De Gulden Passer. Jaargang 30
(1952)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||
VariaBoeken omtrent het JansenismeHet heeft zijn nut te wijzen op een zo juist verschenen werk: Ceyssens, Dr Lucianus, O.F.M., Jansenistica. Studiën in verband met de geschiedenis van het Jansenisme, IGa naar voetnoot(1). Voornamelijk opmerkenswaardig is de eerste studie: De allereerste ontwikkeling van de strijd tegen Jansenius. Aan de hand van onuitgegeven brieven uit de jaren 1640-42. Naast het belang voor de uiterlijke geschiedenis van het Jansenisme, nl. hoe het werk Augustinus van Jansenius door de Jezuïeten werd onthaald en hoe deze laatsten erop reageerden, verschaft dit artikel belangrijke gegevens voor de geschiedenis van de boekdrukkunst en voor de liefhebber van het oude boek tevens. Uit de correspondentie der Paters Jezuïeten onderling, met de Heren van de Hoge Raad, met Nuntius en Internuntius, tot zelfs met Rome, leren we kennen de peripetiën van copie, van ‘katernen’, van menig boek.
Aldus krijgen we nota's betreffende de volgende werken:
| |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
Niet minder interessant zijn de gegevens uit een brief van P. Henschenius S.J. van 29 Juni 1641, waarbij een kijk wordt gegeven hoe het er kan toegaan in een eigentijdse drukkerij, nl. deze van Johannes van Meurs te Antwerpen, en hoe men een spoed-druk kan bereiken (blz. 55-56)! Vestigen we er nogmaals de aandacht op dat de gegevens ontleend worden aan onuitgegeven brieven. Zo zullen ongetwijfeld de nasporingen van Dr Lucianus Ceyssens een welkome bijdrage zijn voor de kenner van het oude boek en een goede oriëntatie voor menig bibliothecaris.
P. Herwig Ooms. | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Het goede en schone boek in DenemarkenDe Deense ‘Forening for Boghaandwaerk’ heeft ons haar orgaan: Godt Bogarbejde (1950) toegestuurd met de uitslagen van haar jaarlijkse schifting van Deense keuruitgaven. Van de circa 3000 boeken, die jaarlijks in Denemarken verschijnen, werden er ongeveer 500 ter beoordeling ingestuurd. De jury bestaat uit vertegenwoordigers van verenigingen en scholen, die ambtshalve of uit liefhebberij iets met het boek te maken hebben: de vereniging voor bibliothecarissen, de vereniging voor het boekambacht, de Kunstacademie, het Museum voor Sierkunst, de Vakscholen van het Boek, enz. De boeken worden in rubrieken ondergebracht: literatuur, kunstgeschiedenis, kinderboeken, vakboeken, wetenschappelijke werken, geïllustreerde werken, handboeken en catalogussen. De 33 uitgekozen boeken worden vakkundig beschreven met vermelding van papiersoort, lettertype, namen van drukker en illustrator, formaat, band, prijs, enz., besloten met een verantwoorde beoordeling. Van de 33 bekroonde werken behoorden 10 tot privé- en 23 tot commerciële uitgaven. Hoeft het gezegd: de brochure zelf is een juweeltje van uiterst ‘soigneret bogarbejde’. Onder de uitgaven voor 1950 van de ‘Forening’ komt Jysk Sinnelaw voor, een bloemlezing uit het werk van Jutlandse dialectdichters, op initiatief van de Aarhus-afdeling der Vereniging door Peter Skantrup samengelezen. De ‘Guido Gezelle’ van de Jutlandse