De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De bibliotheek van St. Rikiers in de Middeleeuwen (VIIde-XIIde eeuw)Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 240]
| |
in de nabijheid van de monding der Somme, welke rivier het tevens verbond met een der voornaamste iro-schotsche nederzettingen in Frankenland, met Perrona Schottorum, eenige kilometers verder stroomopwaarts. Was St. Rikiers gelegen op dit kruispunt der kulturen, in de kultuurbeweging, die men de karolingische Renaissance pleegt te noemen, heeft het geen leidende rol gespeeld, zooals b.v. de nabijgelegen abdijen van Corbie en van St. Amands te Elno, waarvan de oudste ons bewaarde dietsche en romaansche teksten afkomstig zijn. Maar de bloei van de adellijke frankische abdij van St. Rikiers was echter zelf een eerste vrucht van deze beweging. St. Rikiers dan werd gesticht midden in een periode van overwegend germaanschen invloed: 't was in de eerste helft der VIIde eeuw dat de vrije Frank Richarius, door Iersche zendelingen tot een volmaakter christelijk leven bekeerd, te Centula een parochie oprichtte. Na Richarius' dood te Forest Moustier, werden zijn relieken overgebracht naar Centula en rond deze relieken ontstond een klooster, dat zich weldra begon te noemen naar den naam van den heiligeGa naar voetnoot(1). De eerste eeuw van het bestaan van Centula - St. Rikiers was er geen van grooten bloei; eerst met het abbatiaat van Angilbert wordt zij een der belangrijkste abdijen van het karolingische Rijk: in 790 werd St. Angilbert, vriend en vertrouweling van Karel den Groote, beleend met het stift St. Rikiers. In de eerste jaren van zijn abbatiaat heeft hij zich blijkbaar niet veel om zijn abdij bekommerd; dit veranderde echter na zijn 3de Rome-reis in 796; van toen af besteedde hij al zijn rijkdommen aan de verfraaiing van Centula. Hij bouwde er drie kerken, die in deze jaren de roem waren van de karolingische bouwwerken in het WestenGa naar voetnoot(2); hij vermeerderde de roerende en onroerende goederen van zijn abdij, bepaalde dat zij zou bewoond worden door 200 monniken en een schola voor 100 knapen zou besturen; tot in de kleine bizonderheden regelde hij de liturgische diensten, welke in het dubbele koor van de hoofdkerk moesten verricht worden | |
[pagina 241]
| |
door verschillende elkaar opvolgende groepen van monniken en koorknapen, opdat de lof des Heeren te Centula nooit zou verstommenGa naar voetnoot(3). In 800 kwam Keizer Karel de Groote zelf met heel zijn hof de Paaschfeesten vieren te St. Rikiers. Met dit glorieuze feest begon de IXde eeuw, waarin de abdij van Centula haar hoogsten bloei beleefde, maar die tevens voor haar zoo tragisch zou eindigen. Immers deze schitterende abdij, zoo dicht aan de zeekust gelegen, was een lokkende prooi voor de Noormannen, die haar dan ook in 881 ten gronde toe verwoestten. Eerst rond het midden der volgende eeuw werd het regelmatige kloosterleven opnieuw ingevoerd en van 1050 tot 1131 beleefde ze weer gelukkige en voorspoedige jaren en bracht zij den monnik voort, die haar een duurzamer monument zou schenken dan de prachtvolle kerken van Angilbert: Hariulf van Ponthieu, den schrijver van de ‘Gesta Ecclesiae Centulensis’, volgens de woorden van Mabillon een egregium sane bonae antiquitatis monumentum, een voortreffelijk overblijfsel uit het schoone verleden. Maar nogmaals was de bloeiperiode van St. Rikiers van korten duur: reeds in 1131 viel de abdij ten offer aan een feodale veete en werd zij volledig platgebrand door Hugo Champdavaine, graaf van St. Pol. Verder zal ons onderzoek zich niet uitstrekken; vermelden we hier alleen nog met een enkel woord het verdere verloop van haar geschiedenis: haast onmiddellijk uit haar asch verrezen, werd St. Rikiers een der tallooze middelmatige fransche abdijen, sloot zich in 1659 aan bij de Congregatie der Mauristen en werd onder de Fransche Omwenteling afgeschaft. Dit was de genadeslagGa naar voetnoot(4).
