| |
| |
| |
Varia
Tentoonstellingen over boekwezen in het Mechels archief
Zoals in het voorgaande nummer van De Gulden Passer vermeld, worden in het Stadsarchief te Mechelen maandelijks kleine tentoonstellingen gehouden uit de verzamelingen van het Archief of de Bibliotheek. Al komen practisch altijd handschriften of drukwerken, platen of tekeningen te pas, toch hadden verleden jaar twee tentoonstellingen een inniger verband met het boekwezen; zij waren gewijd aan Rembert Dodoens (20-26 Juli 1947) en aan Mechelse miniaturen (23-28 September 1947).
Rembert Dodoens (1517-1585), te Mechelen noch geboren noch gestorven, was gedurende het grootste gedeelte van zijn leven geneesheer van de stad, en in veel van zijn wetenschappelijke, vooral botanische werken, draagt hij dan ook die titel. Mechelen bezit geen door hem persoonlijk geschreven stukken, buiten enkele brieven aan het stadsbestuur gericht in verband met ambtelijke aangelegenheden. Maar vermeldingen van zijn naam komen veelvuldig voor; de stadsrekeningen b.v. laten toe zijn loopbaan te volgen, de schepenacten zijn private eigendommen vast te stellen. Hoogstwaarschijnlijk is er nog heel wat te vinden in archiefstukken van de tijd, en in verband met deze tentoonstelling is gebleken hoezeer, uit Mechels oogpunt, Van Meerbeeck's werk, ‘Recherches sur Dodoens’ (Mechelen 1841), ontoereikend is. Zo is aan het licht gekomen dat naast zijn stadsambt, Dodoens ook dat van geneesheer van het klooster van Muizen uitoefende; het is niet uitgesloten dat hij andere functies bekleedde.
Dank zij de ijver van F. de Cannart d'Hamale heeft Mechelen een mooie verzameling van werken van Dodoens vergaderd; de reeks, in 1890 in het bezit van de Bibliotheek gekomen, is later nog aangevuld, zodat op dit ogenblik alleen enkele heruitgaven ontbreken. Het is wellicht de rijkste verzameling in België.
Wat de miniaturen betreft, werden alleen werken opgenomen die in gedagtekende Mechelse handschriften voorkomen. Dit heeft practisch de keuze beperkt tot verluchtingen in archiefstukken, vooral van ambachten, rederijkerskamers en broederschappen.
Kruisigingen in ambachtsrollen vormen een goed afgesloten geheel van vijftien water- of olieverfschilderingen op perkament of op papier, gemaakt tussen 1564 en 1679; twee vroegere voorbeelden werden ook bewaard, daar zij in de xviie eeuw uit de oude rollen gesneden en in de nieuwe geplakt werden. Van ca. 1650 af wordt een tweede schilderij aan de patroonheilige gewijd. De kunstwaarde van deze schilderijen is zeer verscheiden;
| |
| |
meesterlijk zijn de kruisigingen in de rollen van de Brouwers (door Pieter Ceulemans, 1596) en van de Viskopers (door Jean de Namur, 1606-7), ook de Salvator Mundi-figuur, door de Vettewariërs besteld. Het genre verdwijnt in de xviiie eeuw; dan wordt eenvoudig een gravuur in de rolle geplakt.
Naast de miniaturen die in de ambachtsrollen voorkomen, moeten ook vermeld worden: het Kamerboek en vooral de Ledenlijst van de rederijkerskamer De Peoene (begin xviie en begin xviiie eeuw), en de Ledenlijst van het Broederschap van de H. Huibrecht (in de kerk van O.L.V. gevestigd; begin xviiie eeuw); beide ledenlijsten leveren voortreffelijke voorbeelden van wapenschilderkunst.
Dr G. Goossens.
| |
Stichting ‘de roos’
Deze stichting, gevestigd te Utrecht (Koningslaan 74), werd na de oorlog opgericht onder leiding van Ch. Nypels, G.M. van Wees en Chr. Leeflang met het doel: ‘het maken van boeken en drukwerken enkel om de ongerepte en dus ook onbaatzuchtige liefde voor de typografie en kunst, in alle denkbare vormen waarin deze kunnen samengaan’.
De stichting bestaat uit ten hoogste 175 leden, die maximum fl. 100.- per jaar betalen voor zoover ‘De Roos’ uitgaven het licht zien. Er zijn nog 5 plaatsen voor België beschikbaar. Inlichtingen worden gaarne verstrekt door P.J.W. Oly, Brussel, 84, Lambeaulaan, Sint-Lambrechts-Woluwe.
