De Gulden Passer. Jaargang 21
(1943)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||
De Refreinenbundel van Peeter Sterlincx (1582)
| |||
[pagina 90]
| |||
meegemaaktGa naar voetnoot(3). Op het titelblad wordt P. Sterlincx ‘Franchoys Schoolmeester tot Delft’ genoemdGa naar voetnoot(4). Hoelang hij toen deze bediening aldaar reeds waarnam, is niet met zekerheid uit te maken. Wel weten we dat hij op 1 November 1577 in dezelfde hoedanigheid naar Den Briel werd geroepen. Hij schijnt er echter weldra moeilijkheden te hebben gekregen met de Calvinistische predikanten, wegens het door zijn leerlingen laten opvoeren van tooneelstukken, en hij gaf er dan ook de voorkeur aan, zoodra de tijdsomstandigheden dit toelieten, naar het Zuiden terug te keeren, waar hij nu geen geloofsvervolging meer te vreezen had en de gebeurtenissen bovendien voor de Calvinisten een gunstige wending schenen te hebben genomen. Tijdens zijn verblijf in Holland moet hij, als ijverig Rederijker, onder zijn kunstbroeders toch een zekere bekendheid hebben verworven, want wanneer dezen vernamen dat hij Holland zou verlaten, gaven ze den wensch te kennen door hem te worden ontboden, ‘op zekere vraegen ende regele, waermede sy haeren Constrijcken gheest van Rhetorica mochten werckende scherpen, ende alsoo ghesamentlyck metten anderen een vriendelijcke affscheyt nemen’Ga naar voetnoot(5). P. Sterlincx gaf aan deze uitnoodiging gevolg en richtte dan ook den 3n September 1580, in de heerlijkheid van Heenvliet, in Zuid-Holland, een Refreinfeest in, waaraan verschillende Kamers uit het omliggende deelnamen. Met de producten van dezen wedstrijd - Refreinen en Liederen - stelde hij | |||
[pagina 91]
| |||
een bundeltje samen, dat te Mechelen bij Gielis van Cranenbroeck werd gedrukt en te Antwerpen bij Fransoys van Rauelinghen in 1582 werd uitgegeven. Uit de opdracht aan de heeren ‘Gouverneur, Schouteth, Commoignimeesters, Schepenen, Dekenen, Ghesworene. Tresoriers ende Raedt der stadt Mechelen’, gedagteekend: ‘VVt onse studium te Mechelen, desen lesten Julij 1581’, blijkt dat hij door het Stadsbestuur van Mechelen als ‘schoolmeester’ was aangenomen geworden. Uit een archiefstuk van 12 Juli 1585 - dus enkele dagen vóór de overgave van de stad -, dat tevens een autograaf van P. Sterlincx is, kunnen we opmaken, dat hij, ten minste tijdens het beleg van Mechelen door Farnèse, ook het toezicht over de mondbehoeften van de soldaten moet hebben waargenomenGa naar voetnoot(6). Dat deze vertrouwenspost aan hem werd toegekend is heel begrijpelijk wanneer we weten dat hij ook in zijn werk blijk ervan heeft gegeven een overtuigd voorstander van de Hervorming en een geestdriftig aanhanger van den Prins van Oranje te zijn geweest. Wat er na de overgave van Mechelen aan den Prins van Parma, den 19n Juli 1585, met P. Sterlincx gebeurde, is niet met zekerheid uit te maken. De veronderstelling, als zou hij, met zooveel anderen van zijn geloofsgenooten, opnieuw naar de noordelijke gewesten zijn uitgeweken, is heel waarschijnlijk; bewijzen hieromtrent zijn echter niet voorhanden. Buiten zijn verhaal van het beleg van Haarlem, zijn vertaling uit het Fransch van het werk van Jean de Léry, en - zooals we zullen zien - enkele minder belangrijke stukken uit den bundel ‘Diuersche Refereynen ende Liedekens’, komen in het ‘Geuzenliedboek’ nog een zestal liederen voor die, ofwel met zijn naam en spreuk, ofwel met zijn spreuk alleen: ‘Castijt sonder verwijt’, onderteekend werden en waarin duidelijk zijn hervormingsgezinde overtuiging naar voren treedt. Eén van deze liederen dagteekent uit de maand April 1572Ga naar voetnoot(7); ‘Een nieuwe Jaers Liedeken’Ga naar voetnoot(8) werd naar alle waarschijnlijkheid begin 1574 | |||
[pagina 92]
| |||
gedicht, de overige vier zijn van 1576Ga naar voetnoot(9). In het ‘Claechliedt ouer de vermaerde coopstad van Antwerpen’ komt zijn warm meegevoel voor het droevig lot van zijn ongelukkige vaderstad, die zoo zwaar geteisterd was geworden door de Spaansche Furie, tot uiting. Hoewel geen figuur van eersten rang, was P. Sterlincx wel een man van talent. Bij de tijdgenooten moet hij zelfs, als Fransch ‘schoolmeester’ en als Rederijker, een zeker aanzien hebben verworven. We kunnen dan ook slechts betreuren, dat zelfs de grootere literatuurgeschiedenissen van KalffGa naar voetnoot(10) en Te WinkelGa naar voetnoot(11) het bij een eenvoudige vermelding hebben gelaten.
Het bundeltje ‘Diuersche Refereynen en de Liedekens’, waar we hier nu eens nader zullen mee kennis maken, is vrij zeldzaam geworden. Slechts twee exemplaren zijn ervan bekend. Het eerste in het bezit van de Maatschappij voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde te LeidenGa naar voetnoot(12) is bovendien onvolledig. Hoewel we het exemplaar zelf niet hebben kunnen raadplegen, konden we, uit de uitvoerige beschrijving, die de Bibliotheca Belgica, Eerste Reeks, R 35, ervan geeft, opmaken, dat fol. 6 alsook de laatste 4 bladen ontbreken. Het tweede, vroeger in het bezit van den Heer Aug. De BruyneGa naar voetnoot(13) te Mechelen, ging, na de verkooping van zijn verzameling in 1890, in het bezit van het Stadsarchief te Mechelen over, waar het nu nog wordt bewaard. Van dit exemplaar gaf C.P. SerrureGa naar voetnoot(14) een uitvoerige doch niet heelemaal nauw- | |||
[pagina 93]
| |||
keurige beschrijving. Het wordt verder nog vermeld in de bijdrage van Leo VoordeckerGa naar voetnoot(15) (V. de la Montagne) over de Stadsbibliotheek te Mechelen, die het voor een eenig exemplaar hield, terwijl Dr. P. TackGa naar voetnoot(16) er in 1904 nogmaals de aandacht op vestigde en 7 liederen opnieuw uitgaf. We geven hier dan een beknopte beschrijving van het bundeltje naar het eenige volledige exemplaar, dat aan de medewerkers van de Bibliotheca Belgica onbekend schijnt te zijn geweest. Voor een nauwkeurige beschrijving van het titelbladGa naar voetnoot(17) verwijzen we naar de Bibliotheca Belgica. Het dient te worden opgemerkt dat het werkje werd uitgegeven bij Fransoys van RauelinghenGa naar voetnoot(18), echter niet bij hem gedrukt. In 8o; 44 ongenummerde bladen; sign. [A1]A2 - F[F4]; de eigenlijke tekst is in Gothische letter, de opdracht aan het stadsbestuur van Mechelen en zekere op- en onderschriften zijn in cursief gedrukt, er staan 34 regels op één bladzijde. Fol. 1v is blank. Fol. 2 bevat de opdracht van P. Sterlincx aan het stadsbestuur van Mechelen; fol. 3 een stuk van 2 strophen