De Gulden Passer. Jaargang 25
(1947)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
De Auteur van de Antwerpse Ommeganck-Ordonantie anno 1566
| |
[pagina 298]
| |
De reden waarom ook wij enkele beschouwingen over dit boekje laten verschijnen is, dat wij op onze beurt een exemplaar er van ontdekt hebben in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, waar het sedert een twintigtal jaren berust, zonder dat het bestaan er van evenwel vermoed werdGa naar voetnoot(4). Het bevindt zich nl. in een rijke verzameling ordonantiën, plakkaten en pamfletten, die tot nu toe niet nader onderzocht kon worden. Wij achten het nochtans belangrijker, dat wij er in geslaagd zijn nagenoeg met zekerheid vast te stellen, wie de auteur van dit drukwerk is. Kan. Prims kon zich over deze zijde van het probleem niet uitspreken. Wel oppert hij de veronderstelling, dat plebaan Sebastiaan Baert er niet vreemd aan geweest is, maar voorzichtigheidshalve durfde hij hem dit auteurschap toch niet positief toeschrijvenGa naar voetnoot(5). Wij willen de mogelijkheid niet uitsluiten, dat deze plebaan mede verantwoordelijk is voor het uitdenken der ideeën en hun samenstelling, maar wij zijn er van overtuigd, dat de tekst en de ideeën - deze laatste althans gedeeltelijk - aan Willem van Haecht toegeschreven moeten worden. Deze rederijker was facteur van de Violieren en leefde in de tweede helft van de xvie eeuw. Hij schijnt omstreeks 1530 geboren te zijn, trad in 1552 toe tot de eerste rederijkerskamer van Antwerpen, De Violier, en werd in 1558 factor van dit gezelschap. Alhoewel hij aanvankelijk niet zonder meer tot de hervormingsgezinde auteurs gerekend mag worden, evolueerde hij later toch steeds meer in reformatorische richting. Hij bleef dan ook niet | |
[pagina 299]
| |
gespaard voor de beroerten van zijn tijd: tot tweemaal toe ging hij in ballingschap, een eerste maal voor Alva en een tweede keer voor Farnese. Van deze laatste vlucht is Van Haecht niet teruggekeerd. Waar hij zijn heil gaan zoeken is, kan niet met zekerheid gezegd worden, maar er zijn wel tekens die er op wijzen, dat hij naar Noord-Nederland gevlucht zou zijn. Het jaar van zijn dood is ons evenmin bekend. Waarschijnlijk moet dit geplaatst worden tussen 1583Ga naar voetnoot(6) en 1612Ga naar voetnoot(7). Deze Antwerpse factor heeft een niet onbelangrijk oeuvre nagelaten. Hij was de organisator van het beroemde landjuweel van 1561, waarvoor hij verscheidene geenszins onverdienstelijke spelen geschreven heeft. Zij werden in 1562 samen met de andere dichtwerken van het landjuweel door Willem Silvius gedrukt, welke uitgave trouwens door Van Haecht zélf verzorgd werd en van een inleiding voorzien, die als document voor de geschiedenis van onze letterkunde nog steeds onze aandacht waard isGa naar voetnoot(8). De drie Apostelspelen op hoofdstukken uit de Acta Apostolorum zijn evenwel iets belangrijker. Zij werden opgevoerd in 1563 en 1564, en bleven ons alleen in handschrift bewaardGa naar voetnoot(9). Alhoewel de meerderheid dezer taferelen onze klassiek georiënteerde smaak nauwelijks kan bekoren, verdienen deze spelen nog steeds onze belangstelling als tijdsdocument, als schakel in onze literaire ontwikkeling, en als inlichtingsbron voor het inzicht in de levenshouding van de auteur. Ten slotte vermelden wij nog Van Haecht's psalmenvertaling, die in 1579 voor het eerst het licht zag, en die sedertdien lange tijd gebruikt werd als het quasi officiële gezangboek der luthersen, | |
[pagina 300]
| |
