De Gulden Passer. Jaargang 31
(1953)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
De acta sanctorum en het drukken van katholieke boeken te Antwerpen en Amsterdam in de 17de eeuw
| |
[pagina 50]
| |
zonk de toenmalige drukker, Jacobus Meursius, de moed. Tegenslagen in zijn familie, het breken van zijn been en voornamelijk een alles overheersend pessimisme maakten hem huiverig nogmaals met grote onkosten een deel ter perse te leggen. Toch had de uitgaaf hem geen windeieren gelegd; van de 1000 exemplaren van het laatste deel van Maart, uitgekomen in 1668, waren in minder dan drie jaar meer dan de helft verkocht en van de oplaag van Januari en Februari waren, toen hij zijn besluit zich terug te trekken nam, nog slechts weinig exemplaren over. Meursius was echter niet de enige pessimistisch gestemde onder de Antwerpenaren; geen van de boekhandelaren aldaar durfde in die tijden van oorlog en drukkende belastingen een dergelijk kostbaar werk aan. Henschenius en Papebroek, de leidende Bollandisten, maakten zich niet bezorgd. Rustig gingen ze voort de maand April geheel persklaar te maken in de overtuiging, dat ze, indien nodig, elders wel een uitgever zouden vinden. Inderdaad was dit het geval. Dr Joan Blaeu, de grootste uitgever te Amsterdam, de stad die Antwerpen had opgevolgd als centrum van boekhandel en uitgeverij, bood zijn diensten aan, daar hij zijn mooie nieuwe drukkerij met een waardig werk wilde inwijden. Blaeu, hoewel lid van de vroedschap en behorend tot de Nederduits Gereformeerde Kerk, was geen orthodox Calvinist, wat onder meer blijkt uit het feit, dat hij zijn jongste kinderen door een Remonstrants predikant liet dopenGa naar voetnoot(1). Tot de fel anti-katholieken behoorde hij zeker niet; hij drukte immers veel katholieke boeken, o.a. missalen, brevieren en werken van JesuïetenGa naar voetnoot(2). Deze afdeling van het uitgeversbedrijf was reeds door zijn vader, de beroemde geograaf Willem Jansz Blaeu, begonnen. In de acta van de Gereformeerde Kerk van | |
[pagina 51]
| |
September en October 1626Ga naar voetnoot(1) vinden wij klachten over het drukken van een geweldig groot missaal met nieuwe figuren en andere Paapse boeken, zoals het officie van Maria, door deze Blaeu. Op verzoek van de Kerkeraad, die dreigde de zaak openlijk te zullen bestraffen, indien geen maatregelen - al eerder was zonder succes hierover geremonstreerd - werden genomen, besloten de burgemeesters Blaeu te ontbieden, hem verbod dergelijke werken te drukken op te leggen, en bovendien de schout op te dragen hem in het oog te houden. Dit was wel nodig, want het volgend jaar, in Juli, werd in de acta opgetekendGa naar voetnoot(2), dat Blaeu rustig voortging met het drukken van het Paapse missaal en daarnaast met het drukken van verschillende werken van de Jesuïet Bellarminus. Opnieuw werden afgevaardigden naar het stadhuis gezonden en opnieuw werd Blaeu ontboden. Hij beweerde toen, dat hij het drukken had gestaakt, wat gezien de lijst van zijn uitgaven wel onjuist zal zijn geweest. De burgemeesters dreigden hem het missaal te zullen supprimeren, wanneer het toch zou verschijnen. De Kerkeraad was nog niet gerust gesteld en droeg aan één der predikanten op nadere inlichtingen in te winnen. Waarschijnlijk heeft deze zich tenslotte neergelegd bij het onvermijdelijke. De acta maken althans verder geen vermelding meer van Blaeu en zijn uitgaven, terwijl toch als een paal boven water staat, dat hij doorging met het drukken van dergelijke werken. Evenals de handel op de vijand was deze winstgevende tak van de uitgeverij blijkbaar niet uit te roeien, doordat de regering der stad niet ten volle medewerkte. De meningen over het verschijnen van dit soort boeken liepen sterk uiteen. Vossius, overigens meestal op goede voet met de Blaeu's, schreef in een brief van 14 October 1638, dat het drukken van misboeken etc. op naam van een Keuls drukker - ze kwamen meestal als zodanig uit - louter uit winstbejag geschieddeGa naar voetnoot(3). De Kerkeraad van de Gereformeerde Gemeente was, zoals we reeds zagen, diep verontwaardigd over de handelwijze van Blaeu. | |
[pagina 52]
| |