Vestigen we thans onze aandacht op de bibliotheek van St. Rikiers. Er zijn ons betrouwbare en uitvoerige gegevens over de geschiedenis van de boekerij van St. Rikiers overgeleverd door den kroniekschrijver Hariulf, die in het begin der XIIde eeuw zijn ‘Gesta Ecclesiae Centulensis’ samenstelde. Bij dit werk maakte hij gebruik van de toen nog vrij talrijk bewaarde archiefstukken | |
[pagina 242]
| |
van zijn abdij; doch voor de eerste eeuw van het bestaan van St. Rikiers, vanaf de stichting tot het abbatiaat van Angilbert, dus voor het einde der VIIde en voor de VIIIste eeuw, zijn echter zijn gegevens zeer fragmentarisch en niet altijd juist. Toch is het mogelijk eenige verspreide bizonderheden bijeen te zoeken aangaande de boeken, die in de VIIIste eeuw te St. Rikiers aangetroffen werden. Alcuinus leert ons in de Voorrede van zijn Vita S. Richarii dat Centula toen reeds in bezit was van een oudere Vita van denzelfden heilige, een libellus stilo simpliciore digestus, welke door Angilbert aan zijn vriend Alcuinus voorgelegd werd met het verzoek haar cultius adnotare, d.w.z. de merovingische Vita om te werken naar den literairen smaak van den karolingischen intellektueelGa naar voetnoot(4bis). Verder zegt Alcuinus ons nog dat de monniken van Centula, buiten deze vrij beknopte Vita - tam modico gestorum volumine - nog een dikker boek bezaten over St. Richarius - codicem grandioris quantitatis -, en wel een over de mirakelen door den heilige verricht. Dit dikkere boek bevond zich in de abdij en bovendien waren ervan afschriften voorhanden in verschillende kerken van den omtrek. Deze Liber miraculorum S. Richarii, vóór 775 geschreven, bleef ons niet bewaard, maar Hariulf heeft hem in handen gehad en heeft er eenige zinnen uit overgenomenGa naar voetnoot(5). Alcuinus zegt ons dat de taal van dit boek al even weinig verzorgd was als deze van de oudste Vita: simplex et minus polita locutio, en bovendien - en dit is merkwaardig - ad recitandum in populo aptior videbatur, voor een sermoen voor het volk was taal en stijl, de locutio van het boek, zóó goed geschikt dat de monniken van Centula niet verlangden dat Alcuinus ook dit werk in een nieuw kleedje zou steken, cultius adnotare, zooals hij het deed voor de Vita van St. Richarius. Was misschien het Mirakelboek van vóór 775 in het nederfrankisch gesteld? Pater StrackeGa naar voetnoot(6), overigens een optimist en strijdlustig voorstander | |
[pagina 243]
| |
van het bestaan in dien tijd van een oud-nederlandsche letterkunde, denkt van neen: de Liber Miraculorum was volgens hem - en de redenen, die hij opgeeft, zijn overtuigend - in het latijn gesteld, maar in een latijn, dat door zinsbouw en woordvorming nog zóózeer het frankische brein, waarin het ontstond, verraadde, dat het door de Centulensers uit de eerste jaren der karolingische Renaissance, die zelf nog wel meer vertrouwd waren met hun frankische moedertaal dan met de taal van Cicero, verkozen werd boven een boek in een meer beschaafd latijn - ten minste voor het praktische gebruik in de predikatieGa naar voetnoot(7), welke toen in die streken in het nederfrankisch gehouden werdGa naar voetnoot(8). De reeds besproken oudste Vita S. Richarii leert ons nog een bizonderheid, die hier niet onvermeld mag blijven. Nogmaals was het de scherpzinnige speurzin van P. Stracke, die ze het eerst opmerkteGa naar voetnoot(9). We hebben reeds gezegd dat St. Richarius gestorven was te Forest Moustier, waar hij eenige jaren als kluizenaar had geleefd, samen met zijn vroegeren lijfeigene Sigobardus. Toen de heilige dan gestorven was, bleef Sigobardus alleen achter te Forest Moustier, en - zegt de Vita - terwijl hij waakte bij het lichaam van Richarius, las hij in het Evangelie. Kan het wel anders of de leek en lijfeigene uit Markenland, die Sigobardus was, las in een frankisch Evangelie? Zeker, dwingend is de bewijsvoering niet: evenals men (waarschijnlijk Richarius zelf) Sigobardus had leeren lezen, had men hem ook wel het latijn kunnen leeren. Maar de andere argumenten van P. Stracke voor het bestaan van nederfrankische geschriften in dien tijd maken het toch waarschijnlijk dat we hier staan voor een dietsche vertaling van het Evangelie, en dit in het jaar ± 645, het sterfjaar van St. Richarius. Dit is, meen ik, wel het oudste getuigenis omtrent een dietsche bijbelvertaling. Voegen we hier nog aan toe dat de inventaris van gansch het bezit aan roerende en onroerende goederen van St Rikiers, die in 831 op last van Lodewijk den Vrome werd opgemaakt, ons | |
[pagina 244]
| |
