De Gulden Passer. Jaargang 25
(1947)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De late Moretussen en de boekillustratie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plantijnsche Huis, heeft ons nader tot de late Moretussen gebracht, doch jammer genoeg is hij ze gaan beschouwen méér als historische curiosa evolueerend in hun tijdsfeer, dan wel als leidende figuren van de aartsdrukkerijGa naar voetnoot(1). Dat zij 't bewustzijn hadden van hun voorname afstamming en met al de vezels van hun wezen verknocht waren aan hun erfgoed weten we reeds van Max Rooses waar hij zegt, dat ‘de Moretussen de gewoonte hadden hun testament aan te vangen met de clausule dat het huis van Christoffel Plantin met al wat het bevatte moest geëerbiedigd worden door hun opvolger, den oudsten of meest geschikten zoon in rechtstreeksche lijn’Ga naar voetnoot(2). Kenschetsend in denzelfden zin is nog dat zij den lang begeerden adeltitel pas aanvaardden nadat hun de verdere uitoefening van het drukkersvak werd toegestaan. Sabbe zijnerzijds wijst er op dat de Moretussen, wanneer zij in het buitenland vertoefden, zich vooral voor de drukkerij en den boekhandel interesseerdenGa naar voetnoot(3); dat zij heftig protesteerden wanneer een protectionnistische wettekst hen verplichtte inheemsch papier van mindere kwaliteit te verwerkenGa naar voetnoot(4); dat het in een ‘Ordonnantie voor de Ghesellen der Plantijnsche Druckerye’ van het jaar 1715 nog altijd luidt: ‘het oorboorlijck is, dat alhier getrouwelijck gewerckt wordt om d'eere van het Werck, ende reputatie deser Druckerye, soo als van outs hier ghepleeght ende daer door noch in renommée is voor al de Weirelt’Ga naar voetnoot(5). Wat niet belet dat ook deze historicus een overzicht van het N.B. - De in den tekst voorkomende afkorting [Inv. (gevolgd door een nummer)] verwijst naar het desbetreffend inventarisnummer of -nummers van de oude teekeningen van het Museum Plantin-Moretus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levenswerk van Balthasar II besluit met de woorden: ‘Voor het overige werden vooral de liturgische werken zonder ophouden en overvloedig herdrukt op de overgeleverde wijze. Daar lag de groote bestendige bron van inkomsten. Alle mogelijke voorzorgen werden genomen om de verkregen monopolies te behouden en vruchtbaar te doen blijven, maar van het zoeken naar iets nieuws, van het meeleven met het wetenschappelijke leven in de Zuidelijke Nederlanden of daarbuiten, daarvan langzamerhand niets meer’. Een uitspraak die hij, in verband met de prestaties van nog latere Moretussen, heeft herhaaldGa naar voetnoot(6). Hoe gegrond dit alles ook moge zijn, toch hebben wij den indruk dat beide geleerden zich op de feiten hebben blind gestaard, dat zij die niet genoeg gezien en geplaatst hebben in hun historisch milieu. In tegengesteld geval waren hun conclusies heel wat milder uitgevallen en zouden zij geconstateerd hebben dat ook de late Moretussen alles deden wat in hun macht was om de faam van ‘De Gulden Passer’ te handhaven. Onbewust wellicht legde Sabbe den vinger op de wonde wanneer hij zei: ‘Jules, de oudste zoon van Jacques Chifflet, bezocht Antwerpen in 1670, zoowat dertig jaren na den dood van Balthasar Moretus I, en schreef naar aanleiding daarvan de volgende woorden, waaruit blijkt hoezeer Antwerpen in alle opzichten en niet het minst in geestelijk en wetenschappelijk opzicht, in die jaren vervallen was. ‘Achthonderd winkels stonden leeg, schreef hij. De droefheid las men op het gelaat van die eenmaal zoo bloeiende burgerij. Al de geleerden, die zes en dertig jaren te voren Antwerpen's sieraad nog waren zijn nu allen dood. Er bleef van hen niets anders meer over dan hun mooie grafschriften in de kerken en hun portretten in het huis van mijn gastheer Moretus’Ga naar voetnoot(7). Verre van ons in dit verband den bekenden weezang over Antwerpen's verval na den vrede van Westfalen (1648) aan te heffen. Maar toch mag hier de vraag worden gewaagd: indien het in de tweede helft van de xviie eeuw zoo treurig was gesteld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Antwerpen, hoe moet het geestesleven er dan in de xviiie eeuw hebben uitgezien, in een periode die nog minder bemoedigend was? Hoe moest een groote en vermaarde drukkerij als die van de Moretussen zich handhaven in een wereld zonder intellectueelen voedingsbodem, die geen schrijvers of geleerden van formaat meer voortbrengen kon? Twee wegen stonden voor haar open: ofwel van het tooneel verdwijnen, ofwel zich vastklampen aan monopolies, die nog dateerden uit den tijd van Plantin. De Moretussen kozen dezen laatsten weg omdat het drukkersvak hen in het bloed zat. Ook daar zij er zich (zie hooger) erfelijk toe verplichtten. Zij hadden het nochtans gemakkelijk kunnen opgeven, want gelukkige financieele operaties bezorgden hun een ontzaglijk fortuinGa naar voetnoot(8). Hun besluit zich te houden aan het drukken van liturgische werken, legde de Moretussen groote beperkingen op. Wetenschappelijken glans konden zij daarmede aan de aloude officina niet bijbrengen. En op dit punt beamen wij nogmaals de uitspraken van wijlen de hh. Rooses en Sabbe. Hun eenige kans op glorie voor ‘De Gulden Passer’ bestond dus in de verzorging en de originaliteit van 't drukwerk dat van hun persen kwam. Doch ook op dit gebied waren zij gebonden, althans wat dit laatste punt betreft. Met liturgische werken kon inderdaad niet typografisch geexperimenteerd of gefantaseerd worden. Zij hebben een eigen, strak karakter dat alle nieuwigheden schuwt, en zijn gekneld in een conventioneel uitvoeringsschema dat door de traditie is geconsacreerd. Om zich als boekkunstenaars te handhaven, bleven voor de Moretussen slechts over: de degelijkheid van het papier, de vlekkeloosheid van de typografie, de schoonheid van de sierelementen: beeldletters, sluitstukken en volblad-illustraties. Doch ook op het gebied van de verluchting hadden zij niet de vrije hand. De steeds weerkeerende onderwerpen beperkten haar mogelijkheden en waren niet van aard om den scheppingslust van de kunstenaars te prikkelen, waarbij nog komt dat in de tweede helft van de xviiie eeuw de artistieke nood in de Scheldestad zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogtepunt had bereikt. Daarover hoort men de Moretussen bitter klagen, zoodat zij, zeker moment, genoodzaakt waren zich tot het buitenland te wenden. In acht genomen hun onverdroten ijver om, naast ‘de degelijkheid van het papier’ en ‘de vlekkeloosheid van de typografie’, in de moeilijkste omstandigheden ook de versiering van hun boeken op een behoorlijk peil te houden, kan er o.i. vóór het laatste kwartaal van de xviiie eeuw niet over een werkelijken neergang van het Plantijnsch drukkersprestige gewaagd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balthasar Moretus ii, iii en ivNa een beroemde periode van de Plantijnsche boeksier, gegroeid uit de intense samenwerking van twee geniale geesten: Pieter-Pauwel Rubens en Balthasar Moretus I, was, na het overlijden van den grooten schilder (1640) en den grooten drukker (1641), 't bestuur van de aartsdrukkerij overgegaan in de handen van diens neef Balthasar Moretus II (1615-1674). Geen wonder dat deze 't spoor van zijn voornamen voorganger trachtte te drukken en bijzondere aandacht wijdde aan de illustratie van de boeken, welke voortaan van zijn persen kwamen. Aanvankelijk kon hij daarin gemakkelijk slagen. De kunstenaars, die reeds voor zijn oom hadden gewerkt, waren meestendeels zijn tijdgenooten. Op teekenaars uit de Rubensschool als Erasmus Quellin (1607-1678), Abraham van Diepenbeeck (1596-1675), Nikolaas van der Horst (1598-1646) e.a. kon onverminderd worden beroep gedaan, terwijl de Galle's (in die periode vooral Cornelis Galle II), voortgingen kopergravures te snijden voor de aanverwante familie MoretusGa naar voetnoot(9). Jan-Christoffel Jegher (1618-1666), die zijn beroemden vader Christoffel Jegher opvolgde, zorgde zijnerzijds voor in hout gesneden sierelementen als aanvangsletters, sluitstukken, enz. Op 't hoogtepunt van zijn carrière kon Balthasar II zelfs een ongebruikte titelteekening van Rubens laten graveeren door Cornelis Galle II. Zij was bestemd voor een herdruk van Frederik de Marselaer's ‘Legatus’, een boek dat na heel wat tribulaties, pas in 1666 verscheen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen waren onder de Plantijnsche illustrators nieuwe namen opgedoken. Elders hebben we reeds uitgemaakt dat, in den loop van de jaren 1648-1653, de vernieuwing van de Missaal- en Breviarium-illustraties in-folio werd opgedragen aan Abraham van Diepenbeeck en Jan van Bockhorst (1605-1668), een Rubensepigoon, die tot dan toe niet voor de aartsdrukkerij geteekend had. Aan de hand van archivalische documenten en stijlcritische deducties kon toen bewezen worden dat in dit complex volgende teekeningen op naam van dezen schilder moesten gebracht worden: de omlijstingen van den Missaal met uitzondering van ‘De Boom van Jesse’; de ontwerpen voor de titelprent en de illustraties ‘Koning David’ en ‘De Verrijzenis’ uit het Breviarium. Bij dezelfde gelegenheid werd er nog op gewezen dat Jan van Bockhorst ook een portret teekende van den H. Simon Stock en een bladomlijsting voor een Carmelieten-missaal in-folio, verschenen in 1665Ga naar voetnoot(10). Balthasar Moretus II ging voort met het drukken van de filologische en archeologische werken van Jean-Jacques Chifflet, die eerste geneesheer van de Aartshertogin Isabella was geweest en met zijn oom nauwe vriendschapsbetrekkingen onderhouden had. Gelijkaardige geschriften van diens zoon Jean, kanunnik te Doornik en achtereenvolgens aalmoezenier van Filips IV, Don Juan van Oostenrijk en aartshertog Leopold-Wilhelm, kwamen thans ook van zijn persen. De Chifflet's hadden een eigen teekenaar: J. van Werden, wiens naam niet in de Plantijnsche rekeningen voorkomt. Waaruit kan besloten worden dat hij door de auteurs en niet door den drukker werd betaald. Anders was het gesteld met het graveeren van diens correcte, maar weinig indrukwekkende teekeningen, waarvan verschillende specimina in de Plantijnsche verzamelingen worden bewaardGa naar voetnoot(11). Aan deze werken van de Chifflet's en aan de teekeningen van J. van Werden zijn de namen verbonden van de kopersnijders Gaspar Huybrechts (1619-1684) en Richard Collin (1627-1697). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan-Erasmus Quellin, Zinnebeeldige voorstelling van de Roomsch-Katholieke Kerk; titelteekening voor een Breviarium Romanum in-4o
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godfried Maes, De Nederdaling van den H. Geest; illustratie voor een Breviarium Romanum in-8o (gewasschen penteekening)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan-Claudius de Cock, Koning David; illustratie voor een Breviarium Romanum in-4o (gewasschen penteekening)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Richard van Orley, De Aanbidding der Koningen; illustratie voor een Missale Romanum in-4o (gewasschen penteekening)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerstgenoemde graveerde de prenten voor ‘Lilium Francium Veritate Historica’, het typografisch buitengewoon verzorgd werk van Jean-Jacques Chifflet (1658)Ga naar voetnoot(12); de tweede o.m. de illustraties voor ‘Joannis Macarii Abraxas, seu Apistopistus’ (1657) en ‘Annulus Pontificius Pio Papae II’ (1658), beide van Jean ChiffletGa naar voetnoot(13). 't Was ook Richard Collin die, naar onbekende ontwerpen, de illustraties sneed voor ‘De Re Vestiaria veterum’ van Albert Rubens (1665), met uitzondering van de ‘Iconismus statuae togatae’ op p. 169, oorspronkelijk gesneden door Corneel Galle I naar P.P. Rubens voor de ‘Electorum libri II’ van diens broer Filips (1608); de ‘Gemma Tiberiana’ en de ‘Gemma Augustaea’ op blz. 195 en 212, beide door Paul Pontius voor P.P. Rubens gegraveerd en waarvan de koperplaten in het bezit waren gekomen van de Plantijnsche DrukkerijGa naar voetnoot(14). Hoe het te Antwerpen gesteld was tijdens de laatste levensjaren van Balthasar II moet niet meer herhaald worden. Door de omstandigheden genoodzaakt had hij zich steeds meer en meer moeten beperken tot het uitgeven van liturgische werken. Toen hij in 1674 overleed, was 't lot van de Plantijnsche officina op wetenschappelijk gebied bezegeld. Ook op 't artistieke zouden nieuwe tijden aanbreken. De kunstenaars, die tot zijn naaste medewerkers hadden behoord, waren insgelijks overleden of zouden hem niet lang overleven. Met hen verliep de glorieuze eeuw van Rubens. Teekenaars en graveurs, bezield met nieuwe inzichten, zouden weldra moeten aangesproken worden. Dit zou de taak zijn van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘de late Moretussen’. Onderzoeken wij thans wat zij terecht brachten van dit avontuur.