Moeten wij geloof hechten aan de aantekening in de acta over ‘de roem van de Papisten buijtenslands dat sulcke boecken binnen Amsterdam gedruckt worden’, dan zouden de katholieken daarentegen er zich bepaaldelijk in hebben verheugd. Het is in ieder geval zeker, dat de Amsterdamse begijnenpater Marius bevoegdheid had, op naam van een Keuls geestelijke, de kerkelijke goedkeuring te geven. Het is dus niet te verwonderen, dat Papebroek er blijkbaar niets kwaads in heeft gezien om met een protestants drukker in zee te gaan. Hij prijst de niet-katholieke drukker van katholieke werken, die de katholieke geestelijkheid in ere hield en de katholieken begunstigde, hogelijk. Over een motief als winstbejag spreekt hij uiteraard niet. Deze lofrede op Joan Blaeu schreef Papebroek namelijk in een verweerschrift tegen de Carmelieten, uitgekomen in 1696Ga naar voetnoot(1). Papebroek had in het eerste deel van April van de Acta Sanctorum de overlevering van de overoude stichting der orde van de Carmelieten - door de profeet Elias zelf - bestreden en wel op grond van een manuscript, door een zekere Joannes Phocas nagelaten en in 1653 in de Symmicta of Miscellanea Allatiana bij Blaeu uitgekomen. De Carmelieten nu meenden de waarde van bovengenoemd manuscript in twijfel te mogen trekken, omdat het bij een ketter te Amsterdam was gepubliceerd en dan nog niet eens op diens eigen naam, maar falsievelijk met het uitgeversadres van een Keuls drukker, Judocus Calcovius. In zijn boven aangehaalde Responsio antwoordde Papebroek, behalve met de loftuiging op Blaeu, met de verklaring dat de bekende Nihusius, die reeds eerder een uitgaaf van een boek van Allatius had verzorgd, toen te Amsterdam woonde en dat dus vanzelfsprekend een van de uitstekende Amsterdamse drukkers was genomen; dat Blaeu al zijn voortreffelijke misboeken en brevieren - de voornaamste voortbrengselen van zijn tien persen - uitgaf op naam van deze Keulse drukker; dat hij daarvoor zijn gegronde redenen had - helaas vertelt hij niet welke! - | |
[pagina 53]
| |
en dat dit trouwens algemeen het gebruik was in Amsterdam. De Carmelieten, die in dit geval trachtten voor zich munt te slaan uit een dergelijke wijze van publiceren, waren, volgens hem, geen haar beter. Een boek van hun ordebroeder, Hieronimus a Conceptione, was immers, ter wille van het goede werk dat te Amsterdam werd geleverd, daarheen gezonden, aan de drukkerij van Johannes Bus, die in dienst stond van de Jood Joseph Athias, toevertrouwd, en net zoals verschillende andere boeken van Carmelieten met een foutief adres uitgekomen. In één woord, de Amsterdamse uitgevers en daaronder speciaal Blaeu drukten dus geregeld voor de buitenlandse katholieken. In hun kringen moet Blaeu dus relaties te over hebben gehad; het is dan ook niet te verwonderen dat het gerucht, dat de Bollandisten een drukker zochten, tot hem doordrong. Zoals Papebroek zelf ons meedeelt in de bovengenoemde lofrede, beroemde Blaeu er zich op door deze uitgave aan de aardse de hemelse atlas toe te voegen en zo de twee grootste werken, welke er ooit waren geweest of misschien ooit zouden verschijnen, op zijn naam te zullen hebben. In de herfst van 1671 vertrok Papebroek naar Amsterdam. De voorbereidingen namen echter meer tijd in beslag dan men had gedacht, en pas in Januari 1672 kon het drukken beginnen. Toen de eerste twee dagen van April bijna gereed waren brak in de nacht van 23 Februari 1672 de treurige brand uit, die de prachtige drukkerij geheel in as legde. Gelukkig had Papebroek de proeven van het zetsel in zijn bezit en kon hij daardoor in enkele dagen het verbrande manuscript reconstrueren. De uitgave, die volgens de toezegging van Blaeu op drie persen tegelijk zou worden gedrukt, vond hiermee echter een ontijdig einde. Naar Papebroek vertelt, waren er protestanten - hij spreekt van heterodoxen -, die de brand beschouwden als een straf des hemels wegens het uitgeven en verspreiden over de gehele wereld van zoveel paapse en afgodische boeken. Op zijn beurt zag ook Papebroek na verloop van tijd een min of meer goddelijke beschikking in de brand, die hem eerst zo verdriet had. In Holland werkten namelijk eveneens de tijden tegen - 1672 was het rampjaar - en kon van een directe voort- | |
[pagina 54]
| |
