De Gulden Passer. Jaargang 30
(1952)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen bij een ongekende brief van Rembertus Dodoens (1517-1585)
|
1. | R. Dodoens aan Viglius; Mechelen, 6 Juni 1557. ‘Non satis memini, clarissime domine praesidens’ |
2. | R. Dodoens aan Viglius; Mechelen, 14 Juni 1557. ‘Venerunt heri ad me, domine praesidens’ |
3. | R. Dodoens aan Viglius; Mechelen, 1 Juli 1557. ‘Quandoquidem, domine praesidens’
Deze brieven berusten in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel; zij werden gepubliceerd door Van MeerbeeckGa naar voetnoot(2). |
4. | R. Dodoens aan het Magistraat der stad Mechelen; Mechelen, 14 Juli 1565. ‘Gheeft ootmoedelyck te kennen eerwe Heere’ |
5. | R. Dodoens aan het Magistraat der stad Mechelen; Mechelen, z.d. (tussen 1572 en 1574). ‘Gheeft ootmoedelyck te kennen, eerwe Heere’
Deze twee brieven berusten op het stadsarchief te Mechelen; zij werden eveneens door Van Meerbeeck gepubliceerdGa naar voetnoot(1). |
6. | R. Dodoens aan Joannes Crato; Keulen, 10 September 1580. ‘Scriptum tuum, D. Crato, mihi fuit pergratissimum’ |
7. | R. Dodoens aan Joannes Crato; Keulen, 20 October 1580. ‘Respondi nuper festinanter tuis literis, D. Crato’ |
8. | R. Dodoens aan Joannes Crato; Keulen, 20 November 1580. ‘Offerente se mihi domino Arnoldo Elebrachto’ |
9. | R. Dodoens aan Joannes Crato; Keulen, 7 December 1580. ‘Literas excellentiae tuae mihi D. Clusii’
Deze vier brieven berusten op de stadsbibliotheek van Breslau; zij zijn gericht aan zijn oud-collega uit de keizerlijke dienst, de medecyn J. Crato von Craftheim. Zij werden gepubliceerd door De RamGa naar voetnoot(2); brief 7 werd ook behandeld door PascherGa naar voetnoot(3). |
10. | R. Dodoens aan Car. Clusius; Antwerpen, 2 Juni 1582. ‘Quid isthic agat Ursula, jam suspicor’. Gepubliceerd door CreniusGa naar voetnoot(4). |
11. | R. Dodoens aan Car. Clusius; Leiden, 26 November 1583. ‘Habes jam, D. Clusi nostras de Stirpium’. Berust op de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden (Vulc. codex 101). |
12. | R. Dodoens aan Justus Lipsius; Antwerpen, 18 October 1582. ‘Pro salute abste mihi per Plantinum nostrum nunciata’. Berust op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en werd gepubliceerd door F. Vander HaeghenGa naar voetnoot(5). |
HungerGa naar voetnoot(1) vermeldt ook: | |
13. | R. Dodoens aan H. Mercurialis; Praag (?), 21 Juni 1575. ‘Intellexeram, Clarissime Dodonaee’. Gepubliceerd door ScholzGa naar voetnoot(2). |
14. | R. Dodoens aan Burmannia; Leiden, 24 Februari 1583: ‘Rha-barbarum D. Burmannia aegre hic’. Berust op de provinciale bibliotheek te Leeuwarden. Deze brief werd herhaaldelijk gepubliceerd en gereproduceerdGa naar voetnoot(3). |
Opvallend is dat van de lijvige correspondentie, die Dodoens met Plantin moet gevoerd hebben, tot op heden niets is bekend. Het mag dan ook een gelukkig toeval heten dat de eerste sporen van deze briefwisseling gevonden werden in het Museum Plantin-Moretus, inzonderheid daar deze brief dateert uit de tijd der eerste relaties tussen Dodoens en zijn nieuwe drukker.
De brief beslaat de folio's 401 a, b en c van de bundel A 81. Spijtig ontbreekt het eerste deel, waarschijnlijk één folio, met de aanhef en het begin; de datum en de bestemming blijken meer dan voldoende uit de contekst.