dichters is Steen Steensen Blicher (1782-1848), wiens Faawal Mani de reeks inluidt. Volgen: Karsten Thomsen (1837-89), Pae Øwles (Peter Fenger) (1856-1924), Johan Skjoldborg (1861-1936), Nikolaj Andersen (1862-1919), Jeppe Aahjoer (1855-1930), Jens Thise (Jens Madsen Møller) geb. 1868), Søren Noe-Nygård (1870-1934), Johs V. Jensen (1873-1950), Anton Bemtsen (1873- ), Thøger Larsen (1875-1928), Hans Poulsen (1886- ), Kristen Klastrup (1887-1936), Martin N. Hansen (1893- ), Steffen Steffensen (1897- ), William Waagner (1900-1942), Jens Kirk (1904- ). Dichterlijke uitingen van geluk en zorg, van luim en ironie wisselen elkaar af. De Jutlandse boer is een gezapige en tevens eenzelvige kerel. Hoe zou zijn poëzie daarvan niet de weerspiegeling zijn: ‘tålsomhed (spraakzaamheid), men også stejlhed, enkelhed og fatalistiske sknaebnetro’, schrijft Peter Skantrup in zijn ‘Forord’. Dit karakter van olijke eigengereidheid heeft de illustrator Marlie Brande geïnspireerd tot tekeningen, die door kris-krasse arcering als met een etsnaald licht en schaduw over het beeldvlak met de lage horizont verdelen, zodat iets zeer innigs uit de figuren en het druilerige landschap straalt. Bogvennen (De boekenvriend), no 5 (1950), uitgave van de Vereniging, vergezelde de zending. Het jaarboek voor boekkunst en boekgeschiedenis bevat weer eens mooi-geïllustreerde bijdragen. We citeren: van de hand van de redacteur Svend Dahl: Det kgl. Bibliothek under Christiansborgs Brand, aantekeningen over de brand, die het onschatbaar boekenbezit van de Koninklijke Bibliotheek op 3-4 October 1884 in de as dreigde te leggen. Van Jørgen Andersen, Piranesis Syner, de fantastische architectuurtekeningen der ‘Carceri’ van de Venetiaanse architect en koper- | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
graveur Piranesi (1750), die zoveel invloed hebben gehad op de ‘horror novels’ van de romantici: Horace Walpole, Coleridge en de Quincey. Aage Wantzin volgt het levenswerk van Viggo Naae (geboren 1899), de ‘lay-out’ man van zoveel voortreffelijke Deense prachtuitgaven, waarvan de schoonheid bijna uitsluitend op de keus en de afwisseling van de lettertypen berust. Gustav Lorenger heeft het over de Japanse Blokbilledbøges en hun invloed op de Europese kunst, o.a. op het Frans Impressionisme. De ‘Bogsamling’ van de Deense kunstenaar Johan Rohde (1856-1935), vriend van Henrik Pontoppidan, wordt door H.P. Rohde als bewijs gebruikt dat een boekverzameling evenzeer de geest van een man kan leren kennen als zijn stijl (‘le style c'est l'homme’). Oswald Jenner vertelt van zijn verblijf als boekbinder in Engeland tussen 1905 en 1907 in dienst van de Boekbinderij van Sangorsky and Sutcliffe te Londen, waar hij talrijke boekenaestheten ontmoette: Cyril Davenport, Sir Henry Wood, Miss Paget, Katherine Adams (Mrs. Webb). Zoals in vorige jaarboeken brengen Volmer Rosenhilde en C. Volmer Nordlunde verslag uit over de Dansk Bibliofili 1949 en de werkzaamheden van de ‘Forening for Boghaandwerk’ over 1949. Op 1 Januari 1950 telde de vereniging 2630 leden in zijn vier afdelingen: Kopenhagen, Aalborg, Aarhus en Odense. Wanneer doen we hen dat in België na?
