De Gulden Passer. Jaargang 26
(1948)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van den Dale en ‘de wre vander doot’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
idioom en van de onwennige rederijkers-zegswijzen te hebben doorgeworsteld, ten volle van het heerlijke gedicht genieten. In de sombere dagen van den oorlog was deze studie me vaak een oase van rust en in den gruwelijken hongerwinter deed ze mij, als Cyrano's Descartes, meer dan eens ontberingen en leed voor tijd en wijl vergeten. Merkwaardigerwijze was het eerste, wat de post mij na de bevrijding uit Vlaanderen bracht, het prospectus van Dr. Gilbert Degroote's Jan van den Dale. Geruimen tijd bleef ik met ongeduld naar het boek uitzien en toen ik eindelijk het voortreffelijke werk met mijn eigen aantekeningen en gegevens kon vergelijken, bleek me, dat wel hier en daar een nuttige aanvulling en zelfs een enkele verbetering gewenst waren. Dit is dan de bedoeling van deze lekebijdrage, die midden in de drukte van het moeizaam herstel van het zakenleven is ontstaan. De lezer vindt hier tussendoor herhaaldelijk bijzonderheden, die reeds in voornoemde uitgave of elders zijn verschenen. Dit was niet te vermijden, daar dit stuk anders al te fragmentarisch en practisch onleesbaar was geworden. Men gelieve dus deze herhalingen en de tekortkomingen van een op wetenschappelijk gebied ongeschoolden liefhebber te verontschuldigen. Zoveel mogelijk volg ik de indeling van het werk van Dr. Degroote, dat verder steeds met D wordt aangeduid (Verwarring met de nummers der Bibl. Belgica in de Bibliographische beschrijvingen is uitgesloten.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Jan van den Dale en de liber authenticus (D. blz. 15)Zowel Dr W. van Eeghem in zijn Rhetores Bruxellenses (Revue Belge de Philologie et d'Histoire, XIV, pag. 441 en vlgg.) als Dr J. Duverger, Brussel als Kunstcentrum, p. 79, vermelden het blazoen, dat Jan van den Dale in den Liber Authenticus geschilderd heeft, zonder dat ze echter meer dan een oppervlakkige beschrijving van dit merkwaardig stuk geven. Deze Liber Authenticus sacratissimae utriusque sexus Christi | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fidelium Confraternitatis Septem Dolorum Beatae Mariae Virginis nuncupatae, in April 1907 door het Stedelijk Archief van Brussel verworven op de veiling C. Vijt te Gent, voor Frs. 2.800, wordt beschreven in Ch. Pergameni. Les Archives historiques de la Ville de Bruxelles (blz. 207). Het is een klein folio in leer gebonden, bestaande uit 105 perkamenten en 194 papieren bladen. Het perkamenten gedeelte bevat het cartularium der Broederschap, die in 1498 in Sint-Gooriks werd opgericht en een aantal verluchte bladen met de blazoenen der doorluchtigste confraters; het papieren, ongeveer 20.000 namen van gildebroeders. Deze reeks loopt van 1498 tot 1785. Ook overledenen, meestal bloedverwanten der eerste leden, werden ingeschreven, om zelfs na hun dood de onschatbare geestelijke voorrechten, aan de confraters geschonken te genieten. Over het ontstaan dezer devotie, zie Dr B. Kruitwagen O.F.M. in Het Boek, XXIV, blz. 16/7 maar vooral Dr W. van Eeghem, o.c., blz. 432-5. Op het eerste perkamenten blad prijkt het blazoen van de Kamer ‘De Leliebroeders’ met het devys ‘Liefde groeyt’, op het laatste zijn de wapens der vier eerste ‘proefsten’ of proosten der Broederschap geschilderd. Onder de talrijke andere blazoenen zijn o.m. opmerkelijk, die van Filips de Schone en van zijn zuster, Aartshertogin Margaretha, stichters van de Broederschap, Maximiliaan van Oostenrijk, hun vader, zijn tweede echtgenote Bianca Sforza, Joanna (de Waanzinnige) van Castilië, Aartshertog Karel (de latere Keizer Karel V), Graaf Lamoral van Egmont, Sabina van Beieren, zijn echtgenote en hun elf kinderen, Aartshertog Albertus en Aartshertogin Isabella Clara Eugenia, den dichter J.B. Houwaert, Het blazoen van Jan van den Dale (130 × 210) is op bl. 149r geschilderd (Zie afb. 1). De donkerblauwe grond draagt in het midden een wapenschild waarvan de heraldische beschrijving luidt: Op gouden veld een klimmende leeuw van keel, dubbelstaartig, geoogd, genageld en getongd van sabel, in de schildpunt vergezeld van drie gebladerde stengels van sinopel, uitlopend in een azuren vierblad (of in gewone taal: een groene struik met blauwe viooltjes, die slechts vier kroonblaadjes hebben). Rietstap vermeldt in zijn Armorial général, I, blz. 504, een Noordnederlands adellijk geslacht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den Dale, dat als blazoen eveneens goud met een leeuw van keel voert maar hij voegt erbij, dat het schild van den Vlaamsen tak met een azuren zoom beladen is. Was van den Dale werkelijk van adel? Vermoedelijk heeft hij hier, zoals meer gebeurde, het wapen van een adellijk geslacht met denzelfden naam overgenomen? De viooltjes in de schildpunt herinneren blijkbaar aan het feit, dat Jan facteur was van de Violette, toen deze Kamer op 15n September 1507 met de Leliebroeders tot het Mariacransken samensmolt. Boven het schild een lelie op een stengel met vier bladeren tussen twee blauwe viooltjes - hier met vijf kroonblaadjes, zoals het hoort, - en twee groene blaadjes. De viooltjes zijn blauw en niet paars, omdat ze anders bij den donkerblauwen achtergrond niet genoeg zouden afsteken. Dit is het embleem van het Mariacransken, waarvan het devys ‘Minlyc accoort’ er boven in den rand voorkomt. Rechts van het schild een korenbloem in haar natuurlijke kleur, zinnebeeld van de Kamer met denzelfden naam, de leus: ‘Jueght sticht vruegt’ staat er naast in den rand. Links, bijna uitgewist, een gele tijloos (paasbloem of narcis), het embleem der oudste Brusselse Kamer ‘Den Boeck’, met daarnaast in den rand het devys: ‘Om beters wille’. Boven de lelie een kruisboog. Jan was waarschijnlijk lid van de Broederschap van St. Sebastiaan, die ook in St. Gooriks gevestigd was. We zien hem trouwens met drie andere Brusselse rederijkers afgevaardigd naar een schuttersfeest te Brugge. Hierover en over de nauwe betrekkingen tussen Rederijkers en Boogschutters, zie Dr van Eeghem, Brusselsche Rederijkers op bezoek te Brugge (1515?) in Versl. en Mededelingen der Kon. Vl. Academie, 1941, blz. 550. (In de ‘Declaratie van die triumphante Incompst. enz.’ van den Prins van Oranje te Brussel door Jehan Baptista Houwaert, Antwerpen, Plantyn 1579, wordt op blz. 30 het ‘tanneel’ of ‘tabernakel’ van de Corenbloeme beschreven: ‘op hun blasoen stont constich geschildert Sinte Sebastiaen’, zie ook de hsn. op blz. 32). Boven en onder het schild, op twee sierlijk krullende witte spreukbanden: ‘Jan van den Dale factoer van bruesel der Rethoryken’. Moeten wij hieruit verstaan, dat Jan in 1522 stadsdichter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was? De zinnebeelden en devyzen der drie Kamers wijzen wel in die richting. Het is mij niet duidelijk, waarom Dr van Eeghem (o.c., blz. 442) de spreukbanden als 't ware in tweeën knipt en het opschrift daardoor leest als: ‘Jan van den Dale van bruesel factoer der Rethorijcken’. Hij zelf vermeldt, in het tweede deel van zijn merkwaardige bijdrage, (Rev. Belge de Philologie et d'Histoire, XV, blz. 68 onder nr 62) Franchoys van Ballaer als ‘facteur van bruessele’ en knoopt er onmiddellijk de vraag aan vast; ‘=stadsdichter.’? Onderaan, tussen de krullen van den spreukband, het wapen van Brussel, destijds nog effen keel, zonder de voorstelling van Sint Michiel, en in de uiterste hoeken links en rechts onder, 15 en 22, het jaartal. Tot zover zijn alle bijzonderheden van het blad volkomen duidelijk. Wat echter de twee oranjekleurige anjers beduiden, die aan weerszijden van het woord ‘Dale’ boven den spreukband uitkomen, kan ik niet gissen. Stellig zijn deze ‘angieren of gennoffelen’ niet enkel ter versiering aangebracht. Op welke Kamer wordt hier gezinspeeld en waarom? Het rijkgekleurde blad is tot een eenheid gebonden door een brede lijst (17 mm.) bestaande uit een paarse strook met aan weerszijden een smallere gouden rand en een dunnere zwarte lijn. Op den paarsen rand in het zilver de reeds vermelde devyzen der drie Kamers, tussen sierlijk krullende bladeren en onderaan de naam ‘Jo ellau’ (ellav), de omkering van Valle = van den Dale. Dit blad in het perkamenten gedeelte van den Lib. Aut. is een bewijs, dat v.d. Dale bij zijn medebroeders in hoog aanzien stond. Dat het, zoals Dr van Eeghem meent, een ‘blazoen ter nagedachtenis’, een obit dus, zou zijn, geloof ik niet, geen der andere versierde bladen heeft dit karakter en voor zover het voor een leek mogelijk is oud schrift te beoordelen, meen ik, dat het opschrift op de spreukbanden, zoals ook Dr Duverger heeft opgemerkt, van dezelfde hand is als het vers op folio 143v ‘De Droeve Eva’, de namen van Jan's gezin (fol. 193v) en de aantekeningen op fol. 234r. Wat dan wel de onmiddellijke aanleiding is geweest tot het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilderen van dit blazoen in 1522 blijft een open vraag. Daar Jan op 24 Maart 1498 zijn negen kinderen eigenhandig in de Broederschap inschreef, kan men wel aannemen, dat hij toen 40 à 45 jaar oud was en dus in de jaren 1455/60 geboren. Zijn leeftijd in 1522 zal ongeveer 65 jaar zijn geweest. Dit is niet in tegenspraak met de veronderstelling van D. blz. 13, dat Jan's vader, de beeldhouwer Godevaert zou zijn, die in 1448 te Sichem woonde. (Ik kan me echter niet verenigen met de veronderstelling (D blz. 14), dat de vorm ‘elen jongen’ (W. vs. 52) een wisselvorm zou zijn van het Oostbrabantse ‘huelen’ = hunne. ‘Elen’ is hier ‘edelen’, net als in vs. 1442 ‘ghi ridders staet van elen’). Terloops zij nog vermeld, dat op fol. 271 r een fraai bidprentje is ingeplakt, Maria in een roos, met het opschrift: ‘Quasi plantacio rosae in Jericho’. Blijkbaar kon ‘Tcloester van onser lieven Vrouwen ter Roesen in Jericho’ in 1521 geen geschilderd zinnebeeld bekostigen. (In 1569 volgt het ‘Monasterium de Camera, (ordinis Cisterciensis)’ met een bidprentje van den H. Bernardus en in 1614 het ‘Godtshuys van Sinte Elizabeth op den berch Sion’ met een ‘beeldeken’ van zijn patrones dit voorbeeld). ‘Des convents bedinghe tot Marien’ luidt:
Maria schoene Roese van iericho
Alder suverste Moeder wilt ons verhoeghen
Roept ons totten hemelschen Jubileo
In die ure ons doots wilt u vertoeghen
Aensiende ons met bermhertighen oeghen
Ende alle dier in u heylich broederscap syn
van uwen VII druckelycken ween ende pyn.