totdat zij in 1688 verdrongen werd door de vertaling van Jan van DuisburgGa naar voetnoot(10). Voor het doel dat wij met deze bijdrage nastreven zijn de Apostelspelen - vooral het derde - het belangrijkst, daar wij juist aan deze bron onze argumenten ontlenen om te bewijzen, dat de Ordonantie van de ommeganck anno 1566 van Willem van Haecht is en van niemand anders. Dit geldt in de eerste plaats voor de proloog van het derde spel, waarin de auteur zijn gehele kijk op de xvie eeuw trachtte samen te vatten. Deze proloog, die beschouwd mag worden als conclusie en hoogtepunt van het gehele Apostelen-oeuvre, werd kennelijk met veel zorg en zin voor symboliek samengesteld. Hij bestaat uit een levendige en interessante discussie tussen Geestelycken Staet en Weirlycken (wereldlijke) Staet enerzijds, en Tyt Present anderzijds. Tegen het einde komt Godts Ordonantie in hoogst eigen persoon de beweringen van Tyt Present bevestigen. Juist deze proloog is de sleutel voor wie het auteursprobleem van de Ordonantie van de Antwerpse ommeganck oplossen wil, aangezien deze Ordonantie beschouwd mag worden als een meer beknopte bewerking van de proloog. Het lijdt immers geen twijfel, dat de proloog de Ordonantie beïnvloed heeft en niet omgekeerd, daar het bedoelde Apostelspel op 4 November 1564 opgevoerd werdGa naar voetnoot(11), terwijl de Ordonantie geschreven werd voor de ommeganck, die op Zondag 18 Augustus 1566 doorging. Reeds dadelijk valt het op, dat beide documenten van hetzelfde grondinzicht getuigen. In hoofdzaak komt de inhoud van de proloog immers neer op het volgende: verblind door de stoffelijke goederen heeft de mensheid de wereld omgetoverd in een hel van tweedracht en ellende. Liefde en zachtmoedigheid - grondvesten der voorspoedige samenleving, - hebben plaats moeten maken voor hardvochtigheid. De wantoestand, waar deze levenshouding haast fataal op uitlopen moest, tracht men nu te keren, door alles wat maar enigszins verdacht is onverbiddelijk uit te roeien. Welnu, dit is | |
[pagina 301]
| |
totaal verkeerd. Indien men naar een betere toekomst wil streven, moet iedereen zich beteren, en de hooggeplaatsten moeten het voorbeeld geven. Zachtmoedig moet men het kwaad wegwerken, er wel voor zorgend, dat het goede niet met het kwade vernietigd worde. Als men tweedracht en geweld vervangen kan door eendracht en rede, zal de mensheid met Gods hulp een betere toekomst te gemoet gaan. Deze hoofdlijnen stemmen grotendeels overeen met wat de ommeganck van 1566 ons te zien geeft. Het lied, dat aan het einde van de Ordonantie afgedrukt staat, geeft een goede recapitulatie van al de moraliseringen, die door de voorafgaande groepen uitgebeeld wordenGa naar voetnoot(12): tweedracht heeft de huidige wantoestand in het leven geroepen, en de welvaart teloor doen gaan. Toch zal, alle rijkdom en geweld ten spijt, dàt beklijven, wat van God komt. Gods Ordonantie heeft immers alles in haar macht; voegt u naar haar. God zal ons niet aan ons lot overlaten. Blijft in Liefden reyn,
Schouwt Wraecke vieleyn,
Sticht elcken ghemeyn
Soo compt Vrede in alle Staeten.
De laatste strofe is een gebed, waarin Gods hulp afgesmeekt wordt. De gelijkaardigheid van zienswijze in deze beide teksten, is naar onze mening onbetwistbaar, ook al kan men het éne geschrift geen duplicaat noemen van het andere. De gelijkheid tussen deze twee geschriften beperkt zich echter niet tot de hoofdlijnen van het betoog, zij komt ook aan het licht in de bijzonderheden en gedachtenkoppelingenGa naar voetnoot(13). Zo lezen wij bijvoorbeeld in de Ordonantie: Die vier deelen des Weerelts, duer den Tijt present
Syn nu heel verwert, ende vol turbatienGa naar voetnoot(14).
Deze gedachte vinden wij ongewijzigd terug in de proloog van | |
[pagina 302]
| |
het derde Apostelspel, waar Geestlycken Staet aan Tyt Present verwijt: Gy (Tyt Present) verschrickt ons herten met sulcken turbatie
Soo dat geen natie // nu en is in vredenGa naar voetnoot(15).