zetting van het werk hetzij bij Blaeu, hetzij bij een andere uitgever geen sprake zijn. De Bollandisten besloten daarom een jaar geduld te oefenen en rustig naar een andere drukker uit te zien. En ziet, in April 1673 kwam een Antwerpenaar, Michiel Cnobbarus of op zijn Hollands CnobbaertGa naar voetnoot(1), zich als drukker aanbieden en dat nog wel op een ogenblik dat men zoiets in het geheel niet verwachtte, daar de oorspronkelijke drukker weigerachtig bleef, zich beroepend op de slechte tijden. Wie konden de Bollandisten zich voor dit reuzenwerk liever wensen dan een drukker in hun eigen stad? En deze drukker bleek nog wel een zeer bizonder man te zijn; binnen twee jaar, nog sneller dan hij had beloofd, had hij tot verbazing van alle Antwerpse collega's de drie delen van de Acta Sanctorum van April gereed. Helaas echter overleed Cnobbaert na het afdrukken van de zeven delen van de maand Mei. Met zijn opvolger, Hendrick TheuillierGa naar voetnoot(2), ook een Antwerpenaar, troffen de geleerde Jesuïeten het minder. Deze episode van het drukken, waarover in de levensbeschrijvingen niets is te vinden, maar die in een brief van Papebroek, bewaard in de Universiteitsbibliotheek te LeidenGa naar voetnoot(3), wordt besproken, moge hier daarom wat uitvoeriger worden besproken. Ditmaal waren het niet de slechte tijden, maar andere motieven, die de Antwerpenaren afkerig maakten van de uitgaaf der Acta. Met hun wetenschappelijke beschrijving van de heiligenlevens hadden de Bollandisten een zeer delicate taak op zich genomen. Moeilijkheden konden haast niet uitblijven. Wij zagen reeds hoe de Carmelieten zich gekwetst voelden over de wijze, waarop de | |
[pagina 55]
| |
stichting van hun orde was behandeld. Hun actie leidde na tientallen jaren tot een edict van de Spaanse Inquisitie, uitgevaardigd op 14 November 1695Ga naar voetnoot(1), waarbij alle door Henschenius en Papebroek samen uitgegeven delen werden verboden. Hoe verbitterd Papebroek - Henschenius was reeds lang overleden - was over het verloop van zaken en over de lafheid van de Antwerpse drukkers, die hem noodzaakten op eigen kosten het eerste deel van Juni uit te geven, blijkt uit de bovengenoemde brief, die hij op 22 December 1695 aan een Amsterdamse uitgever zond. Een adres draagt de brief niet; volgens overlevering is hij echter gericht aan de gebroeders Huguetan, Franse refugiés uit Lyon afkomstig. Dit is heel goed mogelijk, want, evenals de Blaeu's, zijn zij bekend wegens het drukken van katholieke kerkboeken en moeten zij dus zowel met katholieke auteurs als met katholieke afnemers van boeken contact hebben gehad. Een uitgave als die der Acta Sanctorum was dus in hun fonds volstrekt niet ondenkbaar. Papebroek echter, gedachtig aan de weken en weken van wachten in Amsterdam in 1671 - die hij zich weliswaar te nutte had gemaakt met het bestuderen van een handschrift van de Ephemeriden van de Moscovieten en Grieken, maar die voor hem toch blijkbaar weinig plezierig waren geweest -, verklaarde, dat het drukken van de Acta alleen te Antwerpen kon geschieden. Wel echter stelde hij hun voor een Franse vertaling van de Apologia preliminaris pro actis sanctorum van de hand van de Bollandist Janning, afgedrukt voorin het eerste deel van Juni, uit te geven. Het is hier niet van gekomen; althans Sommervogel vermeldt in zijn bibliografie van werken van Jesuïeten geen Franse vertaling van deze apologie, maar alleen een afzonderlijke Latijnse druk, uitgegeven bij Theuillier in 1695. Dat zijn ongetwijfeld de exemplaren, die Papebroek in zijn brief naar Amsterdam noemt en die hij, evenals het grootste deel van de maand Juni, op zijn eigen kosten moest uitgeven. De familie Theuillier gaf nog twee delen | |
[pagina 56]
| |
van Juni uit. Of dit op hun risico of op dat der Bollandisten is geschied, is niet bekend. Op het eind van de 17de eeuw kregen de Bollandisten van de Keizer de toezegging van een vaste jaarlijkse subsidie, waartegenover zij zich verbonden de delen voortaan alleen aan hem en aan prinsen van zijn huis op te dragenGa naar voetnoot(1). Verder kregen de Bollandisten in de 18de eeuw een eigen drukkerij en boekwinkel, zoals blijkt uit het verslag van een ooggetuige, dat door Ferd. Peeters S.J. in het 6de deel van dit tijdschrift is gepubliceerd. Hier werd een meesterboekdrukker te werk gesteld, die behalve de Acta Sanctorum ook de schoolboeken der studenten en de suffragia drukte. Deze combinatie leverde grote winsten op, en zolang de Bollandisten in Antwerpen zijn gebleven, hebben ze ongestoord hun werk kunnen uitgeven en zich niet hoeven bekommeren over de angsten van de drukkers voor slechte tijden en voor de censuur. Amsterdam, waar in de 17de en 18de eeuw zo veel belangrijke uitgaven het licht hebben gezien, mag er zich dus niet op beroemen ook aan de Acta Sanctorum een steentje te hebben bijgedragen. | |
Bijlage(Universiteitsbibliotheek Leiden, Collectie Van Papenbroeck, 15).