P. De Keyser. | |||||||||
Galerij van grafische uitgavenI. - Graphica no 10 (December 1950), het maandelijks tijdschrift van de Unie der Graphische Bedrijven en de Boeknijverheid, Egmontpaleis, Kl. Zavel, 8, Brussel, ligt voor ons in zijn sneeuwblank kleed. Het is een speciaal nummer gewijd aan het begrip: kwaliteitsdrukwerk. Met de behandeling van één thema door verschillende specialisten volgt Graphica het spoor van de Amsterdamse Grafische School en in 't algemeen het Noordnederlandse voorbeeld, wat we slechts binnen Benelux-verband kunnen toejuichen. Telkenjare wordt boven Moerdijk met een ‘Kerstnummer’ uitgepakt, dat het werk is van een samenwerking van verschillende drukkers-firma's, en als uiteindelijk resultaat een waar genot voor het oog en voor de geest. In het Kerstnummer van Graphica worden de subjectieve waarden van het kwaliteitsdrukwerk overwogen door Pierre Verbeke, de grafische verzorging van dagblad en periodiek door Antoine Seyl, het Liefhebbersboek in Frankrijk door J.B. Colbert de Beaulieu, de samenwerking bij kwaliteitsdrukwerk door V. Dugautier, het Illustratiewerk door H. Verbaere. De aandacht gaat vanzelfsprekend eerst naar de vorm. De talrijke firma's, die aan deze uitgave hebben medegewerkt door druk- en illustratiewerk, hebben flink werk gepresteerd, dat zeker getuigt van kwaliteitswerk, al is het peil van sommig buitenlands werk, i.c. het Amerikaans en in Europa het Zwitsers, nog niet bereikt. Dit zou wellicht het geval zijn, indien van drukkerszijde meer aandacht werd geschonken aan sommige | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
aesthetische princiepen van Pierre Verbeke, die de stelling verdedigt (De subjectieve waarden in het Kwaliteitsdrukwerk) dat het typografisch beeld een soort transpositie moet zijn van de gemoedstoestand van de schrijver of van de ontwerper van de tekst. Aan de typograaf-kunstenaar moet deze transpositie volgens bepaalde regels worden overgelaten, waarbij hij rekening houdt met papierformaat en kleur, ruimteverdeling, lettervorm, loop der regels, enz. Het eigenaardige van die transpositie is, volgens schrijver, de voortdurende strijd tussen ziel en geest. Zo is de ruimteverdeling een uitdrukking van de ziel, de lettervorm een weerspiegeling van de geest. Naar onze mening dreigt hier een overdrijving, een grensforcering tussen scheppende en dienende kunst. Indien wij de schrijver goed begrijpen zou de typograaf naar het scheppend kunstenaarschap moeten streven. Ons wel, maar zal het aldus ontstane kwaliteitsdrukwerk voor de gewone lezer nog leesbaar zijn? Expressionisme goed, maar dan een door smaakvolle vormgeving gebonden expressionisme, dat ons van experimenten als dat van Paul Van Ostayen's Bezette Stad (1921) verschoont. De analyse van het bewijs van toegang tot het Jaarfeest van de Universitaire Kring ‘'t Beertje’ heeft eerder ons wantrouwen versterkt. Het is inderdaad al te subjectief!
Antoine Seyl (in Verzorgde Bladen en Tijdschriften) heeft, volgens ons, zeer juist op het gevaar aan de ‘make up’ (het opmaken) verbonden: buitensporigheid en anderzijds sleur. Hij pleit voor het toevertrouwen van dit werk aan een jong en verstandig element, dat een aesthetische opleiding heeft ontvangen, voornamelijk gericht naar de grafische kunsten. ‘Het jong-zijn garandeert tegen de sleur (valt te bewijzen!), maar niet tegen de buitensporigheid’. Antoine Seyl heeft te veel vertrouwen in de ‘klassieke richtsnoeren van grafische duidelijkheid en evenwicht’ om ‘originaliteit’ als ‘ordeloze anarchie’ voor te staan. Volgens hem is de tijd van de ‘experimenten’ voorbij.
J.B. Colbert de Beaulieu (Van het handschrift tot het boek in 1950) schenkt ons een fijn gestyleerd stuk over het kwaliteitskarakter van het hedendaags Frans boek ter gelegenheid van een reizende tentoonstelling, ingericht door de Franse ‘Syndicale Kamer van het Liefhebbersboek’, die de laatst uitgegeven boeken van 56 Franse uitgevers samenbracht. Papier, druktechniek en bindwerk worden besproken en gunstig beoordeeld: de Franse editie schept het schone door zich van het goede te bedienen. J.B. Colbert de Beaulieu houdt van het ‘bezielde boek’, niet van de ‘cerebrale abstractie’, die zo welig in de Franse plastische kunst floreert. Hij gelooft dat het Picassisme een mode-verschijnsel is, dat zal voorbijgaan.
