De Gulden Passer. Jaargang 26
(1948)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De late Moretussen en de boekillustratie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 18 met twee tittels dienende tot het supplement van die plaeten door ul. [hem] in dat formaet gesneden ten jaere 1755 [lees 1754]’ had verzocht. De reden daarvan was, zoo verontschuldigde zich eindelijk de plaatsnijder, dat hij ‘geduerich’ voor ‘groote afferrens’ naar Brussel had moeten reizen. Meteen verwittigde hij er Moretus van dat hij zich vóór Vasten aldaar zou vestigen; dat hij zich dus, alvorens aan het werk te gaan, zou moeten acclimatiseeren, en dat hij, eenmaal in de Brabantsche hoofdstad volledig op zijn stel, hoopte naar Antwerpen te kunnen komen om met hem te praten...Ga naar voetnoot(121). Ondanks die onverklaarbare nalatigheid van iemand die hem zelf om werk had gevraagd, oefende Moretus nog maandenlang geduld. Totdat hij eindelijk 't wachten moe een afgevaardigde naar Brussel zond om zijn teekeningen bij den onverantwoordelijken kunstenaar op te eischenGa naar voetnoot(122). Wat Moretus evenwel niet weten kon, was de omstandigheid dat Norbertus Heylbrouck toen een geëindigd man was. Ondanks het feit dat hij in 1731 als valschmunter was ter dood veroordeeld geweest, had hij zich in 1749 een vooraanstaande plaats in de Brugsche Munt weten te verwerven. In 1755 werd hij andermaal van onregelmatigheden beschuldigd, zoodat in 1758 tot zijn verplaatsing naar Brussel besloten werdGa naar voetnoot(123). Vandaar dat de toen werkelooze graveur in December van ditzelfde jaar een opdracht aan den Antwerpschen drukker had gevraagd; dat hem 't jaar daarop bestendig ‘groote afferrens’ naar Brussel hadden geroepen, waar hij ten andere (zulks bewijst zijn houding tegenover zijn opdrachtgever) een drietal jaren later (Maart 1762) totaal ontmoedigd overleed. Maar daarmede was de crisis met de kopersnijders niet van de baan. Zij werd integendeel nijpender van dag tot dag. En nog voor 't einde van dit onverkwikkelijk avontuur had Frans-Jan zich verplicht gezien het oog te richten naar de Fransche hoofdstad | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar, zooals we hooger zagen, de sierkunst van het boek toen schitterde met ongemeenen glans. Naar aanleiding van een ‘Notie rakende de plaeten dewelcke noodigh sijn’, gedateerd 27 April 1761 en opgesteld door zijn plaatdrukker Gaspar Courtoy, had Moretus nog dienzelfden dag zijn ‘offensief’ ingezet op twee fronten, het buitenlandsche en het binnenlandsche. In dit laatste geval had hij 't advies gevolgd van Courtoy, op voorwaarde dat deze de zaak zelf aansneed, want de vooropgezette naam kon hem geen vertrouwen inboezemen. In fine van voormelde nota had de plaatdrukker hem nl. als volgt ingelicht: ‘Ick hebbe verstaen dat sekeren heijlbroeck van brūgge t' Gendt is komen woonen die over 1 jaeren een hispanorūm platien gesnede heeft ende alsdan sigh gerecommandeert hadde. volgens mijn oordeel doet hij sijn saecken soo wel als dien actūel tot Brūssel is, hij heeft een sūijvere kloecke snee. het sijn Coūsijns soo ick wel gehoort hebbe’Ga naar voetnoot(124). De hier bedoelde kunstenaar was F. Heylbrouck, verblijvende ‘ten huijse van Joffe de We (?) Cauwericx, Bogaertstraet, a Gand’. Courtoy ontving van hem een vriendelijk briefje, waarin hij zei ‘nu sedert 7 Jaeren’ zoo gelukkig te zijn geweest ‘voor Mijn He Moretus... te graveren Ste Jacob te peerde, waer in glorie maeke dienstbaer te wezen aen een soo agtbaer Heer’; dat hij volgaarne bereid was ‘dito Heer... satisfactie te geven’, op voorwaarde dat hij, ‘actuelijck tamelijk geoccupeert’, het opgedragen werk niet haastig zou moeten afleverenGa naar voetnoot(125). Nu 't ijs gebroken was, vatte Moretus zelf den stier bij de horens en verzocht hem enkele afdrukken van zijn platen te zenden om aan de hand daarvan het werk te kunnen bepalen waarmede hij hem 't best gelasten konGa naar voetnoot(126). Deze afdrukken kwamen pas een paar maanden later met de noodige verontschuldigingen toe, waarna aan den snijder negen teekeningen werden overgemaaktGa naar voetnoot(127). Weer verstreek een half jaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C.J. D'Heur, De Profeet Gad verklaart aan Koning David de symbolen van de Engel der Wrake;
illustratie voor een Breviarium Romanum in-8o (gewasschen penteekening) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F.J. Tassaert, De Verrijzenis;
illustratie voor een Missaal in-folio (penseelteekening) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.C. Lens, De H. Bernardus;
illustratie voor een Missaal in-4o (gewasschen penteekening) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jean Beugnet, Het Roomsch-Katholiek Geloof zegevierend op de Ketterij; titelteekening voor een Diurnaal in-12o
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen de drukker ten slotte informeerde hoever het met de opgedragen koperplaten stond, antwoordde de kunstenaar dat hij ‘onpasselijk zijnde’ daaraan den ganschen winter niet had kunnen werken; dat hij er ‘vele kleijnigheden in [vond], die [hij] niet en kon doen, vermits [hij] van Jaeren [werd]’ en hem daarom zijn ‘Cosijn’ aanbeval, ‘die overmids sijne Jongheyd soo wel of beter’ werkte dan hijGa naar voetnoot(128). Hoewel Moretus zich in principe met dit voorstel eens verklaarde, wenschte hij toch geen kat te koopen in een zak en vroeg hem vooreerst een paar werken van dien jongen man te mogen zien. Deze bleek niet te Gent, maar te Brussel te wonen. Zijn naam was Severinus Heylbrouck. Hij had echter het graveeren opgegeven, zei hij, en sloeg het aanbod afGa naar voetnoot(129). Daarmede was een volledig jaar aan deze ‘nieuwe’ Heylbrouck's verspild geweest. Gelukkig had Moretus de resultaten niet afgewacht en had hij naar andere oplossingen gezocht. Doch ook daarin was hij niet erg voorspoedig geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zeiden reeds dat hij op 27 April 1761 ook den blik wendde naar Parijs. Eens te meer rekende hij op zijn relaties aldaar om uit het slop te geraken. Ditmaal werd niet alleen de firma Guerin en De la Tour aangesproken, doch tevens de boekhandelaar Durand aan een belofte herinnerd. Evenals De la Tour enkele jaren voordien, was deze laatste in den zomer van 1760 bij Moretus te gast geweest en had hem toen zijn diensten aangeboden. Over dit aanbod had de drukker geen gras laten groeien en had hem reeds in September een teekening gestuurd met het verzoek ze door een flink kopersnijder te laten graveerenGa naar voetnoot(130). Op 27 April 1761 voornoemd had Moretus daarover nog geen nieuws vernomen en, een mislukking duchtende, had hij niet alleen bij Durand geïnformeerdGa naar voetnoot(131), doch zich tevens tot de oud vertrouwde en hulpvaardige firmanten Guerin en De la Tour gewend. Op 22 Juni daaropvolgend was hij nog steeds zonder nieuws en 't wachten moe vroeg hij aan Durand de hem toegezonden teekening terug. ‘Si j'ai pris la liberté de vous requérir, voegde hij er kregelig aan toe, ce n'a été que sur les fortes instances que vous m'avez fait(es) de vous employer pour le fait de la gravures (sic) en tailles douces, lorsque j'ai eu l'honneur de vous voir’Ga naar voetnoot(132). Intusschen bleek Durand niet in gebreke te zijn gebleven. Wil men hem op 't woord gelooven - want pas op 7 Juli verwaardigde hij zich te antwoorden! - dan zou ‘la vignette du bon pasteur’ reeds in September (?!) gesneden zijn geweest en door bemiddeling van een tusschenpersoon aan Moretus zijn gezondenGa naar voetnoot(133). In elk geval kwam het plaatje niet vóór den aanvang van het volgend jaar te Antwerpen toe, vermits het pas op 20 Februari 1762 in de Plantijnsche rekeningen wordt vermeldGa naar voetnoot(134). Verder beroep werd niet meer op Durand gedaan. Was met die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene proeve alle lust daartoe vergaan? Of was zulks te wijten aan het feit dat de Parijzenaar tusschen 10 Mei 1762 en 17 October 1763 overleedGa naar voetnoot(135)? De inhoud van den brief, waarmede Moretus zijn nieuw verzoek om bijstand bij Guerin en De la Tour inleidde en motiveerde, geeft een duidelijk beeld van het verval van de grafiek in de toenmalige Scheldestad: ‘Indien ik niet vreesde, schreef hij, misbruik te maken van uw goedheid, zou ik u willen vragen of u bereid zoudt zijn voor mij koperplaten te laten graveeren naar de teekeningen, die ik u zenden zou... Het is bedroevend, kloeg hij, dat in een stad, die zich eertijds beroemen kon op zulk groot aantal goede en uitmuntende graveurs, thans nog maar één uiterst minderwaardig en één die slechts voor eigen rekening werkt te vinden is’Ga naar voetnoot(136). Die ‘minderwaardige’ kunstenaar moet Lodewijk Fruytiers zijn geweest. De tweede ‘die slechts voor eigen rekening werkte’ is moeilijker te vereenzelvigen. Eigenaardig mag het wel genoemd worden dat Moretus op dit verzoek geen antwoord ontving, tenzij het desbetreffend epistel verloren ging wat, aan de hand van de bewaarde correspondentie, uitgesloten schijnt te zijn. Wat er ook van zij, op 22 October 1761 gaf hij aan zijn broer Jan-Jozef, die toen juist te Parijs was teruggekeerd van zijn rondreis door Italië, opdracht zich naar Guerin en De la Tour te begeven om hun te vragen of zij geen kopersnijder kenden die, mits een behoorlijke vergoeding, bereid zou zijn zich te Antwerpen te vestigen om er bestendig voor de Plantijnsche Officinate werkenGa naar voetnoot(137). Men begrijpt de bedoeling van den drukker. Te allen prijze en ten koste zelfs van heel wat opofferingen wenschte hij uit het straatje zonder eind te geraken, waarin hij hopeloos versukkeld was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer genoeg kon hem zijn broer geen hoopvolle berichten sturen. Guerin en De la Tour hadden zich zeer sceptisch uitgelaten over Moretus' verzoek. ‘De goede graveurs zijn hier kleine heeren, hadden zij gezegd. Zij hebben werk in overvloed, laten zich duur betalen en zich bidden door hen die hun diensten noodig hebben’Ga naar voetnoot(138). Doch Frans-Jan Moretus was er de man niet naar om zich van een eenmaal genomen besluit te laten afbrengen. Een half jaar nadien schreef hij aan zijn broer zeer positief: ‘J'ay a Paris un graveur des tailles douces nommé auvray demeurant rue Bordet pres la fontaine Se genevieve vis a vis la porte du college de Navarre a la maison de monsieur du Roches qui a une planche a graver pour moy’Ga naar voetnoot(139). Het gold hier ongetwijfeld Pierre-Laurent Auvray, geboren te Parijs in 1736 (overlijdensjaar onbekend)Ga naar voetnoot(140). Deze relatie was hem bezorgd door François Cottignies, handelaar aan de Eiermarkt, die dikwerf te Parijs vertoefde en er, zooals we vroeger zagen, niet alleen voor Frans-Jan doch tevens voor diens vader Jan-Jacob allerhande zaakjes opknapte. Bij dezelfde gelegenheid verzocht hij zijn broer deze Auvray, die hem was afgeschilderd als ‘een zeer eerlijk en geestig man’, te gaan opzoeken, want indien de werkelijkheid beantwoordde aan de beschrijving en de plaat welke deze thans voor hem graveerde, aan zijn verwachtingen voldeed, was hij vanzins hem naar Antwerpen te roepen. Bij zijn terugkeer zou Jan-Jozef hem zelfs in zijn koets kunnen nemen, doch mocht over dit voornemen niets verklappen om den kunstenaar geen schade te berokkenen. Naar aanleiding van dit verzoek had Jan-Jozef zich tot driemaal toe naar het aangeduid adres begeven, doch geen enkele maal was hij erin geslaagd den graveur aan te treffen. Uit ingewonnen inlichtingen bleek dat hij in de stad werkte en slechts laat in den nacht huiswaarts keerde. Het eenige wat hij positief zeggen kon was het feit dat deze Auvray ‘bien mal logé’ was en al de huurders van het huis er zeer armoedig uitzagen. Ook bleek hij wat hardhoorig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn, ‘maar dit alles, besloot hij, belet niet dat hij een goed graveur kan zijn’Ga naar voetnoot(141). Om in den toon te blijven liep het met dezen Auvray ook verre van gesmeerd. Anderhalve maand nadien zag Moretus zich verplicht zijn broer andermaal op hem af te sturen om hem tot meer spoed aan te zetten en einde Augustus verontschuldigde zich de graveur bij Cottignies dat hij nog niet den tijd gevonden had om ‘Monsieur Morétus’ van dienst te zijn. Nadien moest Jan-Jozef nog bij hem aandringenGa naar voetnoot(142). Op 27 September 1762 moet het dan toch zoover gekomen zijn, want op dien datum liet de drukker weten aan voornoemden handelaar dat het onmogelijk was het peil van Auvray's kunde te schatten naar een plaatje van klein formaat en het daarom wenschelijk ware besprekingen in te luiden voor diens overkomst naar Antwerpen. Hij was bereid diens reis en zelfs terugreis te betalen indien hij in deze streken niet aarden kon of de werkvoorwaarden hem niet bevielen. Hield de kunstenaar er aan bij voorbaat een overeenkomst voor een jaar af te sluiten, dan was hij gaarne bereid zijn wenschen te aanhoren. In gelijkaardige termen schreef hij dienzelfden dag aan zijn broerGa naar voetnoot(143). Auvray ging op het voorstel schier onmiddellijk in. Bijzondere wenschen had hij niet, betrouwend op ‘Monsieur Morétus'’ goede bedoelingen. Op 17 October 1762 reisde hij te Parijs af, pleisterde den 20n te Brussel, waar hij een paar dagen verbleef ‘pour voir la ville y ayant une connoissance’, en kwam den 23n te Antwerpen toeGa naar voetnoot(144). Dit wasenkele dagen later dan hij aan Jan-Jozef had beloofd, die hem vijf goudstukken voor de reis had overhandigdGa naar