Voor 1948 staan nog op het programma:
Descartes, Discours de la Méthode, verzorging S.H. de Roos, met kopergravure door Prof. Kuno Brinks. |
Kafka's Verwandlung, verzorging W.J. Rozendaal met 9 houtgravures en 4 teekeningen van zijn hand (reeds verschenen). |
Gustave Flaubert. Lettres à Madame X 1846-47, verzorging Ch. Nypels, met kopergravure door Mevrouw Reitsma Valença. |
Ubu Roi van Jarry. |
Sonnets from the Portuguese van Browning, enz. |
| |
Hoe Amerikanen hun artisten eeren...
Op een goede morgen in April las Ralph C. Coxhead in de New-York Times, dat de boerderij van Frederic William Goudy, de onlangs overleden beroemde Amerikaansche letterontwerper, die dag te 13 uur publiek zou worden verkocht.
Ralph Coxhead, die mede-directeur is van de firma Ralph C. Coxhead Corporation te NewYork, fabrikanten van de Varitype Composing Machine, bestelde zijn auto en kwam nog juist op tijd aan te Marlboro boven Newburgh aan de Hudson, om een eerste bod van $8000 te verbeteren tot $10.000 en ten slotte eigenaar te worden van de hofstede met 20 acres land voor $18.000.
| |
| |
Alvorens zijn nieuwe bezitting te gaan bezichtigen, deelde Ralph Coxhead onder applaus van de ruim 400 aanwezigen, waarbij de Weduwe en de zoon van Goudy, mede, dat hij deze hofstede had gekocht om eer te bewijzen aan de nagedachtenis van Goudy. Zijn plan is om er de drukkersorganisaties voor te spannen om de bezitting verder in te richten als een school voor jonge letterteekenaars.
Als bijzonderheid dient nog vermeld, dat Ralph Coxhead nimmer direct in contact was met Goudy, daar hij voor zijn machines in zijn fabriek de lettersoorten laat teekenen. Maar hij koesterde steeds bewondering voor de man die zijn geheele leven gewijd heeft aan het ontwerpen van nieuwe lettersoorten en zulks met zoo groot succes.
Oly.
| |
Le bonheur de ce monde
Een nieuwe uitgave van Plantin's beroemde sonnet werd onlangs bezorgd door de lettergieterij N.V. Établissements Plantin te Brussel. Het oude gedicht werd in een modern kleedje gestoken. Het colophon luidt: ‘La mise en page et les dessins de ce livret ont été confiés à Pol Debaise. Le texte en a été composé en caractères Libra de la Fonderie Plantin. L'impression, faite sur papier Ingres, a été exécutée sur presse à deux tours Babcock-Optimus, avec encres de couleur pastel. Tirage limité’.
| |
De Belgische bibliotheken in oorlogstijd
In het Amerikaansche tijdschrift The Library Quarterly (vol. XVII, no 2, April 1947, pp. 93-111) liet ons medelid Prof. Dr J.F. Vanderheyden een artikel verschijnen over ‘Belgian Libraries and the War’, waarin o.m. wordt gehandeld over de Universiteitsbibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek, de bibliotheken en musea van Brugge, Antwerpen en enkele andere centra; tot slot drie paragraphen over ‘Reading in Wartime’, ‘Library Progress in Belgium’ en ‘The Library Associations’.
B.
| |
Een Deensche vereeniging van bibliophielen
Onlangs is de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen in betrekking gekomen met de ‘Forening for Boghaandvaerk’, een bibliophielengenootschap te Kopenhagen.
De secretaris, de Heer Gunnar Ipsen, deelt ons mede dat de Forening werd gesticht in 1888, met het doel de kennis van en de belangstelling voor het goede boek en de boekdrukkunst in het algemeen te bevorderen. Zij telt thans ongeveer 2600 leden. Elk jaar publiceert zij een boek - proza, poëzie of technische verhandeling -, dat vaak door de beste kunstenaars
| |
| |
is geïllustreerd en waarvan in elk geval de typographische uitvoering bijzonder wordt verzorgd, zóó dat het als een model van goede drukkunst gelden mag. Behalve deze losse publicatie ontvangen de leden ook een jaarlijksch bulletin, geheeten ‘Bogvennen’ (De Boekenvriend).
Wij hopen in de toekomst geregeld de uitgaven van de Forening for Boghaandvaerk te ontvangen en zullen niet nalaten ze in ons tijdschrift te bespreken.
B.
| |
Bibliographie en bibliophilie in Argentinie
Door den Heer José Federico Finó, professor in de ‘Bibliotecologia’ aan de ‘Escuela de Servicio Social’ en bibliothecaris van de ‘Unión Industrial Argentina’ te Buenos Aires werd ons een belangwekkende publicatie toegestuurd: nl. een catalogus van de tijdschriften die voorhanden zijn in de bibliotheek van voornoemde ‘Unión’ en van enkele andere instellingen. De titel luidt: ‘Unión Industrial Argentina. Biblioteca. Catalogo de las Revistas recibidas en las Bibliotecas de la Institucion y Firmas asociadas. Con una Tabla geografica y otra por materias’. (Buenos Aires, Avenida de Mayo, 1157. - 1946. - één vol, in-8o, 122 p.).
