De Gulden Passer. Jaargang 22
(1944)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *15]
| |
Afb. 1. Fragment uit het Caertboek van Salomon Davidson Dulmanhorst (1583).
| |
[pagina *16]
| |
Afb. 2. Fragment van de kaart van Van der Werve (1578).
Afb. 3. Fragment van de kaart genaamd ‘de groote Hagen’ (1670).
| |
[pagina *17]
| |
Afb. 4. De Sociëteit Minerva omstreeks 1870.
| |
[pagina *18]
| |
Afb. 5. Teekening van het H. Geesthofje in 1787.
| |
[pagina 51]
| |
Het huis Plantijn te Leiden
| |
[pagina 52]
| |
Op den derden November 1582, zijn voor ons schepenen enz. aldaer overcomen, ‘respective gecomen en verscheenen Joncver Diewer van der Laen, wede. wijlen Joncheer Henricus van Assendelft voor haer zelven ende als moeder ende voochdesse van haer kinderen daer vooren zij haer mets desen starc maect in desen vergeselschapt met Joncheer Johan Engenieuwlandt haer schoonzoon ende gecoeren voocht in dese zaecke Ende bekenne mets desen vercocht te hebben aen Sr. Christoffer Plantijn zeeckere huysinge ende erve staende ende gelegen binnen der voorschreven Stad Leyden aende Breedestraete op ten houc van de Vrouwensteege met twee huyskens ende haeren erven daer achter aen gelegen (die hij beyde eerst meye toecomende zal aenvaerden)... etc.’
Het Caertboek van Salomon Davidson Dulmanhorst vermeldt in 1583 Plantijn als eigenaar, gelijk blijkt uit de reproductie. (Afb. 1).
De volgende overdrachten komen voor in het bonboek Gasthuis vierendeel pag. 269:
Hoek Breestraat-Vrouwensteeg.
De erfgenamen van Mr. François Raphelingii. bij de erfen. verkoft aan jofr. van Duvelandt wedue wijlen de Heer Dirck van der Nath met twee pachten mitten houde. deene van II ponde 111 schell. Hollants payement aencomende Martijns Capellerie in de Vrouwenkerke ende de ander van XL st. en halve sjrs aencomende de Heer van Poelgeest voor XVI M. II C gl. te betalen III M gereet ende III C gl. sjrs meye 1627. Siet aengaende den uytstek deser huysinge in de Vrouwensteech t privilegeboek E fol. 96 en 98.
Is bij Nicolaas van Campen Rentmr., als speciale procuratie hebbende van den Ed. Heer Hendrik v. Mervert, Heere tot Cassent etc. en Vrouwe Elisabeth van de Nath, echteluyden, welke Elisabeth een dochter en mede-erfgename is van wijlen den Heer Jonkhr. Corn v.d. Nath, Heer van 's-Gravenambacht, die in zijn leven een zoon en medeërfgenaam was van de Ed. Vrouwe Johanna van Duivelande, in haar leven, werd van Jonkhr. Dirck v.d. Nath 5.6.1666 verkoft aan Thyman Sprong, belast met de voors. pachten, bovendien voor XXI M gereet gelt.
Scheiding onder de hand 25.2.1670 tusschen Corn. Sprong en Jacobus Sprong gebroeders, aan Corn. Sprong volgens extr. autentik geextraheerd bij notaris Johannes Swanenburg, overgelevert den 29.3.1706.
Daarna verkocht aan Johan v.d. Berg, oud-burgemeester, in 1712 voor f. 7500.
een gedeelte van de plaatse, lang 65 en breed 11 voeten, genomen van het navolgende huis is bij Mr. Albert van Velde, last en procuratie hebbende van Mr. Jacob en Laurens van Ravesteyn, als ex. vh. testament van Sprong verkocht aan Mr. Johan v.d. Berg, Regeerend burgemeester, vrij van ord. en extra-ord. verponding, die verkoopers aan het selve huis houdende zijn om 100 gld. gereed geld 9.10.1719.
de executeurs van v.d. Berg verkochten het huis aan Jacob de Wetsteyn voor 18.000 guldens gereed geld 8.5.1756.
Rudolf de Wetsteyn erft dit huis 30 Juni 1788.
Mr Willem Jacob van Noort koopt het 24.4.1807 met een ander huis voor f. 17.000. -.
Met dezen verkoop eindigt het bonboek.
Daarna werd het bewoond door Prins Frederik der Nederlanden.
Na zijn vertrek werd het gekocht door Mr. Daniël van Halteren, President van de Rechtbank te Leiden. Diens weduwe verkocht het aan S.B. Bose, die het tot studenten-sociëteit inrichtte (Ao. 1844), hetgeen het momenteel nog is, na een algeheele vernieuwing in 1875, waarbij toen ook de grond van de beide hieronder volgende huizen getrokken werd. * ** | |
[pagina 53]
| |
II. Hiernaast een gebouw, dat oorspronkelijk woonhuis was van Cornelis Corn. Pot, timmerman (Bevolkingsregister 1581).
Volgens Dulmanhorst was het in 1583 van Corn. Simon Stam cum Sociis.