voetnoot(145). Moretus zette hem onmiddellijk aan 't werk. Alleen wou hij gaarne van zijn broer weten wat een goed graveur te Parijs per maand verdiende om bij de afrekening zijn houding te bepalen. Daarop schreef Jan-Jozef hem een uitvoerigen brief. Om de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewenschte inlichtingen te bekomen had hij heel wat last gehad, maar tenslotte had hij toch een gewilligen prentenhandelaar gevonden die hem verklaard had dat de beste plaatsnijders tot 5000 pond 's jaars verdienden, andere daarentegen maar 500 tot 600 pond. Over Auvray's talent had hij zich geringschattend uitgelaten. Daarop had hij hem de vraag gesteld of hij geen ander graveur kende die bereid zou zijn zich te Antwerpen te vestigen om er voor de Plantijnsche Drukkerij te werken. De prentenhandelaar had toen verschillende kunstenaars aangesproken en er eindelijk een gevonden die daartoe bereid scheen te zijn en van wiens werk Jan-Jozef meteen enkele proeven stuurde. Nadien had hij zelf met dezen kunstenaar gesproken, die nagenoeg 35 jaar oud en ongehuwd was en een zeer gunstigen indruk op hem had gemaakt. Zijn naam was Hendelot. Hij had een tijdlang in Holland gewerkt en als voorwaarde voor eventueele prestaties te Antwerpen 150 pond per maand gesteld, reiskosten niet inbegrepen. Over dit bedrag was hij evenwel geneigd nog met den drukker te onderhandelen. Met het oog op een betere bediening had voormelde prentenhandelaar evenwel aangeraden te Parijs zelf te laten snijden of te Amsterdam, waar zich eveneens goede graveurs bevondenGa naar voetnoot(146). Natuurlijk was Frans-Jan met dezen brief zeer ingenomen. Zoolang hij evenwel Auvray niet naar zijn juiste waarde had kunnen schatten, wenschte hij zeer voorzichtig te zijn en geen verbintenis aan te gaan. Daarom schreef hij aan zijn broer terug dat Hendelot's gravures hem bevielen. Eerstdaags zou hij teekeningen sturen om ze door bedoelden plaatsnijder te laten graveeren. Beviel diens werk dan nog en was de prijs ervan redelijk dan zou met hem een overeenkomst kunnen getroffen worden, 't zij voor een overtocht naar Antwerpen, 't zij voor bestendige tewerkstelling te Parijs. Daar hij een tekort aan gravures had, zou hij zijn broer dankbaar zijn indien hij hem 't adres van dien bereidwilligen prentenhandelaar wilde mededeelen. Wellicht kon deze verdere nuttige vingerwijzingen verstrekkenGa naar voetnoot(147). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korten tijd nadien ontving Jan-Jozef een teekening om ze ten titel van proef door Hendelot te laten graveeren. Deze had hem beloofd ze binnen de drie weken en voor den prijs van 50 pond te snijden. ‘Mr Bauvais imprimeur en taille douce’ woonde ‘place cambrai vis à vis la fontaine St benoit dans la maison d'epicier qui fait le coin de la rue St jacques’ maar hij - Jan-Jozef - was gaarne bereid om zelf naar behendiger graveurs dan Hendelot uit te zien. Wanneer diens werk ten einde was, zou hij de gebruikte teekening aan andere snijders voorleggen voor een prijsopgave. Maar, oordeelde hij, indien zijn broer wenschte dat het werk nog perfecter uitviel, zou hij goed doen te Parijs ook teekeningen te laten maken. Daar zouden ze veel beter uitgevoerd worden. Te Antwerpen, meende hij (en terecht!), ‘zijn er geen teekenaars die op het talent kunnen bogen van de goede meesters hier en voor een goede gravure is een goede teekening onontbeerlijk’Ga naar voetnoot(148). Hiermede bevestigde Jan-Jozef Moretus ten slotte niets anders dan wat hiervoor met betrekking tot de D'Heur-teekeningetjes voor de houtsnede-vignetten werd gezegd. Anderzijds sneed hij daarmede een kwestie aan die den drukker eveneens met zorg vervulde. Sinds 12 Maart 1762 was nl. C.J. D'Heur die, zooals we weten, jarenlang voor de Plantijnsche Officina had gewerkt, overleden, zoodat in zijn vervanging moest voorzien worden, wat in de toenmalige Scheldestad geen kleinigheid was. Enkele maanden na D'Heur's dood had hij het beproefd met den Antwerpschen schilder-graveur Filips-Jozef Tassaert (1732-1803), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die toen te Brussel verbleef en eenigen tijd voordien het portret van hemzelf, van zijn echtgenoote Maria-Theresia Borrekens en van zijn zoontje Ludovicus geschilderd had. Deze teekening, welke nog steeds in de Plantijnsche verzamelingen wordt bewaard [Inv. 448], was ontworpen voor een Missaal-illustratie in-folio en stelt ‘De Verrijzenis’ voor. Hoewel de kunstenaar bekende met deze teekeningen moeilijkheden te hebben gehad daar hij ‘soo kleyn wijnegh geteekent’ had, hoopte hij toch dat ze Moretus zou bevallen en verzocht hij hem zelfs ze te laten ‘oordeelen aen de beste Liefhebbers van antwerpen’. Mocht de drukker nog andere Missaalteekeningen noodig hebben dan was hij bereid ze tegen twee pistolen per stuk te leverenGa naar voetnoot(149). In strijd met wat Tassaert ervan verwachtte, beviel deze overigens vrij aardige teekening den drukker blijkbaar niet. Was het de losse penseeltechniek, welke hem afschrikte, zoodat men niet weten kon wat deze voorstelling in strak geburineerde lijnen geven zou? Wij weten het niet. In elk geval werd zij nooit gegraveerd en zag Moretus van Tassaert's verdere medewerking als illustrator af. Rondom denzelfden tijd had hij beroep gedaan op Andreas-Cornelis Lens (1739-1822), toen nog een piepjong kunstenaar van drie en twintig jaar en nog niet de strijdlustige ‘directeur-professeur’ van de Antwerpsche Academie voor Schoone Kunsten. Deze leverde hem twee illustraties voor een Missaal in-4o, de eene voorstellende den H. Bernardus, de andere den H. BenedictusGa naar voetnoot(150). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beide teekeningen zijn nog bewaard in de Plantijnsche verzamelingen [Inv. 239-240]. Bovendien zou hij 't jaar daaropvolgend (1763) nog achttien teekeningen van C.J. D'Heur voor een Breviarum in-12o in vier deeltjes copieerenGa naar voetnoot(151). Van deze reeks werd slechts ‘De Verzoeking Christi’ gered [Inv. 256]. Ondanks het feit dat Lens toen Italië nog niet had gezien en zijn vermaard geschrift ‘Du bon goût ou De la Beauté en Peinture’ (1811) nog haast een halve eeuw zou uitblijven, vindt men toch in deze jeugdteekeningen de praemissen van den classicistischacademisch georiënteerden stijl, dien hij later zoo hardnekkig tegen het rubenianisme zou verdedigen. 't Traditioneel aspect naar vormgeving en uitdrukking, 't angstvallig equilibreeren van de plastische partijen, het zoeken naar harmonieuze overgangen voor het scheppen van volumes, wijzen in die secure en alles behalve spontane penseelschilderingen in wit en zwart op een voorbestemming. Hoewel niet grafisch op zichzelf waren zij toch, volgens de normen van dien tijd, door hun pijnlijke nauwkeurigheid zeer geschikt voor de gravure. En alles laat vermoeden dat Lens' medewerking aan Plantijnsche drukken slechts ophield door zijn vertrek naar Italië in 1764. Later, in 1765, zou Moretus het nog eens wagen met Theodoor De Bruyn (?-1804), die twee teekeningen maakte voor de verluchting van een Missaal in-folio, de eene voorstellend ‘Christus aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Kruis’, de andere ‘Het Laatste Avondmaal’Ga naar voetnoot(152). Van beide is slechts ‘Christus aan het Kruis’ bewaard [Inv. 149]. In feite is dit blad maar een copie naar de teekening van Abraham van Diepenbeeck voor een Missaal in-folio [Inv. 148], gepubliceerd in 1650. Deze Theodoor De Bruyn was de kunstenaar die in 1763-1764 de wandschilderingen maakte voor de eetkamer van de statige patriciërswoning welke Frans-Jan Moretus, na afbraak van de oude huisjes aan de Vrijdagmarkt, welke de Plantijnsche Officina aan het oog onttrokken, op de vrijgekomen gronden had laten oprichten (1761-1763)Ga naar voetnoot(153). Want deze Frans-Jan Moretus lag niet alleen de faam aan 't hart van de aartsdrukkerij, hij was ook een groot bouwer en verfraaier van het vaderlijk erfgoed. Welbeschouwd was hij sinds Balthasar I weer de eerste en eilaas ook laatste sterke persoonlijkheid van zijn geslacht. Eigenaardig mag het dan ook genoemd worden dat Frans-Jan niet oogenblikkelijk reageerde op het voorstel van zijn broer om teekeningen te Parijs te laten maken. Vond hij dat die Fransche kunstenaars hem reeds last genoeg berokkenden om er ook dat nog bij te nemen? Of koesterde hij toen nog de hoop, die, zooals we zagen, wel snel vervliegen zou, het met Tassaert en Lens te bolwerken? In elk geval beschikte hij toen nog over een kleine reserve D'Heur-teekeningen. Wat er ook van zij, op 20 Januari 1763 zond Jan-Jozef hem de proef van de eerste prent, welke Hendelot voor hem gesneden had. Met gelijken bode kwam een brief toe van den graveur, waarin deze de hoop uitsprak dat het blad den drukker mocht voldoen, zich bereid verklaarde er desgewenscht veranderingen aan toe te brengen en zich tevens voor nieuw werk aanbeval. Hendelot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woonde toen in de ‘faubourg St Jacques vis a vis le chapeau rouge entre un fruitier et un bureau de tabac pres La Paroisse’Ga naar voetnoot(154). Frans-Jan vond Hendelot's gravure maar ‘passablement bien’. Er was te veel in geëtst, zei hij, en om twee redenen wenschte hij dat in de toekomst alleen met het burin zou gewerkt worden. Eerst en vooral omdat de gravure op de keerzijde van een bedrukt vel moest gezet worden zoodat het noodig was dat ze diep in't koper stond en sterke afdrukken gaf om het doorschemeren van den tekst te beletten; in de tweede plaats omdat een buringravure veel duurzamer was en een koperplaat van dien aard gemakkelijker te retoucheeren, terwijl geëtste lijnen na enkele drukken waren vervaagd. Men ziet dus dat Frans-Jan Moretus geen ander standpunt innam dan zijn vader toen die met N. Heylbrouck in verbinding trad. Alleen drukte hij zich vollediger en concreter uit. Intusschen kon Jan-Jozef de 50 gevraagde ponden betalen indien er geen vermindering te bekomen was. Ook ware het gewenscht uit te zien of er te Parijs geen betere graveurs dan Hendelot te vinden waren, en werkten zij liever naar teekeningen van hun eigen landgenoten, dan zou Jan-Jozef hem verplichten even naar de eischen van ‘ces messieurs’ te informeeren. Aan Hendelot werden dezelfde instructies betreffende de voortaan te gebruiken techniek gegeven en zestien teekeningen gezonden, waarvan het titelvignet tweemaal moest gesneden wordenGa naar voetnoot(155). Daar Jan-Jozef's antwoord tamelijk lang uitbleef, maakte Frans-Jan zich ongerust over het lot van de teekeningen, welke, samen met het epistel aan Hendelot, aan zijn voormelden brief van 7 Februari waren toegevoegd. Het zijn ‘des desseins originels du deffunt peintre d'heur qu'on n'a pas encore oublié, schreef hij in zijn brief van 2 Maart, l'academie des arts ayant perdu beaucoup par la mort de cet Homme’. Verder deelde hij mede dat ‘Monsr auvray le graveur en tailles douces’ dienzelfden dag naar Parijs terugkeerde. ‘Il est lent dans sa gravure, zei hij, ce qui me rendoit ses ouvrages exhorbitament chers’Ga naar voetnoot(156). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of de drukker gelijk had! Van 23 October 1762 tot 2 Maart 1763, dus op ruim vier maanden tijd, was Auvray er slechts in geslaagd voormelden H. Benedictus en H. Bernardus naar Lens, alsmede een vignet met de voorstelling van den H. Hieronymus, te graveeren. Zooals overeengekomen was, ontving hij nog vijf goudstukken voor de terugreis en daarmede was de drukker weeral een illusie armerGa naar voetnoot(157). Van aesthetisch standpunt uit verloor de aartsdrukkerij niet veel aan dezen graveur, wiens correcte maar glanslooze techniek niet boven het peil van het knap, maar weinig persoonlijk handwerk uitrees. Jan-Jozef had evenwel de zaak niet uit het oog verloren. Evenals zijn broer was hij een financier en daarom was hij zeer in beslag genomen. Hij had de noodige instructies verstrekt aan Hendelot en deze retoucheerde nu de plaat, waarvan een proefdruk naar Antwerpen werd gezondenGa naar voetnoot(158). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermede eindigt Jan-Jozef's ‘functie’ als tusschenpersoon. Op 27 Maart zond hij aan zijn broer ‘un petit present d'une veste a fond d'or’, op 18 Mei vertoefde hij te Rouen, waar hij een vijftal dagen dacht te verblijven om daarna Dieppe, Abbeville, Amiens, Reims en Nancy te bezoeken. Nadien zou Parijs weer aan de beurt komen, waarna hij naar Antwerpen zou terugkeerenGa naar voetnoot(159). In die periode moet dezen reislustigen Moretus iets speciaals overkomen zijn. Vlugger dan voorzien keerde hij naar 't vaderland terug. Op 23 Juni 1763 bevond hij zich te Brussel, doch wenschte voorloopig niet tot Antwerpen door te reizen. ‘Comme j'ai le malheur d'être tombé dans la haine des gens les plus mechants qui emploient toutes les moiens que leure mechante passion leurs dicte, schreef hij, et comme la vérité ne leurs suffit pas a satisfaire leurs detestables penchants ils imaginent quantité des mensonges par les quelles ils ruinent ma reputation et comme ils les font manifester par tout je n'en doute pas ou il sera aussi public chez vous qu'ailleurs ce qui me retient de retourner chez vous’. Daarom wenschte hij ‘vurig’ met zijn broer te kunnen spreken en verzocht hij hem naar Brussel te willen komen zonder met iemand over zijn verblijfplaats te reppen...Ga naar voetnoot(160). Dat er niets van wat hij vreesde te Antwerpen was uitgelekt, blijkt wel uit het feit dat Frans-Jan, die hem nog te Parijs waande, hem op denzelfden 23n Juni den gebruikelijk hartelijken brief stuurde, waarin hij hem bedankte voor zijn present, allerhande familie- en zakennieuwsjes doorgaf, hoopte dat hij na zijn tocht door Champagne en Lorreinen wel in de Fransche hoofdstad zou zijn teruggekeerd en hem verzocht bij zijn afreis naar Antwerpen Hendelot's afgewerkte platen te willen medebrengenGa naar voetnoot(161). De aard van de beschuldigingen die van zekere zijde tegen Jan-Jozef werden uitgebracht zijn ons niet bekend. Zij prikkelen trouwens onze nieuwsgierigheid niet. Achteraf vernemen we nog dat hij van zijn terugkeer naar Parijs had afgezien en van Lorreinen rechtstreeks naar Brussel was doorgereisdGa naar voetnoot(162). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen was Frans-Jan rechtstreeks met Hendelot in verbinding geweest. Deze had hem op 27 Maart twee proefdrukken van koperplaten gestuurd. De eerste koperplaat (waarschijnlijk degene waarover de drukker zijn ontevredenheid had uitgedrukt) had hij nu flink met het burin geretoucheerd, zoodat ze thans wel sterker zou afdrukken; de tweede, voorstellend ‘De Geboorte van Christus’, had hij omzeggens geheel afgewerkt met het burin; alleen de grond was met ets geprepareerd. Nochtans bekloeg hij zich sterk over de onvolkomenheid van de teekeningen en stelde voor ze voor zes pond het stuk te laten corrigeeren. Vond Moretus zulks niet noodig, dan zou hij zijn best doen om zich behoorlijk uit den slag te trekken. Naar aanleiding van Frans-Jan's verzoek aan zijn broer betreffende de prijzen van Fransche teekenaars had hij zich gewend tot ‘quelqu'un de tres capable & traitable’ en deze had hem voor werkjes van die afmetingen achttien pond het onderwerp gevraagdGa naar voetnoot(163). Moretus verklaarde zich over Hendelot's gravuurtjes voldaan. In elk geval vond hij ze ‘assez bien’, op voorwaarde dat de gravure van de plaatjes duurzaam was. Maar hij drong op snelle afwerking van de overige kopertjes aan. Bovendien vertrouwde hij op Hendelot's kunde om te herstellen wat hij aan de teekeningen ‘deffectueux’ vond, een standpunt dat hij overigens niet goed begreep, want zij waren gemaakt, zei hij, ‘door een meester die sinds twee jaar dood is [was] en wiens werk zeer wordt [werd] gezocht’. Wat den door Hendelot aanbevolen teekenaar betrof, de graveur moest hem maar een van de ontwerpen overhandigen welke in zijn bezit waren om het op gelijk formaat en naar eigen opvatting uit te werken. Aan de hand van deze proef zou hij (Moretus) dan achteraf beslissen of aan dezen kunstenaar opdrachten konden toevertrouwd wordenGa naar voetnoot(164). Op 30 Mei 1763 zond de graveur de gevraagde teekenproef. Hij had daarvoor ‘De Hemelvaart van Christus’ gekozen, omdat dit onderwerp hem het meest geschikt voorkwam ‘[pour] faire connaître l'étendue du génie du dessinateur’. Aan deze teekening | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegde hij de gelijkaardige van D'Heur toe, opdat de drukker zich van de genialiteit (!) der eerste zou kunnen overtuigen. In ronkende termen stipte Hendelot ervan de kwaliteiten aan en verklaarde dat hij ze ‘liever en met meer genoegen’ zou gesneden hebben dan de andere. Maar de drukker moest snel een beslissing nemen, want de kunstenaar in kwestie was door de Parijsche boekhandelaars zeer in beslag genomen. Wat zijn eigen graveerwerk betrof, daarmede moest geduld geoefend worden tot October of zelfs November want hij was zeer slecht gelogeerd en kon geen helpers engageeren. In de toekomst echter hoopte hij dat te kunnen verhelpen. Intusschen had hij reeds heel wat opdrachten afgewezen om voor monsieur Moretus bestendig aan den gang te kunnen blijven...Ga naar voetnoot(165). Daar de drukker niet haastig met zijn antwoord was, schreef Hendelot hem op 5 Augustus een gealarmeerden brief, waaruit we vernemen dat de naar Antwerpen gezonden teekening geen origineel was maar wel een tegenproef ervan in rood krijt ‘pour éviter l'inconvénient du frottement et de l'effassage’ en dat hij toen aan zijn negende plaatje werkteGa naar voetnoot(166). Moretus verontschuldigde zich daarop voor zijn lang zwijgen en vond de teekening van Beugnet ‘assez bien’ (dat scheen dus zoowat zijn gewone formule te zijn om zijn tevredenheid uit te drukken!). Hij zou het velletje in portefeuille houden totdat de gelegenheid zich voordeed om de geheele reeks opnieuw te laten teekenen. Het D'Heur-teekeningetje stuurde hij evenwel met 't oog op de gravure ervan terug. Daar hij illustraties noodig had voor een Missaal-uitgave in-folio parvo, zond hij meteen daarvan de afmetingen met het verzoek door Beugnet een teekening op dit formaat te laten maken. Voldeed ook deze, dan zou hij hem het gansche werk opdragen. Doch vooraf wenschte hij den prijs van dergelijke teekeningen te kennen, alsook Hendelot's voorwaarden om ze te graveerenGa naar voetnoot(167). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 29 September zond Hendelot Beugnet's nieuwe teekening naar Antwerpen. Zij stelde ‘De Verrijzenis’ voor en eens te meer was de graveur er over in de wolken. Dolgraag zou hij ze willen snijden om aan Moretus ‘l'étendue de mon [son] talent’ te toonen. Hij moest ze maar eens voorleggen aan Antwerpsche liefhebbers en hun oordeel inwinnen. De prijs voor de teekening zou 30 en die voor de gravure 90 Fransche ponden bedragen. Intusschen troostte hij zich met de overtuiging dat zijn gravures naar de ‘onvolmaakte’ D'Heurteekeningen op een heel wat hooger peil dan deze stonden. Ten andere, aan de hand van de negen proefdrukjes, welke hij bij dezelfde gelegenheid overmaakte, zou de drukker hem wel recht laten wedervaren...Ga naar voetnoot(168). Maar deze zelfbewuste taal ten spijt was Moretus heelemaal niet ingenomen met Hendelot's prestaties. Vergeleken met de eerste twee waren deze negen nieuwe proeven inferieur gegraveerd, oordeelde hij. Vooral de aangezichten van de figuren stonden veel te zwakjes in het koper; de trekken waren haast niet te onderscheiden en de stippeltechniek, die hij had aangewend, zou zeker niet aan de drukking van de pers weerstaan. Daarom drukte hij hem nogmaals op het hart bij voorkeur het burin te gebruiken en hoopte hij dat er in dien zin verbeteringen aan de plaatjes zouden toegebracht worden. Beugnet's nieuwe teekening vond hij, zijn gewoonte getrouw wanneer hem iets bevredigde, ‘assez bien’. Hij had haar, zooals verlangd, voorgelegd aan ‘un grand amateur’ en diens aanmerkingen gingen hierbij. Andere liefhebbers daarentegen hadden hun volledige instemming betuigd. Intusschen was hij accoord met de voorgestelde prijzen, op voorwaarde dat Hendelot's gravure de kracht van de teekening evenaren zou. Van Cottignies zou deze weldra negen nieuwe onderwerpen ontvangen (waarschijnlijk afdrukken van oude koperplaten), welke aan Beugnet moesten overhandigd worden om er nieuwe teekeningen naar te maken voor de ontworpen Missaal-uitgave in-folio parvoGa naar voetnoot(169). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 26 December 1763 zond Beugnet zijn tweede teekening voor den Missaal naar Antwerpen. Zij stelde ‘Het Laatste Avondmaal’ voor. Meteen antwoordde hij op de critiek die op zijn vorig blad ‘De Verrijzenis’ was uitgebracht. Hij woonde toen in de ‘rue neuve S. Etienne, la première maison à gauche en entrant par le haut de la rue des fossés S. victor, à côté des Pères de la Doctrine Chrétienne, en la maison de M. Genty’Ga naar voetnoot(170). Hendelot maakte van deze gelegenheid gebruik, zei hij, om zich te verdedigen tegen Moretus' ongenoegen over zijn gravures. De schuld van zijn falen, hij herhaalde het nogmaals, was te wijten aan de teekeningen van D'Heur die, ‘koud, onnauwkeurig en glansloos’, onmogelijk tot behoorlijke gravures konden aanleiding geven. Zoowel de teekeningen als de prenten had hij getoond aan ‘de behendigste meesters van de graveerkunst’ en ook zij dachten er niet anders over. Anderzijds had men te Parijs niet de gewoonte zoo diep naar het zwart toe te graveeren als in het Noorden. Wat niet belette dat hij zich geen moeite sparen zou om aan Moretus' wenschen te voldoenGa naar voetnoot(171). En Hendelot hield woord, want weinige weken later zond hij nieuwe proefdrukken van de geretoucheerde koperplaten. Veel illusies maakte hij zich evenwel niet over die correcties want, merkte hij terecht aan, ‘il est très difficile de raccomoder sur le cuivre les choses une fois manquées’. Hoe gaarne zou hij dan ook naar Beugnet's teekeningen gewerkt hebben, ‘zoowel voor zijn eigen voldoening als voor de faam van zijn talent’Ga naar voetnoot(172). Over Beugnet's ‘Laatste Avondmaal’ was Moretus uiterst voldaan. Slechts een nietigheid was er op aan te merken geweest. Beide teekeningen stuurde hij hem thans terug: de Verrijzenis om er de vereischte correcties aan toe te brengen en Het Laatste Avondmaal, dat hij aan Hendelot mocht overhandigen om het ten titel van proef te graveeren. Mocht dit experiment falikant uitvallen, dan wenschte hij de overige prenten voor den Missaal toe te vertrouwen aan een ander graveur. Wellicht kon Beugnet hem daarin helpen... Aan Hendelot kon dan steeds werk gegeven worden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij (Moretus) minder belang stelde. Intusschen verzocht hij den kunstenaar de reeks te willen voortzetten en ze zoohaast mogelijk te voltooien. Bij dezelfde gelegenheid kreeg Hendelot andermaal een ‘opstopper’ daar hij, naar de meening van den drukker, de koperplaten niet verbeterd had ‘de façon a pouvoir servir avec honneur dans mes [ses] ouvrages’. Thans kon hij vóór het overblijvend werk, want er was haast bij, de gravure aanvangen van Beugnet's ‘Laatste Avondmaal’. Voldeed de proefdruk, dan zou hem het graveeren van de geheele suite worden opgedragen. Maar signaturen moest hij niet onder de platen zetten, dat behoorde niet tot de gewoonten van het huis en werd ook niet gedaan op de illustraties van vroeger door hem gedrukte werkenGa naar voetnoot(173). Ondertusschen had Moretus, die niet veel vertrouwen meer stelde in de kunde van Hendelot, zich eens te meer gewend tot de firmanten Guerin en De la Tour met het verzoek een geschikt plaatsnijder te vinden die voor hem zou willen werken naar teekeningen die hij zelf zou zenden of te Parijs zou laten maken. En andermaal vernemen wij zijn jammerklacht: ‘Notre ville autrefois si renommé(e) dans cet art de graver s'en trouve dépourvue se qui m'oblige à recourir vers l'étranger’Ga naar voetnoot(174). Daartoe verklaarden zich de hulpvaardige boekhandelaars gaarne bereid. Moretus had maar modellen te sturen van gravures die hij te Parijs wou laten uitvoeren. Aan de hand daarvan zou dan naar prijzen geïnformeerd worden. Maar de drukker moest zich geen illusies maken want, schreef De la Tour die als steeds de pen voerde in naam van de vennootschap, ‘onze Parijsche graveurs, wanneer zij eenmaal eenige faam verworven hebben, stellen hooge eischen voor hun werk’. Daarom zou het ‘gemakkelijker gaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en minder duur uitvallen indien naar bestaande illustraties kon gecopieerd worden in plaats van te graveeren naar teekeningen’. In elk geval zouden de noodige inspanningen gedaan worden om Moretus te bevredigenGa naar voetnoot(175). Het voorgesteld copie-werk scheen deze evenwel niet te bevallen, want weinigen tijd nadien zond hij aan zijn correspondent vier prentjes ‘tirées d'après des vieilles planches’ met verzoek er op hetzelfde formaat nieuwe te laten teekenen. Aan de hand van deze teekeningen zou hij dan uitmaken of ze mochten gesneden worden of nietGa naar voetnoot(176). Na een paar maanden kon De la Tour naar Antwerpen schrijven dat hij eindelijk een geschikt man gevonden had, die in principe bereid was de opdracht te aanvaarden. Aan zijn epistel voegde hij zelfs een eerste teekening toe, waarvan de graveerprijs op 36 pond was gesteld. Na Moretus' goedkeuring zouden de overige drie teekeningen volgen. Daarvan was de prijs nog niet besproken, maar daar men handelde met een behoorlijk mensch, zouden in dien zin geen moeilijkheden oprijzen. ‘De pretenties van onze graveurs zijn zoo hoog gerezen, besloot De la Tour, dat er met hen niet meer te handelen valt, zoowel wat de prijs als het tijdstip van de uitvoering betreft. De kopersnede is hier zoozeer in de mode dat de kunstenaars meer werk weigeren dan hun aangeboden wordt. Wat men vroeger één goudstuk betaalde, kost er thans zes’Ga naar voetnoot(177). Op die teekening, die een Christus aan het Kruis voorstelde, geflankeerd door de H. Maagd en den H. Joannes, had Moretus heel wat aanmerkingen te maken, niet zoozeer van aesthetischen dan wel van theologischen aard. Voor de rest vond hij haar... ‘assez bien’ en de kunstenaar, na aan onderhavig blad de noodige correcties te hebben aangebracht, moest de overige drie teekeningen zonder dralen op gang brengen. Meteen deelde hij mede dat hij te Parijs een graveur, met name Hendelot, had aan 't werk gezet, over wien hij niet erg tevreden was. Met Guerin en De la Tour's goedvinden zou hij hem verzoeken de koperplaatjes die hij klaar had op hun adres te bezorgen, zoodat zij hem, samen met Le | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sueur's houtsneevignetten (zie G.P. 25 (1947), p. 231) konden toegestuurd worden. Aan Hendelot werden dezelfde instructies gegeven met de bijzondere vermelding, dat niet alleen de prentjes in-12o, doch vooral het in-folio blad naar Beugnet met ongeduld werden verwacht. Deze laatste moest eveneens tot spoed worden aangezet. Betaling van teekeningen en gravures zou tegelijk geschiedenGa