Hier volgt de transcriptie:
fol | Li | Lege | ||
---|---|---|---|---|
145 | 31 | inutile | inutili in exemplari | |
162 | 32 | singulis | nō sigulis | |
δ | 176 | 28 | radice | Li 4a a fine |
182 | 24 | agrosteos | Li 10a a fine | |
186 | 5 | singulis | nō siguli | |
δ | 187 | 12 | rosione | |
189 | 27 | asphaltion | per i nō per e | |
195 | 22 | κυτισον | lege κυλισον et 23 πλίνην | |
δ | 201 | 16 | ἤμερος | |
δ | 215 | 10 | enterocoelen | per n in fine |
S.P. Errores ī posterioribus foliis observati plerique exigui
sunt, praesertī quibus notŭla δ proposita est /
Primūm facile crediderī meū esse, notari tamē
eum expedit. Libri absolutionem
omnino cupio / per me nō erit, quo minus ad
finē cito perveniat / Diu omnibus ī votis
nostris fuit absolutū eum posse habere ante abitū
D. Hopperi / Suspicor indices illos
multiplices remorā aliquā tibi allaturos Itaque
tui arbitrii plane relinquo et de iis, quod placuerit,
statuas. Ubi diligentius singūla expendo
videntur nō necessarii aut potius superflui,
Germanici aut Gailici indices / Unus videtur
posse sufficere Latinarū et Graecarū vocū simul,
Latinarū quidē praecipuarū omniū et Graecarū quae
propriā latinā appellationē nō habent ut sunt
ὡμηλυσις λεκυθος ἔτνος etc....
De privilegii tenore verum quod voles facies,
ego nulli quā tibi hujus libelli evulgationē
permittā, Itaque si placuerit hoc modo
scribere /
Ne quis hanc Remb Dodonaei frumentorum legu
minum, palustrium et aquatilium herbarum, ac
eorum quae eo pertinent historiam, intra proximos
quinque años imprimat praeter Christophorum
Plantinū, cui hoc Dodonaeus permisit; aut alibi
impressam distrahat, Regijs privilegiis cautum
est Datis Bruxellae ao 1565.
Julij quarta Signat Bourgeois
et Julij sexta Signat De VVitte.
Scripseram nuperrime de emendatione loci
fo 131 Li 24
Verū nunc malo eum relinqui / inter errores ergo
de hoc loco nihil.
Libro nostro ad finem perducto, prius etiā quā
index absolutus erit velī ad me dari
quadraginta exemplaria sed per fidum aliquē
ut interea dū tui occupantur ī colligando et impri
mendo indice, ego mea exemplaria
calamo corrigere queam. Absoluto indice
poteris reliqua mihi mitter et exemplaria perficere /
Dixeram de duobus colligandis verū nō erit opus,
curabo ego hic / Bene vale D
Plantine.
Hac Januarii XI
Semp tuus
Remb Dodonaeus.
Zoals blijkt uit de inhoud handelt de brief over de voleindiging van het drukken van Frumentorum, leguminum, palustrium et aquatilium herbarum ac eorum quae eo pertinent historia. Dit zou het eerste van de drie in-8o boeken worden, in dewelke Dodoens zijn groot Latijns in-folio herbarium van 1583 geleidelijk liet verschijnen, naarmate hij in het opstellen van dit lijvig werk vorderde. Het werk in kwestie dateert van 1566 en is het eerste boek dat Dodoens aan Plantin toevertrouwde.
Al zijn vroegere publicaties waren bij Jan van der Loe verschenen, nl. de Cosmographia van 1548; verscheidene almanakken (alleen die van 1541, 1549 en 1558 zijn bekend); de drie voorbereidende publicaties van de platen van zijn groot Vlaams herbarium, 1552, 1553 en 1554; het Commentariorum de Stirpium historia imaginum, Tomus primus en Tomus secundus van 1559; het eerste grote Cruydeboeck van 1554 met de franse vertaling van 1557, en de tweede vermeerderde uitgave van 1563.