Cornelis Simon Stam ende Louris Cornelis Schenaert hebben dit huys verkoft jegens de ergen. van Corn. Corn. zn. Pot mit VI st. mitten houde aencomende de grafelijkheyt staende op het voorhuys ende xxxvi st. mitten houde op het achterhuys aencomende der huysarmen om XIII C gulden te betalen gereit C gl. ende voorts jaerlicx II C. gl. jr. Meye 1584.
Is bij Lauris Schenaert Jacob Cornelis v. Berckel ende Sannetge wedue van Tomas Govert Hindricx voor d'eene helft en Sannetge Corn. dr. weduwe van Corn. Symons Stam voor d'andere helft verkoft aan Mr. François Raphelingius, belast als boven om IIII M. 1 C gl. te betalen Meye 93 VI C gl. ende voorts jaerlicx III C gl. (22.4.1593). Is bij de erfgenaemen van Raphelingii verkoft aan Robbert Hennebo Stametdrapier (9.3.1602) belast met II st. pacht om Rtrs.
Op ten 13-12-1667 is alhier vertoont en overgelevert copie van seeckere codicillaire dispositie op ten 16-3-1659 verleden voor den nots. Willem van Vredenburg en seeckere getuygen bij Jannetge de Pla wedue van Hr. Robbert Hennebo, bij dewelcke sij begeert dat dese huysinge aengecomen en behouden zal werden bij haar soon Robbert Henneboo mits voldoende aen haere twee soonen elc III M gl. gelijck mede ten selven dage alhier overgelevert is seeckere liquidatie geteykent bij Jan Henneboo Maria de Ruysschere wede van Robbert Hennebo Abraham Hennebo gedateerd den 25-6-1666 en geauthetiseert bij den not. Outerman op ten 30-11-1667 bij welcke verclaert wert dat zij mit malcanderen zijn geliquideert van alle t gunt sij onder en van malcanderen uytstaende hebben gehad mit quijtinge vant gunt yder op malcanderen heeft te pretendeeren.
18-4-1670. Is met het volgende eene huisinge zijnde mit een huys hier achter aen op den Rijn bij Johanna Hennebo, cum Sociis Kinderen en erfgenamen van Za. Maria de Ruysschere, in haer leven wedue ende boedelhoudster van Za. Robbert Henneboo, verkoft aan Cornelius Sprong bel. met de bovenstaende pacht en thuys op den Rijn mit II pont comans payemente sjrs en van VI st. sjairs, beyde pachten mitten hande aencomende de huyssittenen bovendien om XI M VIII C LXV gl. gereet gelden.
hieraan genomen een gedeelte van de plaats langh 65 en breet omtrent 11 voeten aen het voorgaende partije doer mede vergroot en op het selet gebracht als aldaer breeder staet geëxtendeert. * **
III. Gijsbert Cornelisz Schaec zien huys.
is mittet naeste hieraen verbonden bij Gijsbert Corneliszn Schaeck vercoft aen Dirck Jans Bout (8-3-1590) vrij sonder lasten om XVIII C gl. te betaelen Meye 90 om II C gl. ende voorts Jaerlicx om V C gl.
is mittet naest volgende bij Dirck Jan Bout bij zangelinge opgedragen en verkoft aen Grietie Joostendr. wede van Adriaen Willemsz Warmont om haer huys opt Steenschuyr omtrent de Saayloeyhalle (20-2-1609).
is bij de ergenaemen van Grietien Joostendr. Warmont voorb. verkoft aen Robbert Hennebo stametdrapier (5-3-1618).
dese huisinge is met het voorgaande één.
* **
De hierboven genoemde Gijsbert Corn. Schaeck, laekenbereider genaamd, is de man, die in 1574 bij het ontzet van Leiden de pot met hutspot vond in de Lammeschans op de 3-Octobermorgen. In de Lakenhal staat deze pot met het bekende vers: | |
[pagina 54]
| |
‘Den prys komt God,
Die door Boisot
Leyden verlost heeft
en Schaeck dees pot
In Lammen tot
teecken met cost geeft’
Nog steeds eet sedertdien ieder goed Leidenaar op 3 October, den datum van Leidens ontzet, hutspot.
Cornelis Sprong woonde in het hierboven eerstgemelde huis, oudtijds genaamd het ‘Huis Assendelft’, waar een eeuw tevoren Plantijn woonde. Een afbeelding van dit huis is niet bewaard gebleven. Toch kunnen wij nog vrij nauwkeurig nagaan, hoe het er uitzag. Immers de kaart van van der Werve achter in het werk van Pleyte, die Dulmanhorst opnieuw uitgaf, geeft een goed beeld van dit huis (Afb. 2). Een andere kaart, nl. die van Hagen, de zg. groote Hagen, van 1670, is nog duidelijker (Afb. 3). Het moet wel een groot huis geweest zijn, immers in den inventaris van de nalatenschap van Sprong dd. 18 Febr. 1706 opgemaakt ten overstaan van notaris Swanenburg (Gem. Archief Leiden) vinden we vermeld de navolgende kamers, zooals het ook wel was ten tijde van Plantijn:
Een garderobetie, een andere kamer, t groene salet. Boven de witte kamer, een nonnekamertje, een portaal, de Blauwe kamer, een Kerkekamer, een overloop, een klei groen kamertje, een kleersolder, t groote salet, een boven comptoyr, de blauwe zaal, de eetzaal, de garderobe, slaapkamer, en kinderkamertie, boven de appelkelder, de bottelerye, keuken, een kelder, een wynkelder, paardestal, koetshuis.