Deze catalogus omvat drie deelen: een alphabetische en beschrijvende lijst der tijdschriften, een geographischen en een systematischen index (ingedeeld volgens het decimaal stelsel).
Ten gerieve van onze lezers drukken wij hier de lijst over van de Argentijnsche tijdschriften gewijd aan de ‘Artes gráficas’:
1) | Anales gráficos. Instituto argentino de artes gráficas. Buenos Aires. 1: Oct. 1909. |
2) | Argentina gráfica. Asociación industriales gráficos de la Argentina. ‘SIGA’. Buenos Aires. 1: 1935. |
3) | Artes gráficas. Organo oficial de la Cámara de la industria gráfica de la Unión industrial Argentina. Buenos Aires. 1: Sept. 1941. |
4) | Biblos. Organo oficial de la Cámara argentina del libro. Buenos Aires. 1: Jun. 1941. |
5) | Gaceta del libro. Buenos Aires. 1: Mar. 1945. |
6) | Gutenberg. Publicación oficial de la Sociedad tipográfica bonaerense. Buenos Aires. 1a època, 1901; 2a època, 1939. |
7) | El Reportero gráfico. Publicación de la Asociación de reporteros gráficos. Buenos Aires. 1: Mayo 1944. |
B.
| |
De Deense vereniging voor boekdrukkunst
De ‘Forening for Boghaandvaerk’, de Deense vereniging voor Boekdrukkunst te Kopenhagen, heeft reeds een zestigjarige bedrijvigheid achter de rug. Ze werd immers gesticht op 26 Februari 1888. In een handig boekje, een juweeltje van zuivere typografie, heeft de huidige voorzitter, de boekdrukker C. Volmer Nordlunde, hare geschiedenis geschetst:
| |
| |
Forening for Boghaandvaerks Historie, København, Forening for Boghaandvaerk, 1947. Het is gezet uit Genzs Antiqua op Offsetpapier van de ‘forenede Papirfabrikker’. De drukker is Simon Gullander uit Skjern.
De geschiedenis der Vereniging is kort, maar leerrijk. De stichter was de houtsnijder F. Hendriksen, die op 26 December 1884 in Politiken een opzienbarend artikel publiceerde over de aesthetiek van het boek: ‘Vøre Bogers Udstyrelse’. Het was afbrekend wat de toenmalige Deense productie betrof, maar in veel opzichten ook opbouwend. Naar Engels voorbeeld, Hendriksen had kennis gemaakt met William Morris, moest het boek een kunstwerk, a thing of beauty, worden. Het bleef niet bij woorden. Hendriksen zette zich moedig aan het werk, stichtte de Vereniging, werd haar eerste Voorzitter, haar Voorman, zoals men zegt in het Deens. Hij stuurde Bogvennen, de Boekenvriend, in het licht, maar deed nog veel meer: hij richtte in 1893 de eerste Vakschool voor Boekdrukkunst in, waarvan hij de gezaghebbende bestuurder bleef tot 1918.
Zowel op aesthetisch als op sociaal gebied is Hendriksen een echte pionier geweest van de hedendaagse hoogstaande Scandinavische typografie en boekbindkunst. Met zijn lichtend voorbeeld voor ogen hebben zijn onmiddellijke opvolgers: de kunstschilder Prof. Sigurd Wandel, Raadsman Gustav Philipsen, Hoofdbibliothecaris Carl S. Petersen, zijn actie voortgezet en uitgediept. De belangstelling werd alzijdiger, dat kan men nog het best nagaan in de verzameling van Bogvennen, die, ofschoon als boekaesthetisch propagandamiddel bedoeld, een combinatie vertoont van technisch en kunsthistorisch tijdschrift. Tentoonstellingen, o.a. van oude en moderne boekbanden, hebben plaats en oogsten bijval tot in Amerika, waarheen uitmuntende krachten, bv. naar St. Louis, uitwijken. Het Jaarboek, gedurende een aantal jaren driemaandelijks tijdschrift, thans opnieuw jaarboek, wordt ver buiten de grenzen om de degelijkheid van zijn bijdragen en zijn illustraties van bibliophilische zeldzaamheden gewaardeerd. De eruditie wint het op de wisselende boektechniek. Een omkeer, ten goede overigens, heeft in 1933 plaats. De technische bekommeringen krijgen opnieuw de voorrang, er wordt doelbewust gestreefd naar een eigen, moderne, nationaal-Scandinavische, voorname stijl, wars van alle ontypografische ornamenten. De nieuwe voorzitter, Magister Erik Zahle, museumsinspecteur, heeft hierin de hand gehad en het is naar het voorbeeld van deze tweede grote, imponerende figuur van de Forening dat zijn opvolgers in de voorzitterszetel de leiding naar zo hoog mogelijke technische volmaking hebben georienteerd. Het zijn dan ook mensen van het vak en van de praktijk, die het heft in handen hebben genomen: boekdrukkers. Het zijn de boekdrukkers Johan Olsen (1944-1946) en de huidige voorzitter, boekdrukker C. Volmer Nordlunde. Het spreekt wel vanzelf dat de verbinding met kunstenaars, geleerden en technici in stand wordt gehouden. Het aantal aangesloten leden is in de laatste jaren
buitengewoon gestegen en bijzonder hoog voor een klein land: 2500. Locale verenigingen buiten de hoofdstad Kopenhagen, zoals te Odense, de stad van Andersen, Aalborg en Aarhus, met zijn Universiteit, hebben daar machtig toe bijgedragen.