syn sy noch levende oft doot
hulpt ons allen uut aider noet Amen.
(Cursivering rood) Zou men niet zeggen, dat in het vierde vers het thema van Jan van den Dale's gedicht nog naklinkt? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Bronnen en motieven (d. 16 & vlgg.)Het is wel overbodig Prof. J. Gessler's opmerking over vdD's kennis van het Latijn te herhalen (Gulden Passer, 23e jg. blz. 228). De vertaling ‘de Valle, Valle’ komt meer voor. In Het Boek, XXVI, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 5 vind ik o.a. ‘Heynricus de Valle of Heynderic van den dale, printer te Brugge (1506)’. (Wat betekent eigenlijk DOS in het opschrift van de beeldengroep in de kapel ter Blindekens te Brugge: ‘Jo de Valle pincxit me DOS in Bruxelle’?) Evenmin hoef ik te herhalen wat Prof. Gessler zegt over het ‘eeuwenoude droommotief’. De invloed van Michault's Danse aux Aveugles op de Wre, zo er al werkelijk van invloed kan gesproken worden, wordt door D. belangrijk overschat. Alle motieven, die aan dit gedicht ontleend heten, waren destijds gemeengoed in heel Westeuropa. De ‘losse mozaïek van textuele overeenkomsten’ (D. 21) kan me niet overtuigen. De beschrijving van het monster herinnert aan Apocalypsis XIII, 2: ‘Ende de beeste die ick ghesien hebbe / was ghelyck eenen lupaert / ende hare voeten waren ghelyck de voeten van eenen beyr / ende haren muyl als eens leeuws muyl’. Het debat tussen den dichter en het monster, waarvan D. terdege de spitsvondige juridische argumenten doet opmerken, vindt zijn voorbeeld in talrijke middeleeuwse letterkundige gewrochten (conflictus, débat), o.m. ‘Elckerlyc’. Van meer belang is echter de invloed der liturgische teksten. D. 111 verwijst naar de Psalmen, voornamelijk de Boetpsalmen, maar hij vergeet het Boek Job. De strofen 68 t/m 75 zijn enkel een, dikwijls zeer gelukkige, vertaling of omschrijving van den prachtigen tekst. Merkwaardig, dat vdD. zijn voorbeelden niet rechtstreeks uit het Oude Testament heeft bijeengegaard, maar wel uit het liturgische Officium Defunctorum, in hoofdzaak uit 8 van de 9 lessen der 3 Nocturnen. (De derde les ontbreekt). De vertaling volgt den oorspronkelijken tekst niet op den voet, noch beperkt zij zich tot de lectiones, herhaaldelijk dagen ook verder in het gedicht, herinneringen op aan andere liturgische bronnen, maar ze stuk voor stuk aan te wijzen zou ons te ver voeren. Beperken we ons tot strn 68/75: Str. 68 is aan de 1e les ontleend: ‘Parce mihi Domine...’ (Job, VII, 16-22). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Str. 73 aan de 7e: ‘Spiritus meus attenuabitur...’ (Job, XVII, 1-15). Een van de voornaamste motieven van het gedicht, Maria met het Kind en ‘dorloge’ vond ik in een xve-eeuwse kopersnede van de Rijnlander Israhel van Meckenem (o 1450 † 1503), bekend als ‘Maria met het uurwerk’ (Zie Afb. 2). In een sierlijk gewaad en een wijden mantel gehuld, de kostbare kroon op het loshangend haar als zinnebeeld der maagdelijkheid (zo droegen het jonge meisjes en de bruid op den huwelijksdag) staat Maria als een vorstin achter een tafel. Ze wendt het vriendelijk gezicht naar een monnik, links van haar in gebed geknield, en streelt met de linkerhand zijn wang. Op den rechterarm draagt zij het Kind Jezus. Dit heft met beide handjes een hamertje om daarmee op het klokje van een uurwerk te slaan, dat een engel vasthoudt. De grillige spreukbanden, die den achtergrond versieren, zijn niet ingevuld. Op den rand, met de gebruikelijke afkortingen, een drievoudige uitbreiding van den aanhef van het Weesgegroet: ‘Ave potentissima et humilissima virgo maria, Ave sapientissima et humilissima virgo maria, Ave benignissima et humilissima virgo maria, gratia plena dominus tecum’. Een bidsnoer met slechts drie kralen, dat vóór den monnik ligt teekent hem als Sint Dominicus, wiens naam trouwens op een der varianten van de kopersnede voorkomt. Maria noch het Kind Jezus dragen den gebruikelijken nimbus. Deze voorstelling der Moedermaagd als koningin van den Rozenkrans vond een ruime verspreiding. In zijn ‘Geschichte und kritischer Katalog des deutschen, niederländischen und französischen Kupferstichs im XV. Jhr.’ (Wien 1934) Dl. IX blz. 191 en vlgg. vermeldt Max Lehrs niet minder dan vijf nabootsingen, koper- en houtsneden min of meer gewijzigd. Een exemplaar in de Veiling Delbecq bewijst, dat ze ook verspreid was in de Zuidnederlandse gouwen, waar deze bekende (of moet ik, denkende aan de uit een manuscript geknipte Passio Schreiber-Delbecq, spreken van de beruchte?) verzamelaar vooral zijn kostbaarheden heeft bijeengegaard. De devotie tot den Rozenkrans waarvan de oorsprong in een ver verleden ligt, is rond 1470/75, door Alanus de Rupe (de la Roche) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of van der Clip, zoals onze voorouders hem noemden, tot nieuwen bloei gewekt. Hij schreef het ontstaan ervan ten onrechte toe aan den heiligen Dominicus. Een eerste Broederschap, die weldra overal, ook in ons land haar vertakkingen uitstrekte, werd in 1474 te Keulen gesticht door den monnik Jacobus Sprenger, (een der schrijvers van den Malleus Maleficarum). Zie J.A.F. Kronenburg, Maria's Heerlijkheid in Nederland, III, blz. 282 en vlgg. De Pausen verleenden overvloedige aflaten aan de leden van de Broederschap, o.m. een vollen aflaat ‘in articulo mortis’, in het uur der dood. De prent van van Meckenem is een typische vrucht van den opbloei der Rozenkrans-devotie. Vergis ik mij, of heeft de kunstenaar hier niet reeds de Wre van der Doot verbeeld? En is het te gewaagd te veronderstellen, dat Jan van den Dale in deze, of in een overeenkomstige afbeelding misschien van eigenlandse makelij, die wellicht nog in een of ander Prentenkabinet verscholen ligt, de kiem van zijn gedicht heeft gevonden? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Vorm en rijm (D. 50 en vlgg.)Te weinig aandacht werd m.i. gewijd aan de schoonheid van het gedicht, aan zijn logischen bouw, aan de eigenaardigheden van sommige strofen enz. Wanneer Prof. Gessler in zijn reeds vermelde bespreking zich uitlaat: ‘Belangrijker dan de uitgegeven teksten schijnt mij dan ook de rijkelijk gedocumenteerde commentaar van den uitgever’, is dit wel vleiend voor Dr Degroote, maar m.i. zeer onrechtvaardig tegenover Jan van den Dale, ten minste wat de Wre betreft. Mag ik hier dan enkele losse nota's weergeven, gedachten bij het lezen en vergelijken opgekomen, misschien veel kaf, maar, naar ik hoop ook wat koren? Ik weet niet wat D. genoopt heeft de indeling in strofen prijs te geven. De Wre is een strofisch gedicht, dat door zijn regelmatige caesuren oog en geest telkens weer rust gunt. De stok, die ons met zijn alledaagse nuchterheid soms ergert, is ook hier ten slotte een element van rhythme, dat door de scheiding der strn. ook typografisch op moet vallen. Ik hoop nog altijd, dat naast de wetenschappelijk verantwoorde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diplomatische uitgave ook eerlang een voor den gewonen lezer genietbare druk zal tot stand komen, waarbij de spelling gemoderniseerd, en onder de streep een doorlopende verklaring van onwennige uitdrukkingen en woorden gegeven wordt. Het gedicht is zeer logisch en evenwichtig opgebouwd, de spanning tot het einde toe volgehouden en, dank zij de overgangsstrofen, zijn de delen goed aaneengeschakeld. Een algemene ontleding geeft in grove trekken het volgende te zien:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. Het blazoen van Jan van den Dale
Brussel, Stadsarchief, Liber Authenticus (zie blz. 65) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Maria met het Uurwerk
Houtsnede van Israhel van Meckenem (1450-1503) (zie blz. 70) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Fragment van een Brussels wandtapijt
(einde 15de eeuw, Bernard van Orley?) Madrid, Kon. Paleis (zie blz. 99) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Titelblad der uitgave II, Leuven 1543
(Kon. Bibl. Brussel) (zie blz. 79 en 102) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Titelblad der uitgave IV Antwerpen 1574
(Kon. Bibl. Brussel) (zie blz. 83 en 102) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6. Titelblad der uitgave XV, Delft 1625
(Kon. Bibl. 's-Gravenhage) (zie blz. 93, 97 en 104) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook over den vorm van bepaalde strofen zou nog heel wat te zeggen zijn. Bepalen we ons bij de volgende aantekeningen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Adieu const of diese gerne hayt,
Adieu constenaers, bequame vaetkens verfrayt,