van 13 verzen waarin P. Sterlincx de door hem bijeengebrachte stukken tegen mogelijke ‘berispers’ verdedigt en erop wijst dat ook in dit ‘Cleen stucxken’ iets te vinden is ‘Dat stichtinge bringt / en den geest verfrayt’. In het volgende stukje richt hij zich ‘Tot alle const beminders’. Hij zet ze aan er bij hun beoordeeling rekening mee te houden dat enkele van de dichters uit dezen bundel nog ‘ionge Clercken in dese conste’ zijn (fol. 3v). In het ‘Sonnet totten Leser’ worden de bij den wedstrijd behaalde prijzen opgesomd (fol. 4). Al deze stukken werden door P. Sterlincx zelf gedicht en door C.P. SerrureGa naar voetnoot(19) in bovengenoemde bijdrage opnieuw gedrukt. Vanaf fol. 5 - volgen dan de Refreinen en de Liederen, die den eigenlijken inhoud uitmaken. Het bundeltje wordt besloten | |||
[pagina 94]
| |||
met ‘Een nieu Liedeken tot lof van Rethorica’Ga naar voetnoot(20) (fol. 43v), van P. Sterlincx, wiens spreuk ‘Castijt sonder Verwyt’, die in het werkje enkel nog op het titelblad voorkomt, onderaan het stuk staat. Uit fol. 44 vernemen we dat de ‘Diuersche Refereynen ende Liedekens’ te Mechelen bij Gielis van CranenbroeckGa naar voetnoot(21) in 1582 werden gedrukt. Fol. 44v is blank. Er dient verder nog op gewezen, dat dit exemplaar verkeerd werd ingebonden, waardoor de vierde katern op de plaats van de tweede, en de tweede op de plaats van de vierde kwam te staan. Dit werd tot hiertoe niet opgemerkt. Zoowel C.P. Serrure als Dr. P. TackGa naar voetnoot(22) schijnen hier bij hun behandeling van dezen bundel geen rekening mee te hebben gehouden. Ze geven dan ook een onjuiste opgave van den inhoud. De bundel bevat in werkelijkheid 10 Refreinen ‘int wijs’; 10 Refreinen ‘int amoureuse’, 10 Refreinen ‘op den reghel’ en 9 Liederen, het ‘Nieu Liedeken tot lof van Rhetorica’, niet hierbijgerekend.
We hebben hier dus met de producten te doen van een Refreinfeest, dat op 3 September 1580 te Heenvliet in Zuid-Holland ‘ten versoecke van Peeter Sterlincx’, zooals op het titelblad van het bundeltje aangegeven wordt, gehouden werd. De omstandigheid, dat de wedstrijd door een ‘particulier’ en niet door een Kamer, zooals gewoonlijk het geval was, ingericht werd, is een eigenaardigheid die we in den loop van de XVIe eeuw slechts één enkelen keer hebben ontmoet. De uitnoodiging tot dezen wedstrijd - de ‘cha(e)rte’ - is echter niet bewaard. Uit het bundeltje zelf echter weten we dat op dit Refreinfeest, naast de drie soorten Refreinen: ‘int vroede’, ‘int amoureuse’ en ‘op den reghel’, ook nog Liederen voorkwamen. Bij ieder stuk wordt telkens de plaats van waar het afkomstig was, alsook de spreuk van de Kamer opgegeven. Slechts in enkele gevallen komen nadere aanduidingen, zooals de naam van den dichter of zijn spreuk voor. Hieruit blijkt, dat het bundel- | |||
[pagina 95]
| |||
