De Gulden Passer. Jaargang 26
(1948)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||
De seyndbrieff van Thomas van Thielt (1567)
| |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
levensbeschrijvingen in ‘der naemruchtigste Predikanten te Gent’, en wijdde daar o.a. een 20tal bladzijden aan ‘Thomas Van Til, Eertijts Abt van St Bernaerd, laest Predikant te Delft’. Waar hij nu den overgang van zijn held tot de Gereformeerden verhaalt, voegt hij er aan toe: ‘Men bekladde zynen goeden naem met allerlye snoode lasteringen; dog tegen dezelven verdedigde hy zyne zaeke, hebbende daer toe eene Apologie in druk laeten uitgaen, welke ons egter niet ter hant gekomen is, waer uit wy anders een veel naukeuriger bericht van zyne handelingen, tot dien tyt toe, zouden hebben konnen geeven’Ga naar voetnoot(1). Enkele jaren later zal Paquot nog duidelijker spreken over dit geheimzinnig boekje: ‘Pierre Bor dit que cet Abbé composa et publia une Apologie (que l'on ne trouve plus) où il rendait compte des motifs de sa fuite’Ga naar voetnoot(2). Ook A.A. Van Schelven, die in het Nederlandsch Biografisch Woordenboek de biografie verzorgde van Thomas van Thielt, heeft de Apologie niet gezien. Anders zou hij niet de vergissing hebben begaan, die in zijn bijdrage voorkomt. Hij schrijft immers: ‘Hij gaf in 't voorjaar van 1568 een korte verdediging van zijn vertrek uit Antwerpen, toen door hem toegezonden aan de verschillende autoriteiten der stad en later opgenomen in druk in een door Florianus bezorgde vertaling van een boekje van Danaeus (Paris 1582, Bibliogr. 187 nr. XXI) dat in 1583 te Antwerpen verscheen onder den titel: Christelijcke antwoorde op den eersten Boeck der lasteringhen ende vernieuwde valscheden van twee Apostaten Mattheus de Launoy, Priester, ende Hendrick Pennetier, die eertijds Ministers gheweest hebben, ende nu wederom tot haar uutghespogen vuylicheyt ghekeert zijn. Nu eerst, uut het Francoys ghetrouwelijck overgeset, door J. Florianus. Mitsgaders eenen stichtelijcken brief Th. Tilii, aen de Overheyt van Antwerpen’Ga naar voetnoot(3). Een interessant handschrift uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel laat ons toe de vergissing van Van Schelven recht te zetten. | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
Inderdaad: de Apologie van Thomas van Thielt was feitelijk niet helemaal onbereikbaar: een handschriftelijke kopie, in schoon schrift uit de 17de eeuw, bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot(1). Dit handschrift is om verschillende redenen zeer belangrijk. Een handschriftelijke nota van Ch. Van Hulthem, op de binnenzijde van den band licht ons in over de herkomst: ‘Acheté à la vente des Mss. de M. le Chanoine Gaspardi. Nr. 126 du catalogue, Anvers le 3 Septembre 1823’. Daaronder is een Ex-libris geplakt: ‘Ex libris Henrici Vanden Block, Pbtri et insignis Collegiatae Ecclesiae DD. Michaelis et Gudilae Bruxellis Capellani’. Een titelblad en 76 bladzijden tekst geven een nauwkeurige copie van het boekje van Thomas van Thielt. Op blz, 81-98 volgt dan een verzorgde biographie van Thomas van Thielt. Vooral de bladzijden 97-98 zijn belangrijk, omdat ze ons inlichten over het werk van den oud-abt: ‘Schriften van T. Van Thielt. Hieruit blijkt duidelijk dat Van Schelven de Apologie verwart met den Brief van 1583, en dat de eerste Seynd-brieff (die van | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
1568, door Bor Apologia genoemd) reeds zeer vroeg uiterst zeldzaam was. Dit laatste wordt trouwens eveneens bevestigd door J.F. Van De Velde in zijn Synopsis Monumentorum. Daar lezen we: ‘Ex... loco N. (Thomas Van Thielt) epistolam Apologeticam, 15 Decembris, 1567 scripsit.... Libellus, anno 1568 sine loci aut typographi indicatione, in 12; pagellarum 56, caractere gothico impressus,.... Libelli hujus, quem intercidisse Bibliographi omnes, censuerunt, unicum, quod forte superest, exemplar, optime conservatum, in nostra extat literaria suppellectile’Ga naar voetnoot(1). Het is dit exemplaar dat we zo gelukkig waren te ontdekken in de rijke Bibliotheek van het Groot Seminarie te GentGa naar voetnoot(2). We willen het zeldzaam werkje hier nauwkeuriger beschrijven: Seijndbrieff // Thomae van Thielt // aen N.N. sijnen goeden heeren // ende vrienden // waer inne die // oorsaecken waeromme hij vuijt // het Pausdom vertrocken / ende // Dabdye van Sinte Bernaerts / // buyten Antwerpen verlaeten heeft // verhaelt woorden / ende sijner // ende der waerheijt vianden // valschen achterclap // beantwoort // wordt //. Het exemplaar is in perfecten toestand bewaard, en ingenaaid in een perkamenten omslag. Op den buitenkant staat de vermelding: U 257, op de titelbladzijde in margine Uz 257. Op de binnenzijde van den omslag zit met een speld een briefje vastgehecht, waarop te lezen staat: ‘Dees boekje is zoo zeldzaam, dat men gelooft dat er geen exemplaar meer overig van en is. Ziet Memoires historiques de Paquot, article, Thomas van Thielt. Misschien, jae waerschijnlijk is dees exemplaar het eenigste dat nog overgebleven is; en dus van allergrootste waerde. J.F. Vande Velde’. Klaarblijkelijk hebben we hier te doen met een boekje uit het fonds der oude | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