Wtghekosen beghift, so men siet blycken,
Daer de heylighe gheest in heeft ghesayt
Dedel conste die boven natuere dick wayt
En sonderlinghe van rethorijcken’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘..... doen een selve moeder
Begort van regen, ys en sneeuw
U baerde voor soo menige eeuw’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Beschrijving der uitgaven (D. 14 enz.)Het is me gebleken dat de Bibliotheca Belgica in haar beschrijvingen van de uitgaven der Wre niet altijd geheel betrouwbaar is. Formaat, aantal strofen, verluchting, zijn soms onjuist aangegeven. Behalve het Munchense exemplaar bespreekt D. slechts de destijds voor hem bereikbare uitgaven, nml. die uit de Kon. Bibl. te Brussel en uit de U.B. te Gent, hoewel de laatste practisch niet bij het Critisch Apparaat betrokken wordt. Het lijkt me derhalve alleszins verantwoord hier een Bibliographische beschrijving der weinige, uit zo talrijke uitgaven, tot ons gekomen exemplaren te laten volgen. Duidelijkheidshalve heb ik hier een aantal gegevens uit Bibl. Belg. of D. opgenomen. Terloops moge ik hier wijzen op een quiproquo in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen, Brussel. In het IIe deel. De Middelnederlandsche Letterkunde door Prof. Dr. J. van Mierlo, blz. 281, wordt gesproken van de ‘tot in de 18e eeuw meer dan twintig maal herdrukte Stove’. Bedoeld is natuurlijk ‘De Wre vander Doot’. Quandoque bonus dormitat Homerus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. - Brussel (omstr. 1516)de. wre. vād'. // doot: bij. jan // vādē. dale (schildje) (a) // hsn. Brussel, Thomas van der Noot, rond 1516. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-to. 32 bll. ongen. a6 b4 c6 d4 e6 f6. Zie: M.E. Kronenberg, Een uitgave van Jan van den Dale enz..., Het Boek, XIV (1925), blz. 129-134 alwaar verdere bibliogr. De hsnn. 1, 2 en 3 zijn daarbij afgebeeld. Ook Nyhoff-Kronenberg, Ned. Bibl. van 1500 tot 1540, nr. 2744. De titel dient dus gelezen als: ‘de wre vander doot by Jan vanden Dale, Brussel’ net als in den titel van ‘De Stove’ (Vorsterman 1528) de schrijver vermeld wordt als ‘Jan vandendale Bruesele’. De dichter heeft zijn gewrocht tweemaal ondertekend: In het laatste vers der slotstrofe: ‘Eer ic sceyde van desen bedroefden dale’
(verg. het slot van ‘De Stove’ D. blz. 174, waarbij men onwillekeurig denkt aan het ‘bluehe und wachs... sagt Hans Sachs’.) en in het vierregelig naamvers, dat als een aanhangsel en niet als integrerend deel van de slotstrofe moet worden beschouwd. Getuige het zeer nauw verwante acrostichon op fol. 143v van den Lib. Authenticus. (v. Eeghen, o.c. D. blz. 177). Deze druk, tot heden de vroegst bekende, ziet er fraai uit, vooral de blzn. met twee volledige strofen. Jammer dat de hsnn. telkens deze regelmatige indeling onderbreken. Opvallend zijn talrijke zetfouten en weglatingen in den tekst - twee verzen zijn vergeten - nog afgezien van de willekeurige plaatsing der zintekens, vooral van het punt, dat in iedere strofe minstensGa naar voetnoot(1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een paar keer te pas en te onpas voorkomt, naar 't vallen wil. Men zou geneigd zijn te veronderstellen, dat de eerste druk van een zo belangrijk gedicht, tijdens het leven van den schrijver uitgegeven, minder feilen zou vertonen (zie over deze vraag verder onder ‘De Verluchting’). In latere drukken zijn deze fouten grotendeels verbeterd, maar daar zijn dan weer andere onnauwkeurigheden in den tekst geslopen, zodat de thans laatstbekende drukken (uit het begin der XVIIIe eeuw) wemelen van slordigheden, die vaak den zin geheel verduisteren (zie onder XIX). Zoals bij alle teksten uit dien tijd, ontbreekt iedere stelselmatigheid in de spelling, zo leest men door elkaar: ‘Wre’, ‘Uere’, ‘Huere’, enz. Daarom lijkt het me ook overbodig aan dergelijke onbelangrijke verschillen in de spelling met de latere drukken veel aandacht te wijden. Het Critisch Apparaat van D., waar b.v. vreeselijck tegenover vreeselyck, of onversien naast onuersien wordt geplaatst, heeft door deze al te grote uitvoerigheid beslist aan overzichtelijkheid ingeboet. Werkelijke afwijkingen, verbeteringen of verslechtingen van den grondtekst vallen nu te weinig in 't oogGa naar voetnoot(2). Volledigheidshalve mogen hier enkele drukfouten volgen, die niet bij D. vermeld zijn of, zonder vermelding, in den grondtekst verbeterd werden: 91 - verveelde (vereelde?); 154 - welvaert (wel vaert); 174 - wenschen (menschen?); 188 - ooghen blick (ooghenblick); 290 - hare (hate); 306 - geuechte (genechte); 324 - (door een zetfout 325 genummerd) int deerde (in deerde); 422 - vergheten de (verghetende); 432 - voercomt voergaet (voer comt voer gaet); 464 - al sout (als sout); 542 - vruechs (vruechts); 783 - na raet (naraet); 827 - beneempt (beempt?); 894 - fanten (fauten); 903 - warom (waerom); 937 - meeester (meester); 942 - aue (ane); 1078 - dorstich (dorstick); 1135 - en 1142 - doer (voer); 1149 - fine (sine); 1157 - onnacsaem (onnachtsaem?); 1222 - weerspanich (weerspannich); 1241 - al (als); 1244 - leet syn (leetsyn); 1300 - midts (de i staat onderst boven); 1373 - vrouwe (vrouwen); 1374 - dede (deden); 1512 - noyt (oyt) ook 652. Vers 1208 bevat een merkwaardige vergissing, die moet ontstaan zijn door een fout van den copist, die het manuscript voor dezen druk heeft geschreven: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘... daer stellick marcum teghen
Int seste, dat en mach mi niet bedrieghen’
Bedoeld is Marcus in 't xvie, vs. 16, dat in de Vulgata luidt: ‘Qui crediderit et baptizatus fuerit, salvus erit’ of, naar een vertaling uit de xvie eeuw, ‘Soo wie ghelooft ende ghedoopt wordt, die sal salich worden...’ Zou men hieruit niet kunnen afleiden, dat toen de eerste uitgave gedrukt werd, het gedicht reeds geruimen tijd in handschrift bestond en dat de copy voor den drukker eigenlijk een afschrift van een afschrift was? Dit zou meteen verscheidene andere verkeerde lezingen in den grondtekst verklaren en de zetters van Thomas van der Noot zuiveren van den blaam van al te verregaande zorgeloosheid. Verder zou deze vroegere datering van het gedicht stroken met de voorstelling, die de dichter van zich zelf in de Wre geeft (166, mijn ionghe iuecht; 245, u iuecht u groesel heet; 425/6, ick heb so cortten spacie gheleeft; 1368, de fluer en iuecht van minen leuen; 1379, Der iuecht mijns leuens). Waar Jan reeds in 1498 niet minder dan negen kinderen uit zijn huwelijk met Lysbeth van der Coutere, als leden van de Broederschap in den Lib. Auth. heeft ingeschreven, kan men bezwaarlijk 14 jaar later deze uitdrukkingen op hem toepassen! Ook het archaïsme van de taal spreekt wel voor de opvatting, dat de Wre reeds vóór het eind der xve eeuw geschreven werd. Ia.............. Het valt niet meer uit te maken, of het expl. dat Dr R. Foncke in een Mechelsen inventaris uit 1532 vermeld heeft gevonden (Zie Het Boek, V (1916), blz. 351) tot dezen druk uit ongeveer 1516 behoorde. De tweede ons thans bekende uitgaaf (1543) werd tot vóór twintig jaar voor de vroegste gehouden. Te oordelen naar de vlug op elkaar volgende drukken in de tweede helft der xvie en de eerste der xviie eeuw lijkt het niet onwaarschijnlijk dat er tussen 1516 en 1543 minstens een paar kunnen liggen waarvan tot heden geen expln. weergevonden zijn. Dit laatste hoeft ons niet te verwonderen, want van géén der latere drukken is er meer dan één expl. tot ons gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de dagtekening der kerkelijke goedkeuring van sommige uitgaven blijkt, dat van meer dan éne zelfs geen enkel boekje is overgebleven. Deze kerkelijke goedkeuring was in de eerste helft van de xvie eeuw nog niet vereist, waardoor dit middel ter opsporing van geheel verloren gegane uitgaven voor dit tijdperk vervalt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Leuven 1543De ure vand' // doot bij Jan // vanden dale. // Hsn. Dit is geen fraaie druk. De verdeling der strn. over de blzz. is onregelmatig, hoewel de verluchting hiertoe niet noopt. Behalve talrijke zetfouten, die D. aangeeft (voeg erbij 7, puterbier v. putertier; 21, vrucht v. vruecht) bevat hij afwijkingen van den grondtekst die in de latere, zelfs in de laatst bekende uitgaven worden gehandhaafd. Men vindt ze bij D. Niet steeds zijn het verbeteringen: 782[regelnummer]
‘want o haddick een bli herte en sprac noyt’ met andere woorden:
een blij hart kent geen verlangen, zegt nooit: ‘o had ik!’. Dit vers
wordt: ‘want o haddick nu tijt, blijer man sprac nooit’.