Het moet zijn dat Plantin volgens Dodoens de voorkeur verdiende op Jan van de Loe, want, al zou deze laatste slechts in 1568 overlijden en al zou zijn bedrijf voortgezet worden door zijn weduwe en zoon, toch worden bijna al de werken van Dodoens van 1565 af aan Plantin toevertrouwd. Uitzondering moet gemaakt worden voor de Engelse vertaling van het Cruydeboeck, van 1578, gemaakt door Lyte en gedrukt door Hendrik van der Loe, maar uitgegeven door Gerard Dewes te Londen. Deze vertaling werd gedrukt terwijl Dodoens te Wenen vertoefde.
Gedurende zijn verblijf te Keulen (1578-1582) zou Dodoens enkele kleinere werken bij een Keuls drukker, Maternus Cholinus, uitgeven, nl. de Historia vitis vinique et Stirpium nonnullarum aliarum; item medicinalium observationum exempla rara in 1580; de Physiologices medicinae partis tabulae expeditae van 1581 (dat nochtans terzelfdertijd te Antwerpen uitgegeven werd door een niet genoemd drukker; een herdruk verscheen te Antwerpen in 1585 eveneens zonder vermelding van drukker); en de Medicinalium observationum exempla rara van 1581. Dit laatste verscheen opnieuw te Hadervici in 1584 zonder vermelding van drukker, en in 1585 gelijktijdig te Antwerpen en te Leiden bij Plantin.
Het is duidelijk dat de oorlogsomstandigheden de regelmatige betrekkingen met Plantin onmogelijk maakten, en Dodoens verplicht hebben een andere drukker te zoeken in zijn nabijheid.
De brief behandelt verscheidene punten. Eerstens geeft Dodoens de errata aan, aangeduid per folio en lijn. Het zijn nochtans allen kleine fouten, zegt hij, bijzonder diegene die met het teken δ aangeduid worden. De eerste errata, vermeld op de verloren gegane folio zijn gemakkelijk terug te vinden. Inderdaad deze fouten werden niet verbeterd in de tekst, maar tussen de latijnse en griekse index onder de rubriek Animadversiones gedrukt. Hierin worden ook de fouten van p. 1 tot 140 teruggevonden.
In zijn schrijven begaat Dodoens herhaaldelijk onnauwkeurigheden. Zo b.v. de fout van p. 162 op de 32e lijn is er niet te vinden: deze pagina vertoont een plantafbeelding, met slechts enkele lijnen tekst, waarin het gemelde woord singulis niet voorkomt. Op p. 176 telt hij verkeerd de 28e regel, en begint hij opnieuw van onder te tellen ‘-a fine’. De fouten-lijst bevat ook een paar fouten door Plantin zelf verbeterd, die niet gemeld staan in de brief.
Dodoens zet vervolgens de drukker tot meer spoed aan, ten einde het werk te zien verschijnen vóór de afreis van zijn neef Joachim Hopper naar Spanje waar deze was geroepen als privaat secretaris van Filips II. Hierom kan de drukker, als het hem bevalt, afzien van de Franse en Duitse naamlijsten - deze zijn toch overbodig - en zich tevreden stellen met één index bevattende de voornaamste Latijnse benamingen en die Griekse benamingen die geen Latijnse vertaling hebben. De druk bevat inderdaad slechts een min of meer uitgebreide Latijnse index gevolgd van een korte Griekse index. Deze indices zouden, volgens het schrijven van Dodoens, opgesteld worden door de drukker.
Vervolgens wordt de kwestie van het privilegie behandeld. Hier geeft Dodoens aan Plantin de verzekering dat hij alleen het recht krijgt het boek te drukken, met uitsluiting van elke andere drukker - wat wellicht veronderstellen laat dat Dodoens aanvankelijk aan andere drukkers zou gedacht hebben.
De privilegie-tekst van de brief komt helemaal overeen met die van de druk. Dit privilegie werd in het werk ingelast tussen de Latijnse en Griekse index.
De brief vermeldt geen jaartal, maar enkel dag en maand. Het privilegie is gedateerd op 4 en 6 Juli 1565; de Praefatio ad Lectores op 5 November 1565; onderaan het titelblad is het boek gedateerd van 1566. Uit dit alles blijkt onweerlegbaar dat de brief op 11 Januari 1566 (oude tijdrekening) moet geschreven zijn. Het drukken heeft dus klaarblijkelijk langer geduurd dan voorzien werd. De brief ging dus over de regeling der laatste détails; alle behandelde zaken, zoals errata, privilegie en indices worden alle op de laatste bladzijden van het boek gevonden.
