De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Aspekten der hedendaagsche teekenkunst en grafiek
| |
[pagina 126]
| |
Doch hoe? Met welke middelen? Illuzies omtrent de mogelijkheid van een normaal hernemen der intellektueele bedrijvigheid onzer instelling maakten wij ons niet. Op hooger bevel waren onze verzamelingen geborgen en zij moesten geborgen blijven. Zulks gebood de voorzichtigheid en het verantwoordelijksheidsgevoel tegenover kunstschatten, waaraan het minste letsel een onherstelbare ramp had kunnen zijn. Waren bijgevolg onze duizenden prenten en teekeningen quasi ongenaakbaar geworden, althans voor de publieke belangstelling, de werking naar buiten uit, een der hoofdpunten van ons programma, moest daarom, meenden we, nog niet per se worden lamgelegd. Ook zonder de meesters, wier oeuvre voorloopig aan de openbaarheid moest onttrokken blijven, was het o.i. doenbaar de sfeer van belangstelling, die rond het Prentenkabinet was ontstaan, niet alleen op te houden, doch zoo mogelijk nog te intensifiëeren. Uit dien hoofde besloten we beroep te doen op interessante, levende kunstenaars, bereid om, op onze uitnoodiging, een keur van hun grafisch of teekenkundig werk te exposeeren in onze tentoonstellingszalen. Met voorliefde dachten wij hierbij aan jonge, opstrevende talenten, die weliswaar hun sporen reeds verdiend hadden, doch voor wie een tentoonstelling in een midden als het onze gelden kon als een blijk van aanmoedigende erkenning. Om die reden moest de keuze zorgvuldig zijn en mocht het naar voor gebrachte werk, bij alle verschil van visie en van temperament der onderscheiden kunstenaars, niet zakken beneden een peil, dat, eenerzijds, de gastvrijheid eener officiëele instelling onwaardig zou zijn geweest en, anderzijds, de intelligente bezoeker van meet af zou ontgoocheld hebben. Bovendien waren op dit oogenblik de tijden nog verward en menig kunstenaar, wiens naam als mogelijk kandidaat op ons programma voorkwam, was ofwel afwezig of voorloopig onbereikbaar. Gelukkig vonden wij bij hen, die niet buitengaats waren of in hun huiskring waren teruggekeerd, terstond de gewenschte bereidvaardigheid. Zelfs voor het volle zomerseizoen, die voor het houden van tentoonstellingen zoo weinig geschikte periode, werd niet teruggeschrikt. Zoo kon dan eindelijk op Zaterdag, 13 Juli 1940, na zooveel kommervolle dagen van angst en pijnigende onzekerheid, de deur van 't Prentenkabinet weer ontsloten worden en den Ant- | |
[pagina 127]
| |
werpenaar de gelegenheid geboden om te herademen in een sfeer van louter schoonheid. Aan Antoon Marstboom, den jongen talentvollen schilder, wiens werken in de groepstentoonstellingen der laatste jaren zooveel ophef hadden gemaakt, kwam de eer toe de reeks te openen met een uitgelezen verzameling zijner teekeningen en akwarellen. Zijn expositie werd geopend met een voor de tijdsomstandigheden verrassende belangstelling, wat ons in de overtuiging sterkte dat wij met ons initiatief op een goed nummer hadden gewed en tevens dat er, ondanks alles, weer honger was naar geestelijk brood. Hadden, zooals gezegd, Marstboom's schilderijen en akwarellen reeds hier en elders een schoon sukses geboekt, zijn teekeningen waren tot dan toe in portefeuille gebleven. Een eenige gelegenheid dus om, langs een weg waarop een kunstenaar zich volledig prijs geeft, inzicht te bekomen op de scheppingsprocedeeën eener innemende persoonlijkheid. Voorstudies voor groote, geschilderde werken, leerden ons inderdaad hoe naarstig deze kunstenaar een sujekt in al zijn onderdeelen bestudeerde, vooraleer het volrijp aan het doek werd toevertrouwd. In deze kompositieteekeningen vonden wij in de eerste plaats den mooien schilder terug der bloeiende, Rubeniaansch weelderige naakten in een idyllisch landschap, terwijl wij in de lineaire scherpte van sommige, geïsoleerde, vrank grafisch en toch uiterst gevoelig, met de pen uitgevoerde naaktstudies, een bewuste poging zagen tot strengere beleving van den vorm, waarvan Marstboom's oeuvre, sinds zijn ‘wazige’ periode, in den loop der laatste drie, vier jaren immermeer getuigt. Een reeks kleine potloodkrabbels - vluchtig geschetste, maar raak genoteerde zeegezichten - wezen er bovendien op met wat een fijn gevoel voor het synthetische en emotieve wezen der dingen deze kunstenaar is bezield. Marstboom's tentoonstelling was de eerste, die sinds het uitbreken van de vijandelijkheden te Antwerpen weer gehouden werd. Nagenoeg een maand bleef zij toegankelijk; ondanks de zeer speciale tijdsfeer en de zonnige zomerdagen taande de belangstelling niet. Geestrijke voornaamheid, gepaard met frissche spontaneïteit, waren haar bijzonderste kenmerken. | |
[pagina 128]
| |
Van 31 Oogst tot 22 September was de grafikus Jaak Gorus van de partij. Zijn tentoonstelling was van een geheel anderen aard dan die van zijn voorganger. Gorus exposeerde in hoofdzaak etsen, waaronder een reeks oud-Antwerpsche stadsgezichten, welke het jaar nadien tot een album vereenigd en onder den titel ‘Aspekten’ werden uitgegeven. Interessant waren vooral een paar wintergezichten van het polderlandschap en enkele prenten uit zijn laatste periode, waarin naar een zuiverder uitdrukking der absoluut grafische lijn werd gestreefd. Ook menige teekening van zijn hand was aanwezig. Toch waren het niet zoozeer zijn studies in rood krijt, die opvielen, dan wel de teekeningen uitgevoerd in een zeer speciale techniek met Oost-Indischen inkt, in zware effenheden over het beeldvlak uitgestreken, - effenheden, waarin dan, vernepen soms en schel, het eigenlijk figuurwerk oplichtte. Daarmede bereikte Gorus dan effekten van atmosferischen en psykologischen aard, die in meer dan een geval hun geestelijke bedoelingen niet misten. Opmerkelijke bladen in dien zin waren b.v. de illustratie-ontwerpen voor Duhamel's ‘Histoire de Salavin’. Ondanks de technische verscheidenheid en uiteenloopende visie zijner werken, die het vooralsnog niet mogelijk maakten een vasten kijk te geven op Gorus' persoonlijkheid, maakte zijn tentoonstelling niettemin een uitnemenden indruk, dank zij haar pretentielooze eerlijkheid en gedegen vakmanschap. Onder de jonge generatie is Albert van Dijck sinds lang een erkend en zelfs ‘gevierd’ talent. Op menige groeps- of individueele tentoonstelling hadden wij den schilder der knappe hoevelandschappen en inzonderheid der in hun argeloozen eenvoud zoo bekoorlijke kinderfiguren gewaardeerd. Ook enkele teekeningen waren ons van hem bekend. Sommige hadden wij zelfs verkozen boven zijn schilderwerk. Op het voorstel om ten onzent een keur zijner teekeningen te exposeeren, ging Van Dijck gaarne in. Zijn tentoonstelling ging door van 6 Oktober tot 3 November en zal in de annalen van het Prentenkabinet met gulden letters aangeschreven blijven. In hoofdzaak exposeerde Albert van Dijck zijn geliefkoosde kinderfiguren. Dreumessen en halfvolwassen jongetjes en meisjes, bespied in hun dagelijksche doenwijze of, liefst nog, in hun slinksche houding van verraste buitenkinderen. Kleine, onbedor- | |
[pagina *13]
| |
Antoon Marstboom. Baadsters.