Deze onrust, die in zoveel landen heerst, wordt in de Ordonantie toegeschreven aan ‘quade suspicie’ en het Apostelspel wijdt het aan de ‘wantrouwicheyt’Ga naar voetnoot(16), wat natuurlijk op hetzelfde neerkomt. Met evenveel overeenstemming beweren beide documenten, dat men reeds heel wat gevorderd zou zijn, indien iedereen zijn eigen gebrek maar kendeGa naar voetnoot(17). Ook de opvatting die men er op nahoudt betreffende Gods Ordonantie, stemt in beide teksten overeen: in het pas ontdekte drukwerk wordt zij voorgesteld met een ‘maet stock’ in de rechterhandGa naar voetnoot(18), terwijl hetzelfde personage in het derde Apostelspel zegt: Ick ben die vande wysheyt heeft maet en balansieGa naar voetnoot(19).
Beide documenten zijn het er trouwens over eens, dat het opperste beleid aan diezelfde Ordonantie Gods toekomtGa naar voetnoot(20). Nu kan men tegen deze feiten natuurlijk inbrengen, dat de rederijkersliteratuur in hoge mate een conventionele literatuur was, zodat men gemakkelijk dezelfde voorstellingen kan aantreffen in werken van verschillende auteurs. Deze opwerping kan ongetwijfeld zeer juist zijn, doch wij zijn de mening toegedaan, dat | |
[pagina 303]
| |
de overeenstemming tussen de geschriften die wij hier onderzoeken zo groot is, dat zij moeilijk toegeschreven kan worden aan gelijkheid van stijl of school. Die gelijkheid betreft immers niet alleen de algemene ondergrond of de afzonderlijke gedachten, maar ook de verwoording van die gedachten. Uit het bovenstaande is reeds gebleken, dat Godts Ordonantie zowel in de ommeganck als in de proloog van het Apostelspel optreedt. Wij stippen evenwel aan, dat wij in deze ommeganck nog andere oude bekenden aangetroffen hebben: Tyt Present, die reeds een voorname rol speelde in bovenvermelde proloog; Oprechte Kennisse, die vroeger optrad als sinneke in het derde Apostelspel: ten slotte herkennen wij in Goede Affectie een sinneke uit het tweede Apostelspel, dat daar Natuerlyck Bewegen heetteGa naar voetnoot(21). Deze overeenstemming kan zelfs uitgebreid worden tot de kleinere figuranten: in de ommeganck wordt de wereld aan het wankelen gebracht door Diuersche Opinien, terwijl dezelfde gedachte reeds gebruikt werd in het eerste Apostelspel, om aan te duiden, wat de gemoedsrust van Cranck Geuoelen verstoordeGa naar voetnoot(22). Op dezelfde wijze zien wij, hoe in de ommeganck de gierigheid uitgescholden wordt voor ‘aerdtpadde’, terwijl in het eerste Apostelspel Sorge voor Schade - wat hetzelfde betekent als gierigheid - op haar beurt met hetzelfde scheldwoord bedacht werdGa naar voetnoot(23). Tot verder bewijs van onze stelling schrijven wij hier volgende verzen over, in dewelke wij cursief gebruiken waar beide teksten letterlijk met elkaar overeenstemmen. Nochtans God werckt deur den Tyt, tblycke aen syn gratie (p. 15) -
Want Godt werckt deur den tyt in syn creaturen (III, 11, P.).
Hoewel de sulcke syn vyanden niet en kent (p. 15) -
Deen roept vraecke en moort // en hy en kent syn vyanden // niet (III, 43, P.).
Discordia...
bestrickt alle de weerelt in haer wergaren (p. 16) -
Want tis tweirgaren // dat elck naer synen sinne // draeyt (III, 15, P.).
| |
[pagina 304]
| |
Maer God sal sijn Volck in vreden bewaren (p. 16) -
Want Godt bewaert de syne (stock van III, L.).
Dezelfde gedachte treft men trouwens aan in de proloog: ... Godt sal syn aertsen niet laten bederuen (III, 270, P.).