Samenwerking bij Kwaliteitsdrukwerk is, volgens V. Dugautiez, niet zozeer de samenwerking tussen de verschillende vervaardigers van het drukwerk als wel de samenwerking van alle materialen, die bij het drukwerk te pas komen: papier, inkt, lettertype, vochtigheidsgraad van het atelier, enz. Het is het ‘samenbrengen’, het harmoniëren van al die onontbeerlijke elementen, die aan het werk van de drukker zijn ‘kwaliteitswaarborgen’ geven. | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
Voor Herman Verbaere integendeel is Illustratie van kwaliteit het samengaan in de graphicus van de artist en de technicus, en dit niet enkel in luxe-uitgaven, maar in de gewone koopbare boeken. H. Verbaere die zelf een uitnemend graphicus is, somt een aantal namen van kunstenaars op, die in Europa blijk hebben gegeven van aanpassing van illustratie bij een typografische tekst. Al deze bijdragen worden opgeluisterd met sprekende voorbeelden in een feilloze uitvoering, o.a. een gedicht Cuisine, gezet uit De Roos Romein door A. Hellinckx naar een ontwerp van Jos. Leonard op Strathmore Fiesta van de Papierfabrieken G.H. Bührmann. Het 2de deel van deze feestelijke uitgave wordt geheel ingenomen door een keus van meestal uitstekend geslaagde buitentekstplaten in vierkleurendruk, voor een groot gedeelte reproducties van meesterwerken der Schilderkunst, gevolgd door een rijke keus publiciteitsbladen. Dit nr. van Graphica is een staaltje van degelijkheid, een geslaagde toepassing van het motto, dat het zich gekozen heeft: Wat verdient gedaan te worden, dient goed gedaan te worden! | |||||||||
II. - Amsterdam en de Drukkunst, Kerstmisuitgave 1950 van de Amsterdamse Grafische School.De Amsterdamse Grafische School slaat haar vleugels uit: behalve het Kerstmisjaarboek, bezit de School thans ook een boeiend AGS-Journaal, vakkundig en tevens studentikoos, uitgegeven ten behoeve van de leden en de leerlingen van de School, mitsgaders voor de leden van een nieuwe stichting: ‘Vrienden van de Amsterdamse Grafische School’, die financieel geheel los staat van de School. De aanleiding tot de Stichting was het pijnlijk geval dat een prachtig Glas-in-loodraam, tijdens de oorlog besteld en in 1949 geplaatst, ook moest betaald worden, maar dat niet kon uit de beschikbare overheidssubsidie. Amsterdam en de Drukkunst zijn een reeks opstellen rondom het te Amsterdam gedrukte boek. Het album wordt ingeleid door de Wethouder van Onderwijs, die een voorbestemde naam draagt, M.A. de Roos. De directeur, M.H. Groenendaal verantwoordt het werk van zijn leraren en zijn leerlingen, opstellers van de bijdragen en tekenaars van de illustraties en huldigt enkele vooraanstaande buitenstaanders-medewerkers, die allen dienaars zijn van het boek. Van P.J.W. van Zijl werd bij wijze van inleiding een merkwaardig stuk geschiedenis van de oude Amsterdamse steendrukkerij C.A. Spin & Compagnie (1819) uit het Gedenkboek 1919 overgedrukt. C. Hoffmann, leraar aan de A.G.S., vertelt over Gilden en Vakopleiding in het verleden om tot de conclusie te komen dat onder gewijzigde politieke en sociale omstandigheden de vakorganisaties en de vakscholen de taak der gilden hebben overgenomen, waartoe behoort het aankweken van bekwame vaklieden. Notaris H.A. Warmelink schrijft een beschouwing ‘bij het Oudste gedateerde gedrukte Amsterdamse boek’. De Universiteitsbibliotheek te Amsterdam bezit twee exemplaren van Hier beghint een wandelinghe der | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