(Studie in rood krijt voor 't schilderij in de verz. Ch. Franck) | |
[pagina *14]
| |
Albert van Dijck. Meisjes.
(Krijtteekening) | |
[pagina 129]
| |
ven wezens, met in hun blik 't vertrouwen van goede hondenen de klaarte van melankolische gazellenoogen. Ontroerende en tevens fijn-besnaarde uitdrukking der door het levensmysterie nog niet geteisterde kinderziel! Wat hierbij opviel, was de eenvoud van het middel, de onopzettelijkheid der techniek van deze schijnbaar zich geen vormproblemen stellende en uit louter humane gronden scheppende kunst. Enkele hoogst spontane krijtof potloodlijnen, waarin men slechts bij nadere beschouwing de spanning van het kreatief gevoel waarnemen kon, volstonden voor 't gewenschte en dan ook bereikte resultaat. Bij een paar kinderhoofdjes kon tevens waargenomen, dat van Dijck's aandacht een wijle bij de grootmeesters van het late quattro- en het cinquecento had getoefd. Dit huwelijk van zijn Vlaamsch waarheidsgevoel en het klassieke schoonheidsideaal was een verrukkelijke noot temeer in deze kunst, waarvan de ongedwongenheid in schoone verhouding tot het thema stond en het thema zelf, zonder sentimentaliteit, met nooit versagende innigheid was verantwoord. Geen wonder, dat de bijval alle verwachtingen overtrof. Doch die bijval was dubbel en dik verdiend. Niet zonder een tikje fierheid durven wij thans aanstippen, dat deze laatste jaren te Antwerpen individueele tentoonstellingen van dit gehalte maar karig werden op 't getouw gezet. Voor een volgend exposant was zulks in grondbegin een handicap. Van Dijck's werk zat nog te frisch in ieders geheugen, opdat niet oogenblikkelijk tot kritische bespiegelingen zou worden overgegaan. 't Was Hippoliet van Heesvelde, die deze ‘vuurproef’ moest doorstaan. En hij doorstond ze schitterend, temeer daar tusschen zijn en Van Dijck's temperament geen spoor van overeenkomst te ontdekken was. Met hem hadden wij een honderd procent schilder te gast, m.a.w. geen teekenaar in den volstrekt grafischen zin van 't woord. Daarop wezen zijn menigvuldige akwarellen en zijn geliefkoosde manier om met enkele sensibele penseelvegen zijn indrukken vast te leggen op 't papier. Onder zijn waterverfschilderingen bevielen 't meest die uit zijn vroegperiode: impressies van stadsgezichten en nijverheidscentra, uiterst gevoelig in teêre toonen, haast transparant gekleurd. Groote, breed geborstelde landschappen met zware, quasi pure aanwending der kleurwaarden, en zelfs hoofdkleurwaarden als | |
[pagina 130]
| |
geel en Pruisisch blauw in schrille tegenstelling op één blad, duidden er op, dat wij - op dit gebied althans - den kunstenaar aantroffen in volle worsteling met een slechts ten deele gerijpt uitdrukkingskoncept. Ongetwijfeld zag hij sindsdien in aldus de mogelijkheidsgrenzen van de akwarel ver te hebben overschreden. Desniettemin waardeerden we in minder gedwongen stukken van dien aard, als b.v. zeker weidelandschap met knotwilgen, de synthetische bedoelingen van den kunstenaar en konden er dan ook de saamgebalde kracht van ondergaan. - Onder zijn penseelteekeningen vielen vooral zijn knappe dierenstudies op, inzonderheid zijn aalvlugge schetsen naar grazend of herkauwend hoornvee, waarin hij een waarachtig meesterschap betoonde. Van Heesvelde's tentoonstelling, gehouden van 10 November tot 1 December, liet den indruk na van een rijkbegaafd talent in vollen zoektocht naar een nieuw evenwicht, - talent dat echter niets te winnen heeft bij geforceerde experimenten, doch alles bij de erkenning van de eigen, in zijn beste werken, zoo sensibele natuur. Voor de robuuste noot zorgde overigens weldra, d.i. van 8 tot 29 December, de beeldhouwer Lodewijk Vleeshouwers. Ditmaal, afgezien van een paar licht gewasschen bladen, weer een tentoonstelling ad honderd procent zwart-wit. Massief doorwrochte koolteekeningen, wier stoere handwerkelijkheid en krachtig geboetseerde monumentaliteit de muren van het Prentenkabinet omtooverden tot één, onafgebroken, dekoratieve fries. Onder deze zeer groote stukken, inzonderheid hoofdstudies en portretten tot op borsthoogte afgebeeld, was o.m. dit van den schilder Ciamberlani treffend om zijn karakteristieke intensiteit. Minder monumentaal, doch van een gevoeligheid en lijnsynthese, die naast die overweldigende en zwaar bewerkte stukken eenigszins verrastte, waren een paar minder groote krijtteekeningen van een charmante, in haar sierlijke ongedwongenheid boeiende meisjesfiguur. In de platte toonkasten lag kleiner schetswerk van den kunstenaar uitgespreid, studies naar het mannelijk of het vrouwelijk naakt, sommige zeer duidelijk bedoeld als aanloop tot den plastischen in hout of hardsteen te kappen vorm, andere zonder meer strevend naar de uitdrukking der juiste, melodische lijn. Deze kleine stukken waren in de meest uiteenloopende technieken | |
[pagina *15]
| |
Hippoliet Van Heesvelde, Rustende Koe.