Merkwaardig is het ook, dat men in de Ordonantie van 1566 leest: ‘... hoe dat men door Eendrachticheyt alle Discoort verwinnen kan’ (p. 17), terwijl op het einde van Willem van Haecht's proloog geleerd wordt, dat Discoort vervangen moet worden door EendrachticheytGa naar voetnoot(24). Deze feiten zijn al te duidelijk om ons nog langer te doen twijfelen aan de auteur van deze belangwekkende Ordonantie. De algemene gezindheid, de afzonderlijke oordelen en de gebruikte zegswijzen, alles wijst er op, dat dit stuk aan Willem van Haecht toegeschreven moet worden.
***
Nu het eenmaal uitgemaakt is, dat de organisator van het Antwerpse landjuweel ook beschouwd moet worden als de auteur van de ontdekte Ordonantie, wordt de vergelijking met de Ordonantiën van 1564 en 1561 als het ware opgedrongenGa naar voetnoot(25). En inderdaad, ook het eerste geschrift bevat heel wat vergelijkingspunten, die het vermoeden aangaande het auteurschap bekrachtigen. Deze Ordonantie mag natuurlijk niet vergeleken worden met het derde Apostelspel, daar dit stuk, zoals boven reeds gezegd werd, op 17 November 1564 opgevoerd werd, terwijl de ommeganck van dat jaar in Augustus uittrok. Voor dit geval moeten wij onze argumenten halen uit het tweede Apostelspel, dat de Violieren op 9 April 1564 vertoonden, zoals aangeduid staat in het Van Haecht-handschrift. Dit tweede Apostelspel staat vooral in het teken van Justitia, wat te wijten is aan de omstandigheid, dat in dit spel de grote | |
[pagina 305]
| |
Paulus-processen vertoond worden. Reeds in het eerste Apostelspel speelde deze gerechtigheid trouwens een aanzienlijke rol. Het feit, dat dit element ook in de Ordonantie van 1564 sterk beklemtoond wordt, is geenszins zonder betekenis voor het auteurschap. De vergelijking van enkele teksten uit beide bronnen zal dan ook voldoende aantonen, dat niet alleen hetzelfde probleem behandeld wordt, maar dat ook de theses tot in de details overeenstemmen. Volgens de Ordonantie van 1564 stonden op de tafel van de conclusie volgende verzen te lezenGa naar voetnoot(26): Daer de Wysheyt de justitie goeverneert,
ende huer reguleert na de Waerheyt altyt,
mits dat huer Riguer noch Favuer corrompeert,
daer blijft vast ghefundeert in liefden sonder nyt
ghemeyn welvaert en die duechtsamighe verblyt.
De redenering die men in deze verzen uitgedrukt vindt, kan dus omschreven worden door: waar de gerechtigheid geleid wordt door de waarheid, en niet door geweld of favoritisme, doet men best te gehoorzamen, omdat dit tot welvaart leidt. Welnu, deze gedachtengang lag reeds ten grondslag aan het eerste Apostelspel van Willem van Haecht. Daar horen wij een rechter immers zeggen: Een rechter die veel lants en volckx te regeeren // heeft /
en syn recht rechtueirdich in alle rechten gebruyckt,
tis reden dat elck int obedieren leeft /
want deur sulckx de gemeynte goetwillich duyckt.
Maer als een rechter tirannich valsheyt ontpluyckt,
dat hy alle saecken sonder recht oft reden doet,
tgeschiet gemeynlyck hoe lange dat smuyckt
dat hy sulckx metter tyt noch beclaegen moet /
want liefde hout meer dan vreese de gemeynte goetGa naar voetnoot(27).
Enkele varianten niet te na gesproken, vinden wij in deze tekst uit het Apostelspel toch de kerngedachten van de ommeganck terug. Daarbij komt nog, dat het lied van het tweede Apostelspel | |
[pagina 306]
| |
- dat dus enkele maanden vóór de ommeganck opgevoerd werd - eveneens parallelplaatsen aan de hand doet. Zo wordt daar aan de regeerders de raad gegeven: Schout jonst en oock tgeweltGa naar voetnoot(28)
wat naar onze mening zeer dicht staat bij het boven geciteerde vers uit de Ordonantie: mits dat huer (Justitie) Riguer noch Favuer en corrompeert.