| |
| |
De leden krijgen als premie af en toe een buitengewoon verzorgd boek, een uitstekend propagandamiddel. Dat was reeds tijdens het leven van Hendriksen het geval, bv. met Carl Elberlings ‘Breve fra en Bogelsker’ van 1909 en later met Lauritz Nielsens ‘Boghistoriske Studien til dansk Bibliografi 1550-1600’ van 1923. Voor ons ligt een dichtbundeltje van Ambrosius Stub: ‘Hvad vindes paa verdens vidtlølftige Hav og andre Digte’, de laatste uitgave van de Forening, uitgegeven te Odense in 1947. Het zijn geestige, oubollige verzen gezet uit Weiss Antiqua en fijntjes geïllustreerd door Axel Nygaard. Papier en band zijn een lust voor oog en hand, een boekje van de bovenste plank voor de bibliophiel.
Het laatste nummer van Bogvennen, Aarbog for Bogkunst og Boghistorie, onder redactie van Svend Dahl (Ny raekke, bind 2, 1946), København, Fischers Forlag, MCMXLVII, is rijk aan substantiële opstellen van historische en boekaesthetische aard. Men oordele: Erik Lassen schetst leven en werk van de Engelse boekaestheticus Eric Gill (1882-1940); Jens Christoffersen verhaalt ‘Hoe Beowulf naar Denemarken kwam?’ Volmer Rosenkilde ontleedt de merkwaardige oude Deense boekenverzameling van de onlangs overleden Verzekeraar Cand. jur. Kay Høeg († 27 Aug. 1947); Aage Wantzin heeft het over de gedrukte boekentitel als de ziel van het boek (met talrijke voorbeelden); Birgitte Dall verschaft enkele raadgevingen over het bewaren van boeken; Käre Olsen beschrijft uitvoerig een aantal geïllustreerde Franse getijdenboeken, die ten getale van 35 in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen berusten; Carl Dumreicher herdenkt de overleden hoofdbibliothecaris Dr. phil. Lauritz Nielsen (1881-1947). Volgt de kroniek met de Deense bibliophilie in 1946 door Volmer Rosenkilde, en het verslag over de ‘Forening for Boghaandvaerk’ over 1946 door C. Volmer Nordlunde.
Bij wijze van besluit: onze Vereniging der Antwerpse Bibliophielen zou er goed aan doen zich te spiegelen aan de werkwijze van haar Deense zustervereniging: waarom hare leden niet in locale afdelingen gegroepeerd te Brussel, te Gent, te Brugge, te Leuven, te Mechelen, te Hasselt? Haar werkkracht zou er, zoals in Denemarken, wellicht door vervijfdubbeld worden.
Gent.
P. de Keyser.
| |
Kerstmis 1947 in de vakwereld der grafiek
De traditie van de verenigingen voor Grafiek met Kerstmis een extranummer uit te geven, waarin als het ware het hoogste grafisch kunnen van de tijd wordt ontplooid, is weer hervat. Wat gisteren nog uitzondering was, is thans regel. Drie fraaie Kerstnummers voor 1947 bereikten ons, wellicht zijn er meer geweest: de eerste kwam uit Amsterdam, de tweede uit Utrecht, de derde uit Gent, drie Koningen uit de Benelux-landen, die ieder op zijn wijze het Licht van de Ster hebben gevolgd.