(Penseelteekening) | |
[pagina *16]
| |
Lodewijk Vleeshouwers. Studie.
(Penseelteekening) | |
[pagina 131]
| |
uitgevoerd: de licht gewasschen en de zuivere penteekening, de potlood- en de penseelteekening wisselden elkaar in schoone verscheidenheid af. Doch wat ze alle bond, was dezelfde krachtige en zichzelf aan een of andere bijkomstigheid nooit verliezende hand, die beurtelings zoo vormstreng en zoo rythmisch subtiel vermocht te zijn. Voor velen die van Lodewijk Vleeshouwers slechts beeldhouwwerken en schilderijen kenden, zal deze tentoonstelling wel een veropenbaring zijn geweest. Dat was zij ook voor ons. Zij had daarbij nog de verdienste het jaar 1940 af te sluiten met een sterk en volklinkend akkoord.
* * *
Wat onze tentoonstellingen van het verloopen jaar gekenmerkt had, was, bij alle diversiteit der naar voor gebrachte elementen, het onbetwistbaar waardepeil van het werk. Naar gelang zijn persoonlijk inzicht, zijn smaakvoorkeur of temperament zal de bezoeker, voor 't werk van dézen kunstenaar meer gevoel hebben gehad dan voor dit van gènen, doch zulks ligt in de normale lijn der dingen en beïnvloedt, in grondbegin, de degelijkheid der onderscheiden manifestaties niet. Belangrijker van ons standpunt uit was 't feit, dat de stemmen, die wij links en rechts opvingen, het alvast daarover eens waren, dat een tochtje naar het Prentenkabinet immer de moeite had geloond en dat onze komende initiatieven steeds met belangstelling werden tegemoet gezien. Dit sterkte ons in het besluit om, onverpoosd, den ingeslagen weg voort te zetten en in het jaar 1941 onze tentoonstellingen, zoo mogelijk, nog aan degelijkheid en verscheidenheid te doen winnen. De eerste, die ditmaal aan de beurt kwam, was Mevrouw Else van Hagendoren, een kunstenares, die op 't gebied der boekverluchting vooral, sinds lang waardeering heeft verworven. Een honderdtal ontwerpen, waaronder er vele, al zij 't ook maar in reproduktie, niet onbekend zullen geweest zijn, werden door haar, van 18 Januari tot 9 Februari, in onze toonkasten uitgespreid. Fijn gekleurde teekeningen voor kinderboeken wisselden af met gelegenheidsgrafiek en verluchtingsmotieven van uiteenloopenden aard. Doch ook haar interessante penteekeningen voor A. | |
[pagina 132]
| |
Gatti's ‘Saranga’ waren aanwezig. Daarin wist zij de mineurtoon van haar vrouwelijk bevallig talent ver te overtreffen en op verrassend kommunikatieve wijze de sfeer van 't tropisch jungle met zijn bloeddorstig of vriendelijk grotesk fauna op te roepen. In dusdanige penteekeningen, uitgevoerd in allen eenvoud en zonder eenig spoor van technische bravour, doch met een trefzekerheid van het sujekt, die liefde en spanning verraadt, betoonde Else van Hagendoren zich op haar best. Grootere teekeningen van exotische diersoorten, verwezenlijkt met het penseel en zich verheffend tegen een achtergrond in diskrete sprenkel-techniek, hingen in de opstaande lijsten. Na het ‘geweld’ der tentoonstelling van Lodewijk Vlees-
Else van Hagendoren. Ill. uit: A. Gatti, Saranga. (Penteekening).
(Cliché ‘De Sikkel’) | |
[pagina 133]
| |
houwers had onderhavige haast de beteekenis eener rustpause, eener periode van verstilling, die weldra door dynamischer georiënteerde temperamenten zou worden verebd. - Middelerwijl konden wij den heer Joris Minne, professor aan de Nationale Hoogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten te Brussel, toezegging bekomen om het werk zijner gediplomeerde oud-leerlingen te exposeeren in het Prentenkabinet. Ook de heer Herman Teirlinck, direkteur, verleende ons terstond zijn algeheele medewerking. Deze tentoonstelling ging door in twee reeksen. De eerste, gewijd aan produkten der oud-leerlingen van Prof. Minne's atelier voor boekversiering, werd geopend op 22 Februari en gesloten op 16 Maart. Niet minder dan zes kunstenaressen en één kunstenaar namen er aan deel. In dit ensemble was Tjienke Dagnelie een der opmerkelijkste
Tjienke Dagnelie. Paardje.