971[regelnummer]
‘Teghen een arm blayken / dat de wint doet keeren’ wordt:
‘Teghen u / arm vaetken / ic wil u eeren’.
1089[regelnummer]
‘En wilt den beesten niet ghevende voen
Die sielen die lacen belijen dijns’ wordt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Die de beesten so minlyc cont voen /
Allen die ghedierten loven en belyden dyns’
en dan die ‘verdoemde fossen’ uit 992, die in de uitgave van 1714 nog
steeds als ‘verdoemde vossen’ verschijnen!
Intussen verouderde woorden of uitdrukkingen worden door andere vervangen, die meer gebruikelijk zijn; dit gebeurt echter niet steeds zonder den zin geweld aan te doen. Een paar voorbeelden - men vindt er bij D. zoveel men wil - kunnen hier volstaan:
Wat het hier ingelaste vs. 648a betr., de tekst wordt er niet duidelijker op. Gesteund op latere varianten zou ik volgende emendatie voorstellen:
Al bleef hier de verkeerde aanhaling ‘Marcum in 't seste’ onverbeterd, toch meen ik dat deze druk naar een ander handschrift, dan I werd gemaakt, getuigen de talrijke afwijkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. - Antwerpen 1550De ure vand' // doot bij Jan // vandē. dale // Hsn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghe- // gheven tot Brussel den lesten // dach Octobris An- // no. M.D. // en. L. // Onderteekent byden Secre- // taris M. Phi // de Lens. // (∴) // (∴) (∴) //. Het aantal strn. wordt noch door A. Vander Linden, o.c., noch door de Bibl. Belgica D4 vermeld. Waarschijnlijk 108 van 14 en 1 van 17 vzn, met het vierregelige naamvers. Het enig bekende expl. bevond zich in de Universiteits-Bibliotheek te Leuven. Het is dus waarschijnlijk bij den brand van het Universiteitsgebouw in Aug. 1914 verloren gegaan. In alle bekende latere uitgaven, te beginnen met IV (1574), is de str. 87 van I en II weggelaten. Waar deze bijna alle zeilen onder de goedkeuring van P. de Lens, ligt het vermoeden voor de hand, dat deze str. ook reeds in den onderhavigen druk ontbrak. Zij luidt: ‘Hemel / eerde / selen vergaen vervlieghen
Maer Heere / u woert en mach niet lieghen.
Noch tot minen trooste groot onvolpresen
Ghi hebt gheseyt daer stellick marcum teghen
Int sesteGa naar voetnoot(5) dat en mach mi niet bedrieghen
Wie ghelooft en ghedoopt es / sal salich wesen
O heere ick hopick (sic) een ben van desen
Ghedoopt al hebbick dat dierbaer cleet
Jammerlijck bevleckt / dat schoon was uutghelesen.
Oock laet mi ghelooven om mijn ghenesen
Dat u belieft heere en mi te ghelooven steet
U woert es u seghel samen uwen eet
Dus al en hebbick niet verdient maer tversincken
Heere wilt aen mi laes ws woerts ghedincken’
Op zichzelf is deze strofe theologisch geheel naar de leer der Katholieke Kerk, en de dichter heeft er heus geen ketterse bedoelingen in verborgen. Toen echter na 1517, de Lutherse stelling dat het geloof ook zonder goede werken heiligt, tot velerlei disputaciën aanleiding begon te geven, kon zelfs het eenvoudig onvermeld laten der goede werken onder bepaalde omstandigheden verdacht zijn. Van den Dale's gedicht is in 1543 echter zonder censuur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschenen en dat nog wel als 't ware onder de ogen der nauwspeurende ‘Lovense doctoren’. Den 25en September 1550 had de Keizer, Karel de Vijfde, te Augsburg de nieuwe verscherpte ‘Ordonnantie ende Edict’ getekend waarvan één der bepalingen luidt: ‘Dat nyemant van wat qualiteyt / state / natie / oft conditie hy zy / en sal mogen printen oft doen printen in onsen voirseyden erffnederlanden eenige boucken / refereynen / baladen / liedekens / epistelen / pronosticatien / almanacken / noch eenige andere zaken / oudt ofte nyeuwe / vander heyliger scriffturen / oft eenige andere materie ende in wat sprake dat het zij: Ten ware dat hy eerst ende alvoiren geadmitteert ware van onsen wegen om te mogen printen ende dair op onsen oirloff ende permessie verworven hadde. Ende dat de voirseiden boucken / refereynen / baladen / liedekens / epistelen / pronosticatien / ende alamanacken eerst gevisiteert sullen worden bijden ordinarijs vander plecken / oft by eenige van onsen wegen gecommitteert / oft te commiteerene / Ende datmen dair op previlegie ende octroy van ons verworven sal hebben / om te mogen printen...’. Het is niet onbegrijpelijk, dat toen de Librorum Censor geen volle vijf weken later de Wre onder handen kreeg, hij deze strofe, die onder de gewijzigde omstandigheden wel enigszins naar den mutsaerd begon te ruiken, maar liever liet verdwijnen uit een boek dat ten slotte voor het gewone volk bestemd was. Hoezeer deze theologische kwestie destijds de gemoederen bezig hield blijkt o.a. uit een ‘advys’ in de loterij ten bate van het herstel der St. Janskerk te Gouda in 1557 (Mr A.A.J. Ryksen, Gespiegeld in Kerkglas, Lochem, 1947). ‘Wat baet het geloof gepresen
Als 't met die werken niet wordt bewesen?’
In Floris Prims' Geschiedenis van Antwerpen (Ant. 1940) vond ik in het 3e boek, blz. 302, het volgende toepasselijk citaat uit den Proloog van ‘Den geestelyken Steen’ van Jacob Roecx, uitgegeven in 1556, na den dood van den schrijver: (overgebracht in huidige spelling door F.P.) ‘Alzo alle dingen met der Tijd veranderen en eer in 't kwaad dan in 't goed... waardoor men vindt, dat hetgeen hier voortijds oorboorlijk was en zonder perijkel, periculeus wordt en schadelijk. Zoals dit boekje hetwelk gemaakt was lang eer Marten Luther zijn venijn uitstrooide, goed was en zonder perijkel om lezen, maar na dien tijd, zo sommige passagien van dezen boek schijnen daartoe te tenderen om niet te eren de heiligen Gods, hetwelk nochtans de mening des schrijvers niet is, also blijken mag uit... enz.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is wel bevreemdend, dat deze str. in geen der latere (protestantse) Noordnederlandse drukken opnieuw is opgenomen. Waarschijnlijk kenden de uitgevers slechts drukken van 1550 of later. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. - Antwerpen 1574De vre vād // Doot / by Jan vanden Dale // (volgt het verder vermelde kwartijn) // Hsn. Titel hsn. Vlaams. Tekst ‘schrift’ (civilité) Hsn. op titelblad. (Zie verder) afb. 5. Kwatrijn op titelbl. hier voor het eerst aanwezig. (Het is mogelijk dat het reeds in III was opgenomen, de B. Belg. vermeldt het niet). Eigenlijk vormt het met den titel een stroofje van 5 vzn. aldus te lezen: (De ure vander doot by Jan vanden Dale)
‘Ghecomponeert / deur een visioen warachtich
Lustich in Rhetorijcken / en principale
Tot eenen spieghele / opdat elc eendrachtich
Deser Vren wysselyc / soude sijn ghedachtich’.
Proloog eveneens voor het eerst aanwezig. Wellicht ook reeds in III, waar deze uitgave de Kerkelijke Goedkeuring van gebruikt. B. Belg. vermeldt hem niet. Men vindt hem in alle verdere uitgaven, soms met kleine wijzigingen. (Zie uitg. V). Hij luidt: ‘Totten Leser.
Een vervaerlick monster en zeer afgryselic
Om siene, snelder dan eenighe dieren
Ben ick de Dood, die int paradys ioliselic
Deur Adams misbruyc, en deur tserpents bestieren
(5)[regelnummer]
Ben comen opter eerden, divers van manieren
En myn pylen zyn soo menigherande
Den eene nope Ick te water, met deerlic craieren
Den anderen can ic bespueren te lande
Sommighe metten sweerde / sommighe metten brande
(10)[regelnummer]
De rycke deur crancheyt / de schamele deur noot
Niemanden aensiende hoe hooge / of hoe wys van verstande
De weeldighe raeke ic met een subitelyc ghestoot
Niemant en quam oyt in tswerelts conroot
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe sterc / hoe machtich hoe groot van weerden /
(15)[regelnummer]
Die my ofte myn felle pylen ontvloot.
Ja de levende Godssone / doen hy quam opder eerden
Heeft moeten smaken met pynlyc volheerden
Myn bitter morseelen / soot is ghebleken /
Duer Gods bevel make ic my altoos op veerden
(20)[regelnummer]
Oudt en Jonghe niemant wtghesteken
Come ic bestooten met snelle treken
Daerom o mensche wie dat ghy syt /
Hebt my altoos voor ooghen / daghen / uren en weken
Want niemanden / als comt den tyt
(25)[regelnummer]
En gheve Ick geensins eenich respyt
Dach, minute oogenblick oft ure
Alsoo ghy merckt hier aen mijn figuere
Finis.
Kerk. Goedkeuring: ‘Dit boeck vander ure vander doot, by Jan van den Dale ghemaect, is ghevisiteert ende toeghelaten by con-//sente vanden Hove, den esten (sic) dach Octobris.// An M.D. ende L.P. de Lens’. Deze beknotte vorm der oorspronkelijke approbatie van 1550 wordt soms nog verkort, o.a. tot in de xviiie eeuw in de Noordnederlandse uitgaven aangetroffen. 108 strn. van 14, slotstr. van 17 vzn. en naamvers als III. Str. 87 uit I en II ontbreekt. Bibl. Belgica telt ten onrechte 112 strn. van 14 vzn. Opvallend is de omzetting van 4 verzen met wijziging van het rijm, die slechts voor de eerste twee vzn. bij D. wordt vermeld: Vzn 1344 en vlgg, die in I luiden: ‘Dus nerstich gheteekent / na mijn beste
Overlesende / vondick dat ick meste.