Het Kerstnummer 1947 van het Drukkersweekblad (Redactie en Administratie: Van Eeghenstraat, 70, A'dam) dient zich als eerste werkelijk majestatisch aan. Ofschoon het nummer werd samengesteld uit losse
| |
| |
bijdragen, door verschillende drukkersfirma's typografisch verzorgd, vertoont het album een grote eenheid van aesthetische uitvoering. Wellicht zijn sommige lettertypes fraaier van vorm, maar alle zijn gekenmerkt door grote duidelijkheid en netheid, als het ware een nationale, Hollandse, deugd. Men kan nochtans niet beweren dat deze leesbaarheid gebrek aan fantasie zou betekenen, integendeel, fantasie is aanwezig in de verscheidenheid van typen-combinaties, maar ze is, meer dan vroeger het geval was, gebonden aan eisen van leestechniek. Kortom, er is duidelijk een verebbing van de typografische revolutie van enkele jaren her vast te stellen, ook in de advertenties. De scheppende Hollandse graphici schijnen te streven naar een nieuwe klassiek, die nochtans niet als neoklassiek kan worden bestempeld, vooral niet in de nog vrij grillige illustratie. Hier is met de meest verfijnde wetenschappelijke, i.c. chemische, middelen getracht de spontaneïteit van de kunstenaar te eerbiedigen. Vergeten we ten slotte de edele papiersoorten niet, waarop de bijdragen werden gedrukt, want, ‘littera eget scheda’, aan de nobele figuur van de letter behoeft nobel papier te beantwoorden.
De medewerkers aan dit extra-nummer hebben gewedijverd in vindingrijkheid, geestigheid, ‘esprit’ en zakelijkheid. De redacteur, Mr. P. Borst, heeft in ‘Vrucht van Samenwerking’ op eenvoudige wijze opgebiecht hoe voor dit Kerstnummer een aantal drukkers, geheel belangeloos, op harmonische wijze samenwerkten om iets moois van hun werk te tonen. En bijna ongelooflijk, een enkele brief aan deze drukkersfirma's gericht was voldoende om de nodige medewerking te verkrijgen. Het schoonste bewijs dat bedrijfsorganisatie, zoals ze in Nederland werd verwezenlijkt, een inspirerende kracht kan zijn om werkgevers en werknemers in een idealistische onderneming te betrekken: het grafisch artefact op hoger peil te brengen.
Diepzinnige, pakkende bijdragen leverden Jos. Cleerdin in ‘Bezinning op Kerstmis’ en vooral Dr. Ir. H.J.A. de Goeij in Philosophia typographiae. Dit laatste een poging tot het ontwerpen van een wijsbegeerte van de gedrukte letter, het teken van de geest, die in wezen onvatbaar is.
Mien Harmsen en Dick Elffers betogen op boeiende wijze hoe ‘Misdruk op slecht papier’ toch aesthetisch kan voldoen, hoe door meer-kleurendruk de aandacht van het papier kan worden afgeleid en de nadruk wordt gelegd op de voorstelling en de druk.
Van Jan Poortenaar, de befaamde grafische en literaire kunstenaar, is er een korte, doch synthetische studie van ‘het Kerstfeest in de Prentkunst’, waarin hij aantoont hoe de hedendaagse grote Engelse houtsnijder Eric Gill (onlangs overleden) de strenge stijl van de xve-eeuwse primitieve prenten met moderne gevoeligheid benadert. J.C. Winterink schrijft over de magische kracht, die het exlibris, dit ‘voorwerp van zinrijke kleinkunst’, op zijn bezitter, op de beschouwer en niet het minst op de verzamelaar uitoefent. ‘Het Exlibris en zijn Verzamelaar’ is verlucht met enkele zeer geslaagde voorbeelden van die kleinkunst, die lang geen kleine kunst is. Ook Vlaamse exlibrissen worden met een aanhaling vereerd. De ‘Kerstoverpeinzing’ van F. Friedrich is tevens een oproep om de Nederlandse drukkersindustrie in de vijf eeuwen van haar bestaan
| |
| |
nog verder omhoog te helpen door een beroep op de laboratoria voor de grafische techniek T.N.O. bv. Friedrich voorziet zelfs dat in een min of meer verre of wellicht nabije toekomst de mens zal komen tot een synthese, een samengaan en versmelten van de verschillende druktechnieken, zodat de ‘printconste’ geheel en al door visuele hulpapparaturen zal vervangen worden. Was het vliegen vijftig jaar geleden ook nog niet een utopie? ‘De Schoonheid van het Drukkersvak’ is een keurbladzijde, waardig van een Anthologie. Dr. G.W. Ovink heeft hier een snaar geraakt, die het gemoed van ieder rechtgeaard drukker, ‘wanneer hij de inktgeur opsnuift en naar zijn flitsende Miehle kijkt’ aan het trillen moet brengen.