naar voetnoot(178). Zooals van hem verlangd werd, had Hendelot zich met de firma Guerin en De la Tour in betrekking gesteld voor het afleveren van de voltooide koperplaatjes. Aan Guerin had hij zelfs een proef laten zien van het in-folio blad ‘Het Laatste Avondmaal’ en deze was er zichtbaar over tevreden geweest. Aan dit werk gaf hij zich thans met hart en ziel. Het werd geheel in burin-techniek uitgevoerd, want hij verlangde Moretus' blijkbaar geschokt vertrouwen terug te winnen. Beugnet spande zich niet minder in dan hijzelf, want hij was reeds aan zijn vierde teekening. Intusschen was de graveur van adres veranderd. Hij woonde toen (22 April 1764) in de ‘rue faubourg St. Jacques chez Madame Dumas vis à vis le second pavillon du Val de Grâce’Ga naar voetnoot(179). Aan die Missaal-illustraties moet de drukker bijzonder belang hebben gehecht, want drie dagen later (25 April) meldde hij den graveur dat Cottignies, die hem dit epistel zou bezorgen, opdracht gekregen had niet alleen de afgewerkte teekeningen van Beugnet, doch tevens een proefdruk van ‘Het Laatste Avondmaal’ mede naar Antwerpen te brengen. Hij was zeer nieuwsgierig, zei hij, om deze proef te zienGa naar voetnoot(180). Aan dien wensch kon niet voldaan worden daar de plaat pas tegen midden Mei definitief zou klaar komen. Twee nieuwe teekeningen van Beugnet konden evenwel aan Cottignies overhandigd worden, nl. ‘De Boodschap’ en ‘De Nederdaling van den H. Geest’. Gaarne had de teekenaar er het oordeel over vernomen van den liefhebber aan wien de drukker ook de vorige bladen had laten zien. ‘Il ne doit point me cacher ce qu'il en pense, schreef de kunstenaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die een zeer bescheiden natuur scheen te zijn, car je suis trop jaloux de m'instruire pour trouver mauvaises ses observations: elles sont judicieuses’. Ook hij ‘hunkerde’ er naar om de gravure te zien, welke Hendelot thans uitvoerde naar zijn ‘Laatste Avondmaal’ en zou zich gelukkig achten indien de drukker zoowel over de prent als over de teekening tevreden wasGa naar voetnoot(181). Over Moretus' verzoek om eventueel een ander graveur aan te duiden geen woord. Het is duidelijk dat hij deze impliciet aanspoorde tot geduld en er niet voor te vinden was om zijn vriend in de wieken te schieten. Doch de 16 koperplaatjes in-12o, vergezeld van twee vignetten, welke Cottignies mede naar Antwerpen had gebracht, voldeden den drukker minder dan ooit. En eens te meer kreeg Hendelot er flink van langs. Moretus was er van overtuigd dat ze door diens leerjongens gesneden waren en zou nog wachten tot de voltooiing van de Missaal-gravure om te besluiten of deze het werk mocht voortzetten of nietGa naar voetnoot(182). Ook aan Beugnet, wiens teekeningen nog niet toegekomen waren, daar zij zich bevonden in Cottignies' bagage, welke nog onderweg was, uitte hij nogmaals zijn ongenoegen over de prestaties van den kopersnijder. Indien diens werk aan de Missaalprent hem niet beviel, moest hij maar naar een ander graveur uitzien die zijn teekeningen meer eer aandeed. Guerin en De la Tour werden eveneens betrokken in de jammerklacht. Mogelijk was de kopersnijder, die thans door hun bemiddeling aan vier plaatjes voor de Plantijnsche Drukkerij werkte, beter geschikt dan Hendelot. In elk geval kon Moretus verschillende grafici gebruiken; hij had werk in overvloedGa naar voetnoot(183). Gelukkig kwam aan dit gehaspel een goed einde. De proefdruk van ‘Het Laatste Avondmaal’, die hem op 24 Mei 1764 werd toegestuurd, bevredigde Moretus volkomen, zoodat hij niet nalaten kon er nogmaals op te drukken dat het eerste werk door Hendelot's leerjongens moest zijn uitgevoerd. Deze mocht thans | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de reeks voortzetten en de gravures van de tweede teekening aanvatten, op voorwaarde dat zij met dezelfde zorg gesneden werden en dat er werd aan voortgemaakt. Guerin en De la Tour werden eveneens ingelicht met het verzoek den kunstenaar in zijn naam te willen betalenGa naar voetnoot(184). Deze laatste had zich echter zoowel bij Guerin en De la Tour als bij Moretus beklaagd over het feit dat de overeengekomen prijs van 90 pond veel te gering was voor een werk van dergelijke afmetingen, dat bovendien in zijn geheel met het burin was uitgevoerd en dus zeer tijdroovend was geweest. Daarom had hij op een verhooging van zijn loon aangedrongen. Doch de drukker, die blijkbaar op zijn hoede was, had zich aan den overeengekomen prijs gehouden, maar een speciale vergoeding in 't vooruitzicht gesteld indien de overige illustraties dezelfde voldoening gaven. Zooals De la Tour een paar jaar voordien gepleit had voor Papillon, zoo pleitte hij thans ook voor Hendelot. ‘Weliswaar, schreef hij, slaagde deze niet al te best met de reeks kleine platen, maar hij is een lijdzaam, eerlijk en ingetogen man; door hem aan te moedigen zou er met hem goed kunnen gewerkt worden. Hij is, oordeelde hij, nog niet aangetast door de verwatenheid van de overige graveurs van dit land, die ongenaakbaar zijn geworden door hun aanmatiging en door den prijs dien zij voor de producten van hun talent eischen’. Na het in-folio blad voor den Missaal te hebben geloofd dat Hendelot thans had gemaakt, verklaarde hij dat, in plaats van 90, elk ander graveur 7 tot 800 pond zou gevergd hebben voor dergelijke geheel met het burin uitgevoerde gravure. Ook over Beugnet, dien hij eveneens kende, was hij vol lof. Doch Moretus moest zich haasten hem de gewenschte teekeningen te laten uitvoeren, want hij had den wind in de zeilen ‘en weldra zouden zijn oogen opengaan voor de voordeelen welke hem zijn talent kon opleveren’. ‘Vous allez en juger, Monsieur, zei De la Tour, par un Marché que nous avons vû conclure sous nos yeux par l'Evêque de Poictiers qui fait imprimer un Breviaire pour l'usage de son Diocese. Il a fait marché avec le Sr. Gravelot dessinateur à 48 ℔ pour chaque dessein de forme in douze et | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
à 200 ℔ pour la gravûre de chacun de ces desseins. Il y en aura huit. On lui demande quatre fois autant pour les figures du Messel, et notez que le tout ne sera qu'à l'Eauforte retouché au burin. Voilà le train de ce pays-ci’, voegde hij er sarcastisch aan toeGa naar voetnoot(185). Weliswaar was Hubert-François Gravelot (1699-1773), waarvan hierboven sprake, een van de meest vermaarde en meest gezochte illustrators van dien voor het Fransche boek zoo gezegenden tijd, doch als men bedenkt dat Moretus voor 30 pond door Beugnet en 90 pond door Hendelot voor een in-folio illustratie werd bediend, dan had hij zich voorzeker niet te beklagen, wel te verstaan indien 't gepresteerde werk behoorlijk was. In een volgend epistel zou De la Tour er trouwens nogmaals op drukken dat deze twee jonge artisten met de beste bedoelingen waren bezield en Moretus er slechts baat bij kon vinden ‘de profiter du temps ou la vanité n'a [n'avait] pas encore gâté leur coeur et ne leur a [avait] pas inspiré plus la convoitise pour l'argent’Ga naar voetnoot(186). In den loop van dezelfde maand (Juni 1764) had Moretus de twee teekeningen van Beugnet terug naar Parijs gezonden. De aanmerkingen, die hij er op te maken had, waren onbeduidend. Aan den toon van zijn brief voelt men dat hij met dezen kunstenaar zeer ingenomen was. Dat deze zoo gewillig zijn richtlijnen in overweging nam, trof hem zeer. Want, verklaarde hij, ‘j'en ai connu beaucoup d'autres dans votre art qui prevenu de leur talent ne veulent point faire reflection a ce qu'on leur dit, c'est un defaut dont vous vous trouvez exempt, ce dont je vous felicite, car c'est souvant une cause qui ne les fait pas parvenir au degre de perfection où leur genie les pouroit faire atteindre’. De teekening met de voorstelling van ‘De Verrijzenis’, welke ter correctie nog in Beugnet's bezit was, mocht overhandigd worden aan Hendelot, over wien hij thans eveneens tevreden was en die er zich reeds over beklaagd had zijn werk niet te kunnen voortzetten. Hijzelf hield er trouwens aan dat er niet getalmd werd, want er was haast bij deze suite. Bij dezelfde gelegenheid werd Hendelot op de hoogte gebracht van de aan Beugnet gegeven opdracht. Oorzaak van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdverlies was slechts te wijten geweest aan het feit dat Beugnet's teekeningen steeds naar Antwerpen werden gezonden met het oog op eventueel toe te brengen wijzigingen. Zulks zou thans niet meer gebeuren, want van nu af zou de teekenaar steeds vooruit zijn op het werk van den graveurGa naar voetnoot(187). Weinige dagen later drukte hij eveneens aan Guerin en De la Tour zijn tevredenheid uit over de laatste prestatie van Hendelot. Hij was er volledig mede accoord dat de kunstenaar moest aangemoedigd worden. Daarom had hij hem ook een speciale belooning beloofd indien de volledige reeks naar wensch uitviel. De vignetmodellen, waarvan hij reeds een te wijzigen teekenproef had gezien, doch die door de Fransche boekhandelaars aan een niet bij naam genoemden graveur waren onttrokken, daar zij vastgesteld hadden dat een van diens leerlingen er zich mede bezig hield, zouden toch op een of andere wijze moeten geteekend en gesneden worden. Op een goudstuk min of meer wenschte hij in dit opzicht niet te zienGa naar voetnoot(188). Moet bij dit alles herhaald worden dat de betrekkingen tusschen de Antwerpsche en Parijsche firma's steeds getuigen van een niet tanende hartelijkheid? Kwamen vrienden van Guerin en De la Tour naar Antwerpen of gingen vrienden van Moretus naar Parijs, dan werden zij op voorhand geïntroduceerd. Zoo b.v. bevolen in Juli 1764 Guerin en De la Tour een kennis aan die met zijn echtgenoote op reis naar Holland door de Scheldestad zou trekken. Moretus zijnerzijds kondigde 't bezoek aan van zijn neef, Jacob-Thomas Wellens, docter in de theologie bij de Universiteit van Leuven. Deze zou vergezeld zijn van zijn broeder, een groot kunstliefhebber en vooral kenner van teekeningen, die van hem opdracht had ontvangen om zich met Hendelot en Beugnet in verbinding te stellen. Guerin en De la Tour zouden wel zoo vriendelijk willen zijn hun beider woningen aan te duiden. Daarmede kennen we dan ook den ‘connaisseur’, op wien Moretus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich wel eens beriep bij de beoordeeling van Beugnet's teekeningenGa naar voetnoot(189). Ondanks den goeden wil, waarvan hij steeds getuigde, aanvaardde deze laatste toch niet goedschiks kwaadschiks de critiek, welke op zijn teekeningen werd uitgebracht. In zijn brief van 27 Augustus 1764, waarmede de verzending van de laatste zes Missaal-illustraties werd aangekondigd, verdedigde hij zelfs zijn werk met een zekere hartstochtelijkheid. Uit hetzelfde epistel ervaren we dat, met uitzondering van ‘De Boodschap’, waarvan de idee ontleend werd aan ‘Mr. Le Moyne’ (Jean-Baptiste; Parijs 1704-1778?), al deze bladen naar eigen inventie waren uitgevoerd, en dat Guerin hem tien modellen van ‘une petite suite de mêmes sujets de petit format’ had overhandigd, waarvan het frontiscipe den titel ‘Horae Diurnae’ droegGa naar voetnoot(190). Enkele dagen later (7 September) meldde Moretus goede ontvangst van Beugnet's teekeningen. Deze mocht niet denken dat er bij de critiek, die op zijn werk werd uitgebracht, vooringenomenheid of negatieve ‘passie’ in het spel was. In strijd met wat de kunstenaar veronderstelde, was de man wiens oordeel ingeroepen werd, een belangloos iemand die slechts de teekenkunst beoefende ‘par genie, ne travaillant pour qui que ce soit’. In afwachting dat de pas toegekomen teekeningen in denzelfden onbevooroordeelden zin zouden bekeken worden, stuurde Moretus hem een tegoed van 300 pond, op te halen bij Banquet en Mallet, zijn bankiers te Parijs, en verzocht hij om prijsopgave voor de kleine Diurnaal-suiteGa naar voetnoot(191). In den loop van diezelfde maand (17 September) stuurde ook Hendelot een proefdruk van ‘De Verrijzenis’ naar Antwerpen. Wij vernemen dat hij twee en half tot drie maand noodig had om dusdanige Missaal-prenten te voltooien, wat voorzeker geen record te noemen is, doch hem andermaal de gelegenheid bood te wijzen op de slechte remuneratie van zijn werk. Doch daar Moretus een speciale vergoeding in 't vooruitzicht had gesteld, zou hij zich inspannen om hem naar best vermogen te dienen. Ook hoopte hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hem het snijden van de Diurnaal-prentjes, die hij bij Beugnet had gezien, zou worden opgedragen. Op 14 October volgde de proefdruk van ‘De Boodschap’Ga naar voetnoot(192). De drukker bij wien stilaan de lust verging om met de kunstenaars te discussieeren, deed eens te meer beroep op Guerin en De la Tour om met die lastige vogels te onderhandelen. Hij zond hun de zes teekeningen van Beugnet met het verzoek de aanmerkingen, die hij er op te maken had, aan dezen laatste te willen overbrengen. Hij meende dat zulks meer indruk zou maken, daar hij had vastgesteld dat aanmerkingen, wanneer ze van hemzelf uitgingen, den artist, wiens eerste werken hij overigens beter vond dan deze laatste, schenen te kwetsen. Ook Hendelot's werk was onevenwichtig, oordeelde hij. In geen geval mocht deze zijn gravures aan leerlingen toevertrouwen, want met de verluchting van den Missaal wenschte hij geen blaam op te loopen. Guerin en De la Tour moesten maar eens onderzoeken wat hem bij den vastgestelden prijs als toeslag kon gegeven worden, want hij zag er niet tegen op om behoorlijk werk ook behoorlijk te betalen. Meteen werd ook geïnformeerd