(Penteekening) elementen. Wist zij te boeien met haar prachtige gouaches, zooals b.v. die voor de fabel ‘De Trotsche Boom’, haar fijnzinnige illustraties in geknipt papier als die voor het door Alfons De Cock en Pol de Mont opgeteekend sprookje ‘De Menschgeworden Ezel’, met haar merkwaardige penteekeningen vermocht zij meer dan eens onze bewondering af te dwingen. Deze techniek door Tjienke Dagnelie toegepast met een uiterste ekonomie van het handwerkelijk middel en gebazeerd op de synthetische spankracht en den rythmischen adel, waarmede alleen de pure, naakte lijn kan geladen zijn, trad het treffendst op den voorgrond in een reeks interpretaties van oud-Vlaamsche liederen. Dekoratieve en aristokratische voornaamheid, met een zweem naar het sakramenteele, o.i. voortspruitend uit Aziatische invloeden of atavismen en opvallend in | |
[pagina 134]
| |
de bewegingsmotieven, lag ten grondslag aan deze jonge, maar reeds zoo belangwekkende kunst. Yvonne Gerard vergastte ons op stemmige aquantinta's, waaronder een melankolische ‘Sneeuwval’ zeer werd opgemerkt. Met Elisabeth Ivanowsky vonden wij een der interessantste krachten terug, die tot dusverre de Nationale Hoogere School verlieten. Sinds haar studietijd verwierf deze kunstenares, inzonderheid als verluchtster van kinderboeken, een alleszins gewettigden faam. Toch kan het niet ontkend worden dat deze laatste tijden een spijtige vermoeidheid zich van haar kunst heeft meester gemaakt. Gevolg eener niet genoegzaam verantwoorde overproduktie? Gebrek aan interesse voor sommige te behandelen thema's? Of te wijten aan iets specifieks in haar persoonlijkheid, waarover verder meer? Wat er ook van zij, in 't Prentenkabinet waren enkele harer merkwaardigste produkten vereenigd. Wij wijzen o.m. op de kleurlinos voor ‘De Legende van St. Niklaas’ en voor de Russische volksvertelling ‘De Boer en de Beer’, waarin de bekoorlijkste aspekten van Ivanowsky's kunst op den voorgrond treden: haar fijn en rijk gevoel voor den synthetisch suggestieven vorm en haar zoo subtiel geschakeerd koloriet, beide afgestemd op 't populair aspekt en de folkloristische traditiën harer Bessarabische heimat. Ook haar ‘Cirkus’, een reeks kleurprenten, uitgevoerd in een geraffineerde schablonen-techniek, werd met genoegen teruggezien. Typisch bij deze kunstenares is evenwel het feit, dat dit ‘terugzien’ niet altijd ten gunste van haar werk uitvalt. Bij haar moet men steeds rekening houden met het element verrassing, voortspruitend uit haar ‘exotische’ visie. Eenmaal daarover heen, merkt men alras 't gevaar, dat deze kunst bedreigt: de tè gewiktste virtuose inslag, die niet altijd door wezensechte kreatieve spanning wordt gedekt. En niets sluit uit, dat latere inzinkingen, als de hoogeraangestipte, juist aan die schaduwzijde van haar nochtans, en ondanks alles, markant talent toe te schrijven zijn. Spiritueele levendigheid en onbegrensd vertrouwen in de dynamische sierlijkheid der lijn, vonden wij in 't gratievolle oeuvre van Raymonde Lombardin. Merkwaardig rijk in dien zin waren b.v. haar gouaches: ‘De Schoone Slaapster’, opgevat in den zin eener Epinal-prent en een prentenboek, uitgevoerd | |
[pagina *17]
| |
Tjienke Dagnelie. ‘Zeg Kwezelke...’.
(Penteekening) Tjienke Dagnelie. Illustratie-ontwerpen, uitgevoerd
in geknipt papier. | |
[pagina *18]
| |
Jeanne Walravens. Ill. voor: J. de la Fontaine, Le cheval s'étant voulu venger du cerf. (Penteekening).
| |
[pagina 135]
| |
voor den prins van Luik. Uitzonderlijk kwaliteitsvol ook haar kleurlinos voor Hilly De Ryck's ‘Bartje en de Regenmannetjes’, uitgegeven door de uitgeverij Nebe, een parel van een kinderboek. Jammer dat die hoedanigheden niet steeds door volstrekte originaliteit werden gedekt. De soepele arabesk-lijn, zoo kenschetsend voor de latere houtsneden en inzonderheid kopergravures van haar professor, schijnt op Lombardin een diepen indruk te hebben gemaakt. Hetzelfde geldt voor haar houtgravures. Bovendien leunt haar koloriet, waarin rood en blauw in zuivere tegenstelling domineeren, aan bij dit van sommige Russische kinderboeken. Wat niet uitsluit, dat deze kunstenares een der interessantste en authentiekste talenten dezer tentoonstelling kon genoemd. Eenmaal vrij van invloeden, bij jeugdige kunstenaars een normaal verschijnsel, teekent zich voor haar een mooie artistieke toekomst af. Van Raymonde Thys waren er enkele goede lithos, van James De Weert enkele ontwerpen voor boekillustratie. Hun inzending was echter niet belangrijk genoeg om de aandacht lang gevestigd te houden. Bij het werk van Jeanne Walravens werd langer verwijld. Opgemerkt werden vooral haar mooie illustraties bij Timmermans' ‘Zeer Schoone Uren van Juffrouw Symphorosa’, uitgevoerd in twee reeksen, de eerste in zuivere penteekening, de tweede in linosnede. Van beide was die in penteekening veruit de bekoorlijkste; voor het schelle wit-zwart der lino-snede scheen ons dit teeder thema minder geschikt. Merkwaardig waren bovendien haar origineele illustraties bij La Fontaine's fabel ‘Le cheval s'étant voulu venger du cerf’, verwezenlijkt in een aantrekkelijk eigenaardige, trillende pentechniek. Benevens het individueele werk dezer oud-leerlingen waren in speciale toonkasten uitgestald allerlei belangwekkende realisaties op het gebied der gebruiksgrafiek, zooals speelkaarten, beêvaartvaantjes, en dies meer. Ten zeerste geappreciëerd werden b.v. de komposities, verwezenlijkt met het zg. Futura-ornament, een zuiver mekanisch, van de typografie afhankelijk procedee, waarmede dikwerf verstommende resultaten bereikt werden. Hierbij denken wij aan sommige schutbladen voor boeken en inzonderheid aan ‘La Princesse et le Porcher’, 't merkwaardig bundeltje van Ulla | |
[pagina 136]
| |
Tojkander, waarvan de spiritueele illustraties volledig in deze techniek werden ‘gezet’. Interessant was bovendien, dat sommige, met dit procedee bekomen uitslagen, konden afgelezen worden van de eveneens tentoongestelde kompositieblokjes. Deze nauwe samenwerking tusschen de ateliers voor verluchting en typografie, toonden eens te meer aan wat een gewichtig laboratorium op 't gebied der sierkunst van het boek de Nationale Hoogere School geworden is. Dat deze expositie een schoonen bijval kende, behoeft ternauwernood betoogd. Toch zou die bijval nog door dien der volgende worden overstemd, gewijd aan 't werk der oud-leerlingen van Prof. Minne's atelier voor Reclame-kunst. Zij ging door van 29 Maart tot 20 April en boekte een tot dan toe in 't Prentenkabinet nooit beleefd sukses. Tot dit sukses droegen nog andere faktoren bij dan die der intrinsieke waarde van 't tentoongestelde werk. Dusdanige exposities hebben uiteraard een meer spektaculair karakter, dat den bezoeker aanlokt en inzonderheid die, welke zich minder toegankelijk betoont voor 't fijn genot van teekening of prent. In grondbegin moeten publicitaire kunstprodukten niet minder esthetisch zijn verantwoord, doch 't ligt buiten hun rol te nopen tot geestes- of gevoelsverdieping. Hun doel is precies andersom gesteld. Uit de duizenderlei dingen van den aldag moeten zij de aandacht naar zich toehalen. Eens dit bereikt, onmiddellijk aktief en langs den kortsten, d.i. visueelen, weg op de verbeelding inwerken. Of juister nog, zèlf verbeelden om den toeschouwer ook die moeite te besparen... Daarom is de reclame-, en inzonderheid de plakkaat-kunst, de kunst der sterke, synthetisch toegespitste lijnen en van 't frappante koloriet, dat geenszins schril of schreeuwerig schel als een harlekijnenpak behoort te zijn. De reclame-kunstenaar is weliswaar een praktisch man en hoofdzaak blijft voor hem de aan te prijzen ‘waar’, doch meteen ook moet hij een wezen zijn begaafd met het instinkt der juiste maat en een nooit falenden goeden smaak, wil hij ons boeiën wat, bij den wederomstuit, het hoofddoel is zijner aktiviteit. Voor de verblijdende uitslagen op dit stuk bekomen door de oud-leerlingen der Nationale Hoogere School getuigen de affiches, die de muren onzer beide zalen dekoreerden. In een | |
[pagina *19]
| |
Lucien De Roeck. Plakbrief.