In ‘Kleurmeting’ geeft de Hr. J.H. van der Meer een staaltje van wat een laboratorium voor het drukkersbedrijf kan betekenen. Het gaat hier om het objectief meten van de kleuren, zoals ze voorkomen in de door de drukkers benuttigde inkten. Daaruit blijkt hoe weinig betrouwbaar de kleurenkaarten nog zijn, die in de handel voorkomen.
‘De keuze van letters’ wordt behandeld door niemand minder dan de befaamde letter-specialist H. van Krimpen. Zijn raad, die van ondervinding en steeds van goede smaak getuigt, moge door de drukkers, grote en kleine, worden opgevolgd, zij zullen er wel bij varen.
‘De loden Worging’ schijnt wel een titel voor een detective-verhaal. Het doelt op de zetter, die in feite zijn brood door het lood verdient. De schrijver, W.H. Benier, stelt een wonderbare terugkeer tot de xixe-eeuwse lettertypes en hun combinaties vast, precies uit het land der onbeperkte mogelijkheden, Amerika. De typografische revolutie, waarvan Marinetti-Tschichold de voornaamste herauten waren, komt finaal tot inkeer en de zetter heeft zich opnieuw aan te passen aan de nieuwe Mode, die de ‘ouderwetse’ modellen is gaan prefereren. Het lood is weinig soepel en worgt, zoniet de zetter, dan wel de bekoring van het vak, nl. de bezieling van het typografisch product met eigen fantasie. Een belangrijke opmerking van W.H. Benier is dat de boektypografie een eigen traditie heeft, die men nimmer ongestraft kan miskennen door onbezonnen experimenten, terwijl de reclame-typografie, waar de revolutie het meest heeft gewoed, vrijwel geen traditie heeft.
Bepaald geestig is ‘Ongevraagd Drukwerk’ van J.C. Holwerda, reclame-adviseur, verdediger van het gulden gebod: ‘Truth in Advertising’. Wat reclame wil en kan, wordt hier aan het doorsnee-menselijke gemeten en vaak te kort bevonden. G.M. van der Mark besluit met ‘Overpeinzingen rond het Tijdschrift’. Schrijver is administrateur van de Nederlandse Organisatie van Tijdschriftuitgevers (N.O.T.V.). Hem bekommert de vraag wat eigenlijk een tijd-schrift is? Tot hiertoe zijn de omschrijvingen, naar het blijkt, negatief, nl.: wat geen dagblad of nieuwsblad is, is een tijdschrift! Voor de grafische nijverheid betekenen de tijdschriften meer dan men op het eerste gezicht denkt: ze zijn de vaste bron van inkomsten waarop menige drukkerij drijft. Meer nog: het tijdschriftenwezen heeft in veel gevallen de stoot gegeven aan vorderingen van de techniek. Met recht en reden schrijft dan ook de Hr. Van der Mark dat ‘topprestaties van grafisch en redactioneel kunnen’ in
| |
| |
de Kerstnummers van onze periodieken worden gevonden. De proef op de som wordt, ons dunkt, geleverd door het Kerstnummer 1947 van het Drukkersweekblad, dat èn door zijn degelijke inhoud èn door zijn rustige opsmuk: kleurhoutsneden naast autotypieën, een vreugd is voor het oog als voor de geest.
We kunnen onmogelijk afscheid nemen van het Drukkersweekblad zonder te wijzen op een nieuwe topprestatie: het Buitengewoon Nummer van het Drukkersweekblad, verschenen in Augustus 1948, ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van H.M. Koningin Wilhelmina, getiteld: Vijftig jaren Boekdruk. Daarin wordt van verschillende zijden de evolutie van de drukkunst en van het drukkersbedrijf in Nederland tussen 1898 en 1948 op treffende wijze toegelicht. Jos. A.M. Cleerdin, de voorzitter van de Federatie van Werkersorganisatiën in het Boekdrukkersbedrijf, schreef een Woord vooraf, door hem zinvol Document der Dankbaarheid gedoopt; Mr. P. Boest beschrijft zaakrijk Vijftig jaren Patroonsorganisatie; Mr. Dr. F.F.M. Stolwijk en W. van Gorcum Jr., respectievelijk secretaris van de sociale en van de economische afdeling van de