Dit is echter niet het gebouw, waarin de studentensociëteit Minerva voor de verbouwing van 1875 gevestigd was. Dit huis moet in de eerste helft van de 18e eeuw gebouwd zijn. Het jaar is niet precies aan te geven, maar er zijn toch duidelijke aanwijzingen. Afb. 4 toont de Sociëteit Minerva omstreeks 1870. Joh. v.d. Berg, oud-Burgemeester van Leiden, kocht het perceel uit de nalatenschap van Sprong in 1712 voor f. 7500. -, terwijl zijn erven het in 1756 verkochten voor f. 18.000. -. Vermoedelijk is het dus door v.d. Berg verbouwd. Keeren we nu terug naar de beide andere perceelen, die naar in 1618 vermeld staat, tot één gebouw vereenigd waren. Sprong bepaalde in zijn testament van 19 December 1690:
Wille ende begere dat mijn huis op de Breedestraat binnen de stad Leiden, daar de Heilige Geest boven in de gevel staat, naest mijn groote huis, waer in ik self woon, nae mijn overlijde altoos sal werden bewoont bij seven oude vrouwspersonen, sijnde weduwen ofte vrijsters ende oud boven de vijftich jaeren.
Een gedeelte van dit huis ziet er op oude kaarten uit als een poortgebouw en wordt door latere schrijvers meermalen zoo genoemd. Ik waag het te betwijfelen, of dit juist is. Hetgeen de Heer Jesse zegt in zijn artikel, dat de 7 boogen overeenkomen met 7 kamers is zeker niet juist. Immers, als het geheele gebouw Hofje was, dan zou het op de oude teekeningen van 1787 (Afb. 5) vermoedelijk ook wel in zijn geheel voorkomen, maar ook de indeeling van het gebouw, voor zoover mij die bekend is geworden uit mededeelingen van personen, die het nog gekend hebben, wijst er op, dat er meer dan 2 personen in het gedeelte, voorkomende op de afbeelding van 1787, gewoond hebben. De Heer Jesse maakt in zijn artikel wèl het onderscheid tusschen beide gebouwen en verhaalt, dat Plantijn in het ‘Huis Assendelft’ woonde, doch vergist zich, als hij later de afbeelding van het H. Geesthofje weergeeft en daarbij vermeldt, dat | |
[pagina 55]
| |
Plantijn hierin woonde. Uit het bovenstaande volgt dat Plantijn in het ‘Huis Assendelft’ woonde en het H. Geesthofje het huis daarnaast was. Raphelingius kocht eerst in 1593 het perceel naast het ‘Huis Assendelft’ en het H. Geesthofje heeft dus niets met Plantijn te maken. Raphelingius is slechts eenigen tijd eigenaar geweest van dit gebouw. Het gaat buiten het bestek van dit artikel dieper in te gaan op het verblijf van Plantijn te Leiden, doch een tweetal feiten zijn het vermelden waard, omdat zij doen zien, dat Plantijn spoedig ingeburgerd was te Leiden. Of hij hier het burgerrecht verwierf, is mij niet bekend. In ieder geval komt hij niet voor in de registers van personen, die het burgerrecht van de stad verwierven, maar als Jan van Beerendrecht, de bonmeester van het Gasthuisvierendeel, de buurt, waar Plantijn woonde, overleden was, maakten de bonmeestersGa naar voetnoot(1) een voordracht op, voor diens opvolger en boden die aan Burgemeesters aan. Deze moesten dan uit dit viertal één benoemen. Eén van het viertal was Plantijn. Wèl kozen op 3 Januari 1584 Burgemeesters Jacob van Noort, blijkens het vermelde in het gerechtsdagboek op dien datum, doch het feit, dat Plantijn op deze voordracht voorkwam, bewijst dat hij tot de aanzienlijken in het bon behoorde. Franciscus Dusseldorp, tijdgenoot van Plantijn, oorspronkelijk advocaat en later priester, Leidenaar van geboorte, vermeldt in zijn dagboek, in 1878 door Prof. Fruin uitgegeven bij Nijhoff (pag. 227), het overlijden van Plantijn:
Moritur hoc anno Antwerpiae calendis Maii etatis suae anno 75 Christophorus Plantinus typographus notissimus.
Het is mij een genoegen aan het verzoek van den ijverigen conservator van het museum Plantin-Moretus te kunnen voldoen, om mijn onderzoek te publiceeren in dit tijdschrift en een steentje te kunnen bijdragen tot de levensgeschiedenis van dezen beroemden Franschman, die door zijn levensgang zulk een internationale figuur geworden is, zoodat èn België èn Nederland trotsch op hem mogen zijn.
Leiden, Augustus 1943. |
|