***
Toen Balthasar Moretus III (1646-1696) in 1680 voor gewichtige zakenonderhandelingente Madrid vertoefde, deelde zijn oom P. Goos hem o.m. mede: ‘Mijnheer Quellinus is van Weenen wedergekomen en schikt hier te maken verscheidene stukken voor den Ceyser, ende onder anderen het leven den Ceyser Carel int groot’Ga naar voetnoot(15). Hiermede werd bedoeld de schilder Jan-Erasmus Quellin (1643-1715), zoon van Erasmus en schoonzoon van David Teniers den Jonge, die hofschilder werd van de keizers Leopold I en Jozef I, - alsook de opdracht die hij ontving om de hofburg te Weenen met vijftien zolderstukken, het leven voorstellend van Karel V, te versieren. Toen de Zweedsche architect Nicodemus Tessin de Jonge in 1687 de Scheldestad bezocht, waren drie zolderstukken naar de Oostenrijksche hoofdstad gezonden; twee stonden voor verzending klaarGa naar voetnoot(16). Zeven jaar na de bestelling was dus het werk op verre na niet voltooid. Of het ooit voltooid geraakte, weet men niet met volstrekte zekerheid. In elk geval was aan de doeken, welke Weenen bereikten, een stiefmoederlijk lot beschoren. Zij werden snel vergeten en waarschijnlijk in den loop van de xviiie eeuw grootendeels vernietigd. Slechts één ervan, ‘De Kroning van Karel V’, overleefde ongedeerd het avontuur en werd, na jarenlangen slaap in de reserves, in 1824 weer tentoongesteld in het keizerlijk Belvedere, doch onder den foutieven naam Erasmus Quellin. Pas in 1903 zou Gustav Glück het toeschrijven aan zijn werkelijken auteur en meteen wijzen op een door hem ontdekt fragment van een doek uit dezelfde reeks, voorstellend ‘De machtsoverdracht van Karel V aan zijn zoon Filips II’Ga naar voetnoot(17). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hebben over deze aangelegenheid tamelijk breedvoerig uitgeweid daar in hetzelfde jaar 1687, toen Tessin, de Zweedsche reiziger, zijn bezoek aflegde bij Jan-Erasmus Quellin en in diens atelier twee van de vijf toen afgewerkte zolderstukken zag, Balthasar Moretus III niet minder dan vier titelteekeningen ter versiering van Breviarium-, Diurnale- en Missaal-uitgaven bij dezen kunstenaar bestelde [Inv. 414-417]. Alle werden voluit gesigneerd met vermelding van den keizerlijken ambtstitel van den schilder (‘J.E. Quellinus Piet. a cubic. Caes. Matis’ of ‘J.E. Quellinus P. Ces. Matis’); de twee voornaamste dragen bovendien het jaartal 1687, dat trouwens archivalisch voor het geheele stel bevestigd wordtGa naar voetnoot(18). Getoetst aan dien van 't schilderij ‘De Kroning van Karel V’, thans in het Kunsthistorisch Museum te Weenen, valt het onmiddellijk op hoe treffend de laat-barokke stijl van deze teekeningen daarmede overeenstemt. Vooral de beide Breviarium-titels vloeien rechtstreeks uit de conceptie van dit zolderstuk voort. De hieratische figuren, welke de Roomsch-Katholieke Kerk symboliseeren, zitten op een troon van wolken en zijn omringd door onwezenlijke architecturen die ze beheerschen als een overdadig tooneeldecor. Hetzelfde geldt voor 't schilderij te Weenen. Hier is de rol van de architectuur zelfs zoo overwegend, dat er slechts weinig ruimte overblijft voor de eigenlijke voorstelling, de kroning van den keizer, die eveneens op een tooneelmatig podium geschiedt. In verhouding is de vormentaal van onze teekeningen heel wat rustiger en minder overladen, doch ook zij duidt aan tot welke ‘uitspattingen’ de decoratie-stijl van Rubens aanleiding gaf op 't einde van de xviie eeuw. Afgezien van deze critische bemerkingen zijn deze teekeningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangwekkende stukken, welke den talentvollen Jan-Erasmus Quellin eer aandoen. Jammer genoeg vonden zij in Martinus Bouche (1645-1689) niet den gewenschten plaatsnijderGa naar voetnoot(19). Diens knordroge techniek heeft hun grafische verdienste zeker niet verhoogd. Voordien had hij zich nochtans langs een betere zijde doen kennen toen hij een ‘Koning David’ graveerde naar de teekening van Van Loeybos [Inv. 238], een kunstenaar wiens spoor wij tot dusverre niet terugvondenGa naar voetnoot(20). Belangrijker dan Martinus Bouche waren de overige kopersnijders niet, waarop Balthasar III zich verlaten kon. Daarom ook moesten een Melchior Drumon, Alexander Voet II (1637-1693), een Pieter de Loos, een Jean-François Desruelles, een Cornelis-Martinus Vermeulen (1644-1709), zich tevreden stellen met copie- en retouche-werk van reeds bestaande platen. Ondanks hun rekeningen in de Plantijnsche archieven is hun respectief aandeel in die ondergeschikte taak niet meer te omlijnen, wat overigens zonder eenig belang kan worden geachtGa naar voetnoot(21). Uitzondering op dien algemeenen regel maakte toch voornoemde Cornelis-Martinus Ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meulen, die slechts in den loop van het eerste jaar van zijn meesterschap (1683) voor de Plantijnsche Drukkerij werkte, daarna naar Parijs toog en onder de bezielende leiding van dien anderen Antwerpenaar Gerard Edelinck (1640-1707) een van de vooraanstaande grafici werd van zijn tijd. Ook hier begon zich het verloopen van de traditie van de groote Rubens-graveurs dus nijpend te doen gevoelen. En de Moretussen mochten zich gelukkig achten geruimen tijd op een flinke kracht als Jan-Anton de Pooter (1660-?) beroep te kunnen doen. In 1689 begon deze kunstenaar te arbeiden voor Balthasar IIIGa naar voetnoot(22). Aanvankelijk werd hem, evenals zijn collega's, slechts ondergeschikt copiisten-werk toevertrouwd. In 1694 graveerde hij een titelprent voor een Breviarium in-8o. De teekening [Inv. 262] was van Godfried Maes (1649-1700), evenals J.E. Quellin een late, maar minder spectaculaire nabloeier van de Rubens-school; zij werd echter sterk beïnvloed door de titelprent naar Jan van Boekhorst uit den Brevier in-folio van 1655. Origineeler prestatie leverde Godfried Maes met zijn 10 teekeningen voor den Brevier in-8o in 4 deelen [Inv. 420-429], die eveneens op koper werden gebracht door Jan-Anton de PooterGa naar voetnoot(23). Uit de samenwerking van beide kunstenaars ontstond nog een groot en knap geteekend titelvignet voor een ‘Missae propriae Sanctorum Hispanorum’ [Inv. 260]Ga naar voetnoot(24) en een titel voor een Brevier in-8o | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Inv. 261]Ga naar voetnoot(25), waarvan verschillende elementen aan voormelde ontwerpen van J.E. Quellin werden ontleend. De volle maat van zijn talent vermocht Jan-Anton de Pooter pas te geven onder Balthasar Moretus IV (1679-1730), die in 1696 zijn vader Balthasar III had opgevolgd. Deze wenschte de illustraties van zijn Breviarium- en Missaal-drukken in-4o volledig te vernieuwen en vertrouwde het teekenwerk toe aan twee uitmuntende kunstenaars: den Antwerpschen beeldhouwer Jan-Claudius de Cock (1668-1736), die in 1700 't versierde borstbeeld van Balthasar III voor hem had gemaakt, en den Brusselschen schilder Richard van Orley (1663-1732). In den loop van het jaar 1704 maakte Jan-Claudius de Cock zestien teekeningen [Inv. 317-324; 440-447], bestemd voor de vier deelen van het Breviarium; in 1705 voegde hij er een titelvignet aan toe [Inv. 326]Ga naar voetnoot(26). Zij werden zorgvuldig met de pen uitgevoerd en smaakvol gewasschen met Oostindischen inkt. Zij bezitten een eigen typischen stijl, die laat-barokke elementen opneemt in een dikwerf classiek georiënteerd verband, wat op Fransche invloeden schijnt te wijzen, of duidt op de ‘statische’ visie van den beeldhouwer ‘aux prises’ met de ‘schilderkundige’ stoffeering van het blad. Dat de Cock erin slaagde de geijkte Breviarium-iconografie grootendeels te vernieuwen, draagt niet weinig bij tot hun waarde en originaliteit. Deze illustraties, op koper gesneden door Jan-Anton de PooterGa naar voetnoot(27) met een vaardigheid en een zuiverheid van toon, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinneringen oproepen aan de technische volkomenheid van de prentkunst uit Rubens' tijd, verschenen voor het eerst in het Breviarium van 1707. Herdrukken volgden in 1719, 1733, 1752 en 1770, wat wijst op den bijval, waarin zij zich tientallen jaren lang verheugen mochten. Twee jaar nadien, in 1709, deed Balthasar IV beroep op Richard van Orley voor hoogervermelde Missaal-illustraties. Daarvoor leverde de kunstenaar hem elf teekeningen, waaronder het gebruikelijk titelvignet, alsmede een op hout te snijden sluitstuk, waarover meer op onze p. 204Ga naar voetnoot(28). Deze teekeningen [Inv. 325; 430-439] zijn de fraaiste welke in de xviiie eeuw voor de Moretussen werden uitgevoerd. Weliswaar wijzen de bewogenheid van de figuren, de lust om ze te omringen met machtige architecturen, de voorkeur om de hoofdpersonages te plaatsen op een tooneelmatig podium (De Aanbidding der Herders en der Koningen b.v.) op laat-barokke invloeden, doch zulks schijnt zeer spontaan, zonder de minste opzettelijkheid, te geschieden. 't Decor dat overigens zeer streng is en classiek georiënteerd, kreeg niet de kans om de voorstelling te overwoekeren; nergens wordt het evenwicht tusschen de dynamische en statische elementen van de compositie ook maar een oogwenk geschaad. Deze eenheid naar den vorm, gepaard aan de soepelheid van het handschrift, behoort tot de aantrekkelijkste factoren van deze merkwaardige teekeningen welke, in dien zin, die van Jan-Claudius de Cock voor het Breviarium overtreffen. Doch niet alleen op het compositorisch plan, ook op het technische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zij interessant. De omtreklijnen zijn uitgevoerd met pen en bister; de volumes daarentegen aangelegd met het penseel en grauwe wasch-toonen in Oostindischen inkt. Daardoor zitten deze volumes als gevangen in een gulden netwerk, wat aan het geheel een cachet van fijne kostbaarheid schenkt. Merkwaardig genoeg troffen wij deze voorstellingen in geen enkelen ons bekenden Missaaldruk in-4o aan. Zij werden nochtans met evenveel glans als de teekeningen van de Cock voor het Breviarium door Jan-Anton de Pooter gegraveerdGa naar voetnoot(29). Zulks bewijzen de koperplaten welke - op twee uitzonderingen na - nog in de Plantijnsche verzamelingen worden bewaard. Op het papieren omslag dat de koperplaat met de voorstelling van ‘Het laatste Avondmaal’ beschermt, vonden wij volgende nota in achttiende-eeuwsch schrift: ‘Missale in qūarto volgens orleij daer ontbreckt de verrijssenisse en O.L. Vroūwe hemelvaart welcke plaeten gebroken sijn afgewerckt’. Waaruit zou kunnen besloten worden dat de onvolledig geworden reeks nooit tot verluchting van een Missaal in-4o werd aangewend, tenzij bedoeld zou zijn dat voornoemde twee platen pas onbruikbaar werden nadat de gansche serie van de pers kwam, wat weliswaar 't ontbreken van herdrukken zou kunnen verklaren, doch niet dat van een oorspronkelijken druk. In elk geval werden deze koperplaten (of teekeningen) in 1711-1712 op kleiner formaat gesneden door denzelfden graveur. In dien vorm komen ze in de Diurnalen in-8o voor. Rondom hetzelfde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdstip begon hij ze ook op formaat in-folio te graveerenGa naar voetnoot(30), doch blijkbaar niet alle, zooals de onvolledige reeks in de Missalen in-folio van 1725 en 1728 het schijnt te bewijzen. Bij al zijn talent was Jan-Anton de Pooter toch niet de geattitreerde kopersnijder van Balthasar IV. Daarvoor was hij blijkbaar te veel kunstenaar, iemand die slechts in bijzondere gevallen kon aangesproken worden wanneer de opdracht in verhouding tot zijn waarde was. Daarom werd het opknappen, verbeteren of