| |
[pagina *20]
| |
Lou Marissal. Plakbrief ‘Cirque Amar’.
| |
[pagina 137]
| |
midden als het onze kon zelfs een oogenblik worden afgezien van hun praktische bestemming en, desgewenscht, alleen de aandacht gewijd aan hun artistieke intensiteit. En dat die niet gering was, hebben het best begrepen zij, die in den loop dezer periode het Prentenkabinet met een bezoek begunstigden. Bovendien kon worden vastgesteld, dat de reclame-kunstenaar over een eigen visie, een eigen fantazie-wereld en een eigen stijlgevoel beschikt, die zijn persoonlijkheid niet minder treffend prononceeren als die zijner kollega's der zg. vrijscheppende kunsten. Zoo vonden wij bij Lucien De Roeck een uitgesproken hang voor het monumentaal-dekoratieve, wat treffend werd betoond met zijn propaganda-affiches voor de steden Brugge, Brussel, Gent en Antwerpen (deze laatste uitgevoerd in opdracht van het Stadsbestuur). De affiches van Lou Marissal getuigden daarentegen van een frisch spontanen, sprankelenden geest. Zoowel die voor de tentoonstellingen ‘Keuken en Kelder’ en ‘Het Diamant’., ingericht door het Comité der Antwerpsche Propagandaweken, als die voor 't Cirkus Amar en 't Ballet Joos wezen daar op. Niet minder opmerkelijk waren daarom die van André Brocorens (tentoonstelling ‘Het Naakt’ en ‘Vliegmeeting te Evere’), van Raymond Briot (Bloemen - Honig - Planten), André Delbaere (Park Rumbeke), Roger Van Obberghen (Verzekering ‘l'Abeille’), James De Weert (Tentoonstelling van Luik). Minder gelukkig op dit terrein waren de bijdragen van Marie-Louise Bastin, wier klein publicitair werk ons meer interesseerde. Dit kleiner publicitair werk - hiermede dit bedoeld van àl de exposanten - lag in de toonkasten uitgespreid. Ontwerpen of uitgevoerde exemplaren van prospektussen, programma's, statistische tabellen, enz., - voorwerpen dus, waaraan doorgaans, buiten hun nutswaarde, niet veel, of heelemaal geen belang wordt gehecht, doch die, verzorgd en aantrekkelijk gemaakt door den reclame-kunstenaar, er toe bijdragen om een levensstijl te scheppen, dien onze verwarde tijd zoozeer van noode heeft. Op voetstukken waren bovendien een twintigtal projekten voor stands opgesteld, waarvan verschillende op internationale tentoonstellingen of binnen- en buitenlandsche handelsbeurzen werden uitgevoerd. Zoo o.m. noteerden we voor de laatste Wereldtentoon- | |
[pagina 138]
| |
stelling te New York niet minder dan vier stands van Lucien De Roeck, ééne van James De Weert, enz. enz. Het moet ternauwernood betoogd dat ook die afdeeling getuigde van den beproefden smaak en de frappant direkte voorstellingswijze der onderscheiden kunstenaars. Kleurrijk en spiritueel, vol leven en vol afwisseling, een lust voor 't oog en een genot voor ieder, die zich interesseert aan geestrijke manifestaties ten gerieve van den beschaafden mensch, kon deze tentoonstelling moeilijk anders dan de groote aantrekkingskracht uitoefenen, waarop reeds gewezen werd. - Na deze exposities der werken van oud-leerlingen der Nationale Hoogere School voor Bouwkunst en Sierkunsten te Brussel, was het niet meer dan logisch ook die der oud-leerlingen van de Vakschool voor Kunstambachten te Antwerpen aan de beurt te laten komen. Aan onze uitnoodiging gaf de heer Roger Avermaete, direkteur, gaarne gevolg. Van 3 tot 25 Mei kon dan deze tentoonstelling, de tweede dus aan verwezenlijkingen op het gebied der reclame-kunst gewijd, doorgaan in onze beide zalen. Het was in zekere zin een ‘gewaagde’ onderneming. Deze te Antwerpen gevormde kunstenaars zoo onmiddellijk na hun Brusselsche kollega's exposeeren, zou onvermijdelijk tot konfrontatie leiden, en konfrontatie wellicht tot kritiek, die mogelijk ten ongunste van een van beide zusterinstellingen zou kunnen uitvallen, wat, van ons standpunt uit, een spijtige en ongewenschte ervaring zou zijn geweest. Gelukkig voor onze goede bedoelingen wist de Vakschool voor Kunstambachten haar faam met eere op te houden en waren, normatief beschouwd, de in beide kunstlaboratoria bereikte resultaten aan elkaar gewaagd. Zulks beduidt, dat al de kwaliteiten, aangestipt bij 't overzicht der werken van de oud-leerlingen der Nationale Hoogere School, in essentie, ook op die der oud-leerlingen van de Antwerpsche Vakschool konden afgelezen worden. In plaats van acht waren ditmaal zes verschillende elementen vertegenwoordigd. Op het gebied der plakkaat-kunst hielden o.i. Gustaaf Van Roosbroeck en Elli van Maanen, de eerste om zijn volkrachtig koloriet, de tweede om haar vindingrijke teekening, de belangwekkendste partij. Simone Lutgen boeide ons meer met kleiner publicitair werk; weliswaar waren van haar enkele zeer goede | |
[pagina *21]
| |
Gustaaf van Roosbroeck. Plakbrief.