meldt dat er in de cella te Forest Moustier 51 boeken waren, welke echter niet bij name genoemd worden, zooals dit voor de andere afhankelijkheden van het hoofdklooster wel gedaan werd. Misschien werd er toen nog het Evangelie van Sigobardus bewaard. Ook is het mogelijk dat dit dietsche Evangelie - indien het ten minste toen nog bestond en in het bezit van St Rikiers was - vermeld wordt door den katalogus van 831 tusschen de boeken van de schola onder de hoofding: Passio Domini in theodisco et in latino. Buiten deze enkele werken moet St Rikiers ook nog wel andere boeken bezeten hebben. In den reeds vermelden Inventaris van 831 lezen we dat Centula meerdere Bijbels, koorboeken, Regels van St Benediktus, enz. bezat. We kunnen met zekerheid veronderstellen dat dergelijke boeken ook in de eerste eeuw van haar bestaan te St Rikiers niet ontbroken hebben. We kunnen de weinige bizonderheden, die we aangaande de boekerij van St Rikiers vóór het abbatiaat van Angilbert (790-814) hebben kunnen achterhalen, aldus samenvatten: we weten met zekerheid dat de abdij van Centula, buiten haar liturgische boeken, enz., een Vita S. Richarii bezat, waarvan de tekst ons is bewaard gebleven, en een Liber Miraculorum van denzelfden heilige, waarvan Hariulf ons enkele regels overgeleverd heeft; bovendien bezat de cella te Forest Moustier rond 645 een nederfrankisch Evangelie. Met het abbatiaat van Angilbert betreden we vaster terrein: HariulfGa naar voetnoot(10) deelt ons een libellus van Angilbert zelf mede, waarin deze ons zegt dat hij aan de abdij een Evangelie auro scriptum cum tabulis argenteis auro et lapidibus preciosis mirifice paratumGa naar voetnoot(11) schonk, en daarbuiten nog 200 volumina met andere werken. Na het moeizame begin is dit ineens een goede stap vooruit: rond de jaren 800, toen de grootste bibliotheken nauwelijks 'n 500 boeken bezatenGa naar voetnoot(12) en er in gansch Frankenland wel- | |
[pagina 245]
| |
licht niet zooveel boeken te vinden waren als thans in een middelmatige universiteitsbibliotheek, moet zoo'n geschenk iets overweldigends geweest zijn. Het is bij mijn weten wel de grootste gift in boeken, die voor deze jaren vermeld wordtGa naar voetnoot(13). De bibliotheek van St Rikiers heeft dus, evenals trouwens gansch de abdij, al haar luister en roem te danken aan het vorstelijk vermogen van Angilbert. Angilbert zelf schijnt wel een verzamelaar van boeken geweest te zijn, maar een echt bibliophiel was hij niet. Zijn libellus, die ons door Hariulf werd overgeschreven, bevat wel een zeer gedetailleerde opsomming van de relieken, van het altaargeraad, enz. dat door hem geschonken werd; maar van de boeken wordt enkel het kostbare Evangeliarium afzonderlijk vermeld en beschreven, verder nog een ander Evangelieboek en dan de aliis libris volumina ducentiGa naar voetnoot(14). Angilbert, die het niet ontzag ettelijke bladzijden te vullen met den kataloog van de relieken - en welke relieken!Ga naar voetnoot(15) - gaf zich de moeite niet om zijn boeken afzonderlijk op te noemen; enkel het kostbare Evangelieboek in goudschrift op purperperkament, in een band van zilver met gouden sieraden en edelgesteenten, leek hem het vermelden waard. Toch kunnen we met eenige nauwkeurigheid opmaken welke boeken door Angilbert geschonken werden uit den reeds meermalen vernoemden Inventaris van 831. Hariulf heeft ons het grootste deel van dit eenige stuk bewaard, hetwelk o.m. een uitvoerige opgave bevat van alle boeken, welke toen in het bezit van het klooster waren, samen 256 codices (buiten deze, welke in de verschillende afhankelijkheden bewaard werden). Als is het waarschijnlijk dat er sedert den dood van Angilbert in 814 wel eenige volumina van zijn verzameling zijn verloren | |
[pagina 246]
| |
gegaan, toch is het duidelijk dat het leeuwenaandeel van de 256 codices van 831 van hem afkomstig waren. Wanneer men nu den katalogus van 831 overloopt, kan men van sommige boeken met eenige zekerheid zeggen dat zij door Angilbert geschonken werden, van andere daarentegen dat zij eerst nà zijn dood aangeworven zijn. Op de eerste plaats vermeldt de Inventaris, samen met de schatten van de sakristie, een Evangelium auro scriptum unum cum capsa argentea, gemmis et lapidibus fabricataGa naar voetnoot(15bis). Dit is ongetwijfeld het weelde-exemplaar door Angilbert in zijn libellus vermeld en dat thans nog bewaard wordt, onder den naam van Evangéliaire de Charlemagne, in de stadsbibliotheek van Abbeville, waarvan het het schoonste sieraad uitmaakt, nadat het tot in de XVIIIde eeuw de roem was geweest van de bibliotheek van St RikiersGa naar voetnoot(16). Ook het handschrift van Homeros, dat de katalogus vermeldt, zal wel toebehoord hebben aan Angilbert, die omwille van zijn dichterlijk talent, in de humanistische kringen van zijn tijd, den bijnaam Homeros droeg. Andere boeken zijn daarentegen zeker niet door Angilbert geschonken, b.v. een bibliotheca integra, een volledige Bijbel, welke door den katalogus het eerst van al genoemd wordt; ook dit handschrift bezitten we waarschijnlijk nog en het is gedagteekend van 822, dus 8 jaar na het overlijden van AngilbertGa naar voetnoot(17). Tusschen de libri grammaticorum vermeldt de katalogus een Versus Probae, et medietas Fortunati, nogmaals een handschrift dat bewaard is geblevenGa naar voetnoot(18), gedeeltelijk te Parijs (Bibl. Nat. 13.048) en gedeeltelijk te Petersburg (F XIV, 1 ); het bevat tevens het grafschrift van St. Caidocus ab Angilberto abbate Centulensi confectum; dit doet veronderstellen dat het eerst na 814 geschreven werdGa naar voetnoot(19). Van het vierde nog bestaande handschrift | |