naar de teekeningen en gravures van de vier vignetten, waarvan de modellen sinds geruimen tijd aan de Fransche boekhandelaars waren toevertrouwdGa naar voetnoot(193). Toen Moretus op 21 November met den plaatsnijder afrekende, kon hij evenwel niet nalaten hem meteen tot meer perfectie aan te sporen, hoewel hij toegaf dat de laatste twee prenten (‘De Verrijzenis’ en ‘De Boodschap’) beter gesneden waren dan de vorige. Doch in voorstellingen van kleine voorwerpen meende hij nog steeds de hand van een leerling te zien. Tevens deelde hij mede dat de rest van Beugnet's teekeningen kon afgehaald worden bij Guerin en De la Tour, aan wier oordeel het was overgelaten het bedrag van den toeslag vast te stellenGa naar voetnoot(194). Hoe groot dit bedrag was, zullen we verder leeren. In elk geval schonk het den graveur algeheele voldoening, vermits hij op 3 Januari 1765 aan den drukker schreef dat het zijn stoutste verwachtingen overtroffen had. Bovendien verzekerde hij Moretus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn algeheele toewijding tot het werk en dat buiten hemzelf geen mensch er de hand had aan gehadGa naar voetnoot(195). Was er in den loop van dit jaar iets speciaals met Moretus aan den gang? Er is alsdan een zekere nalatigheid te bespeuren in het verzorgen van zijn Parijsche relaties, wat vast niet zijn gewone manier van handelen was. Zoo moest Beugnet hem op 11 Maart 1765 voor de vierde maal vragen of hij de Diurnaal-teekeningetjes ontvangen had, die hem een paar maanden voordien waren toegestuurd. Verontrust door dit ongewone zwijgen, had de kunstenaar zich tot de heeren Guerin en De la Tour gewend, doch ook deze hadden hem gezegd sinds November niets meer uit Antwerpen te hebben vernomen. In afwachting drong hij aan op de betaling van 150 pond, zijnde het honorarium voor het geleverd werkGa naar voetnoot(196). Weinige dagen nadien verontschuldigde de drukker zich. Hij had Beugnet's brieven ontvangen en de teekeningen ter beoordeeling overgemaakt aan de personen, die zich daarmede gelastten. Het uitblijven van hun uitspraak was de oorzaak geweest van zijn lang zwijgen. Wat niet belette dat de teekenaar reeds betaald had moeten zijn. Daarom moest hij zich maar tot de firma Guerin en De la Tour wenden, die hem, in zijn naam, wel het verschuldigd bedrag zouden uitkeeren. Meteen vroeg hij aan deze heeren zijn beste groeten over te maken en hun te zeggen dat hij ze in den loop van de eerstvolgende dagen zou schrijvenGa naar voetnoot(197). Van dit schrijven kwam evenwel niets terecht, zelfs niet wanneer De la Tour hem op 15 November 1765 met een gedrukten omzendbrief het overlijden meldde van zijn schoonvader en vennoot Guerin, gestorven aan een ‘épanchement de bile dans le sang’Ga naar voetnoot(198). Ook tegen Hendelot, die er voordien regelmatig van langs kreeg voor zijn traagheid of de onvolmaaktheid van zijn werk, trad hij niet meer op met de gebruikelijke energie. Nochtans had hij in den aanvang van Mei Cottignies op hem afgestuurd om de nog niet gegraveerde teekeningen, die hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenschte toe te vertrouwen aan een sneller werkend plaatsnijder, op te vorderen. Hendelot had evenwel geweigerd ze af te staan, zich beroepend op het feit dat de drukker geen termijn voor het voltooien van de reeks had gesteld. Naar aanleiding van dit incident zond Hendelot aan Moretus een uitvoerigen brief, waarin hij proefdrukken sloot van ‘De Nederdaling van den H. Geest’ en ‘Christus aan het Kruis’ en zijn langzaam vorderen toeschreef aan den aard van het werk, aan de korte winterdagen, die nu gelukkig achter den rug waren, en vooral aan de ziekte van zijn oude moeder, wier verzorging hem bestendig in beslag genomen hadGa naar voetnoot(199). Op dezen brief reageerde de drukker zonder de te verwachten heftigheid. Weliswaar had hij een en ander af te dingen op die beide proefdrukken, doch bij dezelfde gelegenheid zond hij aan den kunstenaar een geëndosseerden wisselbrief, dien hij op den vervaldag (22 Mei) kon aanbieden bij de desbetreffende firma. Mocht hij daarmede last ondervinden of de formaliteiten niet kennen, dan moest hij zich wenden tot de heeren Banquet en Mallet, zijn bankiers te Parijs. Die zouden dan het zaakje wel voor hem opknappenGa naar voetnoot(200). Na de blijkbaar weinig vriendschappelijke woordenwisseling met Cottignies en na het mislukken van de opdracht die deze in Moretus' naam te vervullen had gehad, was deze brief van een bijna onthutsende gemoedelijkheid en als het ware van tegemoetkoming aan de zorgen van iemand, die tot dusverre weinig reden tot bevrediging had gegeven. Hendelot zelf was er door verrast en schreef, naar aanleiding van het toezenden van den proefdruk van ‘De Aanbidding der Koningen’: ‘J'ai été surpris de voir que ma lettre a produit un effet tout contraire à celui que j'en aurai dû attendre; ma mère et moi nous vous en faisons mille remercimens’Ga naar voetnoot(201). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch op de vraag of hij iets op dien nieuwen proefdruk had aan te merken, antwoordde Moretus niet. Hetzelfde gold voor een andere voorstelling uit dezelfde suite, die hem op 31 Augustus werd toegestuurd. En toen de kunstenaar hem op 23 October het overlijden van zijn moeder en het weldra klaar komen van een achtste onderwerp meldde, zou het nog lang duren vooraleer hij iets van zich liet hooren...Ga naar voetnoot(202). Bij dit alles is deze onverklaarbare makheid ten opzichte van den aartstragen Hendelot wel eenigszins bevreemdend. Was Cottignies' zending slechts een manoeuver geweest om deze te intimideeren en tot meer spoed aan te zetten, en legde de drukker zich bij den toestand neer, nu er weer eenig schot in het werk scheen te komen? In strijd met die veronderstelling hebben wij den indruk dat Cottignies' zending wel degelijk ernstig was bedoeld en Moretus werkelijk het inzicht had de nog overblijvende Missaal-teekeningen aan een ander plaatsnijder toe te vertrouwen. Doch aan wien, vermits wij weten dat er te Parijs slechts weinig uitzicht daartoe bestond en Guerin en De la Tour zelfs de vier hoogerbedoelde vignetten van een niet bij naam genoemden kunstenaar hadden moeten terugvragen? In acht genomen wat thans volgen gaat, is er niet aan te twijfelen dat Moretus rondom dit tijdstip dacht weer te Antwerpen over een behoorlijk plaatsnijder te beschikken en na een korte wijl die hoop nogmaals moest laten varen. Ondanks den tegenvaller met Auvray moet hij zijn oud plan niet hebben opgegeven om een Fransch kopersnijder in de Scheldestad te installeeren. Met een zekeren Brunet, die kunsthistorisch geen verdere sporen nagelaten heeft en woonde aan de ‘place de l'estrapade chez Mr Herbin mtre de pancion’, moeten de onderhandelingen afgesprongen zijn op grond van een contract-ontwerp van dezen kunstenaar, dat aan Moretus allerlei zware verplichtingen oplegde en hem geen enkel recht toezegdeGa naar voetnoot(203). In dit ontwerp beriep Brunet zich op een ‘Mr Scottin’, die waarschijnlijk identiek is met den graveur Jean-Baptiste Scotin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1729- ?) met wien Frans-Jan Moretus eveneens in onderhandeling moet zijn geweest. Daarop wijst een niet gedateerde brief van dezen laatste, waarin verschillende prijsopgaven werden gedaan. Uit niets blijkt evenwel dat de drukker inging op diens tamelijk hooge eischen of dat hij een uitnoodiging ontving om zich te Antwerpen te vestigenGa naar voetnoot(204). Daarom begrijpt men niet best waarom Scotin zich bij Brunet voor Moretus zou hebben ingespannen. Onmogelijk is het echter niet dat François Cottignies, de Antwerpsche handelaar, hier andermaal als ‘Deus ex machina’ optrad, temeer dat noch in het document Scotin noch in het document Brunet Moretus' naam wordt vernoemd. Met Robert Brichet werd meer succes geoogst. Deze moet in de maand April 1765 te Antwerpen toegekomen zijn, zooals blijkt uit een rekening van 20 gulden, die door Moretus op 24 April voor mondkosten van den plaatsnijder aan de herbergier Guiliam van der Hulst werd betaald. Drie dagen nadien stond de drukker aan Brichet een voorschot toe van negen gulden op rekening van te leveren koperplatenGa naar voetnoot(205). Op 17 Mei, den dag dat hoogerbedoelde makke brief naar Hendelot gezonden werd - na hem vooreerst Cottignies te hebben op den hals gestuurd voor 't opvorderen van teekeningen blijkbaar bestemd om door Brichet gesneden te worden -, moet Moretus reeds geweten hebben wat soort visch hij in de beun had... Vandaar die brief zoo zalvend als een pleister op een wonde en zonder de minste zinspeling op het pas voorbije incident! Intusschen moest aan Brichet voorschot na voorschot verleend worden. Op 12 Juni stond hij reeds voor 84 gulden 14 3/4 stuivers in het krijt, waarop voor geleverd werk slechts 45 gulden en 17 1/2 stuivers konden afgetrokken worden. En almaar ging hetzelfde spelletje door; zoodat de verhouding tusschen plaatsnijder en drukker erg onaangenaam werdGa naar voetnoot(206). Zulks blijkt uit Brichet's bedelbrief van 16 Juli daaropvolgendGa naar voetnoot(207). Doch eens te meer liet Moretus zich overhalen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 1 Augustus rekende hij definitief af met dien onguren kwant. Op dit oogenblik waren weeral 90 gulden en 17 1/4 stuivers aan voorschotten uitgekeerd, waarop slechts voor 52 gulden en 5 1/4 stuivers arbeid was gepresteerd, zoodat op het debet van den plaatsnijder nog 38 gulden en 12 stuivers bleven staan. Niettemin stond de drukker hem in klinkende munt nog de som van 21 gulden voor zijn terugreis toe, in de hoop daarmede van hem verlost te zijnGa naar voetnoot(208). Doch Brichet besliste er anders over en bleef nog enkele weken te Antwerpen rondslingeren. Het geld voor de terugreis werd netjes opgemaakt en ten einde raad riep hij op 23 Augustus Moretus' clementie in voor een bedrag van twintig gulden, andermaal bestemd om de onkosten van zijn terugkeer naar Parijs te dekken. Moest zijn bede niet aanhoord worden, dan bleef geen anderen uitweg over dan de dood... Ook Mevrouw Moretus ontving een gelijkaardig epistel om het hart van haar echtgenoot te vermurwenGa naar voetnoot(209). Bij al zijn wanhoopsbetuigingen en ondanks zijn verklaring dat hij zijn lot - afhangend van Moretus' beslissing - in zijn herberg zou afwachten, was Brichet op stap toen een bediende van den drukker zich aldaar aanbood. Zulks ervaren we uit een brief dien Brichet den volgenden dag aan zijn voormaligen opdrachtgever zond en waaruit we nog vernemen dat hij zijn bed, dat Moretus' eigendom was, voor zes en vijftig gulden aan zijn hospes had verkocht, zoogezegd om nog verschuldigde ziekte- en mondkosten te betalenGa naar voetnoot(210). Nadien verliezen we het spoor van dit onsmakelijk heerschap. Waaruit kan besloten worden dat Moretus andermaal in zijn beurs tastte om zich uiteindelijk van dien vlegel te ontdoen. Op de keerzijde van een schuldbrief teekende de Plantijnsche boekhouder voor Brichet een totaal-debet aan van 59 gulden en 18 stuivers, ‘benevens een bedt die hem hebbe gegeven ende door mij betaelt ter somme van [niet aangeduid]’Ga naar voetnoot(211), en in zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kasboek voegde hij er melancholisch aan toe ‘aan hem ter leeninge geavanceert sonder hope van recouvre’...Ga naar voetnoot(212). Bij dit alles verwierf deze avonturier in lateren tijd een niet te onderschatten faam. Van 1780 tot 1790 vertoefde hij zelfs te Sint Peterburg, waar hij de portretten graveerde van Alexander I, Catherina II en andere keizerlijke personagesGa naar voetnoot(213). Voor de Plantijnsche Drukkerij daarentegen bepaalden zich zijn prestaties bij het uitvoeren van enkele copieën en het opknappen van vermoeide koperplaten. Ten slotte moest Frans-Jan Moretus door zijn Parijsche correspondenten zelf uit zijn maandenlange zwijgzaamheid gerukt worden... Op 6 Maart 1766 moest De la Tour hem aan zijn brief van November herinneren, waarmede hij het afsterven van zijn schoonvader aangekondigd had. Hij beriep zich op Moretus' ‘souvenir’ en stuurde hem een rekening, welke overigens in het voordeel van den drukker uitvielGa naar voetnoot(214). Weinige dagen later (17 Maart) was het Hendelot die zich (voor de zooveelste maal!) verontschuldigde voor het lange uitblijven van zijn werk. De in October beloofde proeve van het achtste onderwerp had hij nog niet kunnen zenden, daar hij deze koperplaat terzijde had gelegd om zich te kunnen wijden aan het gecompliceerde negende onderwerp, de voorstelling van ‘Allerheiligen’. Een reeks uitvluchten werden natuurlijk aangevoerd om die vertraging te stoffeeren: de lange en strenge winter, welke de arbeidsdagen kort hadden gemaakt, de drukte rond het overlijden van zijn moeder, een reis die hij voor een erfeniskwestie naar haar streek had moeten doen, enz. Doch ten slotte kwam de werkelijke aanleiding tot dezen brief voor den dag, toen hij verklaarde in geldverlegenheid te verkeeren en een voorschot vroeg om het werk te kunnen voortzetten. Zooniet zou hij zich verplicht hebben gezien ander, op korteren termijn loongevend werk te aanvaarden, wat zeker niet van aard zou zijn geweest om de voltooing van Moretus' koperplaten te bevorderen...Ga naar voetnoot(215). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks den nederigen toon, waarin hij was gesteld, was deze brief niet vrij te pleiten van een zekeren druk, die aan chantage grensde. De graveur mocht zich dan ook aan een heftige repliek verwachten. In plaats daarvan was Moretus' antwoord zeer bezadigd en als 't ware een beroep op de goede menschelijke eigenschappen van den kunstenaar. Eerst en vooral condoleerde hij hem om 't afsterven van zijn moeder. Hij had hem nooit geld geweigerd, zei hij, en zou het thans ook niet doen, op voorwaarde dat vooraf een volledig overzicht gegeven werd van wat er tot dusverre afgeleverd was. Maar intusschen moest Hendelot begrijpen wat een enorm nadeel hij hem berokkende. Het sinds lang afgedrukt werk wachtte slechts op de illustraties om in den handel te worden gebracht, en mocht er geen vooruitzicht zijn dat de resteerende koperplaten snel zouden afgewerkt zijn, dan moesten de overblijvende teekeningen naar Antwerpen gezonden worden om ze aldaar te laten graveeren. Waarop Hendelot met de gebruikelijke verontschuldigingen het gewenschte overzicht gaf en de teekening met Maria's Hemelvaart naar Antwerpen stuurdeGa naar voetnoot(216). De la Tour moest ruim een maand wachten vooraleer hij weer een levensteeken ontving. Ook hij werd gecondoleerd om het afsterven van zijn schoonvader en vennoot en Moretus hoopte van ganscher harte dat in verloop van tijd hun correspondentie zou hernemen ‘pas tant a l'egard de ce qui me concerne, zei hij, mais que vous vous trouviez parmis vos amis’. Meteen hief hij over Hendelot's traagheid en de schade, welke hem daardoor berokkend werd, een bittere weeklacht aanGa naar voetnoot(217). Doch weldra vond Moretus in zijn correspondentie met Hendelot den ouden energieken toon terug. ‘Vous me faites bien des protestations et vantez les égards que j'ay pour vous, schreef hij verbitterd, mais vous n'y correspondez pas par effect. Je vous ay remis en avance a peut pres le montant de tout l'ouvrage et vous avez negligé a me le fournir’. Thans had hij nog vijf maanden uitstel voor de algeheele voltooiing gevraagd, wat Moretus een ‘terme bien long’ vond, in acht genomen de schade, welke hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daardoor berokkend werd. Thans hoopte hij echter dat de kunstenaar woord zou houden. Daarom mocht hij honderd pond voorschot bij De la Tour gaan ontvangen, die meteen op de hoogte werd gebrachtGa naar voetnoot(218). Maar daarmede zou de miserie met dien temerigen lammeling niet ten einde zijn. Wel integendeel. Want weldra moest de drukker opnieuw van leer tegen hem trekken, omdat hij op een vignet met de voorstelling van ‘De H. Drievuldigheid’, dat hem bij hoogdringendheid was besteld, de Zoon Gods aan de linkerhand van zijn Vader had geplaatst, ‘ce qui est directement contre la foy’, merkte de drukker terecht aan. ‘Pour qu'une telle absurdité ne sorte de mon Imprimerie’, vervolgde hij met onverholen ergernis, moest het plaatje opnieuw gesneden worden. Had de graveur dan het model uit 't oog verloren dat hem daarvoor speciaal was toegestuurdGa naar voetnoot(219)? Hierop volgden eens te meer de gebruikelijke excuses en uitvluchten. Op 8 Juni ging dan eindelijk weer eens een proefdruk, ditmaal van ‘Christus' Hemelvaart’, naar Antwerpen. Die van ‘Allerheiligen’ kon er nog niet aan toegevoegd worden, daar de graveur thans met het hersnijden van het Drievuldigheid-vignetje bezig was. Op 31 Juli was dit vignetje voltooid, doch met ‘Allerheiligen’ stond het nog even ver. Hendelot bereed thans een ander stokpaard om zijn traagheid te verschoonen. ‘Bien des raisons, beweerde hij, m'exposent à être moins prompt qu'un autre, étant obligé de me servir moi même en toutes choses soit pour la vie et les autres soins de mon ménage / / joignez à cela le déplaisir de me voir sans société et le chagrin que me cause une épouse sans conduite et sans amitié pour moi, tout cela m'accable quelquefois et me rend lennuy de ma solitude très désagréable, etc. etc.’; bovendien achtte hij de teekeningen van Beugnet, waarmede hij aanvankelijk zoo hoog had opgeloopen, niet alle van aard om er behoorlijke gravures naar te snijden. Op 7 Augustus kon het koperplaatje van de H. Drievuldigheid, alsmede de koperplaten van ‘Christus' Hemelvaart’, ‘De Aanbidding der Koningen’ en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De Aanbidding der Herders’ aan Cottignies overhandigd worden. Gevoegd bij de vijf, die reeds in zijn bezit waren, beschikte de drukker dus enkele dagen nadien over acht koperplaten op de tien, die hij voor zijn Missaal-druk in-folio liet vervaardigen. Daar Hendelot een teekening had teruggestuurd, bleef er hem dus nog eene te graveeren over, welke hij andermaal beloofde in den kortst mogelijken tijd op de plaat te zullen brengenGa naar voetnoot(220). Om wat schot in 't werk te krijgen was intusschen ook De la Tour gemobiliseerd geweest, doch gewikkeld in erfenisaangelegenheden veroorzaakt door het afsterven van zijn schoonvader die, zei hij, zijn zaken grondig in de war hadden gestuurd, had hij op zijn beurt geruimen tijd Moretus op antwoord moeten laten wachten. Hij had het gevraagd bedrag van honderd pond aan Hendelot uitgekeerd en deze zijn traagheid verweten. Maar 't was in Moretus' belang, oordeelde hij, op dezen man druk uit te oefenen en hem te behouden. ‘Ses confrères, herhaalde hij voor de zooveelste maal, ne sçavent à qui entendre à force d'ouvrage et mettent leurs talens à un prix si haut, si exhorbitant, si déraisonnable que l'on ne peut y atteindre’. En hij besloot als 't ware met een zucht: ‘La folie du siècle se montre en tout’Ga naar voetnoot(221). De afdrukken van Hendelot's koperplaten, welke Moretus hem ter beoordeeling had toegestuurd, hadden ook hem niet voldaan; ‘il s'en faut’, beklemtoonde hij. Daarom had hij ook aan den graveur gezegd meer zorg aan zijn werk te besteden, doch deze had hem geantwoord dat zijn honoraria niet in verhouding waren met de vereischte inspanning. Waarop De la Tour had gerepliceerd dat een rechtvaardig en schappelijk mensch als Moretus niet zou nalaten hem behoorlijk te vergoeden, indien hij door zijn prestaties diens algeheel vertrouwen vermocht te winnen. Doch andermaal spoorde de Fransche boekhandelaar tot voorzichtigheid aan: ‘Les graveurs qui donnent le ton à Paris, zei hij, si vous étiez entre leurs mains, Monsieur, vous demanderoient 400 ℔ et plus par planche et ceux d'un rang moins élevé exigeroient 300 ℔. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Je vous avoue que je crains et redoute cette sorte d'artistes qu'il faut prier en leur donnant de gros payemens’Ga naar voetnoot(222). En De la Tour overdreef niet, want de prijzen van voornoemden Jean-Baptiste Scotin klopten ongeveer met deze opgaven. Op 21 November 1766 beantwoordde Frans-Jan Moretus de brieven van Hendelot en De la Tour. Eerstgenoemde, vond hij, had zich geenszins te beklagen. Ondanks den overeengekomen prijs was hij steeds bereid geweest het werk te betalen naar gelang de perfectie van de uitvoering. In dit opzicht had hij steeds De la Tour's oordeel gevolgd. Doch sommige koperplaten werden slechts gebruikt daar hij over geen andere beschikte. Daarom werd de graveur eens te meer aangemaand meer zorg te besteden aan zijn werk en er wat meer spoed achter te zetten. En Moretus moet wel zeer in 't nauw gezeten hebben, vermits hij aan den snijder beloofde de op zijn verzoek weergezonden teekening terug te sturen, zoogezegd daar hij er aan hield dat al de Missaal-prenten van eenzelfde hand zouden zijn. Bij wijze van tegemoetkoming kon Hendelot, die andermaal in geldverlegenheid zat en na het afwijzen van een proefdruk van ‘Allerheiligen’ door De la Tour, dreigde het werk te zullen stilleggen, vijftig pond bij dezen laatste gaan ontvangen, die overigens daarvan verwittigd werd en nagenoeg dezelfde klachten te aanhooren kreegGa naar voetnoot(223). Op 12 Februari 1767 was voornoemde koperplaat, na er de noodige verbeteringen aan toegebracht te hebben, dan eindelijk afgewerkt. Doch om de teekening te graveeren, welke Moretus hem beloofd had te zullen terugsturen, stelde Hendelot nieuwe eischen. Voor minder dan 150 pond zou hij het werk niet aanvatten. Dit bedrag was weliswaar hooger dan de eertijds overeengekomen prijs, doch aan de hand van allerlei argumenten en berekeningen, beweerde hij honderd twintig pond aan de geheele opdracht te hebben ingeschotenGa naar voetnoot(224). Willens en onwillens moest Moretus aan Hendelot's eisch vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen. Hij zond hem de teekening van ‘Maria's Hemelvaart’, drong er voor de zooveelste maal op aan dat zij zoo snel mogelijk op de plaat zou worden gebracht opdat de reeks met uitzondering van het titelvignet zou voltooid zijn en verzocht hem, indien hij in 't bezit mocht zijn van de teekening van dit laatste, ze zoohaast mogelijk ter goedkeuring naar Antwerpen te sturenGa naar voetnoot(225). En... eens te meer verklaarde Hendelot zich bezield door niet te remmen ijver. Weliswaar had hij thans enkele platen ‘du grand Ouvrage de l'Encyclopédie’ op 't getouw, doch die zou hij laten liggen om te werken aan Moretus' opdracht. Mits een behoorlijke vergoeding verklaarde hij zich bovendien bereid de door hem gesneden platen op te knappen, indien zij na den eersten druk teekens van vermoeienis zouden gevenGa naar voetnoot(226). Waarop Moretus hem een assignatie van 50 pond op De la Tour geworden liet en er op drukte dat al die vooruitbetalingen geen aanleiding mochten zijn om het werk in den steek te latenGa naar voetnoot(227). Doch zeven maanden nadien (26 Februari 1767) was er nog niets terecht gekomen van al die schoone beloften. De inlossing ervan scheen verder af dan ooit. Eenerzijds de minderwaardigheid van de teekening, en anderzijds het geldgebrek waarin hij verkeerde, hadden Hendelot weerhouden, zei hij, de gravure aan te vangen. Doch de drukker moest zich niet verontrusten. Alles zou wel terecht komen, want in den loop van de eerstvolgende maanden had hij (Hendelot) belangrijke bedragen in 't vooruitzicht, die het hem mogelijk zouden maken ongehinderd voor Moretus te werken. Intusschen had hij allerhande minder belangrijke opdrachten moeten aanvaarden om het hoofd boven water te houden, wat hem ten zeerste verdroot, doch waaraan geen ontkomen mogelijk was geweest. Daarom hoopte hij dat Moretus de zaak filosofischer zou opnemen dan de Heer De La Tour, die hem met scheldwoorden overladen had, zoodat hij besloten was nooit meer een voetstap in diens huis te zetten. Want nooit was hij door iemand zoo ruw behandeld geweest. Reeds van Mr Guerin had hij indertijd menige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spotternij voor lief moeten nemen. Doch nu liep de maat over en welbeschouwd wenschte hij in die voorwaarden geen ander werk voor Moretus te aanvaardenGa naar voetnoot(228). Na weer enkele maanden geduld te hebben geoefend, werd op 18 Juni een epistel in ultimatumstijl aan Hendelot gezonden. Indien, tegen alle verwachtingen in, de gravure van ‘Maria's Hemelvaart’ nog niet moest aangevangen zijn, en de snijder niet het inzicht hebben mocht de plaat binnen verloop van een maand naar Antwerpen te sturen, dan moest de teekening zonder verwijl teruggezonden worden en, voegde de drukker er met nauwelijks verholen woede aan toe, ‘permettez-moi que je vous dise qu'il n'est pas competant à un honnête homme de m'amuser de cette façon / ce n'est point la première fois que je vous ai remis de l'argent pour vous mettre en état pour y travailler et à quoi vous avez manqué / j'attends donc, besloot hij, votre réponse qui me convainquera j'espère de la bonne idée que mon frère m'a donnée de votre personne’Ga naar voetnoot(229). De sympathieën tusschen Jan-Jozef Moretus en Hendelot moeten wederkeerig zijn geweest, want deze laatste liet zelden na een brief te schrijven aan den drukker zonder er zijn ‘civilités’ aan diens broeder aan toe te voegen. Op welke wijze zou de graveur zich anders dan met de gebruikelijke argumenten verontschuldigd hebben? De koperplaat was op gang gebracht, de snijder ‘en chemin de ne la point quitter’ en Moretus mocht ervan verzekerd zijn dat er de vereischte zorg zou aan besteed worden. Alleen stond hem de teekening niet aan en vele ‘bons connoisseurs’ waren het daarmede met hem eens. Al was Mr Beugnet dan ook zijn vriend, toch moest er rekening mede gehouden worden, dat deze 't ongelijk van vele teekenaars bezat om niet vooraf 't advies in te winnen van de graveurs. Zoo komt Hendelot er dan toe de teekeningen, waarmede hij eertijds zoo hoog opliep, nogmaals als minderwaardig te bestempelen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat volgens hem te wijten was aan den geringen prijs die er voor betaald werd. Evenals De la Tour bleek hij goed op de hoogte te zijn van de bovenmatige honoraria welke te Parijs aan teekeningen en gravures gespendeerd werden. Eerstdaags hoopte hij voldoende bij kas te zijn om zich een behoorlijk afgewerkte teekening aan te schaffen. Hij zou er dan een gravure naar snijden en van die gravure een proefdruk naar Moretus sturen, die dan raar zou opkijken van het resultaat dat daarmede te bereiken was. Ondertusschen kon hij den juisten datum van de afwerking van ‘Maria's Hemelvaart’ niet bepalen, maar hij zou zijn best doen om haar te bespoedigen, want aan de goede opinie, die Moretus' broeder van hem gegeven had, wenschte hij geen afbreuk te doen...Ga naar voetnoot(230). De voltooiing van deze koperplaat zou Frans-Jan Moretus niet meer beleven. Hendelot's brief, gedateerd 28 Juli 1768, kwam waarschijnlijk te Antwerpen toe toen hij reeds overleden was. Hij stierf nl. op 31 Juli 1768, in de volle kracht van zijn leven aan de gevolgen van een bloedopdrang.
