der Plas, Frans Mertens, Gerard Huysser, M. van Koolwijk, Ries Mulder, neemt hij een eervolle plaats in. Hij is daarbij de onmisbare schakel tussen Noord- en Zuid-Nederland. Hij bewijst de cultuur-verbondenheid onzer gewesten.
|
|