[pagina 247]
| |
uit den katalogus, het De Doctrina christiana van St. AugustinusGa naar voetnoot(19bis), dat volgens W.M. LindsayGa naar voetnoot(20) te St Rikiers zelf geschreven werd tusschen 796 en 810, kan men niet zeggen of het aan Angilbert toebehoord heeft of niet. Ook de 6 vermelde exemplaren van den Regel van St Benediktus zijn wel niet alle door Angilbert geschonken, evenmin de 7 psalterboeken, de 19 Missales Gelasiani, terwijl de Missales Gregoriani tres meer kans hebben van hem afkomstig te zijnGa naar voetnoot(21); ook het Missalis gregorianus et gelasianus modernis temporibus ab Albino ordinatus I en het Lectionarius plenarius a supradicto Albino ordinatus I zijn wel te Centula gekomen door toedoen van Angilbert, den persoonlijken vriend van Alcuinus, die de genoemde boeken ordinavit. Meer bizonderheden over de schenking van Angilbert kan men moeilijk opmaken uit den katalogus van 831; over den toestand echter van de bibliotheek in het jaar zelf, waarin hij opgemaakt werd, leert hij ons nog heel wat. Laten we dus nog even dit gewichtige dokument overloopenGa naar voetnoot(22). Het verdeelt de boeken in verschillende kategorieën, waarvan de eerste, de libri claustrales de divinitate, veruit de grootste is: 196 codices; dan volgen twee reeksen schoolboeken: libri grammaticorum en libri antiquorum qui de gestis regum vel situ terrarum scripserunt, letterlijk boeken over taalkunde, geschiedenis en aardrijkskunde; en ten slotte de boeken van de sakristie, libri sacrarii, qui ministerio altaris deserviunt. De basis van deze indeeling is niet op de eerste plaats te zoeken in den inhoud van de boeken; immers, tusschen de libri claustrales ontmoeten we ook koorboeken, psalteria VII; tusschen de schoolboeken bevinden zich verschillende bundels sermoenen, een heiligenleven, enz. Eerder blijkt deze indeeling de trouwe weergave te zijn van wat | |
[pagina 248]
| |
aangetroffen werd op de verschillende plaatsen van het klooster, waar de boeken bewaard werden: de libri claustrales, voor de kommunauteit zelf bestemd, in de armaria, welke zich waarschijnlijk in het scriptorium bevonden; de schoolboeken in de lokalen van de schola, ten gerieve van de leeraren en van de 100 knapen, die er, volgens de stichting van Angilbert, moesten opgevoed worden; terwijl de koor- en kerkboeken zich in de sakristie bevonden. De libri claustrales zijn verder onderverdeeld in libri canonici of bijbeluitgaven; de werken van de verschillende kerkvaders, waaronder Hieronymus en Augustinus het eerst vermeld worden en ook het best vertegenwoordigd zijn; dit is niets buitengewoons, maar zeldzamer is het aantal werken van deze beide kerkvaders, die te St Rikiers aangetroffen werden: een dertigtal van Hieronymus en wel 'n veertig van AugustinusGa naar voetnoot(23); de laatste onderverdeeling van de libri claustrales zijn de boeken de canonibus, werken over kerkelijk recht; dit opschrift beantwoordt echter slechts ten deele aan den inhoud: men vindt hier heiligenlevens, koorboeken, Boethius' De Consolatione Philosophiae, en ‘elck wat wils.’ Ook ontmoeten we hier een Collectarium scotaicum, ubi primus est de caritate, ultimus ita incipit: Curre ne parcas. Dit en nog andere getuigenissen wijzen op een zekeren invloed van de Scotti te St Rikiers: St. Richarius zelf, we zegden het reeds, werd tot een volmaakter leven bekeerd door twee iersche zendelingen. Caidocus en Fricorus, welke te St Rikiers begraven werden en voor wien Angilbert een grafschrift dichtte; het hooger besproken handschrift van Fortunatus bevat tevens eenige teksten, welke op het vasteland slechts bekend werden door het iro-schotsche centrum in noord-west Francia, Perrona Scottorum, evenals St Rikiers aan de Somme gelegenGa naar voetnoot(24). Zeldzaamheden, die men in andere catalogi van den tijd niet aantreft, vinden we echter niet in den Inventaris van 831; ver- | |
[pagina 249]
| |