kersten menschen mit Jhesu den brudegom der sielen inden hof der bloemen met eendere datering: December 1506. De redenering dat het ene exemplaar op grond van een vergelijking van slijtage der houtsneden jonger is dan het andere lijkt ons juist, maar dat de tekst bladzijde voor bladzijde gelijk van tekst zou zijn is taalkundig verkeerd. De spelling van beide teksten is geheel verschillend en zonder twijfel is op grond hiervan no 49 jonger dan no 48. Om het onderscheid te vergroven zouden wij zeggen dat de spelling van no 49 reeds een Renaissance-karakter heeft: ich i.p.v. ic, saghe i.p.v. sage, ghy i.p.v. ghi, dubbel i.p.v. dubbelde, doet hem wech i.p.v. doetem wech, leyden wt i.p.v. leiden wt, dicwil i.p.v. dicwile, corrigieren i.p.v. corrigeren, naeket i.p.v. naect, calompne i.p.v. calomne, scherpe i.p.v. scarpe, enz. We kunnen ons evenmin verenigen met het inzicht van de Heer Warmelink dat beide teksten uit eenzelfde type zijn gezet: men vergelijke slechts de hoofdletters E en O. Indien Hugo Janszoon van Woerden Amsterdam omstreeks 1510 heeft verlaten, dan kan no 49 nog onmogelijk te Amsterdam gedrukt zijn geweest. We hebben hier waarschijnlijk te doen met een nadruk te Delft of te 's-Gravenhage, waarin het Amsterdams impressum met de datering van de eerste uitgave: December 1506 bewaard is gebleven. M.H. Groenendaal's Kaartendrukkers te Amsterdam is een prachtig geïllustreerd en historisch overzichtelijk artikel over de Amsterdamse kaartendrukkers met speciale vermelding van de cartografische meesterwerken van de familie Blaeu (16de en 17de eeuwen). Johan H. van Eikeren is procuratiehouder van de bekende firma Corvey. Hij handelt over De papiergroothandel in Amsterdam. De belangstelling van de papiergroothandelaar, betoogt hij, moet noodzakelijk uitgaan naar de technische problemen van het grafisch bedrijf, wil hij aan zijn fabrikaat meer inhoud geven, in zijn eigen voordeel trouwens, wat schrijver geestig heeft uitgedrukt door het ‘schone’ boek in één zinnetje te verenigen met het ‘allerschoonste’ boek van de fabrikant, nl. het ‘grootboek’. De directeur van de Amsterdamse Stadsdrukkerij, de Heer Jac. Hekel, schetst de geschiedenis van zijn instelling. Deze geschiedenis klimt feitelijk op tot de 16de eeuw. In de 17de eeuw wordt het courantierschap, dat aanvankelijk een geheel vrij beroep was, onder toezicht van de stedelijke overheid gesteld. Geleidelijk wordt het uitgeven van de Amsterdamse ‘courante nouvellen’ of tijdingen een stedelijk ambt, dat een havenstad als Amsterdam niet kan missen. Gebouw en drukkerij worden stadseigendom. Ten slotte werd al het gemeentedrukwerk door de Stadsdrukkerij bezorgd. Tegenwoordig zijn er ongeveer 180 man technisch en administratief personeel in het bedrijf van de Stadsdrukkerij werkzaam. F. Feij, oud-bedrijfsleider van de boekbinderij, schetst met vaardige pen de levenslopen van Twee vermaarde Amsterdamse boekbinders: F.C. Proost (1881-1927) en J.B. Smits (1874-1944). Indien de moderne Nederlandse prachtband een ‘joy for ever’ is geworden is dat voor een goed deel te danken aan deze twee pioniers, die langs verschillende wegen iets groots en blijvends hebben bereikt in deze sector van de | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
kunstnijverheid. Het is een pakkend voorbeeld van idealisme, kunstzin en wilskracht, dat aan de jonge generatie moet herinnerd worden. Het Boek in het Museum is de titel van een bijdrage van de graphicus D. Dooijes. Het Stedelijk Museum te Amsterdam heeft een zaal ingeruimd voor de Collectie Nijkerk, een enige verzameling in alle opzichten: typografie, illustratie, bindwerk, zeer verzorgde boeken uit de laatste decennia. De Heer Dooijes bepleit niet enkel de opportuniteit van een dergelijke tentoonstelling van boeken in een Museum van plastische kunsten, maar de uitbreiding er van, mits het scheppen van de gepaste sfeer voor het genieten van grafisch kunstwerk: ‘open shelves’ en gemakkelijke stoelen. Dr G.W. Ovink deelt uit zijn rijke documentatie iets mee over De geschiedenis van het lettergietersbedrijf in Amsterdam. De eerste Amsterdamse lettergieter is Jan Theunisz, die in betrekking stond met de Vlaming Jodocus Hondius, de beroemde kaartenmaker en schrijfmeester, die lang te Gent verbleef. De graveerkunst had hij geleerd van de Gentse drukker Hendrik van den Keere, opvolger van Joos Lambrecht, die ook het stempel- en lettersnijden beoefende. Om welke reden Dr Ovink Hendrik van den Keere voor een Waal of een Fransman