Simone Lutgen. Plakbrief.
| |
[pagina *22]
| |
Elli van Maanen. Het Tooverkasteel.
(Ontwerp voor reclame-stand) | |
[pagina 139]
| |
affiches aanwezig, doch haar manier om het beeldwerk te omramen met een deels blauwen, deels zalmrooden lijst - haar lievelingskleuren -, leek ons minder geschikt voor dusdanig groote stukken. Helene Van Coppenolle, een kunstenares, die wij later op een voor haar heel wat belangwekkender terrein ontmoeten zullen, exposeerde slechts een paar affiches en enkele tot uitvoering gekomen kleinere realisaties. Van Elza Pinkhof was de bijdrage niet groot genoeg om een duidelijk beeld van haar kunnen op te hangen. Een flink vertegenwoordigde en bovendien zeer interessante persoonlijkheid was daarentegen Albert Janssens. Niet zoozeer met zijn affiches, dan wel met zijn landkaarten, als b.v. die onvergetelijk fantazievolle Kongo-kaart, bewees hij een rijkbegaafd en bovendien - typisch voor iemand, die zich reclame-kunstenaar noemt - fijngevoelig artist te zijn. Met zijn spiritueele ontwerpen voor ‘mannekensbladen’, ‘Ganzenspelen’, en dies meer, oogstte hij evenzeer een welverdiend sukses. Dat, ondanks de ‘praktische’ zijde van 't métier, 't fijnzinnig uitbeelden van het onderwerp a priori niet uitgesloten is voor den reclame-kunstenaar, bewees ook Elli van Maanen met haar diaphaan ‘Tooverkasteel’, ontwerp voor étalage-stand ten kommerciëelen goede eener... levensverzekeringsmaatschappij. Projekten van dien aard waren echter op deze tentoonstelling zeldzaam. Doch foto's van uitgevoerde stands getuigden ervan, dat menig kunstenaar interessante bijdragen voor een of andere buitenlandsche expositie of jaarbeurs had geleverd. Ook deze tentoonstelling werd flink bezocht. Trouwens haar bijval was niet minder dan die der voorgaande gewettigd. Deze beide, wat wij noemden spektaculaire, tentoonstellingen brachten ons het voordeel bij de artistieke aktie van het Prentenkabinet tot een steeds ruimeren kring te doen doordringen. Immermeer aangemoedigd door die groeiende belangstelling konden wij ons thans weer toeleggen op 't intensieve propageeren van de schoone kunst der teekening en der prent. - Van 7 tot 29 Juni hadden wij, met een keur hunner laatste houtgravures, het echtpaar Désiré Acket en Nelly Degouy te gast. Gespecialiseerd op het gebied der illustratie en gebruiksgrafiek, had de tentoonstelling dezer kunstenaars een zeer intiem karakter. Hun tientallen ex-librissen, Kerst- en Nieuwjaars- | |
[pagina 140]
| |
Désiré Acket. Titelvignet voor: Dr. C. Debaere, Krachtpatsers in de Nederl. Volkstaal. (Orig. houtblok ‘De Nederl. Boekh.’)
wenschen, aankondigingen van gelukkige geboorten of van triviale adresveranderingen, uitgevoerd in een miniatuur-achtig verfijnde techniek, gewoon wit-zwart of in kleur gedrukt, tintelden van frischheid, bekoorlijkheid en spiritueele gratie. Een waar festijn voor fijnproevers! En een bewijs temeer voor 't feit, hoe vruchtbaar de zg. gebruikskunst er kan toe bijdragen om de dagelijksche omgangsvormen te veredelen van den beschaafden mensch. Was op dit terrein de persoonlijkheid van deze beide kunstenaars soms moeilijk uit elkaar te houden, in hun wederzijdsche boekillustraties daarentegen trad zij heel wat duidelijker op den voorgrond. Van Désiré Acket onthielden we vooral een sierlijke interpretatie van den Dierenriem, opgenomen in het groepsalbum ‘De Seizoenen’, en de fijne illustraties voor Flaubert's ‘Madame Bovary’ en van de Woestijne's ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’. Een verrassend origineel talent bezit Acket in grondbegin niet. Zijn techniek is dikwerf stroef en | |
[pagina 141]
| |
zijn teekening soms angstvallig traditioneel. Daarentegen beschikt hij over een opmerkelijke vakkennis en weet als weinigen onder de jongeren een houtgravure kompositorisch te beheerschen. Koel en afgemeten, in haar uitdrukkingsformules zelfs beperkt,
Nelly Degouy. Ill. uit: Jan Vercammen, Drie Suites voor Cello,
(Orig. houtblok Uitg. ‘Pro Arte’) | |
[pagina 142]
| |
draagt deze passielooze kunst er niettemin den stempel om eener bijna hooghartige voornaamheid, die imponeert en respekt afdwingt. Onder Degouy's boekverluchtingen troffen ons minder haar wat geforceerde bijdragen tot voornoemd groepsalbum ‘De Seizoenen’, dan wel haar melodieuze illustraties voor Jan Vercammen's verzenbundel ‘Drie Suites voor Cello’. Alhoewel neo-klassicistisch geörienteerd, weet deze kunstenares den strengen vorm der Ouden met het tintelend levensgevoel van den modernen mensch te doordringen. Dit schenkt aan haar werk iets droomerigs en tegelijk iets zeer positiefs. Haar vaktaal is, zoo mogelijk, nog meer geraffineerd dan die van haar echtgenoot, en bij gelijke distinktie, haar lijn oneindig soepeler en van een zelden versagende sensibiliteit. Bovendien is haar kompositie kleurrijker wit-zwart en uit dien hoofde warmer dekoratief. Een hooge felle toon slaat deze kunst evenmin aan, doch zij getuigt van een gevoelsadel, die een tot in de nerf beschaafd kunstenaars-temperament verraadt. Hoe jammer dat Nelly Degouy zich zoo luttel aan de prent op grooter formaat interesseert! Onder haar weinige gravures op dit gebied is de voorstelling der Nausicaalegende een hoogtepunt van gansch haar kunnen en tevens een der gaafste werken tot dusverre door de jongere generatie houtgraveurs gerealiseerd. Toen deze mooie tentoonstelling ten einde liep, was het seizoen reeds ver gevorderd. Voor dit tijdstip van het jaar werd zij nog flink bezocht. Doch gedurende de vakantie-maanden Juli-Augustus besloten wij onze aktie voorloopig stop te zetten en het aldus gegeven respijt te benutten voor het opstellen van een nieuw programma. - Op 20 September werd opnieuw van wal gestoken met een tentoonstelling van Luc. De JaegherGa naar voetnoot(1), een nog zeer jong kunstenaar, die in den loop der laatste twee jaren de aandacht op zich te vestigen wist. Onder zijn teekeningen troffen vooral de herfst- en winterlandschapimpressies uit zijn mobilisatietijd, waarin hij met een schoone eerlijkheid de troostelooze eenzaamheid van een innig en zelfs naar 't melankolische zweemend gemoed had weten uit | |
[pagina 143]
| |
Luc. De Jaegher. Sierstuk.