melden we enkel een Evangelium in graeco et latino scriptum, dat samen met de werken van S. Hieronymus genoemd wordt. Een grieksch boek was in het toenmalige Frankenland nog tamelijk zeldzaam; of was het grieksch-latijnsche Evangelie te St Rikiers misschien ook van overzeesche herkomst? Doch in de dubbele reeks schoolboeken wordt er een werk vermeldt, dat wat meer bespreking zal vragen: de reeds vernoemde Passio Domini in theodisco et latino. Hierover opineert Mgr Lesne in zijn geleerd werk over ‘Les livres, “scriptoria” et bibliothèques du commencement du VIIIe à la fin du XIe siècle’Ga naar voetnoot(25): ‘A Saint-Riquier, on a trouvé, en 831, une Passio domini en teuton. Il ne s'agissait évidemment pas de donner à l'école monastique d'un monastère occidental un enseignement grammatical de cette langue aux écoliers de l'intérieur ou de l'extérieur du cloître. Le livre était destiné sans doute à être communiqué à des étrangers de langue allemande séjournant au monastère’ (p. 782-783). Dit is vrij simplicistisch voorgesteld. Vooreerst zal men zich afvragen waarom dit voor vreemdelingen bestemde boek zich tusschen de boeken van de schola bevond en niet in de abdijbibliotheek zelf, of in het gastenkwartier, in het domus portarum, zooals het in andere abdijen soms het geval wasGa naar voetnoot(26). Bovendien is een boek in theodisco et latino wel geen leesboek, maar eerder een leerboek, met aan de eene zijde theodisce, aan de andere zijde latijn, en wel een leerboek om aan lieden, die theodisce kennen, latijn te leeren, een leerboek voor de frankische knapen, welke aan de door Angilbert gestichte abdijschool hun opleiding genoten. Indien Mgr. Lesne hier een boek vermoedt ten gerieve van de ‘étrangers de langue allemande’, die toevallig in de abdij zouden verblijven, is het enkel omdat hij niet nagedacht heeft over de taal, welke toen, in de IXde eeuw, de omgangstaal was in de streken boven de Somme. Hierover hebben we echter een beslissend getuigenis uit dezelfde jaren als de inventaris van 831: van den H. Adelhard, in 826 gestorven als abt van CorbieGa naar voetnoot(27), wordt ons door zijn biografen bericht dat hij bij de boeren in den omtrek bekend stond voor | |
[pagina 250]
| |
zijn schoone sermoenen in linguam quam theudiscam dicuntGa naar voetnoot(28). Indien er zelfs voor de boerenbevolking in de omstreken van Corbie moest gepredikt worden in het dietsch, dan is ook te St Rikiers, dat zijn meeste monniken rekruteerde uit den frankischen adel, het nederfrankisch, het dietsch, de omgangstaal geweest. Tusschen de boeken van de schola vinden we nog de volgende eigenaardigheden: een Genealogia Bibliothecae, misschien de geslachtslijsten uit den Bijbel? 'n alphabetisch geordende namenlijst van bijbelsche personen, meent P. StrackeGa naar voetnoot(29); tusschen de boeken over geschiedenis een Historia Homeri ubi Dictys (ubi dicit, volgens een andere lezing); een BodanicumGa naar voetnoot(30). Bezat St Rikiers in 831 nog andere boeken dan de 256 codices van den katalogus? Jawel. De Inventaris vermeldt verder nog libri LI te Foresti Cella, Forest Moustier, waar St Richarius geleefd had en gestorven was, in 831 sedert lange jaren reeds een afhankelijkheid van St Rikiers; jammer genoeg worden deze 51 boeken niet bij name genoemd; in de cellula quae vocatur Botritium (thans Bourecq, Pas de Calais) in pago Terragonensium (Terwaan), bevonden zich een half dozijn koorboeken, welke allen genoemd worden; en in een alia cella, quae vocatur Incra (thans Albert, arrond. Péronne) bevond zich een onvolledig exemplaar van het Oude Testament, een missaal en 2 andere koorboeken. Nog andere werken moet Centula in 831 bezeten hebben b.v. de Vita Richarii van AlcuinusGa naar voetnoot(30bis) en het oude mirakelboek, waarvan hooger reeds sprake was; beide boeken waren er immers nog op het einde der XIde eeuw en werden door Hariulf gebruikt. | |
[pagina 251]
| |
Ook de verschillende werkjes en versjes van Angilbert werden er bewaard; Hariulf schreef immers zijn Institutio de diversitate officiorum over, evenals zijn libellus over den toestand der abdij en eenige gedichtenGa naar voetnoot(31). Alvorens verder te gaan met de geschiedenis van de boekerij van Centula, moeten we nog een woordje zeggen over het getal der boeken, welke door den Inventaris opgesomd worden. Na heel den katalogus te hebben overgeschreven zegt HariulfGa naar voetnoot(32): alles samen zijn er 256 codices, maar moest men de libri afzonderlijk tellen, men zou tot boven de 500 komen, daar er dikwijls in een codex meerdere libri bevat zijn. Zoo schrijft Hariulf op het einde van de XIde eeuw. De Inventaris van de IXde eeuw spreekt echter nergens van codices, maar van volumina, die ook dikwijls meerdere libri bevattenGa naar voetnoot(33); evenzoo de schenkingsakt van Angilbert: 200 volumes met boeken. Nu mag men de gegevens van den Inventaris optellen zooals men wil, men komt nooit tot de getallen van Hariulf: 256 codices met meer dan 500 libri. Verschillende onnauwkeurigheden moeten in den tekst van den Inventaris, zooals wij dien thans bezitten, binnengeslopen zijn, b.v. na 'n dertigtal titels van libri van St. Hieronymus volgt: omnia haec in uno volumine; dit nu is blijkbaar verkeerd: de genoemde werken zouden thans wel meerdere in 4o's vullen, in de IXde eeuw zal men ze dan wel moeilijk in één perkament-codex ondergebracht hebben. Toch kunnen we niet zeggen dat Hariulf erg overdrijft, waar hij beweert dat de boeken quingentorum copiam superarent en dezen boekenschat met eenige emphase noemt: Hae ergo divitiae claustrales, hae sunt opitulentiae caelestis vitae, dulcedine animam saginantes, per quas in Centulensibus impleta est illa salubris sententia: Ama scientiam Scripturarum, et vitia non amabis. Dit | |