Tverstant maecte mi noch swaerder thoot
Vandeser wren / ick overleyt ick veste
Wat meenen woude / maer finael int leste...’
worden hier: ‘Dus neerstigh getekent al myn verhael,
Vond ick dat ick miste het principael;
't Verstant maeckt my noch swaerder thoot
Vandeser uren ick overley't allemael
Wat meenen woude maer finael int leste...
Enig bekend expl. Brussel, KB II 33291, aangekocht in de veiling de la Faille (van Stockum) in 1867, voor fr. 100 (nr. 2263). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een prachtige druk, in zeer fraai ‘schrift’, de mooiste dien ik ken, sierlijke hoofdletters prijken aan het begin van iedere strofe en daar er maar twee strn. op elke bladzijde zijn afgedrukt, is de bladspiegel, door zijn fraaie verhoudingen, een ware lust voor het oog. Een vroegere bezitter van dit boekje heeft zich blijkbaar geërgerd aan den naam van Maria. Twee verzen, waar die naam in voorkomt, zijn, te oordelen naar het schrift, met een xvie of vroeg xviie eeuwse pen als volgt gewijzigd: In Vs. 1391 ‘Was met ihesum / syn weerde moeder Maria’ (Het vers eist hier een ongewonen klemtoon op de laatste a.) worden de twee laatste woorden: ‘Vaeder voor waer’ en in vs. 1394 ‘Mariam ick voor de gratie sla’ is het eerste vervangen door ‘godt Vader’. Maar het begin der str. ‘Dees minlijcke schoon vrouwe onghemeten’ bleef onveranderd! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. - Gent 1576De // Huere van der doodt (italiek) // by Jan vanden Dale (Vlaams) // Kwatrijn // bloem // Geen hsnn. tekst Vlaams, 2 str. de blz. Kwatrijn op titelbl. Proloog als IV met enkele wijzigingen:
Tot besluit van het boekje twee refereinen:
a) ‘Therte beswaert my ic en can my verblien
Mynen moet faelgiert ic en weet wat maken
Als ic overdincke des doots bestrien
Wiens note wij allen noch moeten craken...’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 strn. van 22 vzn, op den stok:
b) ‘Wat baet des loofs lustich bloyen ter weerelt
Wat baet het stralen der fonteynen tent (jent?)
Wat baet het opsien der vrouwen bepeerelt
Wat baet het jonge herte vol liefden gheprent
Wat baet tblyncken der sterren ant firmament
Alst gheen onsterflicheyt en can ghegheven,
Wat baet gout silver of dierbaer present
Als tsterven tende is van tytlyck leven...’
3 str van 15 en 1 van 11 vzn, opden stok: ‘Naect ben ic van myne moeder gheboren
En als ick vander doot sal ontstelt zyn /
Sal ick weder naect ter eerden toebehoren
Dus gronden / wilt sonden / met deuchden versmoren
Bereet v / becleet v / eermen v confuys noemt
Peynst om de doot eer datse v thuys / comt.’
Kerkelijke goedkeuring van 1550 als IV. 108 strn. van 14 + slotstr. van 17 verzen met vierregelig naamvers. Str. 87 ontbreekt. Brussel K.B. II 28601. Toen ik het boekje in 1941 heb ingekeken waren de bll. a3 en a4 verwisseld met a7 en a8, zodat op str. 4, de strn 21-28 volgden, dan weer 13-20 en 5-12 (zie D. blzz. 77, 81 en 85). Sign. a6 luidt verkeerd Bij. Sierlijk klein boekje (112 bij 85 mm). Op sommige plaatsen vertoont de tekst afwijkingen van I, II en IV, die voor het grootste deel bij D. vermeld worden. De volgende zijn er aan toe te voegen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde uitgeefster had reeds in 1573 een ander welbekend volks- en schoolboek ‘Den Wtersten Wille van Lowijs Porquin’ in het eigenste ongebruikelijke formaat laten verschijnen. Ook daar was een Refereyn aan toegevoegd, met den stok: ‘Des Vleeschs lust te volghen doet onredelick leven’. (Le Bibliophile Belge, VII, blzz. 337 en vlgg.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. - Antwerpen 1584 of vroegerVan deze uitgave is geen enkel expl. bekend. Om de volgende redenen neem ik echter aan dat ze bestaan heeft: In de Franse vertaling XXI (1594) is de Kerkelijke goedkeuring opgenomen van een uitgave uit 1584. Deze vertaling, waar ook de oorspronkelijke str. 87 aan ontbreekt, brengt als str. 109 een gebed: ‘O Jesus Christ vueillez moy sans tarder...’
Dit is de vertaling van de ‘aanvullende’ str. 109. ‘O Heere Jesu / wilt door u gratie soet...’
die wij voor het eerst aantreffen in IX (1601) - (Over VII (omst. 1590) en VIII (1592) ontbreken nadere gegevens). Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat deze verzen een oorspronkelijke bijdrage zouden zijn van den vertaler, immers, dan zouden ze in 1601 weer uit het Frans in het Nederlands zijn overgebracht. Er is trouwens geen verband aan te tonen tussen de Franse uitgave XXI (1594) en den eerstvolgenden Nederlandsen tekst IX (1601), wat reeds blijkt uit de bewoordingen van het kwatrijn op den titel. In dezen laatsten druk heeft de censor het ‘visioen’ geschrapt, terwijl in de andere een ‘Vision vraye’, ‘de grand effort’ nog wel, vermeld wordt. Het ‘Goedt vermaen’ duikt ook voor 't eerst in het Nederlands op in VII (1590), men vindt er de vertaling van in XXI (1594) er is geen reden te veronderstellen, dat deze niet reeds deel uitmaakte van XX (1584). Dat de latere Antw. drukken dit uit Noordnederlandse zouden hebben overgenomen, is niet waarschijnlijk. Derhalve moet de Franse vertaling XX (1584) naar een Nederlandsen tekst mét het gebed (str. 109) en het ‘Goed vermaen’ gemaakt zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. - Amsterdam (omstr. 1590)De ūre vander // Doot / by Jan vanden Dale. // Kwatrijn // hsn. Hsn op het titelblad. naar die van IV (1574). Volgens B.B. is dit een herdruk van IV (1574) met slechts enkele wijzigingen in de schrijfwijze. Daaruit volgt: Kwatrijn op titelbl. aanwezig. Proloog aanwezig. B. Belg. vermeldt dat hier voor het eerst op de slotstr. onder den titel ‘Een goedt vermaen’ vier strn. volgen van elk 13 vzn. met de opschriften: ‘De Doot, het Oordeel, De Helle, Het eeuwich Leven’. Voortaan zijn deze vier strn. in de meeste uitgaven opgenomen. Kerkelijke Goedkeuring van P. de Lens (1550). 108 strn van 14 en één slotstr. van 21 vzn (17 + naamvers). Het enige expl. van deze voor zover bekend eerste Noord-Nederlandse uitgave, berustte in de U.B. te Leuven en is daar hoogstwaarschijnlijk evenals het enige expl. van III (1550) bij den brand der boekerij in Aug. 1914, verloren gegaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. - Antwerpen (omstr. 1592)Vermeld in Bibl. Belgica D. 10. Veiling Roelofs nr. 915, maar zonder nadere bijzonderheden. Waarschijnlijk is de Kerk. Goedkeuring van IX overgenomen uit deze uitgave, zij luidt: ‘In dit boecxken van die ure des doots, en is niet begrepen / dat teghen die heylighe Catholijcke Roomsche Kercke Relegie ofte Coninclijcke Maiesteijt is, ende begrypt veel schoone sententien ende vermaninghen, seer bequaem om ghedruckt ende van yeghelijck ghelesen te worden. Tot Antwerpen, int Jaer 1592, den 11 Maert. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. - Antwerpen 1601De Ure vād' // doot by Jan vanden Dale // Kwatrijn // Hsn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste drie woorden van titel in hsn. (verg. eerste regel van II) tekst vlaams. Hsn. op titelblad als IV (1574), op voorlaatste bl. r Lijkbaar met doodskist en schedel. Het eerste vers van het kwatrijn luidt, afwijkend van de gewone lezing: ‘Ghecomponeert / deur edel sinnen crachtich’. Het is niet onwaarschijnlijk dat de censor het ‘visioen waerachtich’ maar liever heeft geschrapt. Geen proloog noch ‘goet vermaen’. Kerkelijke goedkeuring uit 1592 (zie VIII). 109 strn. van 14 en een slotstr. van 17 vzn. met naamvers onder het opschrift ‘Conclusie’. De str. 87 van I ontbreekt, maar na de str. 108 volgt het gebed waarvan XXI de vertaling brengt: ‘O heere Jesu / wilt door u gratie soet
Met u heylich lichaam end' dierbaer bloet
In de ure des doots my toch versaden
O Heylighe Maria sterckt ook mijn ghemoet:
End'ghy Enghelen Gods my bystant doet
Alle Gods heylighen / comt my oock te staden.
Ick bidde alle menschen datse my ontladen
Van allen tghene ick hun oyt heb misdaen.
Die duyvel fel wil my tot wanhoop raden
Troost my o Heer met u woort der ghenaden
In u handen wilt mynen gheest ontfaen
Myn lichaem sal worden ter aerden ghedaen
Met waslichten en lofsanck als de vromen.
Eens aerde ick was / en sal tot aerde weercomen’.
Enig bekend exemplaar. Brussel K.B. II 25952 aangekocht op de veiling Serrure 1872, voor fr. 160. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. - Antwerpen 1613Het bestaan van deze uitgave is enkel af te leiden uit de Approbatie van XI en uit de ‘Incarnatie’, waarmede schoolmeester Nittard Bral zijn bewerking voor schoolgebruik heeft besloten: ‘Is GoDt hIer Met ons WIe Can teghen ons’ (1613).