tje enkel Refreinen en Liederen bevat, afkomstig uit Kamers van Zuid-Holland, niet ‘wt Hollant ende Zeelant’, zooals nochtans op het titelblad wordt aangegeven. We vermelden hier dan, in de volgorde waarin ze voorkomen, de namen van de vereenigingen, die op 3 September 1580 te Heenvliet aan het Refreinfeest hebben deelgenomen, telkens met hun spreuk; alsook den naam van den dichter of zijn spreuk, wanneer deze opgegeven wordt. ROTTERDAM, De Blauwe Accoleyen, ‘Met minnen versaemt’. Telkens drie stukken. Het eerste van YSELUEERGa naar voetnoot(23), ‘Lieft baert vrede’; het tweede van WAELGa naar voetnoot(24), ‘Hope troost mij’; het derde van een verder niet bekend Rederijker, die de 4 van hem in dezen bundel opgenomen stukken met de spreuk: ‘Daet sonder roem’Ga naar voetnoot(25) onderteekende. SCHIEDAM, De Roode Roosen, ‘Aensiet die Ionckheyt’, telkens drie stukken zonder nadere aanduidingen. VLAARDINGEN, De Aeckerboom, ‘Aensiet liefd'’, telkens één stuk. DEN BRIEL, De Vreuchden Blom, ‘Corrigez sans Reproche’Ga naar voetnoot(26), telkens één stuk. | |||
[pagina 96]
| |||
Dr. P. Tack heeft reeds voldoende op het belang en de literaire waarde van de Liederen gewezen, zoodat we er hier niet moeten op terugkeeren. Dit was echter niet het geval met de Refreinen; daarom zal het niet ongewenscht zijn, er hier even onze aandacht aan te wijden. Terwijl op de Refreinfeesten te Gent (1539)Ga naar voetnoot(27) en te Rotterdam (1561)Ga naar voetnoot(28) de traditioneele indeeling: ‘int vroede’ ‘int amoureuse’ en ‘int sotte’ nog vertegenwoordigd was, werden te Heenvliet, naast de Refreinen ‘int wyse’, en ‘int amoureuse’, de Refreinen ‘int sotte’, die waarschijnlijk slechts moeilijk genade zouden hebben gevonden bij de predikanten, die P. Sterlincx verre van genegen waren, door de Refreinen ‘opden Reghel’: ‘Lijdt deen des anders fouten, zoo kent ghy v selven’, vervangen. De eerste ‘vraghe’ ‘int wyse’: ‘Wat menschen treurich leven ende vrolic steruen’, staat in het teeken van de theologische belangstelling van den tijd. De Aeckerboom van Vlaardingen behaalde den ‘oppersten’ prijs met het antwoord: ‘Die herboren menschen... Die gheloouen in Christus glorieus verrijsen’. De nadrukkelijkheid, waarmee op het geloof, meer bepaald op het geloof in Christus wordt teruggekeerd, die er geteekend wordt als een Middelaar tusschen God den Vader en de | |||
[pagina 97]
| |||
menschen, geeft aan dit Refrein een uitgesproken hervormingsgezinde strekking. Typisch in dit opzicht zijn volgende verzen, die ook literair niet onverdienstelijk kunnen genoemd worden. Den prince Christus sal inde wolcken te moet
Den gheloouigen comen / en int rijcke halen
Die wt den ghelooue leuen / by wien men doet
Den wille des Vaders / dus sal hy haer betalen
Met eeuwige vreucht / en zijnen wijn wt schalen
Der vreuchden schencken / soo dat noyt oor heeft gehoort
Sulck een melodye / maer den boosen sal dalen
Inden afgront / door maledictie van Christus woort...
De tweede prijs kwam aan de Kamer van Den Briel, die tot antwoord gaf: ‘S'werelts afgrouw / in goeder conscientij steruende’. De derde prijs viel De Blauwe Accoleyen te Rotterdam te beurt. Met welk Refrein is echter niet bekend, daar deze Kamer niet minder dan drie Refreinen ‘int wyse’ leverde. Het eerst van W.I. Yselueer, met het antwoord: ‘Die veruolghinge lijden om den naem des Heeren’ bevat een passus, waar op de vroegere geloofsvervolgingen in de Nederlanden wordt gezinspeeldGa naar voetnoot(29): Hoe menich heeftmer hier int nederlandt ghevonden
Diemen om den Euangelij / sach persequeren /
En vrolijck aenden pael / tot een offerhandt stonden...