Federatie, hebben het over vijftig jaren sociale en dito economische ontwikkeling; G.A. Scheepers en J.M. van der Meer, deze laatste de bekende directeur van het Instituut voor Grafische Techniek T.W.O., de eerste over Vijftig jaren Vakopleiding, de tweede over vijftig jaren grafische techniek. In al deze sectoren is er een ontzaglijke vooruitgang vast te stellen, die evenwijdig loopt met de vervolmaking van de mechanische, scheikundige en sociale wetenschappen. Het neusje van de zalm is echter ‘Vijftig jaren drukkunst’ van Dr. G.W. Ovink, waarin hij met de wijsgerig-aesthetische diepzinnigheid, die al zijn opstellen kenmerkt, aan acht losse officiële uitnodigingen, alle betrekking hebbende op feestelijkheden in verband met de Koninklijke Familie of met historische gebeurtenissen tussen 1898 en 1948, de evolutie van de Nederlandse typografische aesthetiek demonstreert. We weerstaan niet aan de aandrang ten behoeve van onze bibliophielen de data van Dr. Ovink hier in haar lapidaire bondigheid aan te halen:
1898. |
De ‘vrije richting’. Zo ver was het met ons gekomen! Een volkomen gebrek aan gevoel voor zuivere, verantwoorde vormen. Zinloze, armtierige versieringen, slechte vakverdeling. Zwevende zuilen, die sprietjes spruiten. Kunstig, maar geen kunst. |
1909. |
De herleving is begonnen. Eenvoudige, krachtige vormen, weloverwogen indeling, maar de tekst wordt nog te zeer in een nauw keurslijf gedwongen. Als reactie op de ‘vrije richting’ wil men de tekstdelen stevig in het vlak verankeren. |
1914. |
Een eigen Nederlandse stijl is, dank zij S.H. de Roos, tot ontplooiing gekomen. Open zetwijze, die de tekst op natuurlijke wijze volgt. Frisse, heldere kleuren. Het ornament is ondergeschikt geworden. Licht, lucht en vriendelijkheid. |
1923. |
Stijl van de architect Wijdeveld in zijn tijdschrift ‘Wendingen’. De na-oorlogse tijd is niet vriendelijk meer. Men bouwt blokken in baksteen en beton - ook in de typografie. Het ornament overheerst weer; de tekst moet maar zien dat zij een goed heenkomen vindt. |
1930. |
De ‘nieuwe zakelijkheid’ met ‘elementaire typografie’. Ornamenten en hoofdletters zijn overbodig verklaard, evenzo het verschil tussen dik en dun in de letter en ook de lettervoetjes (schreven). Een druk |
| |
| |
|
gebruik van foto's, van de primaire kleuren en van vette letters om de tekst (over)duidelijk te maken. |
1938. |
De huidige tijd. De ontwerper van dit voorbeeld, heeft zowel de ‘nieuwe zakelijkheid’ verwerkt als de meer traditionele richtingen. Daardoor enerzijds een streven naar volstrekt oorspronkelijke vormgeving, die aandacht trekt en leesbaarheid bevordert, anderzijds gebruik van traditionele elementen wanneer daarmee een bepaald effect te bereiken is. |
1940. |
Een andere hedendaagse stijl: bewuste afkeer van alles wat naar opvallendheid zweemt; uiterste soberheid in de middelen. De ontwerper zorgt dat u de tekst leest, maar het valt u niet op hoe hij dat klaarspeelt, en daarmee is hij tevreden. Ook het lettertype is, evenals de typografie, ogenschijnlijk ‘gewoon’. Er zit echter meer achter. |
1948. |
Ook dit ontwerp streeft er naar de tekst op aantrekkelijke, doch sobere wijze weer te geven, onder vermijding van enerzijds gewildheid en anderzijds dorheid. Niet langer zoetvloeiend als in 1914, maar gelukkig ook niet doods als de steenklompen van na de Eerste Wereldoorlog. |
Men mag zonder overdrijving volmondig getuigen dat dit Buitengewoon Nummer in alle opzichten een royaal getuigenis is van arbeid, vakkennis en kunst, waardig van het land van De Roos, Van Krimpen, Nypels en Stols, om slechts de vooraanstaanden onder de Nederlandse Typografen van het Wilhelminiaans tijdvak te noemen.