Het privilegie wordt verleend voor vijf jaar. Voor de twee volgende publicaties zal Dodoens meer bekomen. Inderdaad de Florum et Coronariarum odoratarumque nonnullarum historia van 1568 geniet van een zesjarig privilegie, en de Purgantium aliarumque eo facientium, tum et convolvulorum ac deletariarum herbarum historia libri IIII van een achtjarig privilegie.
Voor zijn Cosmographie van 1548 had hij een privilegium van vier jaar bekomen. Voor grotere werken werd gewoonlijk meer verleend; voor zijn Cruydeboeck van 1554 verkreeg hij een tienjarig; voor zijn Latijns herbarium van 1583 een tienjarig vanwege Keizer Rudolf (gedateerd: Praag, 11 Augustus 1580) en een zesjarig vanwege de Franse koning Henri IV (gedateerd: Fontainebleau, 5 Augustus 1582, en gerekend vanaf de datum der publicatie van de eerste uitgave); op 17 Januari 1611 zullen de Aartshertogen Albert en Isabella een onbeperkt privilegie verlenen aan Balthasar Moretus voor de tweede uitgave van ditzelfde herbarium. Deze druk zou in 1616 verschijnen. De l'Obel bekomt voor zijn Vlaams herbarium van 1581, de Beschrijvinghe der Planten en der Cruyden, een tienjarig; hij had voor zijn Latijns werk, Stirpium seu Plantarum Historia, eveneens een tienjarig bekomen.
Na de kwestie van het privilegie komt Dodoens nog even op een drukfout terug, waarover hij in een voorgaande brief schreef; zij moet niet gemeld worden in de ‘errata’. Plantin heeft haar dan ook achterwege gelaten.
Eindelijk vraagt Dodoens de voor hem bestemde veertig exemplaren door een betrouwbaar persoon te laten afgeven, opdat hij zelf hen met de pen verbeteren zou, terwijl de index door Plantin afgewerkt wordt. Deze zal hem later ter verbetering nagezonden worden. Vroeger schreef hij eveneens om twee exemplaren in te binden; hij vindt dit nu overbodig en zal het te Mechelen laten doen.
Volgt de datum en de groet met de handtekening.
* * *
Hetzelfde bundel A 81 (fol. 403 en 405) bevat een schrijven van Rembert Dodoens junior, dat schril afsteekt tegen het voorgaande. Inderdaad, het betreft een schuldbekentenis van deze jonge ‘medecyn’ aan Plantin voor verkregen boeken en gelden.
Hier volgt de transcriptie:
Insuper accepisse cognosco in taberna Dni Christophori Plantinii hos
libros subscriptos
i historia purgantiū / i frumentorū ac florū duo exemplaria Remb dodonaei.
1580
26 Sbris Antverpiae
Ego Rembertus dodonaeus junior hoc testimonio
propria manu mea scripto cognosco accepisse
a Dno Christophoro plantinio flōs duodecim ac
unūquēque cōputandū esse ad viginti stuferos brabanticos
quos omnes primo quoque trē restutuiturū promitto
in signū veritatis
subscripsi
Idē Rembertus dodonaeus Junior.
De twee delen zijn klaarblijkelijk van eenzelfde hand, daarom echter niet van dezelfde datum. Zij bevatten enkele storende taalfouten.
Uit het eerste deel blijkt dat Rembertus Dodoens junior vier boeken ten huize Plantin bekomen had tegen een niet ondertekend of gedateerd ontvangbewijs.
De boeken in kwestie zijn: één exemplaar van de Frumentorum, leguminum, palustrium et aquatilium herbarum ac eorum quae eo pertinent historia, twee exemplaren van Florum et coronariarum odoratarumque nonnullarum herbarum historia en één exemplaar van Purgantium aliarumque eo facientium, tum et radicum, convolvulorum ac deletariarum herbarum historiae libri IIII; deze drie werken werden geschreven door Rembert Dodoens.