[pagina 252]
| |
zijn de rijkdommen van het klooster, de hulpmiddelen tot het eeuwige leven, die hart en geest met zoetigheid voeden... Immers 256 codices waren voor dien tijd, voor de IXde eeuw, en - te Centula althans - misschien nog meer voor den tijd, waarin Hariulf schreef, een vrij mooie verzameling; al kon ze geen vergelijking doorstaan met de ‘groote’ boekendepôts van Fulda of Reichenau, St Gallen, Bobbio, of zelfs van het nabije Corbie, toch was het een boekerij die het gemiddelde van de gewone kloosterbibliotheken merkelijk overtrof. In 831 en de eerstvolgende decennia beleefde de boekerij van Centula dan ook haar hoogsten bloei; doch haar verdere geschiedenis is haast niets anders dan het relaas van de omstandigheden, waarin deze boeken zijn verloren gegaan, op één na, de kostbare goud-purperen Evangeliekodex, die tot in de XVIIIde eeuw het sieraad was van de boekerij van het Mauristenklooster St RiquierGa naar voetnoot(34). Doch over het 50-tal jaren van haar bloeiperiode zijn eerst nog eenige bizonderheden mede te deelen. Juist in dit tijdperk, het middenstuk van de IXde eeuw, kan men in heel West-Europa een intense liefhebberij voor boeken waarnemen - denken we b.v. alleen maar aan Servatus Lupus van Ferrières - en ook St Rikiers bleef hierin niet ten achter. Er worden versjes gemaakt als inscriptie voor het scriptoriumGa naar voetnoot(35); op de lessenaars van de knapen prijken opschriften, die hen aanzetten om zich tot flinke scribenten te bekwamenGa naar voetnoot(36); ook de versjes met klachten over de ardua ars scriptorum ontbreken nietGa naar voetnoot(37); we zien den dichter en scholaster Mico schrijven naar een kollega, waarschijnlijk dien van Corbie, om een exemplaar van Fortunatus in bruikleen te krijgen, ten einde het onvolledige exemplaar, dat Centula bezit, bij te werken; ook verzoekt hij om een Claudianus Mamertus, om zijn eigen fautief exemplaar te kunnen verbeterenGa naar voetnoot(38). Dezelfde Mico (of Odulphus) schreef in 864 een Liber Miraculo- | |
[pagina 253]
| |
rum beati Patris Richarii, waarvan een afschrift uit de Xde of XIde eeuwGa naar voetnoot(39) ten tijde van Hariulf te Centula bewaard werd: libellus... nostris armariis teneturGa naar voetnoot(40), en eenige gelegenheidsgedichtenGa naar voetnoot(41) en philologische werkjesGa naar voetnoot(42), die te St Rikiers werden geschreven en dus ook wel de bibliotheek van de abdij zijn gaan verrijken. Van de veel belangrijker geschriften van Nithardus, zoon van Angilbert en in 845 leeken-abt van St Rikiers, kunnen we dit laatste met meer zekerheid beweren. Immers een handschrift van de lotharingsche abdij van Gorze, dat van St Rikiers afkomstig wasGa naar voetnoot(43), bevatte een passus van de Historiarum Libri IV van NithardGa naar voetnoot(44). De Vita Trudonis, welke onlangs aan Nithard toegeschreven werd door Dom J. HuybenGa naar voetnoot(45), heeft echter geen spoor te St Rikiers nagelaten. Deze werken werden trouwens door Nithard niet te St Rikiers zelf geschreven, waarvan hij slechts enkele weken abt is geweestGa naar voetnoot(46). Voorts weten we nog dat Paschasius Radbertus (±790-±865), monnik en gedurende eenige jaren abt van Corbie, zijn Kommentaar op St. Mattheus opdroeg aan de monniken van St Rikiers; bovendien zegt Hariulf uitdrukkelijk dat Paschasius een exemplaar zond aan Guntland den Dikke, scholaster van St Rikiers in de tweede helft van de IXde eeuw, om er zijn oordeel over te vragenGa naar voetnoot(47). Paschasius zelf verbleef trouwens ettelijke jaren te St Rikiers (na 851). | |
[pagina 254]
| |
Dit zijn zoo wat alle gegevens over de boekerij van St Rikiers gedurende de jaren 830-880, welke men nog kan samenzoeken. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er gedurende deze halve eeuw niet meer boeken werden aangeworven dan de enkele hier vernoemd, maar hierover bezitten we geen getuigenis. Trouwens heel groot zullen deze aanwinsten wel niet geweest zijn, ten minste indien we zóó Hariulf goed verstaan, die zegt dat in 880 de onroerende goederen van de abdij en haar kerkschatten nimis valde aangegroeid waren, maar van haar boekenbezit rept hij geen woordGa naar voetnoot(47bis). Dit is opvallend voor een boekenvriend als Hariulf, die elders nooit de gelegenheid laat voorbijgaan om de belangrijke aanwinsten van de bibliotheek te vermelden. Zoo zien we dat, al bleef Centula niet vreemd aan het intellektueel leven van dien tijd, het er toch ook geen voorname rol speelde. Het was een abdij, die hoofdzakelijk in hofkringen rekruteerde, wier abten, waarvan verschillende aan de Karolingers verwant waren, meermalen tevens graven van Ponthieu waren; bovendien bedreigden de Noormannen meer dan eens