***
‘De Tampon’ is het orgaan voor de leerlingen en oud-leerlingen van de School voor de Grafische Vakken te Utrecht (Jutfaasseweg, 3, Utrecht). Het is meteen het oudste grafische tijdschrift in Nederland, daar het in Mei 1920 werd opgericht. Het Kerstnummer 1947 met z'n keurig, crême-kleurig, omslag brengt ons dadelijk in de gepaste Kerstdagstemming. Bij het doorbladeren treffen we een knappe schets aan van de Vispoort te Harderwijk van onze Vlaamse graficus Herman Verbaere met een zeer vleiende introductie van de directeur van de School, L.C.H. de Jong: Bij de bijlage van Herman Verbaere, waarin gezegd wordt welke voorname plaats deze Vlaamse kunstenaar speelt in het grafisch bedrijf in zijn land en hoe hij in Nederland een graag geziene verschijning is. Het aantal medewerkers aan dit Kerstnummer is beslist te groot om allen naar verdienste te kunnen prijzen. De Heren Levisson en Barten, die in 1921 de Baby-Tampon ten doop verhieven, L. Levisson, met ‘Van twee boekjes’, nl. van de voortreffelijke Maastrichtse Meesterdrukker Ernest van Aelst, en A.W. Barten, met ‘Oude Spelen voor de Jeugd’, waarin de schrijver iets vertelt van zijn verzameling ‘gedrukte’ spelen: ganzenborden en kaartspelen (didactische) uit de aanvang van de xixe eeuw, verdienen een pluimpje. De bekende graficus A.H.G. Blankenstein deelt enkele indrukken mêe van zijn laatste reis naar grafisch Amerika en waagt zich aan enkele voorspellingen in ‘Waar gaan wij heen?’. De boodschap is ten slotte verblijdend: meer klassieke lettertypen, symmetrie en frisse kleuren. Verder wordt wijze raad aan de jongeren verstrekt door L. van Roosendaal in zake ‘Specialisatie’, door H.J. Verburg in ‘Spelling’, door W. Bolhuis, J.J. van der Vlies,
G. Petersen,
| |
| |
H. Bakker in diverse pogingen tot bezinning over onze beroerde tijd, waaruit slechts redding kan verwacht worden als uit het pessimisme en de onverschilligheid van de tegenwoordige jeugd opnieuw gezond en gedurfd optimisme groeit. Ad. Wetser richt zich in ‘Is de kopij van belang?’ in het bijzonder tot de op de proef gestelde zetters, die vaak slordig of onleesbaar ingeleverde kopij hebben te ontraadselen met al de jammerlijke gevolgen van dien.
Over vak- en technische problemen schreven: A.W. Oosterbaan (Zal het toestellen nodig blijven?), G. Knuvelder Jr. (Een slordige ‘Monsieur’ - Un journal est un Monsieur), Joh. A. van de Graaf (Stijl of experiment?), S. Koning (Het vergroot matrijzenraam van de Monotype), H. Duyvewaards (Koude gouddruk - voor boekbinders), Ad. M.C. Stok (Vorm-voorbereiding). Merkwaardige opstellen, speciaal voor bibliophielen, zijn ‘Watermerken’ van Y. Koning, en ‘De pionier der Watermerken’ - bedoeld is Dr. Ch. M. Briquet, 1839-1918 - van A. Brom Jr. School-problemen worden behandeld door de directeur L.C.H. de Jong en door leerlingen en oud-leerlingen. Een zeer persoonlijk en kunstig stukje leverde Chr. Schut in ‘Grafische documentaties’, waarin hij de vraag beantwoordt aan welke voorwaarden de tekeningen van historische gebouwencomplexen en dergelijke moeten voldoen om een adequaat topografisch beeld te geven van de eigen tijd. Aan het slot van ‘De Tampon’ stemt het bemoedigend te lezen dat het nog beter kan, want dat dit Kerstnummer een nieuw begin is. Inderdaad een nieuwe lente en een nieuw geluid in de Grafiek.
***
‘Grafiek’ is de laconische titel van het vaktijdschrift, dat de Oud-studentenbond van de Kunstdrukschool Onze Lieve Vrouw (Kolvo), Oude Houtlei, 40, te Gent uitgeeft. Het jaar 1947, niet de jaargang, want dit is no 3 (no 24 van de lopende reeks), besluit eveneens met een Kerstnummer. Het brengt minder kerstgeschenken dan de Noordnederlandse zusterpublicaties, maar het mag er ook zijn. Dit typografisch zeer verzorgd nummer is bijna geheel gewijd aan de Internationale Typografische Wedstrijd, uitgeschreven door de Association des Diplômés de l'École du Livre de Liège. De wedstrijd bestond in het typografisch ontwerpen van een advertentie voor de Cristalleries du Val-Saint-Lambert. Het is E. Br. Zephiryn, die een zeer pittig verslag, mitsgaders kommentaar, levert over de uitslagen van deze internationale typografische ‘Show’. Een zijner zinrijke conclusies luidt: er bestaat mogelijkheid voor de typograaf met eigen middelen eenvoud, frisheid, voornaamheid, adel, een heel gamma moreel-aesthetische eigenschappen, te vertolken. Dat de Belgen, ook een vrij groot aantal leerlingen en oud-leerlingen van de Kunstdrukschool, zich naast de Italianen, Zwitsers en Nederlanders wisten te handhaven, pleit voor de standing van de huidige Belgische typografie. Ook hier dus een verblijdende Kerstboodschap der Grafische Kunst. Excelsior!
Gent.
P. de Keyser.
|
|