* * *
Indien we, aan de hand van deze documenten, de resultaten overschouwen, welke door Frans-Jan Moretus werden behaald bij zijn overdroten inspanningen om de Plantijnsche Officina weer aan behoorlijke kopersnijders te helpen, dan was de oogst wel zeer gering. Met de drie Heylbrouck's liepen, zooals we zagen, zijn pogingen en onderhandelingen op een sisser uit. Van de beide Fransche graveurs, die hij te Antwerpen te werk stelde, leverde Auvray hem slechts drie prenten, waaronder een titelvignet dat nooit werd gebruikt, terwijl de onverantwoordelijke Brichet zijn tijd zoek bracht met het copieeren en retoucheeren van enkele bestaande koperplaten. Hendelot, liet hij aanvankelijk naar D'Heur-teekeningen 16 illustraties en een titelvignet in dubbel graveeren ter verluchting van een Breviarium in-12o in vier deeltjes. Deze illustraties waren echter van zulke geringe kwaliteit dat wij niet eens de zekerheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben of ze ooit werden gebruikt. Wij hebben er in elk geval geen overtuigend spoor van teruggevonden, tenzij zij identiek zouden zijn met de minderwaardige en deels geëtste prenten voor een Breviarium in-8o in één deel van 1764. De teekenaar Beugnet leverde hem: 10 teekeningen voor den Missaal in-folio, waarvan de gravure (door Hendelot) bij zijn dood niet was voltooid; tien teekeningen voor een Diurnaal in-12o, die nog in de Plantijnsche verzamelingen worden bewaard [Inv. 329, 449-457], doch nooit gesneden werden; en ten slotte vier teekeningen voor een Canon Missae, die evenals voornoemde Missaalteekeningen pas na Moretus' dood werden geboektGa naar voetnoot(231), en zonder twijfel te vereenzelvigen zijn met de vier ‘vignetten’ waarvoor De la Tour aanvankelijk geen teekenaar of geen snijder vond. Kopersneden naar deze vier teekeningen hebben wij niet teruggevonden. Ook niet het titelvignet met de voorstelling van ‘De H. Drievuldigheid’, dat Hendelot bij hoogdringendheid te graveeren kreeg. Over de illustraties voor den Missaal zal later gewaagd worden. Zoodat, op den keper beschouwd, en ondanks al zijn moeite, de drukker aangewezen bleef op de diensten van den Antwerpschen graveur Lodewijk Fruytiers, wiens talent hij, zooals herhaaldelijk werd vastgesteld, niet erg hoog schatte. Aanvankelijk, zeiden we reeds vroeger, beschikte hij nog over een flinke reserve D'Heur-teekeningen. Een gedeelte ervan werd door Fruytiers op de plaat gebracht, een ander bleef tijdelijk of definitief onbenuttigd. Onder de door Fruytiers voor Frans-Jan Moretus gesneden D'Heur-teekeningen kunnen volgende reeksen met zekerheid worden ondergebracht:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij zijn nog te rekenen een titelvignet voor een Missaal [Inv. 13], gedrukt in 1761, en een titelvignet voor een Breviarium in-12o [Inv. 116], waarvan wij slechts het koperplaatje, doch niet het boek waarin het (mogelijk) werd afgedrukt, terugvonden. Zeventien illustraties voor een in 't Spaansch gesteld Officium van O.L. Vrouw in-24o [Inv- 19-35], welke nog door Pieter-Balthasar Bouttats gesneden werden, verschenen pas in 1762. Volgende D'Heur-reeksen schijnen niet alleen tijdens 't leven van Frans-Jan Moretus, doch ook later onbenuttigd te zijn gebleven:
Hetzelfde geldt voor een paar vignetten voor Franciscaansche Officia [Inv. 137-138], terwijl voor een paar andere van dezelfde soort [Inv. 139 en 143], waarvan wij wel de koperplaatjes, doch niet de boeken terugvonden, waarin zij eventueel werden afgedrukt, niet kon worden uitgemaakt of zij door Pieter-Balthasar Bouttats of door Lodewijk Fruytiers gesneden werden. Twee andere titelvignetten, het eene voorstellend den H. Laurentius [Inv. 1] en het tweede den H. Hieronymus [Inv. 105B] verkeeren in hetzelfde geval. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria-Theresia Borrekens en de laatste MoretussenToen Frans-Jan Moretus overleed liet hij zes onmondige kinderen na, waaronder vijf zoontjes en een dochterje, dat anderhalf jaar oud was. Bovendien was zijn weduwe, Maria-Theresia Borrekens, in verwachting van een zevende dat enkele maanden later geboren werd en eveneens behoorde tot het vrouwelijk geslachtGa naar voetnoot(232). Ondanks haar moeilijken toestand en de zorgen voor een groot gezin, nam, tien dagen na het overlijden van haar echtgenoot, deze energieke vrouw de teugels van de aartsdrukkerij in handen en zou ze niet meer lossen tot aan haar dood. Ook zij was zich bewust van het grootsche van de taak, die haar door het lot was opgelegd: 't bewaren van het erfgoed van Plantin en van zijn nazaten, de Moretussen. 't Is als een refrein dat telkens weerkeert in de eerste brieven die zij schrijft en waarin zij, naast het afwikkelen of voortzetten van hangend gebleven aangelegenheden, de talrijke correspondenten van het Huis den dood aankondigt van haar geliefden echtgenoot. ‘Hoe smertelyck dit ontijdig verlies moet syn kan Ued. begrypen, heet het in een van deze brieven, die in de oeffeninge van de Plantijnse druckerye [zijt ingewijd] de welcke betragte met Luyster aen myne kinderen achter te laeten’Ga naar voetnoot(233). Ook aan De la Tour meldde zij ‘dans la plus sensible douleur’ het afsterven van haar ‘bien-aimé François | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jean Moretus’, en herhaalde in voormelden toonaard dat zij zou trachten ‘notre Imprimerie Plantinienne’ te behouden ‘en toute sa splendeur à nos [ses] enfans’. In verband met de diensten, welke de Franschman zoo onbaatzuchtig aan wijlen haar echtgenoot had bewezen, vroeg zij hem op haar beurt haar tolk te willen zijn bij den graveur Hendelot om hem aan te sporen de laatste koperplaat voor den Missaal met de noodige zorg en den vereischten spoed af te werken. ‘Het onderwerp mishaagt hem, zegde zij, en komt hem ondankbaar voor uit hoofde van de vele kinderen welke de H. Maagd omringen, maar in al onze werken werd deze illustratie op die manier behandeld’Ga naar voetnoot(234). Ook aan Hendelot stuurde zij met gelijken bode een verzoenenden brief. ‘Ik maak u geen enkel verwijt over uw traagheid om de laatste koperplaat af te werken, schreef zij hem, omdat ik, uw schuldbewustzijn in acht nemend, mij vlei met de hoop dat gij het werk niet zult onderbreken en er uw beste krachten aan besteden zult. Ik geloof niet, voegde zij er diplomatisch aan toe, dat de Heer Beugnet zich over onze honoraria te beklagen heeft gehad, en bevalt u zijn teekening niet, dan hoop ik er in de toekomst te kunnen zenden waaraan u meer genoegen beleven zult’Ga naar voetnoot(235). Talent om de hoeken af te ronden en door 't vooruitzicht van een meer begeerd hapje de kunstenaar uit zijn tent te lokken, kan aan dit voorzichtig en toch positief gesteld epistel niet ontzegd worden. Ongelukkig vielen deze goede woorden in onvruchtbaren grond omdat Hendelot zijn nieuwen ‘tegenstander’ (een vrouw!) onderschatte en poogde van zijn (haar) veronderstelde zwakheid te profiteeren. De la Tour had over dien wijdloopigen en onbetrouwbaren femelaar geen illusies meer. Tot zijn oprecht leedwezen kon hij aan de weduwe van zijn betreurden vriend den gevraagden dienst niet bewijzen. In Maart of April, zei hij, had hij den graveur reeds een flinke bolwassching gegeven voor zijn traagheid en zelfs luiheid. Daar hij hem sinds lange jaren kende en zijn vader gedurende vijftien jaar in zijn drukkerij had gewerkt, had hij gemeend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het recht te hebben hem vrijuit zijn meening te zeggen. Naar aanleiding van Maria-Theresia's verzoek had hij hem een briefje geschreven om te zijnent aan te loopen, waarop de graveur in hoogst onbeschaamde termen had geantwoord. ‘Al de artisten hier, verklaarde hij, zelfs de middelmatigste, zijn hooghartig en verwaand: onderhavige [nl. Hendelot], hoewel zonder veel talent, werd bedorven door het voorbeeld’. Misschien kon hij tot meer spoed aangezet worden door hem een vergoeding van een tiental ducaten voor te spiegelen, doch wat zijn eischen ook mochten zijn, Maria-Theresia moest er op waken hem geen gulden te overhandigen zoolang de koperplaat niet naar wensch beeindigd wasGa naar voetnoot(236). Deze raad werd ingevolgd en op 15 September 1768 beloofde Maria-Theresia den graveur een speciale belooning van acht Fransche ducaten te zullen toestaan indien de koperplaat klaar kwam binnen een tijdverloop van zes wekenGa naar voetnoot(237). Daar deze evenwel op 28 November nog niets van zich had laten hooren, wendde zij zich tot haar bankiers Banquet en Pache te Parijs met het verzoek Hendelot te ontbieden en hem te vragen of hij ja of neen de plaat wenschte te voltooien. Zoo ja, dan mocht haar belofte geconfirmeerd worden, doch voorschotten mochten in geen geval worden uitgekeerd. In tegengesteld geval moest de teekening onmiddellijk worden teruggestuurdGa naar voetnoot(238). Pas op 4 Maart 1769 gaf de graveur een teeken van leven. De gewone verontschuldigingen en uitvluchten ontbraken natuurlijk niet. Aan den Heer Mallet, die hem ontboden had, had hij zijn woord gegeven de plaat tegen midden Februari af te werken. Doch allerlei omstandigheden hadden er anders over beslist. In zijn brief sloot hij een proefdruk van de plaat en hoopte dat deze Mevrouw Moretus zou bevallen. Tot zijn verbazing had hij van den Heer Mallet vernomen dat hem bij het afleveren van de koperplaat een goudstuk zou overhandigd worden, wat hij slechts beschouwen kon als het bedrag van de buitengewone vergoeding die hem was toegezegd. Blijkbaar was Mevrouw Moretus onwetend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het feit dat hem voor het graveeren van deze plaat door wijlen haar echtgenoot 150 pond was toegestaan, waarop hij tot dusverre slechts 50 pond ontvangen had. Hoewel hij den Heer Mallet beloofd had de plaat te zullen afleveren alvorens betaald te zijn, was hij intusschen van meening veranderd en wenschte haar niet af te staan alvorens hem een schuldbekentenis in regel ten beloope van 100 pond overhandigd was. En terugkeerend tot de speciale vergoeding die hem was toegezegd, verklaarde hij met een zekere impertinentie, dat dit goudstuk slechts zou volstaan om het port te dekken van de vele brieven die hij uit Antwerpen ontvangen hadGa naar voetnoot(239). Toen deze brief in de Scheldestad toekwam was Maria-Theresia Borrekens juist in 't kraam gekomen van haar dochtertje Maria-Mechtildis-Jozefa, geboren op 7 Maart 1769Ga naar voetnoot(240). Wat niet belette dat deze kranige vrouw, twee dagen nadien opdracht gaf aan een bediende om Hendelot op enkele tekortkomingen in zijn werk te wijzen met het verzoek deze te corrigeeren. Eenmaal volledig hersteld, zou zij niet nalaten hem de vereischte voldoening te gevenGa naar voetnoot(241). Deze voldoening zou de graveur bekomen op een geheel andere basis dan hij had verwacht... Op 25 Maart stuurde Maria-Theresia hem nl. een uittreksel van zijn loopende rekening, waarmede zij zwart op wit bewees dat op die 150 pond reeds £ 142-17 waren uitgekeerd, zoodat hem, afgezien van voormelde gratificatie, nog een tegoed overbleef van zeven pond en drie stuivers. Zij hoopte dat aan de plaat thans de noodige verbeteringen zouden toegebracht zijn en Hendelot ze aan den drager van onderhavige boodschap zou overhandigenGa naar voetnoot(242). Daar zij het zaakje echter niet betrouwde en tegenkantingen vreesde van den graveur, stuurde zij vooraf haar boodschapper naar Banquet en Pache met het verzoek kennis te willen nemen van haar epistel aan Hendelot, en haar afgevaardigde, ‘un ami qui doit se | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rendre en votre ville’, met alle middelen te willen steunenGa naar voetnoot(243). Gelukkig waren, in strijd met de ‘normale’ handelwijze van den graveur, op dit oogenblik de gewenschte verbeteringen aan de plaat toegebracht. Zulks blijkt uit diens epistel van 22 Maart, dat blijkbaar dat van Maria-Theresia kruiste. Daarin sloot hij een nieuwen proefdruk en hoopte dat het thans bereikte resultaat zijn opdrachtgeefster zou voldoen. Voor ander werk waarop zij vroeger had gezinspeeld, moest zij geen nieuwe teekeningen laten aanmaken, tenzij zij bereid was buitensporige sommen te besteden. De illustraties voor haar drukken konden evengoed gecopieerd worden naar die der meesters van de Fransche kopersnede. Wellicht zouden de formaten niet steeds passen doch dit kon wel verholpen worden mits enkele bijkomende onkosten. Ten titel van proef stuurde hij zelfs ‘une épreuve d'un petit Bréviaire’, waarvan de onderwerpen gloednieuw waren, zei hij, ‘et composés par un très habile homme’Ga naar voetnoot(244). Op dit voorstel dat den gemakzuchtigen Hendelot ten voeten uit karakteriseert, wenschte Maria-Theresia niet in te gaan. Zij stuurde hem het proefje terug dat zij zeer netjes vond, doch verklaarde zich ‘pour bien des raisons... indéterminé(e)’ om nieuwe werken te laten snijden. Zij hoopte dat de hh. Banquet en Pache hem de nog verschuldigde bedragen van één goudstuk en zeven pond hadden uitgekeerd en dat daarmede hun rekening definitief afgesloten wasGa naar voetnoot(245). Waaruit we dan ervaren dat de plaatsnijder voor Maria-Theresia's argumenten betreffende de betaling van de koperplaat moet zijn gezwicht; deze laatste veilig in haar handen kwam, en dat zij zich gelukkig achtte verlost te zijn van een vervelend heerschap, dat vijf jaar noodig had om 10 Missaal-prenten te voltooien.