de rust en het bestaan zelf van deze schatrijke en schitterende abdij, zoo dicht bij de zeekust en bij de monding van een stroom gelegen. Was het in 845 en 865 bij een bedreiging gebleven, in 881 werden klooster en kerk verwoest, terwijl de monniken met relieken en kostbaarheden moesten vluchten naar Sens. En hun boeken? Ja, eenige ten minste werden meegenomen - scripturae quae de sancto loco confectae erant, zegt Hariulf. Dit schijnt eerder op archiefstukken, schenkingsoorkonden, enz. te wijzen dan op boeken -, maar het mocht niet baten: scripturae per diversa loca deportatae sunt et dispersae, gaat Hariulf verder, de boeken, die van de eene plaats naar de andere werden meegesleept, zijn verloren geraakt. Een dezer boeken zal later teruggevonden worden in de lotharingsche abdij van Gorze. Over Centula op het einde der IXde eeuw en in de eerste helft der Xde weten we weinig, en over haar boekerij in het geheel | |
[pagina 255]
| |
niets. Wordt rond 950 het kloosterleven te St Rikiers hersteld en wordt het weer mogelijk een samenhangende geschiedenis ervan op te maken, voor gegevens over de boekerij moeten we nog wachten tot in de XIde eeuw. Toch weten we dat eenige codices van de oude boekerij, die deportae et dispersae waren, na min of meer lange peregrinaties toch zijn teruggekeerd, b.v. het Evangeliarium van Karel den Groote, de werken van Angilbert en vooral verschillende archiefstukken (o.m. de kostbare Inventaris van 831), welke door Hariulf gebruikt werden. Toch moest het grootste gedeelte van de verloren boeken opnieuw aangeschaft worden; dat hiermede reeds een begin gemaakt werd op het einde der Xde eeuw (of in het begin van de XIde) weten we door het uit die jaren stammende afschrift van den Liber miraculorum S. Richarii door Mico (Odulphus), thans Vatic. Regin. 488. Degenen echter die zich vooral verdienstelijk hebben gemaakt om de boekerij haar ouden luister terug te schenken zijn de abten Angelram (1022-1045) en Gerwinus I (1045-1075)Ga naar voetnoot(48). De eerst genoemde, bijgenaamd de Wijze (Sapiens), leerling van Fulbert van Chartres, bracht het intellektueel leven te Centula weer tot bloei, en dit nieuwe begin wordt met blijde geestdrift door Hariulf beschreven: profertur magnae scientiae praecipuum margaritum, reparantur libri, conscribuntur necdum conscripti, educantur pueri, dispertiuntur quamplurimi sapientiae thesauri...’Ga naar voetnoot(49). Zelf schreef Angelram menig boek in vers en proza, over St. Richarius en andere heiligen, over de geschiedenis van Centula, welke echter niet volledig tot ons zijn gekomen, maar die Hariulf nog een halve eeuw later in de boekenkast van de abdij aantrofGa naar voetnoot(50). Bovendien liet hij een leven van St. Richarius met een zilveren band versieren, evenals een Epistelboek, en 2 Evangeliaria (waaronder dit van Angilbert?). Het aandeel van zijn opvolger, Gerwinus I, in het herstel van de boekerij is nog belangrijker: inter caetera vero quae loco nostro contulit, multorum librorum copiam ad aedificationem ibi | |
[pagina 256]
| |
Dei servientium praeparavitGa naar voetnoot(51), en Hariulf stelt hem als voorbeeld voor zijn opvolgers: ut futuri horum incitentur exemplis. Hariulf besteedt dan de twee volgende bladzijden van zijn kroniek aan het opsommen van deze multorum copiam librorum, alles samen 'n 100 tal boeken in 36 volumina. In tegenstelling met den katalogus van 831 ontbreken hier alle profane schrijvers, die in de gift van Angilbert - vergeten we niet dat hij door zijn tijdgenooten Homeros genoemd werd - zoo goed vertegenwoordigd waren. Meer dan ⅓ van de hier genoemde boeken zijn van St. Augustinus; na hem is St. Ambrosius het best vertegenwoordigd, met 'n tiental werkjes; dan volgen Hieronymus, Joannes Chrysostomus, Gregorius van Nazianze, Gregorius de Groote, e.a., voorts een kodex ‘de canonibus’, de Historia ecclesiastica van Eusebius, de Historia tripartita; de opsomming besluit met een vrij talrijke reeks heiligenlevens, waaronder één van St. Richarius, en van menig anderen heilige uit de bekeeringsgeschiedenis van Francia. Ook danken we nog aan den ijvervollen Gerwinus het voor de geschiedenis van Centula zoo kostbare handschrift, dat hij te Gorze aantrof en naar St Rikiers meebrachtGa naar voetnoot(52). Het is één der scripturae qui de sancto loco confectae erant en die de monniken bij de vlucht in 881 hadden meegenomen. Dit hs. bezitten we thans niet meer, maar Hariulf heeft het meermalen gebruikt en het 2de gedeelte van het Vatic. Reg. 235 uit het einde der XIIde eeuw is er een min of meer getrouwe en volledige weergave vanGa naar voetnoot(53). Over het abbatiaat van Gerwinus II (1075-1096), waarvan de laatste jaren - vanaf zijn wijding tot bisschop van Amiens tot zijn ontslag als abt van Centula, 1091-1096 - voor St Rikiers zoo onzalig waren, vinden we geen gegevens die ons onderwerp interesseeren. Zoo bereiken we het einde der XIde eeuw. Over den toestand der bibliotheek op dit tijdstip bezitten we nogmaals geen rechtstreeksche getuigenissen, maar Hariulf, die toen zijn kroniek schreef, welke ons reeds zooveel kostbare gegevens opleverde, geeft ons toch een idee van de boeken van geschiedkundigen aard, | |