(Orig. houtblok) te zeggen. Fijn geschakeerde akwarels duidden op dezelfde, niet hoog aanslaande, maar zeer sensibele grondtoon van zijn temperament. Minder gaaf en ook minder vrank, soms stijf op 't onbeholpene af, waren daarentegen sommige neo-klassicistisch getinte figuurteekeningen, waarschijnlijk uit een vorige periode. De Jaegher zal inmiddels wel begrepen hebben, dat zijn persoonlijkheid, in essentie zeer gevoelig, door formules, die haar wezensvreemd zijn, slechts kan worden geschaad. Doch niet alleen als teekenaar en akwarellist, ook als houtgraveur stelde De Jaegher ten toon. Ook op dit gebied waren het de landschappen, die het meest boeiden. De stroeve, pseudoklassicistische inslag der figuren
Luc. De Jaegher. Landschap,
(Orig. houtblok) zijner ‘Twee Coninxkinder’ scheen eens temeer in tegenspraak met de beste kwaliteiten van zijn in grondbegin zoo sensibelen natuur. Ook was de teekening hier minder vlot, de kompositie soms aarzelend, de figuur dikwijls bedenkelijk geproportioneerd. Kleurrijker en dekoratiever dan die der meeste jongeren waren De Jaegher's houtgravures in elk geval. Zij ‘hielden den muur’: bewijs dat hij - bij alle verscheidenheid van visie - de lessen eener groote, hem onmiddellijk voorafgaande, generatie niet vergeten heeft. | |
[pagina 144]
| |
Deze tentoonstelling, gesloten op 12 Oktober, was vooral aantrekkelijk daar hier voor de eerste maal het werk van een jong, opstrevend talent op overzichtelijke wijze werd bijeengebracht. Die eerste oogst liet een zeer goeden indruk na. Een volgende zal nog beter zijn, indien De Jaegher immermeer zichzelf en het vermogen zijner beste hoedanigheden wil doorgronden. - In 't teeken van het ‘officiëel’ debuut stond eveneens de tentoonstelling van Mejuffer Helene van Coppenolle, wier naam als exposante onder die der oud-leerlingen van de Vakschool voor Kunstambachten reeds werd vermeld. We zeiden toen, dat we deze kunstenares ‘later’ ontmoeten zouden ‘op een voor haar heel wat belangwekkender terrein’. Met dit ‘later’ bedoelden we dan onderhavige tentoonstelling, gewijd aan haar thans definitief geworden specialisatie op het gebied der prenten illustratie-kunst. Deze tentoonstelling, gehouden van 25 Oktober tot 16 November, groeide uit tot een verrassend sukses. Onze statistieken wijzen inderdaad uit dat, tot dusverre, geen enkele onzer individueele tentoonstellingen zoo druk als deze werd bezocht. Verdiend was die bijval ongetwijfeld. Distinktie en verfijning, toespitsing der teekenkundige lijn tot haar essentiëelst grafische uitdrukking - zoo typisch voor het meerendeel der door Joris Minne gevormde jonge kunstenaars -, waren de treffendste kenmerken van Juffer van Coppenolle's kunst, in zooverre die zich in te clicheeren illustratie- of onafhankelijke penteekeningen veropenbaarde. Op dit gebied noteerden we vooral haar mooie illustraties voor ‘Het Donker Licht’ van Anton Coolen, ‘La Femme partagée’ van Franz Hellens en die voor Timmermans' ‘Symphorosa’, een thema dat we reeds vroeger door een andere kunstenares, nl. Jeanne Walravens, hebben behandeld gezien. Onder de onafhankelijke teekeningen, uitgevoerd in dezelfde techniek, vielen inzonderheid een paar sensibel aangevoelde naaktstudies op. Voor een teekenkundige opvatting als die van Juffer van Coppenolle, waarvan de Chineezen en Japanners zulke geniale voorbeelden geleverd hebben, is de nooit versagende spanning der sensibiliteit een hoofdvereischte. Met die spanning zegeviert of valt deze techniek. Heeft Juffer van Coppenolle haar | |
[pagina *23]
| |
Desiré Acket. Illustr. uit: G. Flaubert, Madame Bovary.
(Verkl. repr. naar oorsponk. houtgravure) | |
[pagina *24]
| |
Jos Hendrickx. Herfstboomen.