retoucheeren van bestaande koperplaten toevertrouwd aan Franciscus Bouche (1673-?), die van 1704 tot 1737 onafgebroken voor de Plantijnsche Drukkerij heeft gewerkt en in wiens rekeningen slechts sporadisch nieuw gesneden platen voorkomen, welke dan nog als moeilijk te vereenzelvigen copieën dienen beschouwdGa naar voetnoot(31). Hetzelfde geldt voor H.F. Diamaer (1685-?), die in 1717, 1718 en 1719 voor hetzelfde ondergeschikt werk werd betaaldGa naar voetnoot(32). Ook de befaamde Fransche kopersnijder Bernard Picart (1663-1733), die zich in 1710 te Amsterdam vestigde en er in 1712 huwde met Anna Ysbrand, dochter van den papierhandelaar Vincent Ysbrand, met wien de Moretussen drukke zaken- en vriendschapsbetrekkingen onderhielden, ontving enkele opdrachten van Balthasar IVGa naar voetnoot(33), doch niet als illustrator van diens boeken; Moretus trad hier slechts als tusschenpersoon voor een Spaansche relatie op. Op 8 April 1715 schreef de drukker aan Ysbrand Vincent: ‘voorders wordt mij van Sevilla versoght eene Plate van den alderbesten Meester deser stadt te laten graveren t' medegaende teekeninghsien, en alsoe wij present alhier geen ùijtstekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meester in 't Plaetsnijden hebben soo neme de vrijhijdt UE te versoecken t' selve door Mr B. Picart te willen laten doen, hem bevelende t' selve op t' netsten te willen uijtwercken, ende sal t'seer estimeren...’Ga naar voetnoot(34). - Waarbij men zich terstond de vraag stelt: Was Jan-Anton de Pooter, wiens overlijdensjaar niet bekend is, dan niet meer in leven, of had hij de Scheldestad verlaten, waardoor dan meteen diens onverklaarbaar plots verdwijnen na 1712 uit de Plantijnsche rekeningen zou zijn verklaard? Wat er ook van zij, Picart aanvaardde de opdrachtGa naar voetnoot(35). In 1718 ontving hij er twee nieuwe en eens temeer is er in Moretus' brief spraak over ‘onsen vriend in Spanien’Ga naar voetnoot(36). Volgens de Plantijnsche archieven en ook volgens Maurits Sabbe, die er zich op baseerde, zouden na den dood van Ysbrand Vincent op 8 Maart van ditzelfde jaar de betrekkingen van de Vincent's met de Moretussen steeds losser zijn geworden en in 1721 opgehouden hebbenGa naar voetnoot(37). In werkelijkheid schijnt dit niet het geval te zijn geweest, althans niet met den plaatsnijder Bernard Picart die, volgens de aanduidingen op een kopersnede naar een teekening in de Plantijnsche verzamelingen [Inv. 344] en voorstellend den H. Filips van Neri, in 1726, dus vijf jaar nadien, nog een werk graveerde voor Balthasar IV. Dat deze gravure eveneens voor Spanje was bestemd, bewijst niet alleen de Spaansche tekst, doch tevens 't feit dat zij bekleed is met een aflaat, toegestaan door den aartsbisschop van Sevilla. - De naam van Richard van Orley is eveneens verbonden aan de menigvuldige sierletters en sluitstukken, welke in die periode door Gonzales van Heylen (1661-1730?) op hout gesneden werden. Sinds den dood van Jan-Christoffel Jegher in 1666 had de Plantijnsche Officina niet meer op een bepaald houtsnijder kunnen rekenen, wat waarschijnlijk te wijten was aan de omstandigheid dat sinds de xvie eeuw de xylografie als kunstvak steeds meer en meer op den achtergrond was geraakt en bijgevolg haar even- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tueele beoefenaars nog moeilijk een behoorlijk bestaan verzekeren kon. Weliswaar had in 1687 een zekere Mathurin Vernoeil, wiens naam voor de eerste en de laatste maal in 1674-75 als meesterplaatsnijder in de Liggeren van de Sint Lucasgilde wordt vermeldGa naar voetnoot(38), ‘eenighe houte platen ende letteren’ aan Balthasar Moretus III geleverdGa naar voetnoot(39), doch practisch gezien was sinds Jan-Christoffel Jegher voornoemd de aartsdrukkerij op haar voorraad houten siermotieven blijven voortteren tot 1694, het jaar waarin Gonzales van Heylen als ‘boeckdrukker, vercooper, coper ende houtplaetsnyder’ meester werd in de Antwerpsche Gilde en zijn naam voor de eerste maal in de Plantijnsche boekhouding voorkomtGa naar voetnoot(40). Doch onmiddellijk verdwijnt hij er weer uit om in 1703, onder Balthasar IV, terug op te duiken en van dan af niet meer te versagen tot minstens 1715, het laatste jaar dat de bewaarde rekeningen ons toelaten zijn spoor te volgenGa naar voetnoot(41). In elk geval kan daaruit worden afgeleid dat Gonzales van Heylen niet in 1700 overleed, zooals wel eens wordt beweerdGa naar voetnoot(42). Zulks moet o.i. voortspruiten uit het verwarren met een tweeden of, beter nog, eersten Gonzales van Heylen, die in 1661-62 meester werd, waarschijnlijk de vader was van voorgaande, en wiens ‘doodtschuld’ het moet geweest zijn die in 1700-1701 werd betaaldGa naar voetnoot(43). Aanvankelijk sneed Gonzales van Heylen voor Balthasar IV letters naar bestaande modellen, zooals hij het waarschijnlijk voor diens voorganger had gedaan. In 1705 nochtans en de daarop volgende jaren sneed hij er naar eigen teekeningen tot het moment, vermoeden we, dat de drukker in verbinding trad met Richard van Orley wat, zooals we weten, geschiedde in 1709. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel preciese rekeningen in verband met Van Orley's teekeningen voor beeldletters en sierstukken treft men in de boekhouding van de aartsdrukkerij niet aan. In elk geval werd Gonzales van Heylen met ingang van 17 Februari 1707 nog alleen voor 't snijden en niet langer meer voor 't teekenen en snijden van beeldletters betaald, terwijl hem op 11 October 1714 een som van 17 gulden en 10 stuivers werd uitgekeerd ‘voor R van Orleij te Brussel voor teekenen van eenige houte letteren en̄ steerten [sluitstukken]’Ga naar voetnoot(44). Doorgaans werd Richard van Orley op volle rekening, d.i. zonder detailleering, en zooals het in de Plantijnsche journalen heet ‘à bon compte’ of ‘pr compte van teekeninghen tot dato deser’ betaaldGa naar voetnoot(45). Duidelijker taal spreken de menigvuldige proefdrukken van beeldletters en sluitstukken in de Plantijnsche verzamelingen, waarop met de pen de prijzen voor het teekenen en snijden genoteerd werden en bovendien de typografische vermelding voorkomt: ‘Richard van Orley inv./Gonzales van Heylen fecit’ (of een gelijkaardige formule). Practisch gezien mag bijgevolg aangenomen worden dat 't meerendeel van de op hout gesneden siermotieven, welke van ca. 1710 tot 1730 (overlijdensjaar van Balthasar Moretus IV) en zelfs veel later in Plantijnsche uitgaven werden afgedrukt, ontstonden uit de samenwerking van beide kunstenaars. Onder de oude teekeningen van het Museum Plantin-Moretus bevindt zich trouwens een Plantijnsch drukkersmerk [Inv. 345] dat (zie p. 199), in 1709 ontworpen door Richard van Orley en op hout gesneden door Gonzales van Heylen, voor de eerste maal als sluitstuk werd aangewend in een Psalteriumuitgave in-folio van 1713Ga naar voetnoot(46). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan-Jacob MoretusBalthasar IV werd opgevolgd door zijn jongeren broeder Jan-Jacob Moretus (1690-1757). Hij was de groote financier van het geslacht, die vóór den tijd nog dat 't bestuur van de aartsdrukkerij in zijn handen overging een aanzienlijk fortuin had weten te verwervenGa naar voetnoot(47). Ook tijdens zijn bestuur zette hij onverdroten zijn financieele operaties voort. Hoewel zijn periode voor de boeksier minder gelukkig dan die van zijn voorganger kan worden geacht, mag daaruit toch niet besloten worden dat hij haar verwaarloosde. Integendeel kan worden vastgesteld dat ook hij alle mogelijke middelen aanwendde om haar te bevorderen. Is hij daarin niet naar wensch geslaagd, dan mag hem zulks maar ten halve aangerekend worden in een milieu dat artistiek steeds minder geschikt was om belangwekkende initiatieven te steunen. De eenige teekenaar die heeft gewerkt voor Jan-Jacob Moretus was Cornelis-Joannes D'Heur (1707-1762). Het juiste tijdstip van den aanvang van hun betrekkingen ontsluieren de Plantijnsche archieven niet. Het vroegste boek, naar ons weten, door D'Heur geïllustreerd voor de Officina, was een Breviarium Romanum in-12o in vier deeltjes, uitgebracht in 1744. Niet minder dan zeventien gravures naar teekeningetjes van zijn hand [Inv. 36-39; 96-100; 106-113] komen er in voor. Bovendien slaagden wij er in te identificeeren: elf teekeningetjes voor een Breviarium Romanum in-12o in één deel [Inv. 90-95; 101-105]; zes teekeningetjes voor een Officium in-12o [Inv. 4-9], verschenen in 1749; zes teekeningetjes voor een Spaansch Oficio in-24o [Inv. 60-65], gedrukt in 1756; veertien teekeningetjes voor een Oficio de N. Señora | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in-16o [Inv. 66-79], eveneens uitgebracht in 1756; vijf titelvignetten, waaronder een voor een Breviarium Romanum in-8o in 4 deelen [Inv. 140], uitgebracht in 1752; één voor een Missaal in-folio [Inv. 114], verschenen in 1751; een voor een Getijdenboek in-8o [Inv. 337], gedrukt in 1756; en twee voor Franciscaansche Officia in-8o [Inv. 119-120], beide verschenen in 1754. Naar de kwantiteit dus niet gering, is deze medewerking, naar de kwaliteit, toch niet van aard om ons uitermate te verheugen. Daarvoor was C.J. D'Heur een te gelijkmoedig kunstenaar. Hij verrichtte zijn ‘taak’ vakkundig en met zorg, doch mechanisch nuchter, als 't ware ‘aan den band’. Gespeend als hij was van alle behoefte aan persoonlijke expressie of oorspronkelijke formuleering, is zijn handschrift doorgaans zonder karakter en zijn visie hopeloos traditioneel. Getoetst aan de prestaties van een man, die academie-leeraar was en bijgevolg een gezaghebbende figuur in dien tijd, moet de artistieke atmosfeer te Antwerpen in het midden van de xviiie eeuw het vriespunt benaderd hebben. En toch waren de dagen niet zóóver af dat een Balthasar IV nog beroep had kunnen doen op kunstenaars van formaat als Jan-Claudius de Cock en Richard van Orley. Al deze teekeningen werden op koper gesneden door Pieter-Balthasar Bouttats (1672-1756), die van 1732 tot 1755 schier onafgebroken voor de Plantijnsche drukkerij heeft gegraveerdGa naar voetnoot(48). Slechts in de eerste jaren van het bestuur van Jan-Jacob zou hij in 1730-1733 met Martinus CauséGa naar voetnoot(49), in 1733 met Jan-Hendrik Schawberg of Schouwenbergh (1717-1760)Ga naar voetnoot(50), en in 1732-1736 met Jan-Baptist Jonghelinckx (1689- ?)Ga naar voetnoot(51) het werk moeten deelen, waarna de drukker hem definitief de voorkeur gaf. Toch was Pieter-Balthasar Bouttats er de man niet naar om aan het slappe teekenwerk van C.J. D'Heur veel luister bij te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetten. Ook op 't gebied van de graveerkunst was Antwerpen er niet op vooruitgegaan en aan de doffe, kleurlooze productie uit die dagen was zelfs geen schijn van herinnering meer verbonden aan de tallooze meesters die hier eeuwenlang hun handwerk zoo glansrijk beoefend hadden. Was zijn burin zonder subtiliteit en had hij de weinig prijzenswaardige neiging om zijn figuren te vergroven door er meer volume aan te geven dan door de teekening aangegeven werd, toch kan aan de illustraties van P.B. Bouttats niet alle verdienste ontnomen worden. Weliswaar is hun artistieke kwaliteit niet groot, maar technisch zijn zij eerlijk, pretentieloos en niet zonder behendigheid uitgevoerd. Méér kon er op dit oogenblik niet van een Antwerpsch graveur gevergd worden... In Mei 1754 trad Jan-Jacob Moretus in verbinding met ‘Mijn Heer N. Heijlbrouck Graveur van haere Keyserleycke en Coninckx Majestydt in de Munte tot brugge’. Deze kunstenaar was hem aanbevolen door ‘den Eerweerden Pater illuminatus a Sto Spû [Sepulchris] procurator der provintie van de Carmeliten’ om de plaatjes te graveeren voor het Breviarium in-16o in 4 deeltjes dat hij in 1755 in opdracht van deze gewijde genootschap uitbracht. De teekeningetjes, achttien in getal (oorspronkelijk waren er vier en twintig voorzien), waren van C.J. D'Heur [Inv. 498-515] en werden stelselmatig overgemaakt aan den graveur. Aanvankelijk zond de drukker er drie onder voorwaarde: ‘dat die plaeten in het geheel door U E moeten gegraveert zijn au burin ende geensints gehetst ofte met sterck water ofte andersints gegraveert’. Want, voegde hij er aan toe, ‘mijnen plaetdrucker is geheel ervaren in het drucken soo dat hij over de 4000: - exemplairen druckt vooral eer de plaeten moeten geretocquert [geretoucheerd = “heropgesneden”] worden’; daarom vertrouwde hij er ook op ‘dat de platten die U E voor mij sal graveren van de selve dursaemheydt sullen syn’Ga naar voetnoot(52). 