Het tweede Refrein van den verder niet bekenden Rederijker Wael is, hoewel niet bekroond, toch verre van onverdienstelijk. Het derde, onderteekend met de spreuk ‘Daet sonder roem’ is integendeel vrij onbeduidend met zijn stelsel rijke rijmen en ‘dubbelstaarten’. Het eerste Refrein van De Roode Roosen te Schiedam, op den ‘sto(c)k’: ‘Die daghelijcx lijden / om twoordt des Heeren’ bevat hier en daar een mooi vers; bij wijze van voorbeeld volge hier een deel van de Prince: Dese haer zeer vrolijck tot steruen vueghen /
Want zy hebben haer tyt met treuren verwacht
Met die Enghelen Godts / sullen zy haer verhueghen
In dat Nieuwe Jerusalem met heerlijcke macht
| |||
[pagina 98]
| |||
Daer Godt met haer sal woonen / hier wel op acht
En hy sal haer Godt zijn / soo Joannes belijt
Sy en sullen niet meer woonen dach noch nacht
Want vande tweede doot zijnse bevrijt
Die traenen worden zy van haer wanghen quijt...
De overige twee Refreinen van Schiedam gaven in gemoedelijk redeneerenden trant respectieflijk tot antwoord: ‘Die herboren door den geest / Godts rijck verwachten’ en: ‘die herborenen Godts /... Sy gheloouen door den gheest / tglorieus verrijsen’. De laatste twee Refreinen, van Zwartewaal en Nieuwenhoorn, kunnen we hier stilzwijgend voorbijgaan om dan maar liever tot de Refreinen ‘int amoureuse’ over te gaan, die meer recht hebben op onze aandacht. Vooreerst wenschen we te laten opmerken, dat deze Refreinen ‘int amoureuse’, voor zoover we weten, de laatste zijn, die we van deze soort in den loop van de XVIe eeuw hebben overgehouden. In 1580 was de bloeitijd van de stukken ‘int amoureuse’, die volgens Dr. C. KruyskampGa naar voetnoot(30), vóór c. 1530 dient te worden gesteld, overigens reeds lang voorbij. Hartroerende liefdeslyriek zullen we dan ook in deze Refreinen niet moeten verwachten. We mogen niet vergeten dat we vóór producten staan van een wedstrijd, met opgave van de in het Refrein te beantwoorden ‘vraghe’, die luidde: ‘VVaer wt de Liefde, haren oorspronck heeft’. Toch zullen we zien, dat ook deze stukken, meer nog dan de Refreinen ‘int wyse’, natuurlijk in hun genre, niet onverdienstelijk zijn. Uit het ‘Sonnet totten Leser’ weten we, dat ‘De Roode Roosen’ van Schiedam den ‘oppersten’ prijs behaalde voor deze categorie. Nu leverde deze Kamer op de ‘vraghe’ ‘int amoureuse’ niet minder dan 3 Refreinen. De eerste twee vatten de liefde op ‘int geestelic’Ga naar voetnoot(31) een gewoonte, die bij de Rederijkers meer voorkomt. Het eerste gaf dan ook tot antwoord: ‘Wt Godt / heeft die liefde haren oorspronc waerachtich’, terwijl het tweede met de geliefde de ‘Schriftuere’ bedoelde en | |||
[pagina 99]
| |||
daarbij van een zekere animositeit tegen de Katholieke Kerk (‘Babel’) enhaar bedienaars (‘Bels papen’) blijk geeft. Een dergelijke toon behoort in dezen bundel echter tot de uitzonderingen. Het derde Refrein op den ‘Stock’: ‘Inwendich int herte door aensien en hooren’, doet bijzonder frisch aan. De dichter vertelt ons, hoe hij, nog jong en ‘niet wetende hoemen der minnen blomen las’, door Cupido werd ‘gheschoten’, toen hij ‘een schoone bloeme eens begon t'aenschouwen’. Na al haar voortreffelijkheden te hebben opgesomd, besluit hij zijn Refrein met een gebed tot Venus. Princesse Venus ontsteeckt oock in haer
Tvier der minnen maeckt den brant openbaer
Bouen alle huysen en verciert mijn wesen /
Om ons te versamen in liefde te gaer
Want liefde alleen te draghen valt te swaer /
Dus Goddinne verciert my met schoonheyt claer
En Pallas regeert mijn tonghe / want door desen
Sal ick wel vercrijghen myns herten wtghelesen
Vercoren lief / en in haer herte comen...