Dit lied is trouwens voor het auteurschap zeer leerzaam, daar de aanmaning tot gehoorzaamheid aan rechtvaardige rechters hier, evenals in de Ordonantie, als wens uitgedrukt wordt, terwijl dit niet zo was in de verzen uit het eerste Apostelspel, die wij hierboven overnamen. De Ordonantie van 1564 geeft ons: daer blyft vast ghefundeert in liefden sonder nyt
ghemeyn welvaert en die duechtsamighe verblyt;
evenzo lezen wij in het lied van het tweede spel: Deze vergelijkingspunten zullen toch ten minste het vermoéden over Van Haecht's auteurschap rechtvaardigen. Wij vinden in deze Ordonantie trouwens een gedachte terug, die enkele maanden later ook uitgedrukt werd in de proloog van het derde ApostelspelGa naar voetnoot(30). Wat nu het lied betreft, waarmee deze Ordonantie besloten wordtGa naar voetnoot(31), het is niet zo heel gemakkelijk om op grond van de elementen, die in dit stuk aangetroffen worden, de vraag naar het auteurschap op afdoende wijze te beantwoorden. Dit lied is | |
[pagina 307]
| |
immers een dartel en fris gedicht over het spinnen, dat in enig opzicht zelfs aan Bredero herinnert. Dergelijke gedichten van Willem van Haecht zijn ons onbekend. Toch is er één regel, die sterk herinnert aan een gelijkaardige regel uit het lied van de Ordonantie anno 1566. De eerste regel van de laatste strofe van de Ordonantie van 1564 luidt:
Princelycke Spinsters ras;
de rhythmische overeenkomst met het gelijkaardige vers van 1566: Princelycke Prince grootGa naar voetnoot(32)
is wel opvallend. Wij achten dit detail nochtans van te weinig betekenis om het lied aan Van Haecht toe te schrijven. De speelse dartelheid, die de zwaartillende Van Haecht eigenlijk vreemd is, schijnt er veeleer op te wijzen, dat dit lied niét uit zijn pen vloeide. Het verband met de ommeganck is daarbij nog zeer los, zodat het ons niet zou verwonderen, indien dit lied niet eens speciaal voor deze ommeganck geschreven werd.
Het auteurschap van de Ordonantie anno 1561 kan niet met evenveel zekerheid opgelost worden als dat der andere. Het mangelt ons vooral aan teksten die zéker aan Van Haecht toegeschreven moeten worden, en waarmee wij deze Ordonantie zouden kunnen vergelijken. Apostelspelen uit dit jaar zijn niet bewaard gebleven, het eerste bewaarde spel werd immers pas op 9 April 1563 opgevoerd. Anderzijds bieden de spelen, die Van Haecht voor het landjuweel van 1561 schreef, minder kans tot vergelijking, omdat de stof van deze spelen al te zeer verschilt van die der Ordonantie. Toch menen wij links en rechts een aanduiding op te merken, die Van Haecht's auteurschap niet onmogelijk maakt. Rhythme en bouw van het vers herinneren immers op verscheidene plaatsen sterk aan de Violierenfactor. In de tafel van de conclusie staan zelfs enkele verzen, waarvan de inhoud drie jaar later in het derde | |
[pagina 308]
| |
Apostelspel met nagenoeg dezelfde woorden uitgedrukt werd: Zoo heeft Godt den Heere, wiens wille geschiet
alle dingen in synen tyt goet ghemaeckt;
in het Apostelspel zal dit luiden: want Godt heeft het al goet gemaeckt / en gebenedytGa naar voetnoot(33).