't Waarom van deze technische conditie zal later door Jan-Jacob's opvolger met meer bijzonderheden verklaard worden. Daarom wenschen wij er thans niet nader op in te gaan. Toch kan reeds nu gewezen worden op de voorkeur welke de Moretussen steeds betoonden voor de zuivere burin-techniek met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitschakeling van andere diepdruk-procédé'sGa naar voetnoot(53). Deze voorkeur was niet van esthetischen, doch van zuiver practischen en utilitairen aard. Dat het boek en de boekillustratie er wel bij vaarden, is dus maar een toeval, doch een van die gelukkige toevallen welke in de kunsthistorie zoo veelvuldig zijn. Intusschen voldeed de Brugsche graveur niet aan de in hem gestelde verwachtingen, zoodat zelfs ‘de paters livevrouwe broeders daer over niet alte content’ waren. Niet alleen was hij hopeloos traag, moest de drukker hem ‘recomandere dat de dipsels [diepte van de gesneden lijnen] wat crachtiger moe(s)ten sijn’, stoorde hij zich slechts na herhaald verzoek aan de verbeteringen welke de teekenaar met pen of potlood aan zijn proefdrukken toebracht, doch toen hij eindelijk ernstig aan het werk toog, bleken zijn plaatjes ‘merckelijck inferieur aen d'eerste’ te zijn, wat de drukker toeschreef aan ‘de spoedigheyd met de welcke [hij] de selve als nu afsneyt [sneed]’Ga naar voetnoot(54). Was deze laatste critiek gewettigd? Het is nog moeilijk uit te maken. In elk geval zijn al de plaatjes voor dit Carmelieten-Breviarium van dezen ‘keizerlijken en koninklijken graveur’ niet beter of niet slechter dan die van een Bouttats b.v., al werden zij dan ook, wat in dit tijdvak een zeldzaamheid mag genoemd worden, voluit gesigneerd met een eigenmachtig klinkend ‘N. Heijlbrouck. F[ecit]’. ***
In zijn ‘Traité historique et pratique de la gravure en bois’ (Paris, 1766) vermeldt Jean-Michel Papillon, de beroemde Fransche vignettensnijder, wiens naam weldra in verband zal te brengen zijn met de Plantijnsche Drukkerij, dat zijn Antwerpsche collega Gonzales van Heylen, waarover reeds werd gewaagd en wiens overlijdensjaar, zooals we zagen, nog wordt betwist, overleed omstr. 1730. Zulk schijnt ons min of meer bevestigd te worden door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het feit dat op 18 Juli 1732 een zekere M. Graet vier beeldletters op hout sneed voor Jan-Jacob MoretusGa naar voetnoot(55). Het is de eerste en ook laatste maal dat wij dezen kunstenaar, die daarbuiten volledig onbekend is, aantreffen in de Plantijnsche boekhouding. Bewijs dat de drukker niet bijster tevreden over zijn prestaties was. Overigens, met de houtsnijkunst moet het in dien tijd treuriger dan ooit zijn gesteld geweest. Weliswaar weten we dat ze reeds vele tientallen jaren een kwijnend leven leidde, maar thans schijnt ze buiten dien onbruikbaren Graet noch te Antwerpen, noch elders in het land een betrouwbaar beoefenaar te hebben gehad. Voor de eerste maal zien we dan ook een Moretus zich ter versiering van zijn boeken tot een buitenlandsch kunstenaar wenden. Deze kunstenaar was niemand anders dan Jean-Michel Papillon (1698-1776) voornoemd met wien Jan-Jacob in 1733 in verbinding trad, en die toen gevestigd was ‘sur le milieu du pont St Michel... au papillon a Paris’. Aanvankelijk was het hem opgedragen werk zeer bescheiden. In zijn eersten brief (13 Mei 1733) gewaagt hij slechts over: ‘... l'alphabet... que vous mavez donné a copier’ en stelt meteen de vraag: ‘... si le graveur qui a gravé l'alphabet quon ma remis, est encore vivans ou si cest un ancien graveur’Ga naar voetnoot(56)? Aan dien wensch moet zijn voldaan, vermits Jan-Jacob op 12 Augustus daaropvolgend bedankt werd voor de mededeeling ervanGa naar voetnoot(57). Die naam wordt in Papillon's epistel niet herhaald. Dat het die van Gonzales van Heylen was, lijdt evenwel geen twijfel, wat overigens uit latere correspondentie blijkt, en anderzijds door Papillon zelf in zijn voormeld ‘Traité’ (T. I, p. 306) bevestigd wordt. In 1734 sneed Papillon nog 33 beeldletters, ditmaal waarschijnlijk naar eigen teekeningen. In 1735 werkte hij aan een opdracht van denzelfden aardGa naar voetnoot(58). Daarna werd het contact afgebroken. Maar in den loop van de jaren moet de behoefte aan beeldletters en sierstukken steeds grooter zijn geworden in de Plantijnsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukkerij. Waarschijnlijk was de bestaande voorraad onbruikbaar geworden of althans niet meer geschikt voor 't bekomen van onberispelijke afdrukken. Er moest dus weer naar een geschikt houtsnijder worden uitgezien. Binnenlands schijnt er minder dan ooit een te vinden te zijn geweest. En eens temeer moest Jan-Jacob Moretus aankloppen bij Papillon. Die nieuwe verbinding ving aan in 1750. Op 4 Maart zond de drukker hem met allerhande aanduidingen betreffende de te snijden letters ‘des suffrages representant les actions des saints non pas a dessin [de suivre] cette representation mais uniquement pour... prendre des idées [qu'il jugerait] convenir’. Meteen verzocht hij hem ‘quelques culs de Lampe’ te snijden volgens de vingerwijzing welke hem door zijn afgevaardigde, ‘le Sieur Cottignies’, boekhandelaar te Antwerpen, zouden verstrekt worden, doch wel in acht te nemen ‘que tout ceci doit servir pour Breviers (sic) Diurnaux &c.’Ga naar voetnoot(59). Deze bestelling was dus heel wat belangrijker dan die uit de jaren 1733-35 vermits zij ruimte bood voor de vrije ontwikkeling van de fantasie van den kunstenaar. Doch met gelijken bode had Moretus zich met Nicolas Le Sueur (1691-1762) in verbinding gesteld. 't Jaar voordien had hij reeds met dezen eveneens te Parijs gevestigden xylograaf onderhandeld. Thans gaf hij hem eveneens, in nagenoeg dezelfde termen als aan Papillon, opdracht voor het snijden van beeldletters en sierstukkenGa naar voetnoot(60). Dit beroep op zijn concurrent wekte Papillon's misnoegen op, doch Jan-Jacob schreef hem dat hij het werk tusschen hem en zijn collega had moeten verdeelen daar het te omvangrijk was voor een enkel mensch. Anderzijds liet hij hem verstaan niet uitermate bevredigd te zijn geweest door zijn vroegere prestaties, want onder de alsdan gesneden letters, zei hij, ‘il y en avoit les unes meilleures que les autres’. Daarom hoopte hij dat hij thans beter zijn best zou doen, ‘qu'elles seroient travaillé plus solidement pour qu'elles nous dureroient davantage sans cependant | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que la delicatesse de la gravure en souffriroit comme furent les lettres que le Sieur Van Heylen a gravé autre fois pour nous et qui scavoit si bien combiner la finesse de la gravure avec la solidité. Je vous recommande donc, besloot hij, de vous donner tous les soins pour imiter ce grand maitre dont nous vous avons envoié quelque ouvrage’Ga naar voetnoot(61). Zonder een tikje boosaardigheid was dit alles voorzeker niet en de goede kunstenaar die Gonzales van Heylen ongetwijfeld was tot den rang van ‘grand maitre’ verheffen en hem ten voorbeeld stellen aan een subtiel artist als Papillon, is niet van aard om algemeene instemming te vinden. Doch anderzijds was Papillon niet steeds een meegaand heerschap, en uitgesloten is het niet dat de drukker, die ook zijn zorgen had, zich bij voorbaat tegen eigenwijze inzichten heeft willen wapenen. Wat er ook van zij, op 11 Juni 1750 werd door den snijder een tegoed uitgeschreven van 204 pond, zijnde het overeengekomen loon voor 44 beeldletters a 3 pond en 4 ‘fleurons’ (sluitstukken) a 18 pond het stuk. Moretus bracht er slechts matige critiek op uit; bewijs dat hij tevreden was. Alleen wenschte hij in de toekomst zelf teekeningen te zenden voor ‘fleurons’, ‘pour les avoir tout a fait selon mon goût’, zei hijGa naar voetnoot(62). Van dit voornemen kwam echter niets terecht. Deze reeks beeldletters en sluitstukken kennen wij integraal, dank zij de proefdrukken die ervan in het Museum Plantin-Moretus bewaard worden. Over de beeldlettertjes, 1,5 cm. × 1,5 cm. groot, kunnen wij kort zijn. Zij vallen niet bijzonder op en zijn niet beter of niet slechter dan de vele reeksen van hetzelfde formaat die in den loop van de jaren voor de Plantijnsche Officina gesneden werden. Anders is het met de sluitstukken gesteld, die alle door den kunstenaar werden gesigneerd. Op drie proefdrukken ervan leest men volgende door Papillon eigenhandig met de pen geschreven verklaringen: ‘La mère Ste Église foulant aux pieds l'hérésie’, ‘Palmes et couronnes des SS’, ‘Attributs des saints’; het vierde drukje stelt de pauselijke waardigheidssymbolen voor. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks hun conventioneele onderwerpen werden deze sneetjes uitgevoerd met een gracie en een zwier van lijn, die Papillon, de merkwaardige snijder van het Rococovignet, ten voeten uit karakteriseeren. Dat Jan-Jacob Moretus er niet volledig accoord kon mede gaan, begrijpen we best. De Ecclesia en de Engel uit ‘Palmes et couronnes des SS’ b.v. (zie p. 240) zijn wereldsche, om niet te zeggen frivole, gestalten, die beter zouden passen in een profanen dan in een kerkelijken druk. Wat niet belet, dat zij later voor hetzelfde doel gecopieerd werden en Jan-Jacob er met lof over gewaagde toen hij Nicolas Le Sueur, Papillon's concurrent, tot een vermindering van zijn prijzen trachtte te bewegenGa naar voetnoot(63). Met Nicolas Le Sueur was het hem intusschen ook niet voor den wind gegaan. Ook deze kreeg het voorbeeld van Gonzales van Heylen met het noodige commentaar te slikken. Doch anderzijds begrijpen we de ontstemming van den drukker als we vernemen dat de houtsnijder niet veel zorg besteedde aan zijn werk, ‘que la gravure en est [était] grossière et que le dessin n'en est [était] pas dégagé’, dat hij zijn letters wel eens uit 't middelpunt van 't blokje plaatste en deze blokjes niet altijd de vereischte hoogte haddenGa naar voetnoot(64), wat bij gelijktijdig drukken met de typografie steeds miserie gaf. In elk geval werd Le Sueur op 7 September 1750 voor 11 en op 9 November 1751 voor 93 beeldletters betaaldGa naar voetnoot(65). Van deze laatste reeks worden twee proefbladen in de Plantijnsche verzamelingen bewaard, welke o.i. Jan-Jacob's afbrekende critiek niet wettigen, hoewel het vast geen meesterwerken zijn. Ondanks het feit dat ze hem besteld werden en zelfs ontwerpen naar Antwerpen werden gestuurd, gelooven we niet dat Le Sueur sluitstukken voor Jan-Jacob heeft gemaakt. De prijs van 25 pond per stuk, waar Papillon slechts 18 pond vroeg, schijnt de drukker te hebben afgeschriktGa naar voetnoot(66). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans-Jan MoretusFrans-Jan Moretus (1717-1768) volgde zijn vader Jan-Jacob op toen die op 5 September 1757 overleed. Wat wij van hem afweten, wijst op een sterkepersoonlijkheid, zoo mogelijk bezield met een nog grootere liefde voor 't aloude erfgoed dan zijn voorganger. Artistiek was Antwerpen er tijdens zijn beheer niet op vooruit gegaan. In dit opzicht was de toestand er zelfs ellendiger dan ooit. Wij zien Frans-Jan dan ook homerische pogingen aanwenden om de grafische versiering van zijn drukken op een behoorlijk peil te houden, wat bij steeds nijpender gebrek aan geschikte krachten geen kleinigheid was voor een bedrijf dat nog elf persen op gang had en jaarlijks voor zijn minst 3432 riemen papier of gemiddeld 6 riemen per week en per pers gebruikteGa naar voetnoot(67). Evenals zijn vader moest Frans-Jan voor de versiering van zijn boeken met beeldletters en sierstukken beroep doen op Fransche houtsnijders. Doch rechtstreeksch contact zocht hij niet met hen. Als tusschenpersonen traden op de Parijsche boekhandelaars Hippolyte Guerin en L.F. De la Tour, twee vennooten, waarmede de Moretussen jarenlang drukke handels- en vriendschapsbetrekkingen onderhieldenGa naar voetnoot(68). Sinds het gul onthaal dat De la Tour, Guerin's schoonzoon, weinige maanden vóór het afsterven van Jan-Jacob, ten huize van de Moretussen was te beurt gevallen, waren deze vriendschapsbetrekkingen bijzonder hartelijk geworden. De la Tour had zich toen geheel ter beschikking gesteld van de Antwerpsche firma | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om, waar zij 't noodig achten mocht, haar belangen te Parijs te behartigen. In zijn brief van 16 November 1757, waarmede hij Frans-Jan om 't verlies van zijn vader condoleerde, dankte hij nogmaals voor de goede zorgen en de voorkomendheid, waarmede hij toen was omringd geweest en bood hij eens te meer zijn diensten aan. ‘Si nous pouvions vous être utiles à quelque chose, schreef hij, nous vous supplions de vouloir bien nous employer, et d'être persuadé que nous ferons vos commissions avec zèle. C'est la grâce que je vous ai demandé étant à Anvers et c'est celle que je prends la liberté de vous réitérer’Ga naar voetnoot(69). Daarvan maakte Frans-Jan gaarne en... ruimschoots gebruik, en jarenlang stond De la Tour hulpvaardig in de bres. Uit voornoemden brief ervaren we trouwens dat hij reeds te Parijs - zij het dan ook vruchteloos - had uitgezien naar ‘un bon compagnon fondeur’. Op 25 Oktober 1758 zette de drukker zijn ‘offensief’ in met het verzoek aan ‘Les Sieurs Papillon et le Sueur’ beeldletters te laten snijden volgens door hem gegeven aanduidingen. Vroeger, zei hij, had men aan eerstgenoemd kunstenaar kleine, en aan den tweede groote initialen besteld, doch thans kon De la Tour over de verdeeling van het werk zelf oordeelen en het belangrijkste toevertrouwen aan den bekwaamste van de twee. In elk geval moest de opdracht door de graveurs zelf of minstens toch door hun beste medewerkers uitgevoerd worden en dienden zij er op te waken de letters diep uit te snijden opdat zij goed aan den druk van de pers zouden weerstaanGa naar voetnoot(70). Schier onmiddellijk gingen de poppen aan 't dansen, want in die voor de Fransche boekillustratie zoo gezegende xviiie eeuw, moesten de graveurs niet op een Moretus-bestelling wachten om de twee eindjes aan elkaar te knoopen... ‘Ayant éprouvé en d'autres occasions la lenteur et la cherté du Sr Le Sueur’, was De la Tour maar liefst bij Papillon, den vlugste en zorgzaamste bovendien, gaan aankloppen. Doch deze had zijn voorwaarden gesteld. Slechts onder beding dat hem het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk in zijn geheel werd toevertrouwd, was hij bereid de letters te snijden aan 5 pond het stuk, groote en kleine door elkaar gerekend. In tegengesteld geval eischte hij 6 pond. Daartegenover beloofde hij het werk eigenhandig uit te voeren daar hij een vijand van onbetrouwbare helpers was. Doch Moretus moest een snel besluit nemen ‘pour ne pas laisser refroidir cet artiste qui a [avait] quelquefois des mouvements de caprices dont il est difficile de le faire revenir’Ga naar voetnoot(71). Hoewel de snijder in 1750 slechts 3 pond voor het graveeren van kleine letters had gevergd, verklaarde Frans-Jan zich onmiddellijk bereid hem de thans gevraagde 5 pond toe te staan. Meteen zond hij aan zijn correspondent de teekening van een sluitstuk om er een prijsopgave voor te vragenGa naar voetnoot(72). Ondanks 't bereikt accoord was Papillon gebelgd over Frans-Jan's verwijzing naar den prijs van 1750 en had, aan de hand van zijn ‘Livre journal’, aan De la Tour bewezen dat hem, in strijd met Moretus' bewering, in Juni van ditzelfde jaar in plaats van 3, 6 pond was betaald geweest, in totaal 264 pond voor 44 letters. Indien Moretus méér groote letters wenschte te hebben dan het bestelde aantal, zou hij zelfs 8 pond het stuk eischen! De gravure van het sluitstuk, voorstellend ‘'t Jesuskind door engelen omringd’, zou 120 pond kosten en voor het hersnijden van dezelfde beeldletters zou geen prijsvermindering worden toegestaan. Doch daarvoor had De la Tour wel een andere oplossing, waarover later nog zal te gewagen zijnGa naar voetnoot(73). Intusschen wenschte Moretus zich niet door Papillon de les te laten spellen. Ook de Plantijnsche Drukkerij bezat een boekhouding... en een correcte! En terecht meldde hij aan zijn correspondent, in wiens oogen hij zich blijkbaar niet discrediteeren wou, dat de snijder zich vergiste en dat hem in 1750 werden betaald: 132 pond voor het graveeren van 44 kleine letters aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 pond het stuk, en 72 pond voor het graveeren van 4 ‘fleurons’ aan 18 pond het stuk, in totaal dus 204 pond. Anderzijds vond hij den prijs van 120 pond voor het graveeren van voormeld sluitstuk overdreven en wenschte er niet meer dan 80 pond voor veil te hebbenGa naar voetnoot(74). Maar Papillon gaf het niet op. Steeds aan de hand van zijn ‘dagboek’ beweerde hij 264 pond te hebben ontvangen voor 44 letters en dat er nooit sprake was geweest van het graveeren van ‘fleurons’... - Dat niet hij, maar wèl Moretus het bij het rechte eind had, weten we door ons onderzoek van Papillon's betrekkingen met Jan-Jacob Moretus. De alsdan gesneden beeldletters en ‘fleurons’ konden we zelfs terecht brengen. Maar... De la Tour stond tusschen twee vuren in en vreesde dat dit onvruchtbaar gekibbel tot een breuk zou kunnen leiden. ‘Que faire?’, riep hij uit, ‘c'est un homme qui est toujours prest à laisser là l'ouvrage quand on veut contester avec lui, et qui nous fait bien valoir la modération qu'il prétend avoir eue dans ce nouveau marché’. En wat het sluitstuk met het Jesuskind betrof, daarop zou geen vermindering worden toegestaanGa naar voetnoot(75). Hoewel Moretus de zaak tamelijk filosofisch opnam en zich beriep op zijn ondervinding dat men met kunstenaars ‘en qui regne le caprice’ steeds veel geduld moest hebben, wenschte hij toch niet 't onderspit te delven in de discussie en stuurde als overtuigingsstukken afdrukken van de sluitstukken welke Papillon in 1750 aan zijn vader geleverd had. Voor het ‘fleuron’ met het Jesuskind bleef hij bij zijn voorstel van 80 pond. De proefdrukken van enkele, reeds uitgevoerde beeldletters hadden hem voldaan, doch voor doubletten wenschte hij niet meer dan 4 pond het stuk te betalen. Intusschen zou hij teekeningen laten maken van een stel sluitstukjes, want ook deze had hij broodnoodigGa naar voetnoot(76). Gelukkig kwam Papillon tot betere inzichten. De la Tour had hem flink de les gespeld en hem zijn onverklaarbare halsstarrigheid in velerlei opzichten verweten. Als gevolg daarop had hij zich | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bereid verklaard het ‘fleuron’ met het Jesuskind voor de voorgestelde som van 80 pond te snijden en toegevingen gedaan op den prijs van het graveeren van voormelde doubletten. Maar toch moest er met hem omzichtig worden omgesprongen, want, zei De la Tour, het is ‘de eenige kunstenaar waarop wij nog beroep kunnen doen daar Le Sueur zoo lui geworden is dat er met hem niets meer is aan te vangen’Ga naar voetnoot(77). Daarmede was dit potsierlijk conflict besloten en zonder er nog een woord over te reppen zond Moretus naar Parijs een eerste reeks van zes teekeningen voor sluitstukken, met de noodige instructies natuurlijk betreffende den te bedingen kostprijs en de degelijkheid van de uitvoering, alsook met het verzoek ze na gebruik terug te willen zendenGa naar voetnoot(78). Inmiddels werkte Papillon vlijtig aan de beeldletters voort en konden er steeds nieuwe proefdrukken en afgewerkte blokjes naar Antwerpen gezonden worden. Alleen wenschte De la Tour te weten of Moretus 't inzicht had dubbels van àl de letters te laten graveeren, waarop deze bevestigend antwoordde. Indien de drukker niet haastig was met de nieuwe sluitstukken, zou hij de teekeningen daarvoor liefst in reserve houden totdat het werk met de beeldletters was voltooid; een voorstel waarmede deze zich accoord verklaardeGa naar voetnoot(79). Maandenlang ging alles voorbeeldig en de kunstenaar leverde zijn werk met onberispelijke regelmaat af. Maar De la Tour kende zijn Pappenheimer. Daarom ging hij hem af en toe bezoeken om hem vriendelijk tot volhouden aan te sporen. Want, schreef hij, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘il faut s'y prendre en douceur avec lui, car il a ses momens de caprice que nous avons attention de prévoir’Ga naar voetnoot(80). Deze ‘momens de caprice’ hadden een pathologischen ondergrond. Papillon, aan wiens fundamenteele eerlijkheid en groote liefde voor zijn vak bestendig hulde wordt gebracht, was in feite een neurasthenisch aangelegde en uit dien hoofde gemakkelijk overspannen natuur. Op 10 November 1759 kwam te Antwerpen zelfs 't bericht toe dat ‘ce pauvre Papillon... est [était] actuellement dans les remèdes et enfermé’ en dat er voor gevreesd werd ‘qu'il ne guérisse point de sa folie’. Daarom had De la Tour getracht de hand te leggen op de teekeningen, welke nog in zijn bezit waren. Zoo o.a. op die voor het ‘fleuron’ met het Jesuskind. Doch tot dan toe was geen enkel familielid van den zieke er toe te bewegen geweest opzoekingen te doen in diens atelierGa naar voetnoot(81). Moretus, die zeer gevoelig was voor het ongeluk dat den snijderhad getroffen, drukte de hoop uit ‘qu'il pourra [puisse] revenir a soy meme’, doch vreesde het ergste, in acht genomen den gevorderden leeftijd van den kranke. Indien De la Tour in 't bezit geraakte van voormelde teekeningen moest hij ze maar overhandigen aan dengene, dien hij 't best geschikt achtte om ze te graveerenGa naar voetnoot(82). Gelukkig was Papillon's geestelijke afwijking maar van korten duur en bij den aanvang van December was hij reeds bij machte om zijn werk te hervatten. Dit was het gevolg van een drastische maar blijkbaar heilzame behandeling... ‘Il a été saigné sept fois du pied et a pris les bains pendant un mois’, schreef De la Tour. De kunstenaar had hem verzocht de teekeningen, waarover hij nog beschikte, te mogen behouden en er meteen de belofte aan toegevoegd in den loop van diezelfde week een gedeelte van het nog overblijvende werk af te leveren. Ten andere ‘c'est une charité’, vervolgde de Parijsche boekhandelaar, ‘car cette maladie lui a fait beaucoup de tort du côté de la bourse’. Anderzijds vergiste Moretus zich wanneer hij zich Papillon voorstelde als een man op gevorderden leeftijd; hij was zestig jaar oudGa naar voetnoot(83). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Papillon hield zijn woord. Maar erg tevreden met zijn nieuwe prestaties was de Antwerpsche drukker niet. Hij had er heel wat op af te keuren. Toch wou hij verzachtende omstandigheden in aanmerking nemen en dit versagen toeschrijven aan den nog wankelenden gezondheidstoestand van den kunstenaar. Maar liefst moest De la Tour de nieuwe teekeningen voor de sluitstukken nog een tijdje bijhouden. Vooreerst wenschte hij het resultaat te zien van het ‘fleuron’ met het Jesuskind, dat de snijder nog in handen hadGa naar voetnoot(84). Als een goed advocaat pleitte De la Tour voor zijn beklagenswaardigen landgenoot. Vreesde hij dat Moretus hem het werk ontnemen zou? Het zou een niet te overziene ramp zijn voor den geruineerden kunstenaar. ‘Cette maladie lui a couté prodigieusement’, schreef hij, ‘et il ne jouit pas d'une fortune assez considérable pour pouvoir réparer ce tort autrement que par un travail assidu, que la nécessité des temps rend encore plus pressant. Cela nous fait conjecturer que le reste de votre travail sera fait plus promptement que le précédent, car il se trouvoit alors accablé de gravures, ce qui n'a pas peu contribué à lui détraquer la tête, n'étant aidé de personne; car il n'a jamais voulu faire d'élève, ni souffrir de se faire aider par aucun des autres graveurs’. Als steun had hij hem zelfs 40 pond voorgeschoten op den overeengekomen prijs van 80 pond voor het ‘fleuron’, waaraan hij thans met hart en ziel arbeidde om Moretus' vertrouwen terug te winnen. ‘Wij geven ons alle mogelijke moeite om hem daarover gerust te stellen, vervolgde De la Tour,... want deze man zou in de zwartste wanhoop verzinken indien hij zich verlaten achtte. Hij heeft eergevoel en is ten uiterste bezield met het soort ijdelheid dat de kunstenaars tot werken aanspoort’. Hij was er echter volkomen mede eens dat op Papillon's laatste prestaties heel wat af te dingen viel, ‘maar het is nog verbazend, meende hij, dat hij het er zoo goed afbracht in een tijd dat zijn geest en zijn hoofd zoo jammerlijk ontredderd waren’. Ten andere thans verklaarde de graveur zich definitief bereid om dubbels te snijden van sommige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeldletters; - een werk waartegen hij eertijds opzag in verband met het voorgestelde honorariumGa naar voetnoot(85). 't Zou moeilijk zijn de belangen van een ongelukkig mensch beter te behartigen dan de Fransche boekhandelaar deed. Die handelwijze geeft zelfs een hoogen dunk van zijn karakter, temeer daar er voor hem slechts last en niet 't geringste materieele voordeel aan deze aangelegenheid verbonden was. Intusschen betoonde Papillon hem niet de dankbaarheid, waaraan hij zich had mogen verwachten. Het eindelijk afgewerkt ‘fleuron’ voldeed niet en op zijn verwijten had de snijder laconisch geantwoord dat er voor 80 pond geen betere prestaties konden geleverd worden. De la Tour oordeelde echter dat hij voor een minderwaardig product als dit nog veel te goed betaald werd. Ondanks diens aandringen had hij geen nieuwe voorschotten aan den kunstenaar willen uitkeeren. Hij had hem ook geen opdracht willen geven om de dubbels te snijden van de sierletters; de teekeningen voor nieuwe fleurons had hij eveneens in portefeuille gehouden, en Papillon moet het wel zeer bij hem verkorven hebben, vermits hij aan Moretus ten titel van proef voorstelde ‘d'en faire graver un par un Prisonnier qui taille très bien le bois et à qui nous faisons copier des choses dont il se tire très bien et avec intelligence’Ga naar voetnoot(86). Over dezen ‘prisonnier’ was een jaar voordien reeds sprake geweest toen Papillon bezwaren maakte over den prijs voor het graveeren van dubbels van beeldletters. ‘Hij heeft veel talent, schreef toen De la Tour, snijdt het hout zeer netjes, maar heeft geen aanleg voor teekenen’Ga naar voetnoot(87). Een goed copiist dus, zonder andere verdiensten. Moretus ging met dit voorstel volledig accoord en vond dat Papillon zich geenszins te beklagen had. ‘Beroemde houtsnijders’, waarvan hij zelf verklaard had dat zij - waren zij nog in leven - zijn meesters zouden geweest zijn, werden indertijd veel minder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betaald dan hij. Bovendien oordeelde de drukker dat Papillon's sneetjes mooier waren op de proeven die hij er van leverde, dan wanneer zij in een boek waren afgedrukt, wat hij toeschreef aan de inktsoort welke de graveur gebruikte en volgens hem wees op een gebrek aan degelijkheid van het werk als dusdanig. Dubbels moest De la Tour hem voorloopig niet laten snijden; daarover zou hij later een beslissing nemen, maar enkele teekeningen voor sluitstukken mochten hem toch toevertrouwd wordenGa naar voetnoot(88). Na den twist over het minderwaardig ‘fleuron’ met de voorstelling van het Jesuskind liet Papillon in maanden niets meer van zich hooren, totdat hij plots weer opdook met proefdrukken van twee en twintig sierletters. De Ia Tour verzocht hem het werk stil te leggen tot Moretus zijn instemming met deze proeven had betuigd. ‘Il est bien certain, schreef hij nog steeds gebelgd, que cet artiste ne se gêne point et qu'il s'occupe préférablement aux choses où il voit un plus grand avantage pour lui. D'ailleurs, voegde hij er aan toe, sa tête est encore bien allumée: nous craignons de le heurter trop fortement, et nous le ménageons’. De onderhandelingen die hij met den ‘prisonnier’ had gevoerd, hadden tot dusverre tot geen resultaat geleid. ‘Die man is eveneens een gek, verklaarde hij, maar van een andere soort. Hij werkt slechts enkele uren daags en dan nog maar tot hij een som van drie pond heeft verdiend, waarna hij zich beijvert deze met eten en drinken te verteren. Hoewel met werk overlast, heeft hij zich nog in 't hoofd gehaald de quadratuur van den cirkel, de eeuwigdurende beweging en ander wiskundige zotternijen, waaraan hij met beklagenswaardige hartstocht is verslaafd, op te lossen’. Maar uitgesloten was het toch niet dat deze zonderling, wanneer hij over meer vrijen tijd beschikte, zijn woord gestand zou doen en de hem gegeven proefopdracht zou ten uitvoer brengenGa naar voetnoot(89). De la Tour moet de goede intenties van den ‘prisonnier’ hebben onderschat, want weinige dagen later kon hij reeds de proef sturen van een sluitstuk dat door hem gesneden wasGa naar voetnoot(90). Zoowel dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluitstuk als Papillon's beeldletters bevredigden den drukker. Zijn correspondent ontving dan ook den wenk Papillon te laten voortgaan met het graveeren van initialen en aan den ‘prisonnier’ de teekeningen voor de ‘fleurons’ te overhandigenGa naar voetnoot(91). Rondom dien tijd (6 September 1760) was Jan-Jozef Moretus, broer van Frans-Jan, op doorreis naar Italië, de gast geweest bij de vennooten Guerin & De la Tour. Naar aanleiding daarvan werden hartelijke brieven gewisseld tusschen Parijs en AntwerpenGa naar voetnoot(92). Jan-Jozef Moretus zullen wij later nog op onzen weg ontmoeten. Want toen hij maanden nadien in de Fransche hoofdstad terugkeerde, zou hij er menig zaakje in verband met graveurs en graveerwerk voor zijn broer hebben op te knappen. Eindelijk scheen De la Tour de tijd rijp te achten om den werkelijken naam te ontsluieren van den geheimzinnigen en om zijn ongeregelde levenswijze weinig aanbevelenswaardigen kunstenaar, dien hij tot dusverre als ‘le prisonnier’ had aangeduidGa naar voetnoot(93). Dit zonderling personage heette Caron en is waarschijnlijk identiek met den te Amiens in 1719 geboren en in 1768 te Parijs overleden vignetten-graveur Nicolas Caron, die wel eens - uit wat voorgaat blijkt echter ten onrechte - als Papillon's leerling wordt vermeld.Ga naar voetnoot(94). Deze laatste (Traité I, p. 333) citeert hem evenmin als zijn leerling en geeft als reden van zijn opsluiting ‘onvrijwillige doodslag’ aan. Bij dezelfde gelegenheid zond de Fransche boekhandelaar aan den Antwerpschen drukker een nota betreffende de in diens naam voorgeschoten gelden; - nota die des te belangrijker is, daar zij, benevens hun kostprijs, in detail de werken vermeldt, welke door Papillon van 28 April 1759 tot 27 September 1760, en door Caron van laatstgenoemden datum tot 15 October daaropvolgend, voor de Plantijnsche Officina werden uitgevoerdGa naar voetnoot(95). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 28 April 1759 ontving Papillon voor 128 beeldletters aan 5 pond het stuk, groote, middelmatige en kleine door elkaar gerekend, de som van 640 pond; op 3 Juli van ditzelfde jaar voor 89 kleine letters aan 5 pond het stuk de som van 445 pond; op 8 October daaropvolgend voor 43 kleine letters en steeds aan 5 pond het stuk de som van 215 pond; op 26 Februari 1760 werden hem 110 pond betaald voor 22 groote sierletters en 80 pond voor het ons bekende sluitstuk met de voorstelling van het Jesuskind; op 27 September daaropvolgend 88 pond voor 22 letters in-4o aan 4 pond het stuk, den overeengekomen prijs voor het graveeren van doubletten. M.a.w. op nagenoeg anderhalf jaar leverde hij - afgezien van laatstgenoemde dubbels - aan Moretus niet minder dan 282 oorspronkelijke sierletters en één sluitstuk. Anderzijds was aan Caron op 27 September de som van 24 pond voor zijn eerste en op 15 October 1760 36 pond voor zijn tweede sluitstuk uitgekeerd geworden. In 't geheel beliep het aan de firma Guerin en De la Tour verschuldigd bedrag, de kleine onkosten voor verzending medegerekend, 1653 pond 15, een som, welke terstond door Moretus vereffend werd met het verzoek Caron verdere opdrachten te geven voor het snijden van sluitstukken naar de teekeningen, welke nog te Parijs waren en naar een stel nieuwe, die hij dacht te zenden wanneer het werk naar de vorige zou zijn voltooid. Met uitzondering van die, waarop wapens voorkwamen, kon Papillon intusschen voortgaan met het graveeren van doublettenGa naar voetnoot(96). Deze instructies werden met de gebruikelijke aanbevelingen voor het leveren van behoorlijk werk doorgegeven aan Papillon ‘qui est [était] toujours dans un état d'infirmité qui ne l'empêche [empêchait] cependant pas de travailler’ en aan Caron, die beloofde zijn uiterste best te zullen doenGa naar voetnoot(97). Een paar maanden nadien kon De la Tour de proef van een derde ‘fleuron’ naar Antwerpen sturen, dat door Moretus ‘assez artistement gravé’ gevonden werd, en waarbij hij den wensch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukte dat het overschot van de teekeningetjes zoohaast mogelijk op hout zou worden gebracht, want het tekort aan bruikbare sluitstukken begon zich te laten gevoelen; nadien - hij herhaalde 't nogmaals - zou hij nieuwe ontwerpen sturenGa naar voetnoot(98). Naar aanleiding van dit verzoek ontving Caron de opdracht de drie laatste teekeningetjes, welke nog in De la Tour's bezit waren, te graveeren, en op 5 Juni 1751 kon de Fransche boekhandelaar volgende nieuwe rekening overmaken: ‘Nous avons payé pour vôtre compte les 29 9bre & 18 Xbre 1760 au Sr Papillon & encore au même le 21. février 1761. pour gravûre de 85. Lettres grises a 4℔ [dus doubletten]..... 340℔. ‘Plus a Caron pour quatre fleurons dont Epreuve ci-jointe des 3. derniers... 