Er is geen enkel exemplaar van overgebleven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. - Antwerpen 1625De ure vander Doot / Ghe // componeert by Ian van den Daele (sic), ver // meerdert en op verscheyden plaetsen // verbetert (!!) Door // Nittard Bral School-meester // Antwerpen. // Kwatrijn // Hsn. // Hsn. op titelbl., slechte nabootsing van IV (1574). Kwatrijn gewijzigd: (het rijmen op Dale is vervallen) ‘Rhetorijckelijck ghestelt door een visioen /
Voor alle menschen een leeringhe pure /
Dat elck t' quaet schouwende wel soude doen /
En demcken altijt op sijn leste ure’.
Kerkelijke goedkeuring: ‘De vre des dodts (sic) verbetert ende vermeerdert door M. Nitard Bral, mach profytelyck van een jeghelyk ghelesen worden: ende gheleert worden inde scholen. Datum den 31 Meert Anno 1613. Max van Eynatten’. Op den rug van het titelbl. een sonnet van Bral ‘Tot de Jonckheyd’ en twee retrograden. 109 strn van 14 verzen (de bekende 108 (dus zonder I, 87, de slotstr. tot 14 vzn. beknot) ten slotte nog een str. van 14 vzn., naamvers op Nittard Bral en de hogergenoemde incarnatie. Over Nittard Bral is niets naders bekend. De tekst van sommige strn. vooral in het begin, is wel erg ‘bewerkt’ maar niet verbeterd! Enig bekend expl. vroeger verz. P. Kockx, thans Museum Plantin, cote R 47.32. Zie Dr A. Vander Linden, o.c. In de Ordinantien van Bisschop Malderus, 16 April 1621, neemt de Libr. Censor van Eynatten de Ure vander Doot op in de 3e rubriek: Dese sijnde van nieuws gecorrigeerd ende gheapprobeert, worden in de scholen toeghelaten, maer de oude onghecorrigeerde niet’. Hier wordt natuurlijk de bewerking van Bral bedoeld, die wellicht tussen 1613 en 1621 nog een paar keer herdrukt is. ‘D'ure des doodts. Initio depinguuntur musae apparantes valde inhoneste’ (In het begin worden de muzen op zeer schandelijke wijze afgeschilderd) zo luidt de wel zeer preutse beoordeling. (De Vlaamsche Volksboeken, Brussel 1944, blz. 202). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII - Utrecht 1632De ūre vander // Doot. // By Jan vanden Dale. // Kwatrijn // Hsn. Tekst ‘schrift’ Hsn. op titelblad naar IV 1574 Volgens Bibl. Belg. (D207) herdruk van VII (omstr. 1590) Kwatrijn op titelblad Proloog en Goed vermaan aanwezig. Kerk. Goedkeuring 1550 108 str. van 14, slotstr. van 17 + naamvers. Enig bekend expl. U.B. Gent. Bij de Noordnederlandse uitgaven vermeldt Bibl. Belg. herhaaldelijk, dat de tekst uit (VII) Amsterdam 1590, de eerste Noordned. druk, is overgenomen. Dit is niet meer na te gaan, maar wanneer deze uitg. inderdaad den tekst van IV (1574) volgt, zoals B. Belg. beweert, dan is de eerste verklaring onjuist. Alle thans nog bestaande Noordned. uitgaven, te beginnen met de hier behandelde, vertonen tegenover de Zuidned. drukken bepaalde afwijkingen, waardoor de tekst zo goed mogelijk van ‘roomse’ woorden en uitdrukkingen gezuiverd wordt. Daar deze zuivering niet geheel stelselmatig wordt doorgezet zijn er af en toe eigenaardige tegenstellingen in den tekst ontstaan. Men weet, dat de drukker van de onderhavige uitgave, Herman van Borculo, zich in 1608 bezondigd heeft aan een herdruk van ‘Mariken van Nieumeghen’ waarbij de naam van Maria, zo goed en kwaad het ging, uit het stuk is verwijderd. (K.B. 's-Gravenhage). Het zou dus kunnen, dat hij ook de ‘ontroomsing’ van de Wre op zijn geweten heeft? Door het verlies van het enig expl., der Amsterdamse uitgave van omstreeks 1590 (VII) is dit niet meer na te gaan. Vzn. 521/2 ‘So quam een de schoonste vrouwe playsant
So nerstich met eenen schoonen kinde’
worden: ‘Soo quam een de schoonste jongeling playsant
Seer neerstigh, die ick niet en kende’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook in vs. 538 is de ‘vrouwe’ in een ‘Jongeling’ veranderd, maar, o logica!, vs. 547: ‘Dit kindeken / van deser soeter ioncfrouwen’
bleef ongewijzigd, wellicht wegens het rijm? Vzn. 885/6: ‘In cloosters gehoorsaem / en abstinentie
Oft oock daer buyten...’
worden: ‘In Godts gehoorsaemheyt en abstinentie
Gheleeft hebt...’
De ‘Heyligher eerden’ uit vs. 1270 wordt ‘eygender eerden’ en de ‘Prelaten’ uit vs. 1291 worden ‘Potentaten’, elders ‘Staten’. In vs. 1386 is de ‘vrouwe’ gehandhaafd en ook vs. 1391 bleef onveranderd: ‘Was met ihesum / sijn weerde moeder maria’,
maar in vs. 1394: ‘Mariam / ick voer de gracie sla’
wordt ‘Mariam’ vervangen door ‘Jesum’. De vzn. 1428/9 ‘O prelaten der kercken / religiosen
Alle gheestelijcke van god ghecosen’
worden ‘O Gij leeraers der Kercken, religieusen (sic!)
En alle Predickers hier van Godt uytgelesen’.
Eindelijk worden in vs. 1461 de ‘Prelaten’ weer tot ‘Staten’ verwereldlijkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. - Gouda 1636De Vre Vander // Doot // by Jan Vanden Dale // (Kwatrijn) // Hsn // Hsn. op titelbl. ruwe nabootsing van IV (1574) (Zie blz. 104) Kwatrijn op Titelbl. Proloog en Goet Vermaen aanwezig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerk. Goedkeuring 1550 108 str. van 14 en slotstr. van 17 vzr. + naamvers Fraaie druk, drie strn. op iedere blz. Eenig expl. Stads-Librije, Gouda. 1390b. Zie: A.M. Ledeboer, Boekdrukkers in N. Nederland, blz. 154; Dr A. Vander Linden, o.c. Bibl. Belg. D. 10; Dr P.J.T. Endenbutg, Een Goudsch boekdrukkersgeslacht in Bijdragen v.d. Oudheidkundigen kring ‘Die Goude’, 2e verzameling z.j. (1940?), blz. 106, 118, Het Boek, XXVI, blz. 79. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV. - Antwerpen 1643Bij Hieronymus Verdussen. Dit is de laatstbekende Zuidnederlandse uitgave, de onmiddellijk hieraan voorafgaande drukken zijn de bewerkingen van Nittard Bral (X 1613, XI 1625) en de ongewijzigde IX (1601). Er zijn er natuurlijk wel enkele tussen uit verdwenen, want in de ‘Taxatie ofte Priisen van de Ghemeyne Schoolboeken’ van 10 Febr. 1642 (V. de la Montagne in Tsch. voor Boek- en Bibliotheekwezen, V, blz. 10) wordt onder ‘Schoolboecken, Historien ende ander ghemeyn goedt in quarto’ vermeld: ‘Vre vander doodt, print en schrift 5 bladers (dus 20 bll) twee stuyvers en half’. (XI 1625 is schrift, IX 1601, print, maar het aantal bll., 1601, 24 en 1625, 22 komt niet uit. De Taxatie bedoelt dus andere uitgaven, dan de ons bekende. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. - Delft 1652De Ure van der Doot // By Jan vanden Dale. // (Kwatrijn) // Hsn. // Hsn. op titelbl. ruwe nabootsing van IV (1574), met gebarsten randen, dus reeds vroeger gebruikt. (Afb. 6). Kwatrijn op titelbl. Proloog ‘Totten Leser’ op den rug van het titelbl. ‘Een goet vermaen’. Kerk. Goedkeuring: 1550. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
108 strn. van 14 en slotstr. van 17 vzn. + naamvers. Aardige druk, drie strn. op ieder blz. Enig expl. K.B. 's-Gravenhage, 767 C 54. Bibl. Belgica D8. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI. - Amsterdam 1685De Ure // Van der // Doot // By Jan van den Dale, // (Kwatrijn) // Hsn. // Hsn. op titelbl. ruw blokje, de dood en de houthakker. Herdruk van XV. Enig expl. Leiden, Mij. v. Ned. Letterkunde. (uit Cat. Calisch 1871 nr. 577) Bibl. Belg. D10. Van de Wed. Havelaers zijn mij geen volksboeken noch liedboekjes bekend. Jacobus Bouman gaf o.a. in 1682 het ‘oudt Haerlems Liedt-Boeck’ uit, verder talrijke liedboekjes, volksboeken en toneelstukken. o.a. Clement Marot, in 1700. Dat uitgevers als de Boumans en de De Groots (zie XVII) de Ure van der Dood in hun fonds van blauwboekjes, liedboeken, volks- en schoolboeken hebben opgenomen bewijst dat, ruim twee eeuwen na zijn ontstaan, dit werk in Noord-Nederland nog tot de veel gelezen boeken behoorde. Men kan dan ook veilig aannemen, dat vele van hun herdrukken geheel verloren zijn gegaan. Beide uitgevers-geslachten vindt men, met hun uitgaven, herhaaldelijk vermeld in Dr D.F. Scheurleer, Ned. Liedboeken, 's-Gravenhage 1912/23 en Emma Dronkers, Catalogus... Verzameling Waller, 's-Gravenhage 1936. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. - Amsterdam 1710De Ure // enz. als XVI. Titel romeins, tekst cursief. Hsn. op titelbl (Zie verder). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwatrijn, enz. als XV en XVI. Enig expl. Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Bibl. Belg. D9. Nog in 1726 gaf de Wed. van Gysbert de Groot ‘Den uitersten Wil van Lowijs Porquin’ uit, den laatsten druk van dit volks- en schoolboek, die tot ons is gekomen. Toevallig volgt ze hiermede het voorbeeld van de Wed. van Gheeraert van Salenson, die ongeveer 150 jaar vroeger ook naast de Wre, den Wtersten Wille in het licht had gegeven. (Zie onder V, blz. 87). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. - Amsterdam 1714Behalve dat de hsn op het titelbl. door een bloemenkrul vervangen werd, is deze uitgave geheel gelijk aan XVII. Enig expl. Verzameling van den schrijver. Het boekje is een goedkoop volks- of schoolkwartijntje op gemeen grauwachtig papier gedrukt en in een stukje perkament gekaft. De tekst is uit klein cursief gezet. Ieder str. begint met een romeinse hoofdletter die twee regels beslaat, de tweede letter van het eerste vers is telkens een hoofdletter cursief. De eerste strofe begint met een versierde V, die 4 regels hoog is. De bladspiegel is goed verdeeld en maakt met zijn drie strn een rustigen indruk. Typografisch is het boekje dus, afgezien van het papier, niet onverzorgd. Maar wat te zeggen van den tekst! Een oppervlakkige vergelijking met den druk van 1516 levert het overigens niet verrassende bewijs van de ongelooflijke slordigheid, waarmede dergelijke boekjes maar steeds weer werden herdrukt. Vele van deze afwijkingen lopen reeds honderd jaar en langer mee. Hier mogen echter enige der zonderlingste verminkingen volgen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen stroof is er vrij van en men vraagt zich werkelijk af, welken zin de lezers uit de XVIIe en XVIIIe eeuw uit deze verhaspelde verzen konden puren. Natuurlijk bleef de algemene strekking van het gedicht onverminderd bevattelijk en de aangrijpende klachten van den jammerenden dichter over den verloren tijd, de schielijke dreiging van de ongewisse dood en de ijdelheid van al het aardse werden wellicht nog wranger aangevoeld door de geheimzinnige verborgenheden, die men achter de onverstaanbare woorden vermoedde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX. - Dordrecht (begin XVIIIe eeuw)De ure // van de // doot. // By Jan van den Dale, // (Kwatrijn) // hsn. Te Dordrecht, // Gedrukt by Joannes van Braam, Boekverkooper Ordinars (sic) // Stads Drukker, wonende by de Beurs, in Mecenas (zonder jaartal. J. v. Braam was van 1698 tot 1796 werkzaam). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4to. 20 bll. ongen. A2-B7 als XVII. Hsn. op titelbl. een school. Kwatrijn enz. als XV. Het enig bekend expl. werd in de Veiling Serrure, 1872, onder nr 609 verkocht voor fr. 75. Dr. A. Vander Linden, o.c. heeft er vóór de veiling, de beschrijving van gemaakt. De huidige bewaarplaats is mij onbekend. Bibl. Belg. Dio. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VertalingenXX. - Antwerpen 1584Van deze uitgave is geen enkel expl. tot ons gekomen. De Bibl. Belg. neemt m.i. terecht aan, dat ze bestaan heeft, op grond van de Kerkelijke Goedkeuring van XXI (1594): ‘Hi Rythmi, et si (sic) suis aliquando non constant pedibus, attamen sensus sanctitasque eorum tantus est, ut compenset defectum ideoque utilissimi sunt ut excudantur. 16 Maij 1584. D. Justus Blanckwalt Canon. B. Mar. Cens. libr.’ De vertaling van deze niet onvermakelijke approbatie luidt: ‘Al staan deze verzen soms niet vast op hun voeten, toch is hun betekenis en hun vroomheid zo groot, dat daardoor dit gebrek wordt opgeheven; het is dus van het grootste nut dat ze worden uitgegeven’. Het is te hopen, dat de vertaler, die het gedicht, beslist niet onverdienstelijk, in Franse verzen heeft overgebracht minder goed thuis was in het latijn, zodat hij de schampere aanmerking van den Censor niet heeft begrepen. Of was deze Goedkeuring wellicht voor de Antwp. uitgave VI, blz. 87, bedoeld? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI. - Antwerpen 1594Traité de // L'Heure de la // Mort compose // par Jean vanden Dale. // A Anvers Chez Guislain Jansens / Rue dite Camerstrate / au Coq veillant 1594. Hsn. op titelbl. naar die van IV (1574). Zie XV (1652), afb. 6. Daar onder: ‘Qui tres-bien pense à la dure mort
Jamais a aucun ne fera tort’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwatrijn op titelbl.: ‘Qu'est une vision vraye de grand effort /
Gentement mis en l'art de Rethorique /
Vous servant de miroir / à fin que d'un accord /
D'une tant triste heure puissions estre records.
Proloog: ‘VN monstre horrible cruel et effroyable
A veoir, plus fier que nul des animaux...’
Goet vermaen aanwezig als: ‘Une bonne admonition’. Kerkelijke Goedkeuring, zie XX. 110 strn. van 14 vzn. De slotstr. is dus ingekort. na 108 is de vertaling ingelast van het gebed: ‘O Jesus Christ vueillez moy sans tander (sic)...’
Slotstr.: ‘O Souverain, puisqu'ay fait à ta gloire....’
Uit ‘La Mort’: ‘Mirez vous, mirez vous vaisseaux fragiles
Domptez ton (sic) coeur encor quil est volage...’
Ten slotte volgt nog een kwatrijn: ‘Au lecteur’ ‘Tasché nauons cest oeuvre façonner
d'un stile doux, à fin quil puisse plaire
Car aussi bien n'entendons le donner
Qu'à ceux qui n'ont soucy que de bien faire.
F.I.N.I.S.
Enig bekend expl. K.B. Brussel Nr. II 25953 gekocht in de veiling Serrure (1872) voor fr. 150. Hier volgt, als proef, de vertaling der eerste strofe: ‘Ainsy qu'un jour jestoy en mon estude
Contemplatif, sans grand solicitude:
Frappé subit fus d'un songe effroyable
Qui come esclair impetueusement
Passant, mes sens troubla en un moment
Me fut ce coup dur et espouvantable /
Que convenir chose plus merveilleuse
Ne peut humain, que celle tant doutable
Qui me surprint en ma retraite aymable
Et tout ainsi que gelée dangereuse
Matte et fletrit la fleur délicieuse:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ainsi vertu m'abandonna memoire /
Joye mondaine est une courte gloire.’
Zie ook D. 56/57 met voorbeelden van de gelukkige wijze waarop doorgaans de stok vertaald is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. De verluchting der verschillende uitgavenI. Brussel (omstr. 1516)A. - Houtsneden voor de WRE vervaardigd.1. De dichter in zijn ‘studoor’ (88 × 93 mm).a2v vóór str. 1 en f1r vóór str. 94 (D. pl. VII, Nat. XIII, 30). De dichter zit aan zijn eenvoudigen lessenaar, het hoofd op de linker hand geleund. ‘Noch slapende noch wacker maer op mijn hant
Ontswijmelt, tusschen droom en goet verstant’. Str. 3 v. 1/2.
De hsn., tamelijk grof uitgevoerd, geeft een aardig kijkje in het ‘studoor’. Volgens den tekst moest de dichter er wel iets jonger uitzien. De voorstelling past niet geheel bij str. 94, waar de dichter na het vervaarlijk visioen ‘ghevallen ter eerden’ lag. Pas in str. 95 v. 7/8 lezen we: ‘Ick rechte mi swaerlick op en sadt
En leyde, weer vol van swaren vernoeye
Mijn hoot op mijn hant...’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De dichter in het ‘prieel wonderlijck’ (90 × 94).air onder het opschrift en a3v vóór str. 5 (D pl. VI, NAT. XII, 27). De bedoeling van den tekenaar is hier blijkbaar wel zeer onvolkomen weergegeven, zie b.v. gezichten, handen en voeten. De voorstelling sluit niet geheel aan bij den tekst. Is de toestand volgens strn. 3-5 bedoeld, dan zijn wel de ‘voghelkens’ en de ‘wilde beestkens’ maar niet de ‘elen ionghen’ afgebeeld, volgens str. 11 zou één der vijf vrouwen ontbreken. De jongeling in den ‘scoot... van een het ientste wesen minnoot’ en het groepje van drie vrouwen, waarvan de middelste een snaartuig tokkelt, vertonen een opvallende gelijkenis met het hiernaast afgebeelde fragment van een Brussels wandtapijt uit het eind der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
xve eeuw (afb. 3). Vermoedelijk is het naar een ontwerp van Bernard van Orley vervaardigd. Het stelt de geschiedenis voor van David en Bethsabea (Conde V. de Valencia de Don Juan, Tapices de la Corona de España. Madrid 1903, Lam. 9) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De dood mikt op het hart van den dichter (89 × 90).a6v vóór str. 15 (D pl. XII (waar ten onrechte evenals op blz. 54 vermeld wordt, dat de hsn. tussen Strn. 13 en 14 staat) Nat. XIII, 29). Hsn. enigszins anders van techniek dan 1, maar ook tamelijk ruw gesneden. Zie de vluchtende vrouwen, de bomen, 's dichters rechtervoet, het verschiet en de wolken. Deze voorstelling past niet bij str. 15, die de verschijning van het monster beschrijft, maar wel bij str. 37: ‘En track sinen schicht wreet siende vervaerlijck
... In onmacht vallende so mi docht claerlijck.
Dese vrouwen... lieten mi daer alleene’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ‘De Wre vander doot’ is geslagen (93 × 93).c2v vóór str. 38 en d4r vóór str. 66 (D pl. IX, Nat. XIII, 31). Ook deze hsn. vertoont erge onvolkomenheden; de dichter, wiens hele figuur slecht is getekend, mist den rechterarm, Maria's linkerhand en haar rechterschouder zijn zeer onbeholpen weergegeven. Eigenlijk is dit de voorstelling van str. 93: ‘... hief tkindeken thandeken en sloech
De wre en dit dier sach so vervaerlijck
En track sinen boghe...’
Na hun smadelijke vlucht (str. 38) zijn de vijf vrouwen wel weer schoorvoetend genaderd (str. 48), maar pas in str. 90 staan ze bij den jammerenden dichter: ‘De vrouwen, die mi eerst so eenpaerlijck
Toefden, en na begaven swaerlijck
Quamen vast bi, so dat se mi mochten horen’.