Er kunnen ook een paar contactpunten met de spelen voor het landjuweel aangetoond worden. De hoofdthema's voor de nieuwe punten der Ordonantie waren: rijkdom, hoovaardij, afgunst, oorlog, armoe, ootmoed en vredeGa naar voetnoot(34). Enkele dezer punten zal men ook aantreffen in de geschriften naar aanleiding van het landjuweel. Aldus vindt men in de Wellecom twee zinspelingen op de oorlog, terwijl in de charte voor het hagespel meer dan eens de vreugde om de vrede tot uiting komt. De naklanken van oorlog en vrede in dit landjuweel-oeuvre achten wij nochtans weinig belangrijk als argumenten voor Van Haecht's auteurschap van de Ordonantie. Deze twee omstandigheden moésten immers wel ter sprake komen op dit landjuweel, dat zélf omwille van deze oorlogsomstandigheden zo lang moest uitgesteld worden. Het is dan ook belangrijker, dat wij er op kunnen wijzen, dat in de Oorloff int Ghemeyn voortdurend gewaarschuwd wordt tegen ‘affionst’ en ‘invidia’. Het is duidelijk dat deze waarschuwing tot doel heeft bij te dragen tot een vredelievende toekomst. Welnu, het feit dat ‘afgunst’ ook in de Ordonantie van 1561 beschouwd wordt als de onmiddellijke aanleiding tot oorlog, legt tussen deze twee geschriften een verband, dat geenszins onderschat mag worden. Deze aanwijzingen krijgen nog steun van volgende overweging: indien het vast staat, dat de Ordonantiën van 1564 en 1566 van Willem van Haecht's hand zijn, is de veronderstelling gewettigd, dat dit element van de ommeganck opgedragen werd aan de factor van de ViolierenGa naar voetnoot(35). Is deze veronderstelling juist, dan mag men | |
[pagina 309]
| |
deze rederijker ook beschouwen als de auteur van de Ordonantie anno 1561, want wij hebben hierboven aangestipt, dat Willem van Haecht reeds in 1558 optrad als factor van deze kamer. Daartegenover staat echter, dat Willem van Haecht rond het tijdstip van de ommeganck zeer weinig tijd gehad moet hebben. Het tweede blad van de Ordonantie deelt mede, dat de ommeganck op 1 Juni gehouden werd. Wanneer men nu bedenkt, dat het landjuweel - hetwelk Van Haecht heel wat tijd gekost moet hebben, alleen reeds door de vijf spelen die hij er voor schreef, - slechts drie maanden later geopend werd, zal men wel inzien, dat er niet veel gelegenheid geweest kan zijn voor het schrijven van deze Ordonantie. Ook de afwezigheid van het lied, dat wel voorkwam aan het einde der andere Ordonantiën, moet ons enigszins bevreemden. Ten slotte willen wij er nog de aandacht op vestigen, dat de streng logische lijn, die door de verschillende figuren looptGa naar voetnoot(36), het auteurschap van Van Haecht niet zo evident maakt. Men zal deze waarlijk uitstekende gedachtendiscipline tevergeefs zoeken in de Ordonantiën van 1564 en 1566, alsook in de Apostelspelen van die jaren. Op grond van deze tegenstrijdige bevindingen achten wij het niet wenselijk Van Haecht zonder meer als auteur van deze Ordonantie te beschouwen. Er zijn argumenten pro, maar er zijn er ook contra. Wij zijn er nochtans van overtuigd, dat de positieve argumenten sterk genoeg zijn om Van Haecht's auteurschap waarschijnlijk te maken.
***
Wij komen nochtans even terug op de Ordonantie van 1566 omdat zij door het tijdstip van verschijnen - twee dagen vóór de beeldenstorm - zoveel merkwaardiger is dan de andere. | |
[pagina 310]
| |
Met recht wijst Kan. Prims op het belang dat dit stuk heeft voor het bepalen van de atmosfeer, die kort vóór de verwoesting geheerst moet hebben. Volgens deze auteur blijkt uit de Ordonantie, dat men zich geenszins aan een apocalyptische anti-Roomse catastrofe verwachtte; er klinkt wel een zekere bezorgdheid uit deze bladzijden, maar geen onmiddellijke vreesGa naar voetnoot(37). Iedereen die de tekst aandachtig gelezen heeft, zal het met deze conclusie eens zijn. Kan. Prims schrijft dan ook ter zelfder plaatse, natuurlijk steunend op andere bronnen: ‘De omgang verliep rustig’. Nu is het wel interessant op te merken, dat het besluit waartoe deze Ordonantie hem noopt, niet overeenstemt met