54 ℔’Ga naar voetnoot(99). M.a.w. Caron had tot op dit oogenblik 6 sluitstukken voor Moretus gegraveerdGa naar voetnoot(100). Op 25 Augustus 1761 zond Frans-Jan Moretus 17 nieuwe teekeningen voor sluitstukkenGa naar voetnoot(101) aan Guerin en De la Tour met verzoek ze geleidelijk aan Caron te overhandigen, hem op 't hart te drukken ze nauwkeurig te graveeren en er vooral twee in acht te nemen, waarvan de eene voorstelde het Jesuskind rustend op het Kruis en de andere Jesus en Sint Janneke in een landschapGa naar voetnoot(102). Pas maanden nadien (10 Februari 1762) kon de verzending van ‘tien of twaalf’ afgewerkte ‘fleurons’ in 't vooruitzicht gesteld worden. Maar er waren er nog verschillende in handen van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graveurs, schreef De la Tour. En eens temeer bekloeg hij zich over de traagheid, waarmede de kunstenaars voortmaakten: ‘Papillon zit [zat] tot over de ooren in 't werk met het snijden van wapenschilden voor het hof’; Caron bleef het onverbeterlijk wispelturig en vadsig heerschap, wiens wiskundige experimenten, die hem ongetwijfeld in een gekkenhuis zouden terecht brengen, onverdroten voortgingen. Daarom had hij zich ook tot Le Sueur gewend, die intusschen minder veeleischend was geworden. Een proefbestelling was goed medegevallen. Twee groote fleurons waren hem thans toevertrouwdGa naar voetnoot(103). Op 23 Maart konden eindelijk de twaalf beloofde sierstukjes naar Antwerpen gezonden worden. Eigenlijk waren 't er vijftien daar De la Tour zijn onkostenberekening, ten beloope van 216 pond 15, maakte volgens de van 1 tot 12 genummerde proefdrukjes en op velletje nr 11 twee en op velletje nr 12 drie sluitstukjes waren afgedruktGa naar voetnoot(104). Spijtig genoeg vermeldde hij ditmaal niet den naam van den graveur. Dank zij voornoemde proefdrukjes, welke nog in het Museum Plantin-Moretus bewaard worden, weten we nochtans dat ze door Caron gesneden werden; weliswaar werden ze niet alle door hem gesigneerd, doch de stugge, typische ongevoeligheid van zijn techniek waarvan ook deze ongesigneerde stukjes getuigen, sluiten daarover allen twijfel uit. Van een betere kwaliteit zijn de vignetten met de voorstellingen van het Jesuskind rustend op het Kruis en Jesus en St Janneke in een landschap, mogelijk daar, zooals we zagen, Frans-Jan Moretus er speciaal de aandacht op gevestigd had. Nadien verloopt Caron's spoor. Althans in de briefwisseling van de firma Guerin & De la Tour met de Plantijnsche Officina en omgekeerd komt zijn naam niet meer voorGa naar voetnoot(105). Nochtans moet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij, buiten 't werk dat wij archivalisch konden justifieeren, voor zijn minst nog drie andere sluitstukjes voor Moretus gesneden hebben. Deze sluitstukjes zijn echter copieen naar die welke Papillon (zie hooger) reeds voor Jan-Jacob Moretus, had gegraveerd. Dat Caron het met het ‘auteursrecht’ niet zoo nauw nam, blijkt uit het feit dat hij ze zonder blikken of blozen als eigenhandig werk signeerde. Van deze copietjes worden eveneens proefdrukken in de Plantijnsche verzamelingen bewaard. Met Papillon liep het eens te meer in 't honderd. In vele weken had hij weer niets van zich laten hooren. ‘La disposition de sa tête est telle qu'il ne faut pas trop le pousser’, oordeelde De la Tour. ‘Depuis son accident il n'est plus maître de son cerveau: nous nous flattons cependant qu'avec un peu de douceur et à force de sollicitations, ou nous retirerons de ses mains les dessins, ou il achèvera ces gravures’Ga naar voetnoot(106). Hieruit zou kunnen blijken dat, naast het graveeren van doubletten van beeldletters, waarmede hij zich toen in hoofdzaak bezighield, ook aan Papillon teekeningen voor sluitstukken waren toevertrouwd. Het zij ons evenwel veroorloofd op deze kwestie later terug te komen. Bij alle herrie met de Fransche houtsnijders had Frans-Jan Moretus toch groot respect voor hun werk, althans voor sommige van hun werken. ‘Ik heb houtsneden gezien van mijnheer Le Sueur in de fabels van La Fontaine, schreef hij; er komen er ook in voor van den heer Papillon; ze zijn alle zoo kunstvol uitgevoerd dat ik ze bewonderd heb’. Waarop de eeuwige jammerklacht volgde: ‘Zij overtreffen grootelijks wat tot dusverre voor mij gesneden werd en om mijn opdrachten in dezelfde perfectie verwezenlijkt te zien, zou ik er gaarne indien het noodig blijken mocht, iets meer voor willen betalen’Ga naar voetnoot(107). Het door Frans-Jan Moretus bedoeld boek was de prachtuitgave van de Fabels van La Fontaine, van 1755 tot 1759 verschenen te Parijs in vier in-folio deelen en rijk geillustreerd met diepdruk- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gravures naar Jean-Baptiste Oudry en sierstukken van voornoemde twee houtsnijders. Het pleit voor Moretus' goeden smaak deze uitgave, een van de merkwaardigste uit het Rococo-tijdvak, te hebben opgemerkt en er de uitzonderlijke schoonheid van te hebben aangevoeld. En wij begrijpen ook zijn jammerklacht, wanneer hij de houtsneden van een Papillon b.v., die met de verluchting van dit boek meesterwerk presteerde, vergeleek met de in verhouding betrekkelijke waarde van de sneetjes welke voor hem werden uitgevoerd. Doch had de drukker zelf daaraan geen schuld? Of juister, was de aard van het werk, dat hij hun opdroeg, en de vorm waarin zij het te gieten hadden, wel geschikt om subtiele Rococo-geesten tot hoogere vluchten te inspireeren? Papillon b.v., de merkwaardigste vignetten-graveur uit het midden van de xviiie eeuw, ontving in hoofdzaak opdrachten om sierletters te graveeren. Weliswaar was 't hem veroorloofd ze naar eigen ontwerpen te snijden, maar in haar gebondenheid aan nooit aflatende heiligen-voorstellingen en uiterst beperkte, strak omlijnde formaten, was deze ‘vrijheid’ zeer relatief, inzonderheid - we drukken er nogmaals op - voor een Rococo-kunstenaar, voor wien fantasie naar vorm en inhoud gold als het normale scheppingsklimaat. Dat de dartelheid van de Louis XV-stijl uit den booze zou zijn geweest in kerkelijke drukken hebben we reeds vermeld. Ook dat Jan-Jacob Moretus dit reeds moet hebben ingezien, toen hij aan Papillon vier sluitstukken naar eigen ontwerpen bestelde en hem achteraf mededeelde voortaan te Antwerpen gemaakte teekeningen te zullen zenden. In 't licht van dergelijke beschouwingen zijn wij dan ook van oordeel dat Papillon, bij al de geestelijke en technische restricties die hem waren opgelegd en die hem bovendien als kind van zijn tijd en zijn milieu niet eigen waren, zich zeer verdienstelijk uit den slag trok en 't meerendeel van de door hem gesneden beeldletters niet moeten onderdoen voor die uit vroegere periodes. Nagenoeg hetzelfde geldt voor de ‘fleurons’. Papillon graveerde er slechts een viertal voor Frans-Jan Moretus. Van één enkel weten we reeds dat het niet aan de verwachtingen voldeed. Doch tevens weten we dat het niet naar een eigen compositie gesneden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd; dat de teekenaar ervan, zooals trouwens van al de tot dusverre besproken en verder nog te bespreken sluitstukken, de onpersoonlijke C.J. D'Heur was, wiens koel en methodisch handschrift wel niet van aard zal zijn geweest om graveurs uit den tijd van een Watteau, een Fragonard, e.a. te inspireeren. Daartegen zou kunnen aangevoerd worden dat kunstenaars van Papillon's vorming dusdanige opdrachten hadden kunnen weigeren. Dat is inderdaad zoo. Doch een kunstenaar is een mensch die, nuchter beschouwd, evenals een metselaar of een timmerman, van zijn ambacht leven moet en zich slechts in zeldzame gevallen de weelde veroorloven kan een behoorlijk gehonoreerde bestelling te weigeren. Dat schijnt ook de meening geweest te zijn van deze Fransche grafici. Zij werkten slechts met ijver en zonder mopperen voor Moretus wanneer de nood aan den man was. Dat was niet alleen 't geval met Papillon, doch zelfs met een middelmaatstalent als Caron, om over Le Sueur niet te gewagen. De la Tour maakte zich daarover trouwens geen illusies en verklaarde herhaaldelijk aan den Antwerpschen drukker dat zij zijn werk lieten liggen, wanneer hun andere - en wat hij niet zei, doch wellicht dacht, - meer passende opdrachten te beurt vielen. Anderzijds - wij herhalen 't nogmaals - kan de gegrondheid van Moretus' critiek niet geloochend worden. Het pleit, zooals we aanstipten, voor zijn esthetisch inzicht dat hem de artistieke leemte opviel tusschen de vignetten bij de fabels van La Fontaine en van de sierstukken, welke voor hem gesneden werden. Doch dat Rococo-motieven niet pasten in zijn specifieke drukken moet hij toch ook - evenals zijn vader - hebben aangevoeld! Zooniet had hij de Fransche grafici de knel van die stugge D'Heur-teekeningetjes niet aangelegd. Zoo bewoog zich dan deze intelligente man in een hopeloos ‘cercle vicieux’, waarin hij niet zou hebben rondgetold indien het scheppingspeil van de Vlaamsche, in casu Antwerpsche, kunstenaars niet beneden 't vriespunt ware gedaald, en indien hij beroep had kunnen doen op begaafde plaatselijke grafici met een beproefde inheemsche traditie. Hoe goed begrijpen we thans waarom in den loop van de xviiie en de xixe eeuw de Missaal- en Breviariumprenten naar Rubens, Abraham van Diepenbeeck en Jan van Boekhorst in de Moretus- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukken werden gecopieerd en steeds ge-recopieerd! Doch daarmede bewegen wij ons op het terrein van Frans-Jan's tribulatiën met de kopersnijders. En wij hebben nog niet alles over zijn ‘lijdensweg’ met de houtsnijders gezegd!... Daarom zijn wij zoo vrij er even aan te herinneren dat, bij brief van 10 Februari 1762, De la Tour berichtte ook een paar ‘groote fleurons’ aan de zorgen van Nicolas Le Sueur te hebben toevertrouwd. Ondanks zijn optimistische vooruitzichten werd het eens te meer een zaak van langen duur. Anderhalve maand nadien waren beide sluitstukken nog niet in zijn bezit. ‘Mr Le Sieur (sic) is een behendig kunstenaar, schreef hij op 23 Maart, maar hij is [het eterneel liedje!] zeer lui en weinig meegaand voor den prijs en de aflevering van zijn werk’. Nochtans had hij in beiderlei opzichten formeele beloften van hem ontvangen. Maar, vervolgde hij, ‘hij wordt zeer in beslag genomen door den Graaf van Caylus, een van onze meest gedistingeerde kunstliefhebbers en -beschermers’. Daarom zou hij zich tot dien edelman wenden om Le Sueur tot spoed aan te zetten wat, meende hij, tot beter resultaat dan zijn eigen optreden leiden zouGa naar voetnoot(108). - Waaruit dus eens te meer blijkt dat Moretus' correspondent zich geen inspanning ontzag om hem te helpen. De la Tour vergiste zich blijkbaar niet toen hij op Caylus' bemiddeling speculeerde. Slechts een paar weken nadien kon hij het bedrag van het aan Le Sueur uitgekeerde honorarium mededeelen, dat als volgt was verantwoord: een beeldletter L met voorstelling van koning David, waarvoor 5 pond werd aangerekend, wat in de toekomst (Le Sueur dixit) 7 pond zou moeten zijn; twee groote sluitstukken ‘selon les Desseins’: 120 pond, ‘et un fleuron moyen, payé... 18℔’Ga naar voetnoot(109). Dit laatste sluitstuk was ongetijfeld 't door De la Tour hoogervermeld proefwerk. Een paar maanden later (13 Juli) was ook ‘le sieur Papillon... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cet artiste habile dans son art, mais plein de rats et de fantaisies’ met nieuw werk voor den dag gekomen, nl. met 43 doubletten van beeldletters, 3 nieuwe initialen (B, I, O) voor in-folio drukken, welke bij hoogdringendheid besteld waren, en ‘2 Petits Fleurons l'Espérance & la Foy’Ga naar voetnoot(110). Op Moretus' speciaal verzoek had De la Tour zich eveneens beijverd de afgewerkte teekeningen te verzamelen, want deze moesten te Antwerpen de collectie gaan vervoegen, welke Frans-Jan had aangelegd; weliswaar was de Fransche boekhandelaar daar niet volledig in geslaagd daar hij vooraf niet had geweten dat zulks de wensch was van zijn correspondent, doch gelukkig waren er slechts enkele zoek geraakt bij de graveursGa naar voetnoot(111). Intusschen bleek Papillon in een uitzonderlijk goede bui te zijn geweest, want op 15 October had hij nogmaals 39, op 8 November 26 en op 25 November 25, of in 't geheel 90 doubletten afgeleverd. ‘Tous vos travaux sont achevés présentement, schreef De la Tour (met een zucht van verlichting?), et vous aurez Monsieur une collection nombreuse de Lettres grises et de Fleurons de différents formats’Ga naar voetnoot(112). Doch aldus verstond het Frans-Jan Moretus niet... Slechts enkele dagen later (11 December) bestelde hij bij hoogdringendheid zeven sierletters, welke hem reeds op 5 Januari 1763 konden toegezonden worden, wat dus een nieuw record beduidde op 't actief van PapillonGa naar voetnoot(113). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ruim een jaar lang werd De la Tour met verzoeken van dien aard met rust gelaten, doch intusschen had - zooals verder blijken zal - Moretus hem betrokken in een niet minder lastige aangelegenheid... Op 23 Maart 1764 schreef de Fransche boekhandelaar naar Antwerpen, dat hij de opdracht (de zooveelste!) voor het snijden van sierstukjes niet uit 't oog verloor, doch dat hij, ‘ne pouvant [se] fier à ce pauvre Papillon dont la tête s'égare de temps en temps’, het werk aan Le Sueur had toevertrouwd. Doch eens te meer had deze het zeer drukGa naar voetnoot(114). - Het aantal te graveeren ‘fleurons’ bedroeg toen dertien stuks, waarvan de laatste acht op 2 Juni daaropvolgend naar Antwerpen konden gezonden worden. Zij waren naar Le Sueur's eigen ontwerpen uitgevoerd. De drukker had alleen modellen gestuurd om het gewenschte formaat aan te duidenGa naar voetnoot(115). Hiermede was het hoofdstuk van Frans-Jan Moretus' tribulatiën met de Fransche houtsnijders afgesloten, waarschijnlijk daar hij te Brussel een geschikte kracht had ontdekt voor hetzelfde werk. Deze ‘geschikte kracht’ was Pierre-Antoine Boury, een tot dusverre onbekend kunstenaar toen verblijvend in de ‘Rue de la navette proche de la visitation, maison no 174’, die hem van 7 April 1764 tot 15 April 1765 talrijke sluitstukken en beeldletters leverdeGa naar voetnoot(116). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om uit het slop te geraken met de Fransche graveurs had hij een paar jaar voordien, nl. in de tweede helft van 1762, hetzelfde gepoogd met Jean-Guillaume Mack, toen ‘graveur de la Loterie imperiale et Roijale demeurant au Soleil d'or sur la haute ruë à Bruxelles’. Deze eveneens tot dusverre onbekende kunstenaar was geen onbekende voor de Plantijnsche Drukkerij. Toen hij nog ‘Soldat De Regiment de Brije de la Compe: De Maij (?)’ was, had Jan-Jacob Moretus hem op 1 October 1749 ‘douze eschailins’ geleend om zich werktuigen aan te schaffen voor het snijden van houtblokjes, die hij verklaarde aan zijn schuldeischer te zullen leveren. Deze som werd op 4 October (bevestigd op 9 October) met ‘quatre eschailins’ afgekort. Uit de kwijting van het saldo (10 Juni 1750) blijkt zelfs dat hij voor het resteerend bedrag beeldletters zou geleverd hebben. Bevestiging daarvan bracht ons de normale Plantijnsche boekhouding niet. Waaruit te besluiten is dat alles zich tot een onbeduidende proef, die niet voldeed, zal bepaald hebbenGa naar voetnoot(117). Wat er ook van zij, Frans-Jan Moretus moet in zijn nood weer aan dien J.G. Mack gedacht hebben. Doch evenals zijn vader waren ook zijn betrekkingen met hem van korten duur. Ondanks | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het feit dat Mack hem verzekerd had ‘al soo wel [te snijden] of te... van msr: Papillon te Parijs souden gedaen sijn’, volstonden vier sierletters om de minderwaardigheid van zijn handwerk aan te toonen, hoewel hij dit versagen aan een pas doorleden ziekte weet. Toen de drukker hem nadien een tweede, kleine opdracht gaf, heeft hij daar blijkbaar niet meer op gereageerd. Maar pittig is het toch voor ons, die achter de schermen kunnen kijken, te lezen in een brief betreffende den bedongen prijs, dat hem ‘de vermaerste meesters van Parijs’ ten voorbeeld werden gesteld...Ga naar voetnoot(118).
***
Hiervoor werd aangestipt dat Frans-Jan Moretus aan De la Tour verzocht hem de teekeningetjes van C.J. D'Heur terug te sturen wanneer de sluitstukken, welke er moesten naar gesneden worden, waren uitgevoerd. Wij vernamen ook dat de Fransche boekhandelaar niet bij machte was ze alle te verzamelen en dat er enkele zoek gingen bij de graveurs. Dit belet echter niet dat een aardig stelletje naar Antwerpen terugkeerde, - een stelletje dat thans nog in de collectie oude teekeningen van het Museum Plantin-Moretus wordt bewaard. Moeizame opsporingen in de bibliotheek, in de verzamelingen houtblokken en proefdrukken van het Museum, gepaard aan de studie van voormelde archivalia, brachten er ons ten slotte toe ze alle te identificeeren. Wij vangen aan met de teekeningetjes welke door Caron op hout werden gebracht. Zooals we zagen sneed deze graveur twee reeksen sluitstukken. Een eerste reeks van zes stuks, die van 27 September 1760 tot 5 Juni 1761 in rekening werd gebracht; en een tweede reeks van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twaalf (of vijftien) stuks, die op 23 Maart 1762 werd aangerekend. Van serie I werden drie velletjes gered:
Serie II bleef omzeggens integraal behouden. Slechts één enkel ontwerpje ging verloren. Zij omvat 14 teekeningetjes uitgevoerd op 11 velletjes, wat klopt met de rekening van De la Tour over 12 nummers, vermits de teekeningetjes voor diens nummers 6 en 7 (te controleeren op voornoemde proefdrukjes) op één enkel velletje staan. Het eenig verschil tusschen de rekening van De la Tour en onderhavige teekeningetjes is de omstandigheid dat de rekening over 15 sluitstukjes loopt, terwijl, zooals gezegd, de geheele serie nog bewaarde teekeningetjes slechts 14 stuks groot is, wat dus wijst - we herhalen 't nogmaals - op het ontbreken van één enkel stuk. Zulks wordt overigens bevestigd door de contrôle op de proefdrukjes, die insgelijks 15 stuks tellen. Door deze contrôle kennen wij zelfs de voorstelling van het verloren teekeningetje. Op deze teekeningetjes komen af en toe data voor, geschreven door De la Tour. Deze data duiden het tijdstip aan dat de teekeningetjes aan de graveurs werden overhandigd, terwijl de eveneens door De la Tour geschreven data op voormelde proefdrukjes, die steeds later zijn en af en toe zijn vergezeld door een prijsaanduiding, wijzen op het tijdstip van ontvangst (en verzending, wanneer er twee zijn) van de sluitstukjes. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornoemde teekeningetjes worden hieronder verantwoord. De gevolgde nummering is die van de proefdrukjes van de sluitstukken, op haar beurt overeenstemmend met die van De la Tour's rekening.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 25 Augustus 1761 zond Frans-Jan Moretus dus zeventien nieuwe teekeningen voor sluitstukken naar Parijs. Voormelde Serie II was het eerste stel ervan naar hetwelk houtsneetjes werden gemaakt. Volgens De la Tour's rekening omvatte het dus 12 nummers voor 15 sneetjes, waarvan er dus blijkbaar één moet uitgeschakeld worden, als zijnde niet door D'Heur doch wel door Caron geteekend. Voor verdere identificaties luidt thans de vraag: - Op welke wijze berekende Moretus voornoemd getal van 17 stuks? Duidde hij elk teekeningetje afzonderlijk aan of telde hij slechts het aantal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velletjes, waarop zich in drie gevallen (onze nrs 6-7; 11a-11b; 12a-12b) twee ontwerpjes bevinden? Aan de hand van ons archivalisch onderzoek verwierven we de zekerheid dat hij niet het aantal teekeningetjes als dusdanig, doch wèl het aantal velletjes telde, zoodat, door het feit dat, evenals nrs 11a-11b en 12a-12b, nrs 6 en 7 zich eveneens op één velletje bevinden, de 12 nummers van De la Tour er volgens Moretus's berekening slechts 11 waren, zooals ten andere reeds vroeger (p. 234) werd vermeld. M. a.w. naar 6 van de 17 gezonden velletjes-met-teekeningen moesten er nadien nog sluitstukjes gesneden worden. Op deze zes overblijvende velletjes bevond zich slechts één teekeningetje. Wie waren de auteurs van de sluitstukjes, welke er naar gegraveerd werden? Uit een brief van De la Tour aan Moretus, dd. 10 Februari 1762, weten we (zie p. 225) dat de Fransche boekhandelaar uit hoofde van de onbetrouwbaarheid van Caron en de overlasting van Papillon een ‘proefbestelling’ aan Le Sueur had gedaan; dat deze proefbestelling bevrediging had gegeven en hem daarom het graveeren van ‘twee groote fleurons’ was toevertrouwd. We weten ook (zie p. 229) dat beide groote sluitstukken, alsmede 't blokje van de proefbestelling, op 8 April 1762 in rekening werden gebracht. Het teekeningetje voor de ‘proefbestelling’ is verloren gegaan, doch die voor de twee groote fleurons zijn nog in Plantijnsch bezit. Zij stellen voor:
Blijven dus nog drie van de 17 door Moretus gezonden velletjesmet-teekeningen te justifieeren over. Deze werden door Papillon gesneden. Twee ervan stelden vol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens De la Tour's brief van 13 Juli 1762 (zie p. 229) ‘l'Espérance & la Foy’ voor. Zij zijn nog in Plantijnsch bezit:
Het derde door Papillon uit deze reeks teekeningetjes gesneden sluitstuk kon niet archivalisch verantwoord worden. 't Is evenwel van zijn hand, vermits het zijn signatuur draagt. Het teekeningetje komt eveneens in de Plantijnsche verzamelingen voor:
Afzonderlijk van deze reeksen staat natuurlijk de teekening voor het sluitstuk met de voorstelling van het ‘Jesuskind door engelen omringd’, het eerste dat door een Fransch houtsnijder (in casu Papillon) voor Frans-Jan Moretus gesneden werd en waarrond (zie p. 215 e.v.) in den loop der jaren 1758-1760 de ons bekende herrie werd gemaakt. Nader bepaald stelt deze teekening voor:
Het Jesuskind liggend in een symbolische kribbe, gevat in een stralenkrans en omringd door festoenen en zwevende engelen [Inv. 248]. Het ongesigneerd houtblokje, alsmede het blokje van een copie, eveneens bewaard in het Museum Plantin-Moretus en o.m. afgedrukt op p. 275 van een Missaal-uitg. van 1837. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moeilijker bleek het de 13 door Le Sueur in 1764 naar eigen ontwerpen uitgevoerde sluitstukken terug te vinden (zie p. 231). Veel verder dan de contrôle op een paar gesigneerde proefdrukjes zijn wij daarmede niet geraakt. Hetzelfde geldt voor de honderden beeldletters welke door Papillon voor Frans-Jan Moretus gesneden werden. Gelukkig komen verschillende proefbladen van deze reeksen nog in de Plantijnsche verzamelingen voor. Interessant zijn vooral de series groote hoofdletters. Deze zijn zeer mooi en zuiver gesneden. Daaronder komen ook de beeldletters voor met pauselijke wapens, waarover op onze p. 223 werd gewaagd. De bijdragen van Pierre-Antoine Boury (initialen en sluitstukken) en Jean-Guillaume Mack (enkele beeldletters) konden niet met volstrekte zekerheid geidentificeerd worden.
(Wordt vervolgd.) Nota over de illustratie. De beeldletters en sluitstukken werden naar de oorspronkelijke houtsneden op ware grootte gereproduceerd. De vier beeldletters zijn van Jean Baptiste Papillon, de sluitstukken respectievelijk van Gonzales van Heylen en J.B. Papillon. |
|