Het is niet bekend met welk van deze drie stukken de ‘opperste’ prijs werd behaald. Onze voorkeur zou echter zonder twijfel naar het derde stuk gaan. Aan de Blauwe Accoleyen te Rotterdam werd de tweede prijs toegewezen. Ook hier weer zijn we er niet over ingelicht, welk van de drie Refreinen hiervoor in aanmerking kwam. Het bekende procédé, bij wijze van voorbeeld, uit de klassieke Oudheid beroemde geliefden op te sommen, wordt hier systematisch toegepast. Het is niet noodig hierbij aan invloed van de Renaissance te denken. Het gaat hier eenvoudig om een stijlprocédé, dat reeds in de Refreinen van de XVe eeuw veelvuldig wordt aangewendGa naar voetnoot(32). Het zelfde kunnen we laten opmerken over het Refrein van De Vreuchden Blom uit Den Briel, dat den derden prijs bekwam. Soms wordt de opsomming nog ‘aangevuld’ met enkele namen uit den Bijbel, zooals in het stuk van De Violieren van Nieuwenhoorn. waar naast Pyramus en Thisbe, Mars en Venus, Troylus en Breseda ook David en Bersabee, Samson en Dalila, Jacob en Rachel worden vernoemd. | |||
[pagina 100]
| |||
De Refreinen ‘opden Reghel’: ‘Lydt deen des anders fouten, zoo kent ghy v seluen’ zijn niet zeer merkwaardig en we kunnen er dan ook kort over zijn. Enkel het derde Refrein van De Roode Roosen van Schiedam, aan welke Kamer de ‘opperste’ prijs te beurt viel, onderscheidt zich door een zekere levendigheid van de overige nogal eentonig moraliseerende stukken, die niet op hetzelfde peil staan als de Refreinen van de andere twee reeds besproken categorieën.
Wat ten slotte de aesthetische waardeering van den Refreinbundel van Peeter Sterlincx betreft, kunnen we erop wijzen, dat, noch C.P. SerrureGa naar voetnoot(33), noch Dr. G.D.J. SchotelGa naar voetnoot(34), noch Dr. P. Tack het werkje naar zijn werkelijke waarde hebben weten te schatten, wel echter J. Van VlotenGa naar voetnoot(35) en Dr. W. Van Eeghem die het ‘één publicatie, die zoowel uit een historisch als uit literair oogpunt niet zonder eenig belang is’Ga naar voetnoot(36), noemde. Deze zoo voorzichtige formuleering beantwoordt wel het best aan de werkelijkheid. Het spreekt vanzelf, dat het er voor ons niet kan om te doen zijn, de letterkundige waarde van deze stukken hoog te willen opdrijven. Het blijft steeds Rederijkers-poëzie, met alles wat dit begrip in zich sluit; doch, in hun stijl, hebben de dichters van dit bundeltje op menige plaats blijk gegeven van waardeerbaar talent. We moeten ze dan ook als dusdanig beoordeelen en ze daarom liefst vergelijken met gelijkaardige producten uit denzelfden tijd, zooals de stukken uit de Loterijbundeltjes gedrukt ten voordeele van de Sint-Jacobskerk te Antwerpen in 1574Ga naar voetnoot(37), en van het Refreinfeest te Delft in 1581 | |||
[pagina 101]
| |||
Ga naar voetnoot(38), waarvan de ‘Diuersche Refereynen ende Liedekens’ van het Refreinfeest te Heenvliet in 1580 zich op gunstige wijze onderscheiden door hun gemoedelijk moralizeerenden toon, hun betrekkelijk groote zuiverheid van taal, hun los en niet zelden zwierig rhythme, met hier en daar een mooi vers, dat ook ons nog vermag te bekoren. Invloed van de Renaissance is in het bundeltje vrijwel niet te bespeuren; zoowel naar den vorm als naar den inhoud staan de hier besproken stukken nog heelemaal in het teeken van de Rederijkerstraditie. Ze bevatten slechts weinig toespelingen op de tijdsomstandigheden en zijn daarom voor de kennis van de politieke en religieuze twisten van de XVIe eeuw eerder van bijkomstig belang. |
|