* * *
Dat Maria-Theresia Borrekens, na al die onverkwikkelijke avonturen, geen lust meer had om nog beroep te doen op Fransche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kopersnijders, ligt voor de hand en kan haar moeilijk als een euvel worden aangerekend. Doch voor de illustratie van haar boeken was zij daarmede definitief aangewezen op de prestaties van een middelmatig kunstenaar als Lodewijk Fruytiers, den eenigen burijngraveur van eenig belang die toen te Antwerpen werkte. Ook met de teekenaars was het treuriger dan ooit gesteld en, nolens volens, zag zij zich verplicht de Plantijnsche drukken met lamme copieen naar zeventiende-eeuwsche illustraties te verluchten. Zulks was ook in voorgaande periodes van de 18e eeuw 't geval geweest, doch thans werd het bijna een stelregel, die niet anders dan afbreuk kon doen aan de kwaliteit van het Plantijnsche drukwerk. Men begrijpt dan ook niet best waarom zij de illustraties van Beugnet-Hendelot, waarvoor vijf jaar lang met taai geduld ‘gevochten’ was, niet opnam in den eenigen Missaal-druk, dien we van haar kennen, nl. in dien van 1773, en verkoos deze met voormelde ‘lamme copieen’ te illustreeren. Op het gebied van de illustratie is Maria-Theresia's periode zeker niet glansrijk geweest. Bij al haar goede voornemens en nooit tanende inspanning om het oude erfgoed voor haar kinderen te bewaren, miste zij blijkbaar toch het intellectueel vermogen om tegen den terneerdrukkenden tijd op te worstelen, een poging die haar echtgenoot zoo moedig had beproefd. Met haast dezelfde regelmaat als eertijds bleven de kerkelijke drukken van de Plantijnsche persen komen, maar niet altijd was er dezelfde zorg als vroeger aan besteed. De mooiste boeken uit die periode zijn herdrukken van vroegere Breviarium-uitgaven in vier deelen (of deeltjes), zooals b.v. van het Breviarium in-4o van 1707, geïllustreerd door J.Cl. de Cock-J.A. de Pooter (1770); van het Breviarium in-16o van 1755, geïllustreerd door C.J. D'Heur-N. Heylbrouck (1771). In 1782 overleed Lodewijk Fruytiers wat, bij alle aesthetische minderwaardigheid van dezen kunstenaar, in de gegeven omstandigheden een groot verlies beteekende voor de Plantijnsche drukkerij. Weliswaar had zich in 1777 een zekere Sergent uit Brussel aanbevolen voor het uitvoeren van retouche-werk, doch over dit aanbod was ongunstig beschikt geweest, daar men er, heette het, de voorkeur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan gaf te werken met graveurs die bij de hand waren en ‘aan wie men zooveel proeven kon laten trekken als men wenschte’Ga naar voetnoot(246). Blijkbaar werkte de ervaring met buitensteedsche en buitenlandsche graveurs toen nog levendig na! Niettemin moest thans wel naar een ander medewerker worden uitgezien en, daar er blijkbaar geen te Antwerpen te vinden was, eens te meer het oog naar 't buitenland worden gewend... Deze nieuwe medewerker was Egidius Verhelst de Jonge, een Duitscher, die in 1733 te Ettal geboren werd, doch wiens vader, de beeldhouwer Egidius Verhelst de Oude, een geboren Antwerpenaar was, die zich zeer vroeg aan gene zijde van den Rijn gevestigd hadGa naar voetnoot(247). Op welke wijze Maria-Theresia Borrekens in contact kwam met dezen kunstenaar, die sinds 1765 leeraar bij de Kunstacademie te Mannheim was, is ons een raadsel. De Plantijnsche archieven, van welken aard zij ook mogen zijn, zwijgen er volledig over. In elk geval staat het vast dat de Breviarium-uitgave in-12o van 1784 met veertien door Egidius Verhelst gesigneerde illustraties werd versierd. Deze illustraties werden uitgevoerd in de vroeger steeds gewraakte ets -, gecombineerd met burintechniek. Zij hebben een uitgesproken rococo-cachet, zijn doorgaans zeer bevallig, doch hun waarde is niet steeds gelijk. Nadien is er van dezen kunstenaar als Plantijnsch illustrator geen sprake meer, wat wellicht te verklaren is door het feit dat thans de boeken steeds sporadischer van de persen kwamen. Toch werd op 13 Februari 1793 nog een zekere Kok betaald voor 't graveeren van vier nieuwe platen voor den ‘Canon cum lavabo’Ga naar voetnoot(248). Mogelijk is deze kunstenaar identiek met den Hollandschen kopersnijder W. Kok (1761-1806), die veel voor den boekhandel heeft gewerktGa naar voetnoot(249). De inval van de Franschen in 1794, die heel wat beroering verwekte, en vele aanzienlijke families den weg van de vrijwillige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ballingschap opdreef, was zeker niet van aard om klaarte te brengen in dien crisis-toestand. Willen wij J.B. van der Straelen op het woord gelooven, dan zou ook de familie Moretus uitgeweken zijn. In zooverre het Jozef-Hyacinthus en Hendrik-Paul Moretus, Maria-Theresia Borrekens' beide jongste en gehuwde zoons, betreft, is daar niet aan te twijfelen, vermits verschillende van hun kinderen te Dresden, Braunschweig, Munster en Breda geboren werdenGa naar voetnoot(250). Of evenwel de oude dame en haar drie ongehuwde zoons Jacob-Paul, Ludovicus-Frans en Frans-Jozef 't land verlieten, weten we niet bepaald. Langer dan zes maanden kan Maria-Theresia's afwezigheid echter niet geduurd hebben vermits men haar op 11 Avril 1795, na een lacune terugloopend tot 4 October 1794, haar correspondentie ziet hervattenGa naar voetnoot(251). Toen zij op 5 Mei 1797 overleed, werd het bedrijf voortgezet door haar oudsten zoon Jacob-Paul Moretus, optredend als afgevaardigde van zijn broers. Doch voorloopig werd alles bij het oude gelaten en moesten de handelsverrichtingen op naam van de ‘Wede Moretus’ blijven voortgaan, zooals de nieuwe beheerder het uitdrukkelijk wenschteGa naar voetnoot(252). Intusschen was het met het opleggen van nieuwe drukken in die eerste jaren van de Fransche overheersching maar poover gesteld. Toch werd er in den loop van 1797 onderhandeld met den Mechelschen kopersnijder Jozef Hunin (1770-1851), die echter weinigen tijd nadien naar Amsterdam verhuisdeGa naar voetnoot(253). Op 30 October van ditzelfde jaar zond Jacob-Paul hem tien afdrukken van oude koperplaten met het verzoek deze naar eigen opvatting opnieuw te teekenen en te graveeren aan den overeengekomen prijs van 1 Louis het stukGa naar voetnoot(254). Daar Hunin zich echter voor vier jaar contractueel met den Amsterdamschen graveur Joli, wonende in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kalverstraat, verbonden had, kon zulks niet meer geschieden, schreef hij, beneden den prijs van 2 Louis het stuk. Die unfaire handelwijze werd door Jacob-Paul streng gehekeld. In energieke taal wees hij den graveur terecht, doch met het oog op de gewijzigde omstandigheden, waarin nu ook Joli betrokken was, zou hij 10 Hollandsche gulden per koperplaat toestaan. Dit was zijn laatste voorstel. Indien het afgewezen werd, zou hij zich tot een ander kunstenaar wendenGa naar voetnoot(255). Lang moet Hunin het niet te Amsterdam uitgehouden hebben. Op 22 November 1798 was hij te Mechelen teruggekeerd en bereid de plaatjes te graveeren aan de eerst bedongen voorwaardenGa naar voetnoot(256). In den loop van het volgend jaar gegraveerdGa naar voetnoot(257), verschenen deze 10 plaatjes in het Breviarium Romanum in-12o, gepubliceerd in 1800. Zij zijn niet erg belangrijk en vertoonen al de kenteekens van een in traditionalistische verstarring totaal verloopende techniek. Bovendien zijn zij niet erg origineel en menige reminiscentie aan vroegere D'Heur-teekeningen is erin te bespeuren. Kort nadien graveerde dezelfde snijder nog vier platen voor den ‘Canon cum Lavabo’. In 1808 werd hem retouchewerk besteld, in 1818 het hersnijden van voornoemde Canonplaten opgedragenGa naar voetnoot(258). In dien tijd hadden de politieke gebeurtenissen geheel andere wendingen genomen en intusschen was het leven voortgegaan... Niet alleen waren sinds den aanvang van de eeuw de in 't buitenland vertoevende Moretussen teruggekeerd, doch van de vijf broers was slechts Ludovicus-Frans overgebleven. Hendrik-Paul, de jongste, was gestorven in 1806, Jacob-Paul, de oudste, in 1808, Jozef-Hyancinthus in 1810 en Frans-Jozef in 1814. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was tijdens het beheer van de aartsdrukkerij door Ludovicus-Frans Moretus dat in een Missaal in-folio, verschenen in 1817, drie van de tien in den loop van de jaren 1764-1769 door Hendelot naar Beugnet gegraveerde koperplaten eindelijk een kans kregen. Het waren ‘De Boodschap aan Maria’, ‘Christus' Dood aan het Kruis’ en ‘De Verrijzenis’. De overige platen waren eens te meer bleeke en bovendien lam geretoucheerde copieen naar de prenten van Abraham van Diepenbeeck-C. Galle II uit de 17e eeuw. Deze drie prenten doen het werkelijk betreuren dat de geheele serie nooit in een Plantin-druk opgenomen werd. Er vaart een geest van vernieuwing door deze gravures, die als een verkwikkend bad werkt na den sleur van gelijkmoedige producten en eterneele copieen, welke tientallen jaren lang de Moretussen-drukken ‘versierden’. Aan dergelijk werk meet men pas het ontzaglijk verlies dat de aartsdrukkerij leed door het voorbarig afsterven van een doelbewust man als Frans-Jan Moretus. Hendelot was een lamstraal en een vervelend heerschap. Daarover is alles gezegd en ons oordeel dient niet gewijzigd te worden, maar iemand die met zooveel glans prenten graveerde als voornoemde Boodschap en Verrijzenis kan moeilijk ondergebracht worden in de rij van de middelmaatstalenten, waarin de gebelgde De la Tour hem verwees. Jammer dat Christus' Dood niet de lichtkracht en technische kwaliteiten van voornoemde prenten bezit en - wij herhalen het - de overige prenten uit deze reeks niet tot ons gekomen zijn. Toen de ongehuwde Ludovicus-Frans in 1820 op zijn beurt overleed, werd hij opgevolgd door Albert-Frans Moretus, oudsten zoon van Jozef-Hyacinthus. Voor de illustratie van de Missalen, die hij in 1823 en 1837 publiceerde, gebruikte hij eens te meer de oude koperplaten en gaf in 1825 toe aan de zich steeds meer en meer doorzettende industrialisatie van zijn tijd door zijn Diurnaal in-24o met staalgravures - de eenige vorm van diepdrukverluchting, die toen nog een kans had - door de ‘Calcographie Royale de J. Goubaud, à Bruxelles’ te laten versieren. Ten overstaan van die steeds grooter wordende industrialisatie kon een oud en op de traditie ingesteld bedrijf als de Plantijnsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukkerij zich niet handhaven, tenzij materieel en werkmethodes bestendig werden aangepast. Daartoe heeft Albert-Frans blijkbaar niet den moed gehad en toen hij, na zijn dood in 1865, door zijn jongsten broeder Edward-Jozef Moretus (1804-1880) werd opgevolgd, had de Plantijnsche Drukkerij practisch opgehouden te bestaan. Het was ten andere laatstgenoemde Moretus die in 1876 het Huis met zijn historischen inboedel verkocht aan de Stad Antwerpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een woord tot besluitVit wat voorgaat kan o.i. blijken dat, zooals reeds vroeger werd betoogd, van een werkelijken neergang van de Plantijnsche Drukkerij niet kan gesproken worden vóór de laatste dertig jaren van de 18e eeuw. Dat na Balthasar Moretus I de Officina niet meer bogen kon op haar voormalig wetenschappelijk en zelfs artistiek prestige, hebben we van meet af toegegeven, omdat daarover geen discussie mogelijk is. Doch 't is verkeerd dit in gebreke blijven a priori voor te stellen als een blijk van verzadigd conservatisme of een teeken van geestelijke onverschilligheid bij de late Moretussen. Wij zijn er integendeel van overtuigd dat een belangwekkende persoonlijkheid als Frans-Jan Moretus b.v. niets liever zou gewenscht hebben dan de taak van zijn groote voorgangers Plantin en Balthasar Moretus I voort te zetten. Doch slechter nog dan zijn onmiddellijke voorgangers werd hij door de omstandigheden gediend. Van welken aard die ‘omstandigheden’ waren, blijkt uit het historisch milieu, met zijn nasleep aan economische en daaruit voortspruitende geestelijke en artistieke konsekwenties, waarin toen moest gewerkt worden. Om deze ‘konsekwenties’ zoo duidelijk mogelijk te belichten lieten wij, opzettelijk zeer uitvoerig en systematisch, de documenten voor zichzelven spreken. In hoeverre deze documenten onze zienswijze staven, moge thans de lezer zelf beoordeelen.
Nota over de illustratie. - De beeldletters, op hout gesneden door Jean Baptiste Papillon, werden op ware grootte gereproduceerd. |
|