wat andere bronnen van tijdgenoten over de ommeganck leren. Het bekende Antwerpsch Chronykje bijvoorbeeld, deelt mede: ‘Maer hier op (nl. dat het O.L.V. beeld meegedragen werd) murmureerde en blasphemeerde seer het gemeyn gepeupel, seggende, het is al affgoderye (curs. GJS), dese Processie, roepende oock in 't openbaer teghen het beelt, Marycken de Vuytdrachster, dit is uwen leesten feestdach, want men sal u coorts met moschelen sien. Ander schelmen meer diergelycke hebben seer villynichlyck aengesprocken den geestelycken staet, alsoo dat men duchte dat de Processie niet voleynden en soude, sonder eenighe confusie offt oploop’Ga naar voetnoot(38). Deze aantekening roept een gans ander beeld op. De eerste helft er van klinkt ook vrij waarschijnlijk. Door Godevaert van Haecht weten wij immers, dat de predikant Herman Moded juist vóór de processie te Berchem een hagepreek hield, waarin hij fel opkwam tegen de afgoderijGa naar voetnoot(39). Het is dus zeer goed mogelijk, dat zijn toehoorders bij het aanschouwen van de ommeganck openlijk tegen deze z.g. ‘afgoderij’ reageerden. Van Meteren stipt hetzelfde incident aanGa naar voetnoot(40), maar wat het verder verloop van de ommeganck betreft is hij veel gematigder. Enkele dagen vóór de stoet was er wel vrees voor opstand ‘om | |
[pagina 311]
| |
de menichte van 't buytenvolck’Ga naar voetnoot(41), maar de ommeganck zélf verliep rustigGa naar voetnoot(42), en ook daarnà blijkt alles kalm gebleven te zijnGa naar voetnoot(43). Er bestaat dus geen feitelijke overeenstemming tussen de bronnen. In ieder geval menen wij het volgende te kunnen houden: laat Van Meteren gelijk hebben met zijn geladen atmosfeer vóór de ommeganck, bijzonder ernstig zal dit wel niet geweest zijn. Anders ware de ommeganck immers niet uitgetrokken, en de toon van de pas ontdekte Ordonantie zou lang zo rustig niet geklonken hebben. Wat echter de ommeganck zélf betreft menen wij niet dat die zo kalm verlopen is. Wel bleven handtastelijkheden achterwege, maar er was rumoer, er werd gescholden. In tegenstelling met Kan. Prims zijn wij dus geneigd te veronderstellen, dat de verderfelijke invloed van Moded's prediking reeds vroeger merkbaar was, nl. gedurende de ommeganck. Wat is er ook natuurlijker dan dat mensen, die juist terugkeerden van zo een ophitsingsvergadering, in dezelfde zin reageerden, toen het object van hun afkeer met veel pracht en praal door de straten defileerde? Men geve er zich echter wel rekenschap van, dat Herman Moded zijn doel slechts gedeeltelijk bereikt heeft. Geroepen werd er wel, maar verder verliep de ommeganck zonder dat hij uiteen gedreven werd. Wat de beeldenstorm betreft menen wij dan ook te mogen beweren, dat hij geen spontane uitbarsting van de volkswoede geweest is, maar een georganiseerde manifestatie, die uitgelokt werd door agitatoren. Indien dit feest der verdwazing werkelijk een ongedwongen reactie van het volk geweest was, dan moest zij losgebroken zijn tijdens de ommeganck. Dàt was het ogenblik, waarop de opstandigheid van het volk - indien er zo iets bestaan had - het meest geprikkeld werd. Maar neen, men vergenoegde zich met wat rauwe scheldwoorden, en de calvinisten moesten lijdzaam toezien, hoe hun eerste poging mislukte.
Uit dit alles moge blijken, dat de Ordonantie van 1566 als | |
[pagina 312]
| |
historisch document geenszins onbelangrijk is. Nu wij echter de auteur van dit geschrift hebben kunnen identificeren, wint het nog aan waarde, aangezien het nu ook de aandacht der literairhistorici verdient. Aan de hand van dit document kunnen wij immers de levenshouding en gemoedsstemming van Willem van Haecht leren kennen, in dewelke hij zich onmiddellijk vóór de beeldenstorm bevond. Dit is des te interessanter, daar de religieuse gezindheid van deze auteur niet onomstreden genoemd kan worden. Ten slotte is dit geschrift ons ook zeer welkom, omdat de grote gelijkenis met het derde Apostelspel bewijst, dat dit tooneelwerk inderdaad actueel-documentaire waarde heeft voor de xvie eeuw. |
|