bibliotheek van de Leuvense Universiteit, dat door den Oud-Professor en Oud-Bibliothecaris van de Franse roofzucht werd geredGa naar voetnoot(1). Misschien heeft Van De Velde dit boekje rechtstreeks aan het Seminarie geschonken: we vonden het in elk geval niet terug in den auctiecatalogus van zijn bibliotheekGa naar voetnoot(2). Wanneer men het boekje vergelijkt met het Brussels handschrift, stelt men onmiddellijk vast dat de kopiïst met recht mag verzekeren dat zijn tekst ‘met den origineelen druck exactelijk en stiptelijck overeen komt’. Het kan niet ontkend worden dat Thomas van Thielt in dezen Seijndbrieff blijk geeft van een, althans voor dien tijd, prijzenswaardige kalmte. Werken als De Biënkorf van Marnix, de Meer dan Twee hondert ketterijen van Bloccius, het Theater van Van Der Noot, zijn heel wat heftiger en trivialer van toon. Wel zal de Seijndbrieff door zijn auteur ook in een meer bezadigden toon zijn gehouden om een groter psychologisch effect te bereiken. We hopen echter over de waarde van den Seijndbrieff voor de biografie van zijn auteur te kunnen handelen, bij gelegenheid van de uitgave van het werkje. We achten dit boekje immers belangrijk genoeg om er een tekstuitgave van te bezorgen en het zo in een brederen kring van historici en philologen bekend te maken. Een kort overzicht van den inhoud moge echter nu reeds volgen: De brief is opgedragen, zoals de titel ons leert, ‘aen N.N. sijnen goeden heeren ende vrienden’, wat herhaald wordt op blz. 4 (foutief voor 3): ‘N.N. sijnen gunstigen heeren ende vrienden wenscht Thomas van Thielt de genaede des hemelschen vaders / doer onsen Heer Jesum Christum’. Wie die ‘goede heeren ende vrienden’ zijn wordt niet nader bepaald: ze hebben echter met hem gecorrespondeerd en bezwaren geopperd: ‘gelijck ick wel verstae vuijt | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
U.L. brieuen dat U.L. ende andere goede Broeders daer doer enichsins beroert sijt’ (blz. 7). ‘Soo heb ick niet alleenlijck vuijt U.L. maer vele ander lieden schrijven verstaen...’ (blz. 11). Mijn overgang tot de Reformatie wordt op leugen en laster onthaald: dat is feitelijk het werk van den Satan, die Gods plan met mij wil verhinderen (blz. 4[foutief voor 3] -6). Maar opdat de leugens van den Satan sommige mensen (o.a. de geadresseerden van den brief) niet zouden aftrekken van de waarheid, wil ik een trouw relaas geven (blz. 6-7). Het is de gewoonte dat de rechtgelovigen ‘verongelyct, / belogen / ende met valsche beschuldiginghen beswaert werden’ (blz. 11). Men heeft gezegd dat ik het klooster verlaten heb om te kunnen huwen en dat ik het klooster bestolen heb (blz. 12). Maar feitelijk hebben ze me gehaat:
De bloeddorstigheid van mijn vijanden en van de vijanden van het nieuwe geloof (blz. 25-27). De woede der geestelijkheid na mijn ontsnapping (blz. 27-28). Hun reactie: beschuldigingen:
| |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Slotgebed voor de gereformeerden en tegen Rome (blz. 55-56). Een laatste groet, getekend: ‘Vuijt N. den 15. Decembris / Anno 1567’.
***
Professor L. van der Essen ontdekte in het archief der Farneses te Napels drie stukken die van groot belang zijn voor de biographie van Thomas van ThieltGa naar voetnoot(1). De beschrijving van het derde document laat ons vermoeden dat we hier te doen hebben met een Italiaanse versie van den Seijndbrieff: ‘Enfin, le troisième document qui concerne Van Thielt, et peut-être le plus intéressant, se trouve au fascio 1637. C'est une pièce écrite en italien et qui porte au verso la mention, tracée de la main du secrétaire de Marguerite de Parme: Informacion del Teatino. Ce n'est rien d'autre que la défense écrite par Thomas Van Thielt lui-même, pour se disculper des accusations portées contre lui. Il traite de ses prêches à Lierre et s'indigne de ce qu'on l'accuse de s'être fait luthérien en compagnie du prince d'Orange. Van Thielt prétend que cette accusation est fausse, mais qu'il a critiqué dans ses sermons le clergé catholique pour le faire devenir honnête. Si on lui objecte qu'il a changé d'habit en 1566, lors des | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
troubles iconoclastes, il répond qu'il l'a fait par prudence, le monastère de Saint-Bernard se trouvant si près d'Anvers, alors en pleine révolte. Ses prêches, loin d'avoir corrompu ses auditeurs, ont enlevé leur auditiore aux prédicants protestants. Il n'a point versé dans les controverses doctrinales, parce que, sur ce chapitre, il confesse son ignorance ou du moins sa faiblesse: il s'agissait d'ailleurs pour lui non pas de discuter, mais de gagner avant tout l'âme de ses auditeurs’Ga naar voetnoot(1). Geeft van der Essen maar een gedeeltelijk overzicht van den inhoud? Of hebben we hier met een totaal ander verweerschrift te doen? We kunnen het niet uitmaken daar we het handschrift niet onder ogen hebben gehad. Waarschijnlijk is deze Italiaanse versie slechts een samenvatting van den oorspronkelijken Nederlandsen tekst van den Seijndbrieff. |
|