houdt is ons niet duidelijk. We weten dat Van den Keere voor Plantin ‘civilité’-letters sneed en hij zijn naam op het titelblad van sommige Franse leerboekjes verfranste: Henri du Tour. In hoeverre is Van den Keere een ‘onjuiste’ vertaling van du Tour? Van den Keere is een nog heden voorkomende Vlaamse familienaam. Bovendien is Tour als vertaling van dial. keer = draai niet zo kwaad. Heeft Dr. Ovink misschien aan tour = toren gedacht en een oorspronkelijke de la tour verondersteld? De lettergieterij kent in de 17de eeuw hoogtepunten met de Van Dyck's en de Viskens, die zoals de meeste lettergieters een zwervend bestaan hebben geleid. Onder de lettergieters ontmoet men veel vreemdelingen, meestal Duitsers. In de 18de eeuw wordt het bedrijf nationaal met de families Ploos van Amstel en Enschedé. In de 19de eeuw kent het bedrijf van de Belg De Passe en zijn associé Menne een betrekkelijke bloei, tot de zaak wordt overgenomen door een ondernemend Rotterdams koopman, Tettenrode, die de zaak tot grote voorspoed brengt. De grote lettergieterij, de grootste in Europa, ‘Amsterdam’ is een ontwikkeling van Tettenrode langs de Maatschappij voor Boek- en drukkerij-Industrie (B.I.A.) om. De faam van de Amsterdamse lettergieterij is grotendeels te danken aan de artistieke bedrijvigheid van S.H. de Roos. Zonder twijfel de belangrijkste bijdrage van dit Album, aan de Amsterdamse drukkunst gewijd, is de bijdrage van de Directeur van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, Mr H. de la Fontaine Verwey, over Het handschrift van Ludovico Arrighi in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Het moge paradoxaal schijnen dat een handschrift in deze loflitanie op de boekdrukkunst hier behandeld wordt, maar welk een handschrift en welk een invloed is van de hand van Ludovico Vicentino (hij was geboortig van Vicenza) op de typografie uitgegaan! Het beroemde handschrift is het meesterstuk van een schrijfmeester, die ook drukker | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
werd, de vader van het sierlijke en duidelijke kanselarijschrift. Zijn werk als pionier van de beroemde schrijfboeken, die in Nederland in de 16de en 17de eeuwen door schrijfmeesters, meestal van Zuidnederlandse en Antwerpse bloede, werden nageschreven en als modellen gegraveerd, eveneens zijn werk als drukker in varianten van diezelfde allerfraaiste der Renaissance-letters wordt door Mr de la Fontaine Verwey gevat gememoreerd. De gecalligrafeerde latijnse Aristotelesvertaling (de Ethica) van 1517 is een der beste en zeldzaamste voorbeelden van cancellaresca formata, een ietwat soberder vorm van de cancellaresca corsiva. Wanneer men verneemt voor wie het prachtig gebonden en verluchte handschrift bestemd was, stijgt de geestdrift ten top: niemand minder dan de ‘donna alta e degna’ Vittoria Colonna, een der schitterendste vrouwefiguren van de Italiaanse Renaissance. ‘Alles in dit boek’ schrijft de geleerde bibliothecaris ‘spreekt van de virtuositeit, de liefde voor het werk en de geduldige aandacht voor de klassieke tekst, die de meester bezielde’. We wensen de directeur van de A.G.S., de Heer H. Groenendaal Jr. geluk met dit album, dat veel meer geeft dan een proeve van het kunnen zijner medewerkers en leerlingen, namelijk liefde voor het boek naar de inhoud en naar de vorm, en voor het boekenminnend Amsterdam, waar de drukkunst door het streven van vele geslachten tot een bron van schoonheidsgenot werd opgevoerd. | |||||||||