[pagina 257]
| |
welke de abdij toen bezat; we mogen wel veronderstellen dat de meeste, zoo niet alle door hem gebruikte werken te Centula aanwezig waren. De studie der bronnen van Hariulf werd op zorgvuldige wijzeGa naar voetnoot(54) verricht door F. Lot in de inleiding tot zijn uitgave van de ‘Gesta Ecclesiae Centulensis’Ga naar voetnoot(55). We kunnen deze lange lijst van 'n veertigtal nummers hier niet overschrijven: buiten de werken van lokaal belang, zooals deze van AngilbertGa naar voetnoot(55bis), en andere die eerder archief- dan bibliotheekstukken zijnGa naar voetnoot(56), is het trouwens niet veel: enkele vitae, de Liber Historiae FrancorumGa naar voetnoot(57), de Genealogia domus FrancorumGa naar voetnoot(58), een Francorum Regum HistoriaGa naar voetnoot(59), het leven van Karel den Groote door Einhard. Ook de werkjes, die Hariulf zelf als monnik van St Rikiers schreef, zijn de abdijbibliotheek gaan verrijken: zijn Vita Madelgisili, zijn Elogium Anscheri, zijn vriend en medebroeder te Centula, zijn Libellus de miraculis S. RichariiGa naar voetnoot(60). En tenslotte het autograaf zelf van de ‘Gesta ecclesiae Centulensis’ ging naar de kloosterbibliotheek bij het vertrek van Hariulf voor de abdij van Oudenburg, waar hij in 1105 tot abt benoemd was. Met een sierlijk versje draagt hij zijn kroniek, een egregium bonae antiquitatis monumentumGa naar voetnoot(61) op aan Centula mater: Centula, diligo te, doctricis captus amore;
ultima cum tibi do munuscula, mater, aveto;
| |
[pagina 258]
| |
Uit deze woorden blijkt, naast zijn liefde tot zijn abdij - Toto corde meo, te, Centula mater, amavi... Gesta Patrum scribens, pro viribus ista paravi, zegt hij in de slotkolophoon van zijn werk - ook zijn liefde voor boek en studie, die we reeds zoo menigmaal in zijn kroniek hebben kunnen waarnemen. Boven den dichter-scholaster Mico in de IXde eeuw en verre boven Angilbert, den rijken boekenverzamelaar en grondlegger van de bibliotheek van Centula, is Hariulf de echtste bibliophiel, dien St Rikiers heeft voortgebrachtGa naar voetnoot(62), juist vóór dat een katastrofe kerk en klooster, bibliotheek en archieven geheel vernietigde: in 1131 werd St Rikiers belegerd door den graaf van St Pol, Hugo Camp d'Avesnes, die op den 28sten van Oogstmaand de abdij platbrandde. ‘Nihil penitus remansit’, zegt de geschiedschrijver, tenzij de sanctuaria et reliquiae, die in de waterputten geworpen werdenGa naar voetnoot(63). Met deze katastrofe kunnen we dan ook ons onderzoek over de bibliotheek van St Rikiers afsluiten. Geven we enkel nog eenige bizonderheden over de innerlijke organisatie van de bibliotheek van St Rikiers voor zooverre we deze kunnen opmaken uit de kroniek van Hariulf en uit de Carmina Centulensia. We hebben reeds de inscriptie vermeld, door Mico voor het ‘domus scriptorum’ samengesteld, evenals het versje op den lessenaar van den schoolknaap, dat hem dagelijks moest opwekken om zich vlijtig te bekwamen ‘dans l'art ingénieux de peindre la parole et de parler aux yeux’ (Brébeuf), en de klachten der scribenten over de ardua scriptorum prae cunctibus artibusGa naar voetnoot(64). Een grafschrift van een monnik van St Rikiers prijst hem als scriba praecipuus en lector vivax, 'n nauwgezet verbeteraar van ‘drukproeven’, aan wiens vlugge blik geen fout ontgingGa naar voetnoot(65). | |
[pagina 259]
| |
Ook Mico bevlijtigt zich om zijn foutief exemplaar van Claudianus Mamertus te verbeterenGa naar voetnoot(66). Over de verspreiding van de boeken op verschillende plaatsen, in het claustrum zelf, in de schola, in de sakristie, verder nog in de verschillende afhankelijkheden, spraken we reeds vroeger. De bibliothekaris te St Rikiers droeg den titel van librorum claviger, hij was tevens archivaris en scriptor, cartarum custos et earum scriptorGa naar voetnoot(67). Dit doet vermoeden dat de boeken achter slot en grendel bewaard werdenGa naar voetnoot(68). Verder vernemen we nog uit den Inventaris van 831 dat er in het stadje St Rikiers een vicus scutariorumGa naar voetnoot(69) zich belastte met het leveren van het leder voor het inbinden van de boeken der abdij en met het inbinden zelfGa naar voetnoot(70). Dit werd dus niet in het klooster gedaan, zooals het elders wel de gewoonte was. Dit is ongeveer alles wat de geschiedenisbronnen van Centula ons leeren aangaande de kloosterbibliotheek aldaar. Deze betrekkelijke overvloed van gegevens wijst er ons op dat de monniken te St Rikiers, al werd er ook, buiten de kroniek van Hariulf, geen enkel werk van eenig belang voortgebracht, toch voor boeken en bibliotheek een levendige belangstelling koesterden. |
|