Toen Dodoens junior een volgende maal geld kwam vragen aan Plantin heeft deze waarschijnlijk een volledig in orde zijnde schuldbekentenis geëist, alvorens nog iets aan de verkwistende zoon van zijn geëerde opdrachtgever te geven. Dit is het tweede deel, gedateerd: Antwerpen, 26 September 1580, met de vermelding dat de schuldenaar eigenhandig de schuldbekentenis schrijft en ondertekent. De geleende som bedraagt twaalf florijnen, elk berekend tegen twintig Brabantse stuivers. De schuldenaar verbindt er zich eveneens toe deze som zohaast mogelijk aan Plantin weer uit te keren. Al deze voorzorgen wijzen er op dat Plantin vreesde door de half-verlopen geneesheer bedrogen te worden, die wellicht niet de eerste maal om geld bij hem kwam aankloppen.
Wij weten uit de geschiedenis van Rembert Dodoens dat deze, gedurende zijn verblijf in het buitenland (1574-1582), voor grote sommen bestolen werd door zijn zoon; deze verkocht zelfs eigendommen van zijn vader. Dodoens was hiervan op de hoogte gebracht door zijn vrienden, waaronder ook waarschijnlijk Plantin, zoals het bovengemeld document toelaat te veronderstellen. De geleerde vroeg en bekwam ontslag uit de keizerlijke dienst, einde 1577; maar moest nog tot Maart 1578 wachten alvorens een deel van zijn achterstallig loon te kunnen optrekken. Uit brieven van Clusius aan Joachim CamerariusGa naar voetnoot(1) van Nürenberg vernemen wij
dat Dodoens met het grootste ongeduld op zijn afbetaling wachtte om te kunnen vertrekken. Echter, na gedeeltelijk uitbetaald te zijn, kon of durfde hij niet tot Mechelen doorreizen, omwille van de zeer gevaarlijke tijdsomstandigheden; hij bleef dan te Keulen van 1578 tot 1582. Het is gedurende dit verblijf van zijn vader te Keulen dat Dodoens junior de bovengemelde schuldbekentenis aan Plantin ondertekende.
- voetnoot(1)
- Dr G. Van Doorslaer, Aperçu historique sur les médecins et la médecine à Malines avant le XIXe siècle, Malines, 1900, pp. 170-171.
- voetnoot(2)
- P.J. Van Meerbeeck, Recherches historiques et critiques sur la vie et les ouvrages de Rembert Dodoens. Malines, 1841, pp. 70-75.
- voetnoot(1)
- Van Meerbeeck, op. cit., p. 76-79.
- voetnoot(2)
- De Ram, Caroli Clusii: Ad Thomam Redigerum et Joannem Cratonem epistolae; accedunt Remberti Dodonaei ad eundem Cratonem epistolae. Brussel, 1847, pp. 69-76.
- voetnoot(3)
- Dr J. Pascher, Ein Brief von Rembertus Dodonaeus. Laienapologetik aus der Zeit der Gegenreformation, in Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis. pp. 214-211.
- voetnoot(4)
- Thom. Crenius, Animadversionum philologicarum ac historicarum pars XIII. In Supplement: Fuga vacui facit sequentes, no 11.
- voetnoot(5)
- Fern. Van der Haeghen, Bibliotheca belgica, 1880-1890, IX. p. D9816 en D9817.
- voetnoot(1)
- Dr F.W.T. Hunger, Catalogus van de Tentoonstelling gehouden te Leiden 29 Juni 1917, ter gelegenheid van de 400e geboortedag van Rembertus Dodonaeus. Vereeniging voor Geschiedenis der Genees-, Natuur- en Wiskunde, Leiden, 1917, pp. 9-11.
- voetnoot(2)
- Epp. philosophicorum, ed. Scholz, 1610, p. 132.
- voetnoot(3)
- Dr F.W.T. Hunger, in Nederl. Tijdschr. voor Geneeskunde, 1923, no 16, pp. 3-4. - Hunger in De Vrije Fries, 1924, t. XXVIII. - Dr G. Van Doorslaer, Glanes Nouvelles sur Rembert Dodoens, 1926, p. 10.
- voetnoot(1)
- Dr F.W.T. Hunger, Charles de l'Ecluse, Carolus Clusius. Nederlandsch Kruidkundige, 1526-1609. 's Gravenhage, 1943, pp. 81-355 en 86-358.