De hsn. is echter toch ook bij str. 66 niet geheel misplaatst: ‘... siende docht mi, dat altyd, track
Tdier sinen schicht, en dat (t)kindeken hief
Thandeken om slaen...’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebaar van Maria, die terecht zonder stralenkrans om het hoofd is voorgesteld - de dichter herkent haar immers slechts naderhand, bij het overdenken van zijn droom - kan aanleiding hebben gegeven tot het plaatsen van deze hsn. vóór str. 38: ‘En weerhielt den schicht snel met der hant’.
Het is alleszins merkwaardig, dat geen dezer vier hsnn., zij het van de oorspronkelijke blokken afgedrukt, zij het nagebootst, in één van de toch talrijke verdere uitgaven van de Wre voorkomt. Deze druk van omstr. 1516 staat, ook wat den tekst betreft, geheel alleen, reeds de eerstvolgende bekende uitgave, die van 1543, brengt talrijke afwijkingen, die veelal verbeteringen, maar ook vaak verslechtingen zijn. In andere uitgaven van Thomas van der Noot of van drukkers als Jan van Doesborch en Willem Vorsterman, die later blokken uit zijn werkwinkel hebben overgenomen, werden ze nog niet aangetroffen. De toestand van de blokken zegt niet veel ten aanzien van de vraag of deze druk wel de eerste is. Hsn. 1 vertoont links onder, en hsn. 4 rechts onder, een breuk in den rand en ook de benedenrand van hsn. 2 is niet gaaf. Of men hieruit mag besluiten, dat de blokken reeds eerder waren gebruikt en dat dit niet de eerste uitgave is? Ik zou de vraag niet bevestigend durven beantwoorden, zolang slechts dit éne exemplaar van de afdrukken bekend is, al wijst ook de onverzorgde tekst, met veel zetfouten en twee vergeten verzen, m.i. in die richting. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - Houtsneden uit andere drukwerken overgenomen.5. Het wapen van Aartshertog Karel (85 × 104)a1v (Nat. VII, 11 met omlijsting, uit het ‘Boec der inghelen’ 1517, niet zoals D blz. 54 zegt, uit ‘Die Waerachtige Const der geometrien’, 1513). Dit wapen, waarop Karel, als zoon van Filips de Schone († 1506), Castilië en Leon, naast Oostenrijk, Burgondië, Brabant en Vlaanderen voert, moet vóór 1516 gesneden zijn, want na den dood van zijn grootvader Ferdinand († 1516) werden Aragon en Navarra er aan toegevoegd. In het belangwekkend artikel van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mej. M.E. Kronenberg over deze eerste (?) uitgave, Het Boek, XIV (1925), blz. 132, dient dus ‘keizerlijk’ door ‘aartshertogelijk’ te worden vervangen. Karel werd pas in 1519 Keizer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Het drukkersmerk van Thomas van der Noot: De Zeeridder.f6v - D. pl. X is gemaakt naar den oorspronkelijken staat van het blok met in houtsnede de fiere leus: ‘Ic sals ghedincken’ (Nat. IX, 18 uit ‘Spiegel der Behoudenisse’ 1510). In Nat. III, 6, uit O. de la Marche, ‘Den Triumphe ende tpalleersel der Vrouwen’ 1514, zijn de gesneden letters weggebikt en door losse vervangen. Vermoedelijk heeft men het blok, tussen deze beide uitgaven in, voor een Frans drukwerk geschikt willen maken, waarbij de leus ook in de vreemde taal moest worden gesteld. In plaats van een nieuw merk te snijden, heeft men het oude, op weinig kunstvaardige wijze, voor meertalig gebruik ingericht. In ‘De Wre’ heeft men vergeten de leus in de spreukband te zetten, tenzij door de intussen ontstane tweede breuk van den bovenrand, waar Mej. Kronenberg in bovengenoemd artikel terdege haar datering op grondvest, het vastklemmen der losse karakters onmogelijk was geworden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Leuven (1543)De dood overvalt den Dichter (72 × 75). Afb. 4. Op het titelblad. Afgebeeld in den Catalogus der Tentoonstelling: De Ned. Taal en Letterkunde in België. Kon, Bibl. Brussel 1936. pl. VI. De dood, niet als het monster uit het gedicht, maar als een geraamte voorgesteld, heeft den jongeling geveld en trapt op zijn linkerhand. Ze drukt hem een spies op het hart (de tekst spreekt van een schicht). Met de rechterhand tracht de jongeling haar arm te weerhouden, terwijl hij met het rechterbeen naar haar schenkels schopt. De ‘orologie’ is aan een dorren boom opgehangen. Op den voorgrond bloeit een bescheiden bloempje en de boom verderop prijkt met lover. De hsn. volgt dus den tekst niet op den voet, zij is zeer onbeholpen en, naar het mij voorkomt, niet bepaald nieuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Antwerpen (1550).Volgens Dr A. van der Linden, Jean van den Dale, in Le Bibliophile Belge, 1871: Hsn. op het titelblad voorstellende een gezin, bij een grafmonument geknield. Daar het enig bekende exemplaar van deze uitgave in 1914 bij de verwoesting der Universiteitsbibliotheek te Leuven verloren is gegaan, kan men niet meer vaststellen hoe deze hsn. er uit zag. Onwillekeurig denk ik hierbij aan een blokje dat herhaaldelijk voorkomt op de latere Antwerpse drukken van ‘Hondert schoone exempelen’, ‘Den Spiegel der Jonkheyd’ en ‘Den Wtersten Wille van Louys Porquin’: de familie Porquin, vader, moeder en elf kinderen in gebed geknield, in het verschiet enige grafnaalden. De oudste druk bevindt zich in de eerste uitgave van het laatstgenoemde volksboek en wel vóór de ‘Danckseggynghe van den Auteur’. Deze uitgave is echter pas in 1563 bij Ameet Tavenier te Antwerpen verschenen (Mus. Plantijn, Cat 1927, blz. 190 nr. 197). Is deze hsn. bij Porquin naar een ouder blokje gesneden? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Antwerpen (1574)Hsn. op het titelblad (85 × 106). Afb. 5. Het vervaarlijke monster zweeft ongevleugeld in de lucht, zet de speer (ook hier geen schicht!) op 's dichters rechterschouder. Jammerlijk schreiend is hij op de knieën gestort. Een statige vrouw weerhoudt het wapen. Op den arm houdt zij het kindje, dat de ‘orologie’ draagt en met het hamertje speelt. In de verte vluchten de vrouwen. Het landschap is kaal en woest. Op een rotsblok, waaruit een bron ontspringt, treurt een bladerloos struikje. Op den grond vóór den dichter twee stomme getuigen van het lustige begin in het ‘prieel’, een drinkschaal en een ‘musyckboecxken’ in dwarsformaat. Goed gesneden omzetting in renaissance-vormen van hsn. 4 der uitg. I, met dit verschil, dat hier de vrouwen vluchten en dat het kindje niet slaat maar speelt met het hamertje. Een illustratie dus van str. 38. De Bibl. Belg. (D5) die I niet kende, kon natuurlijk geen verband | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leggen tussen beide hsnn. Maar het blijkt, dat de boekbeschrijver, die uitg. IV behandeld heeft, geen kennis heeft genomen van den inhoud, anders zou hij deze hsn. nooit beschreven hebben als: ‘Fig. sur bois représentant un homme terrassé que la mort et le temps (?) vont percer d'un javelot’. De orologie heeft hij als het zinnebeeld van den Tijd opgevat. Deze hsn. wordt herhaaldelijk in de verdere uitgaven herdrukt en nagebootst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Gent (1576)Op titelblad: een bloemenkrul. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Amsterdam (omstr. 1590)Volgens Bibl. Belg. (D10) Hsn. op titelbl.: nabootsing van IV (1574). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Antwerpen (1601)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. Utrecht (1632)Hsn. op titelbl.: nabootsing van IV (1574). Onjuiste beschrijving bij B. Belg. als IV. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. Gouda (1636)Hsn. op titelbl., zeer ruwe nabootsing van IV (1574). Vgl. Bibl. Belg. D 10,: een stervende man op een rustbed (!?). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. Delft (1652)Hsn. op titelbl. andere ruwe, versleten nabootsing van IV (1574). vlg. Bibl. Belg. - hetzelfde blok als XXI (1594). Afb. 6. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI. Amsterdam (1685)Hsn. op titelbl. ruw blokje: De Dood en de Houthakker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. Amsterdam (1710)Hsn. op titelbl., grof blokje met voorstelling van het opgebaarde lijk van een aanzienlijk heer. (Frederik Hendrik?) Achter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het praalbed twee geestelijken met witte beffen, rechts een hellebardier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. Amsterdam (1714)Hsn. op titelbl., een bloemenkrul. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX. Dordrecht (begin XVIIIe eeuw)Hsn. op titelblad, een school. (volgens Dr A. van der Linden, o.c.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI. Antwerpen (1594) Franse vertaling.Hsn. op titelbl., nabootsing van uitg. IV (1574). Van de uitgn. VI, VIII, X, XIV en XX zijn geen exemplaren bekend. Samenvattend is dus alleen de uitg. I verlucht met 4 hsnn. die voor dat doel vervaardigd werden. Ze komen later nergens meer voor. Eén eigen hsn. en wel op het titelbl. hebben uitg. II (komt ook later niet meer voor) en uitg. IV, deze dient herhaaldelijk voor latere drukken en wordt ook nagebootst. Voor zover de overige drukken een hsn. op den titel hebben, worden gewoon reeds bestaande blokjes meestal zonder enig verband met den inhoud afgedrukt. De verluchting en de gehele uitvoering zakt af naar het peil der goedkope volks- en schoolboekjes ‘in-vieren’.
Ik hoop, dat de gedroomde moderne uitgave, in huidige spelling, met eenvoudige toelichtingen ook voor den gewonen lezer begrijpelijk gemaakt, door een onzer beste houtsnijders zal verlucht worden, die in hedendaagse vormen, het nog steeds levende gewrocht van Jan van den Dale ook tot het oog zal doen spreken in ontroerende verbeeldingen, het aangrijpende gedicht waardig. ‘So langhe loopet clouwen dattet comt ten inde!’
Oct. 1947. |
|