d'Anvers le 22 Decembre 1695 Messieurs,
La lettre que vous me fit l'honneur d'escrire l'an 1690 le 28 Juin, en me presentant vostre commerce, et l'oblation que l'un de vous me fit depuis icy pour imprimer les Actes de Juin, ne me sont jamais perdus de veu, bien que je ne m'ay servi ni de l'un ni de l'autre, estans impossible que les Actes puissent s'imprimer ailleurs, comme l'avez recognu vous mesme, et ne pouvant m'engager dans le traffiq, une chose tant eloignée de nostre profession, et de l'occupation d'un escrivain: mais pour les livres qu'on pourroit desirer non pour la bibliotheque (pour la quelle dans ce miserable temps on n'en achette nulles) mais pour l'ouvrage auquel nous travaillons en matiere d'histoires ecclesiastiques je me veux bien servir de vous en contrechange du premier tome de Juin, et les autres qui s'im- | |
[pagina 57]
| |
primeront successivement, ne m'estant encor obligé à personne en HollandeGa naar voetnoot(1), ni mesme en France si ce n'est à Monsr Fievet a Lille. Si vous avez donc les 4 tomes du Cardinal d'Aguirre sur les conciles d'Espagne, envoyez m'en un ou deux ou trois exemplaires selon que bon vous semblerat. Le Juin se vende icy 15 florins, argent contant. Dans ce premier tome est une apologia preliminaris pro actis sanctorum, de la quelle on à tiré quelques centaines separement, et bien qu'il ne m'est resté plus, je ne suis poin d'humeur de le faire reimprimer, puisqu'elle est en Latin, et qu'on la trouve devant nostre livre. Mais a l'occasion que Messieurs les Inquisiteurs d'Espaigne se sont laissez emporter par les Carmes, a condemner les 14 volumes de Mars, Avril et May qui port en [sic] mon nom et que le bruit d'un attentat si grief sur les livres, qui font tant d'honneur à l'eglise Catholique, estiméz par les Papes, Cardinaux et Evesques, comme n'ayant point de pareil en utilité, fait et doit faire beaucoup de bruit par tout, je ne seray pas marris, que quelqu'un prit la peine de traduire cette apologie en Françoys, et que vous le mettiez soubs la presse; je vous en fairois avoir l'approbation d'un de nos Evesques, et vous deschargerois aussi tost de 100 ou 200 exemplaires: et ce seroit un beau commencement de nostre commerce, puis que les Messieurs d'imprimeurs icy par leur peu de courage, m'ont obligé d'imprimer le Juin à mes propres depens pour la plus grande part, à quoy je n'eusse jamais songé autrement. J'attendray l'honneur de vostre responce sur cellecy, à qui vous ferez l'inscription
à Monsr Daniel Papebroucq prez la maison profeste des Jesuites en Anvers
Sur cecy je vous souhaite la bonne année que nous venons d'attendre et proteste que demeure
Messieurs vostre serviteur [getekend] Daniel Papebroucq
Je ne vous n'envoye pas un exemplaire de l'Apologie, qui tient six feuilles de papier en 8o, croyant que la pourriez aysement voir dans les Krijtbergue ou SonneblomGa naar voetnoot(2) ou on en a; sans parler toutefois de vostre dessein, pour ne le pas eventer avant que le coup soit asseuré. | |
[pagina 58]
| |
Pour ce qui touche l'approbation de quelque Evesque je ne pense pas que le [sic] vous la deviez beaucoup souhaitter, et pour moy l'approbation du tome de Juin suffit: n'en ayant pas icy demandez une particuliere.
[Achterop] Anvers le 22 December 1695 Dan. Papenbrouq rep. |
|