III. - De Tampon, Orgaan van de leerlingen en oud-leerlingen der School voor de Grafische Vakken te Utrecht, Kerstnummer 1950.De directeur van de School voor de Grafische Vakken te Utrecht, de Heer L.C.H. de Jong, is, de traditie getrouw, opnieuw op post met het Kerstnummer van De Tampon, dat weliswaar een eind van het jaar betekent, maar voor de meesten, die het ontvangen een goed begin. De inhoud is als steeds van belang. Hij geeft een goed idee van de belangstellingsfeer van de grafische vakmensen, zowel van de volleerden in het vak als van de jongens, typografen in-den-dop. Alles wat des boeks is wordt er in aangeraakt: De grootste drukkerij-binderij in Frankrijk, de ‘Usines Brodard et Taupin’ te Parijs, door C.W. d'Huy beschreven; Het Cijferteken bij de verschillende oude en nieuwe volkeren, door Joh. A. van de Graaf; De Kerst- en Nieuwjaarswens, door C. Hofman; De Oude Leesboeken, door H.J. Verburg; Het handschrift als kunstnijverheid, door Henk Bijlsma; Zwart-wit foto's in kleur, door H. Wallbrink; Over het boekbinden, door J. van Klaveren, die fraaie reproducties van modern bindwerk bijdraagt; een buitengewoon merkwaardig opstel over: Vakgeschiedenis door postzegels, door A.W. Barten; verder tal van artikelen, die de vakman meer speciaal interesseren: de ‘plastics’, het Strocarton, het Chinees papier, Monotype-tikkers, enz. Voor bibliophilen en verzamelaars van prenten met stadsgezichten signaleren we het fijn gestyleerd prozastukje: Lof van de boekenveiling door Henk de Jong, en Iets over het ontstaan van een topografische verzameling door Chr. Schut, die we reeds vroeger om zijn kunstzinnige bijdragen en tekeningen prezen. | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
We kunnen onmogelijk alles vermelden, maar toch kunnen we niet nalaten te wijzen op een artikel, waarin over de vele aspecten van het boek wordt gehandeld: Hoe ziet u een boek? De opinies van zetter, drukker, binder, chemigraaf, graficus worden door S. Koning samengeordend. Een bijlage: Leerlingenwerk sluit dit Kerstnummer, dat zoals de vorige, het ‘cachet’ draagt van de School: degelijk en fleurig!
P. De Keyser. | |||||||||
Cursussen over typographie in het museum Plantin-MoretusHet is een moderne opvatting, de taak van een museum niet te begrenzen tot de loutere kunsthistorische studie der voorwerpen, behorend tot de collectie. Integendeel meer en meer wordt thans de nadruk gelegd op de sociaal-opvoedende rol welke de musea kunnen en moeten vervullen. Het Antwerpse stadsbestuur heeft gemeend zich aan deze plicht niet te mogen onttrekken, en zo werd sinds October 1951 van wal gestoken met een weekeindcursus over typographie. Er werd uitgegaan van het feit dat het gemiddelde resultaat, afgeleverd door de Belgische drukkerijen niet te vergelijken is met de qualiteit die de Engelse, Zwitserse, en Hollandse producten kenmerkt. Er zijn verschillende oorzaken voor deze betreurenswaardige toestand. En het is feit dat de ongenadige concurrentiestrijd welke op de Belgische nijverheid drukt, voor een groot deel verantwoordelijk is voor onze achterstand. Evenzeer is het te betreuren dat ons technisch onderwijs tot nu toe al te weinig gedaan heeft voor de typographie. Zo kwam het dat men de nood heeft aangevoeld over te gaan tot de stichting van het Plantin-Genootschap. Hoger instituut voor Drukkunst. Het stelt zich ten doel het esthetisch peil van het Belgische drukwerk op te voeren. Te dien einde werd een over twee schooljaren lopende weekeindcursus ingericht, waarin de regels en essentiële voorwaarden zullen worden behandeld inzake typographische vormgeving en esthetische schikking. Gedurende het eerste jaar worden de algemene problemen van de boekproductie onderzocht in de lessen over het papier, de letter, de boekverzorging, de illustratie en de boekband. Gedurende het tweede jaar valt de nadruk op het commercieel en stadsdrukwerk alsook op de speciale gevallen. Het programma van het tweede jaar omvat cursussen over het gelegenheidsdrukwerk, reclame en affiche, dag- en weekblad en tijdschrift, Bekende geleerden uit binnen- en buitenland treden op als lesgevers. Dit opzet mocht zich daarenboven verheugen in een groot interesse vanwege de betrokken kringen. Het aantal leerlingen overschreed ruim de verwachtingen. Voor het eerste jaar werden niet minder dan 38 inschrijvingen geboekt van leerlingen, komend uit alle delen van het land, uit Antwerpen, in hoofdzaak, maar ook uit Turnhout en Brussel, uit Tielt, Blankenberghe, en Châtelineau. H.V. |
|