(Krijtteekening) | |
[pagina 145]
| |
Helene van Coppenolle. Ill. voor: Anton Coolen, Het Donker Licht. (Penteekening)
allerwegen weten op te houden? In de hoofdlijnen zeer zeker. In sommige details, als b.v. in de handen, was zij af en toe minder trefzeker. Mits gespecialiseerde studie kan daaraan licht verholpen worden. Het onderdeel kan niet lang geheimen heb- | |
[pagina 146]
| |
ben voor wie de hoofdpartij beheerscht. En anderzijds kan van een jong talent niet oogenblikkelijk dè volmaaktheid gevergd, al is dit jong talent ook iemand die o.a. met die merkwaardige paardenstudie op ivoorkleurig houtpapier de geraffineerde schoonheid der Oostersche klassieken te benaderen wist. Ook een paar herinneringen aan het werk van haar professor, zooals b.v. diens typische konstruktieve arabeske, waarop eveneens gewezen werd bij 't werk van Raymonde Lombardin, zal zij, met het steeds rijper worden harer persoonlijkheid, weten uit te schakelen. De houtgravure schijnt ons minder geschikt voor Juffer van Coppenolle's door aanleg veeleer teekenkundig-rechtstreeksch dan wel grafisch-onrechtstreeksch georiënteerd talent. Daarop schenen in elk geval haar overigens spaarzame prenten op dit gebied te wijzen. Daarentegen kan de vrijere techniek der lithografie toekomst voor haar hebben. Haar mooi vizioen der scheppingsdagen, blijkbaar ontworpen in dien zin, duidden op die mogelijkheid. Deze kunstenares beschikt over kwaliteiten, zooals wij er zelden bij debutanten ontmoet hebben. Aan haar de toekomst niet te beschamen en het vertrouwen te rechtvaardigen, dat van nu af in haar kan worden gesteld. - De tentoonstelling van Jos Hendrickx (29 November-21 December) veropenbaarde een in al haar komplexiteit interessante kunstenaarsfiguur. Zwaar doorwerkte en in impressionistischen zin ‘verwaasde’ krijtteekeningen wisselden af met vlijmscherpe penteekeningen, die beurtelings te getuigen schenen van een in mystieke beschouwing der natuur diep verzonken en dan weer asketisch zelfzeker, haast gothisch onbewogen temperament. Hebben wij 't mis voor met de veronderstelling, die gedeeltelijk thuishoort op 't terrein der psykologie, dat Hendrickx' ‘wazige’ periode onmiddellijk aan de ‘vlijmscherpe’ voorafgaat? Wat er ook van zij, in dit werk troffen wij, schijnbaar althans, twee totaal van elkaar verschillende kunstenaarstypen aan die, naar den vorm zeer uiteenloopend, naar den fundamenteel inhoudelijken grondslag ten slotte toch weer konvergeerden. In zijn ‘wazige’ periode stelt Hendrickx vooral belang in het natuur-aspekt. Deze lijnlooze landschappen, in kompakte krijtmassa's opgebouwd, kunnen bezwaarlijk met het begrip | |
[pagina 147]
| |
‘teekening’ vereenzelvigd worden. 't Eenige wat zij daarmede gemeen hebben zijn de kleurwaarden: wit en zwart. Voor 't overige hebben zij 't uitzicht van schilderijen, verwezenlijkt in een sombere grisaille-techniek. A priori is het niet aan te nemen, dat dusdanig uitdrukkelijk negeeren van den teekenkundigen vorm aantrekkelijk kan zijn; nochtans vermocht Hendrickx met een paar in dien zin uitgevoerde stukken, zooals b.v. zeker landschap met grazend hoornvee, een treffende stemming van weemoedige, om niet te zeggen neurasthenische, bedruktheid op te roepen. Bewijs temeer voor 't feit, dat voor den kunstenaar elk middel goed is voor 't beoogde doel en 't er in de eerste plaats op aan komt of hij er, afgezien van het formeele procedee, in slaagde te overtuigen en te ontroeren. De zwaartillende bespiegelingsfaktor klinkt op uit elke krijtmassa, later uit elke lijn van die in wezen wijsgeerige en dikwerf cerebrale kunst. Hij is het bindend element tusschen haar beide naar den vorm zoozeer afwijkende uitdrukkingsmethodes die, hunnerzijds, toch weer in éénklank zijn met een of ander facet van dit spekulatief temperament. In zijn tweede periode schijnt deze kunstenaar niet langer meer beklemd te worden door de massaal-donkere, materiëel-drukkende wezenheid der hem omringende voorwerpen en dingen. Brak 't eeuwigheidsbewustzijn in hem door? Zag hij doorheen die ‘vleeschelijke’ weelde den grijns van het skelet, symbool van vergankelijkheid en dood? Wij weten 't niet. Doch zéker is, dat van dit oogenblik de looverzware, lichtlooze zomerlandschappen van voorheen de plaats ruimen voor de (hier soms ontstellend) naakte natuuraspekten bij herfst- of wintertijd, - dat de eertijds ontkende teekenkundige lijn thans in al haar uitdrukkelijkheid en zelfs met arrogantie op den voorgrond treedt. Werd deze skelettieke lijn opgeroepen door de studie der architektuur, en inzonderheid der religieuze architektuur, die Hendrickx - daarvan getuigen vele zijner werken - geruimen tijd heeft geobsedeerd? Er is daartoe wel eenige kans. In elk geval, indien zij neergeschreven wordt zonder vooropgezetheid en excesse, onder de impuls eener werkelijk bezielde hand, dan ontstaan er teekeningen, merkwaardig om hun strakke, fantastisch geheimzinnige sfeer. Zooniet is zij haast geometrisch | |
[pagina 148]
| |
zakelijk en keihard, weinig aantrekkelijk bij gebrek aan sensibiliteit. Aan die periode kon, in grondbegin, meer aardsche beleving en minder spiritueele introspektie worden toegewenscht, of althans het schoone evenwicht tusschen die twee. Dit zou haar ongetwijfeld leniger en gevoeliger gemaakt hebben, wat zij thans, soms in te groote mate, mist. Deze tentoonstelling was de achtste en laatste, gehouden in den loop van het jaar 1941. Een overblik dier onderscheiden kunstmanifestaties leert ons, dat wij ook ditmaal ons voornemen om waarde te paren aan verscheidenheid in werkelijkheid konden omzetten. Dat de belangstelling in die tijdspanne niet taande, wijzen de verheugende cijfers onzer bezoeksstatistieken uit. En zulks niettegenstaande allerlei minder gunstige faktoren: in de eerste plaats de benarde tijdsfeer, onze ligging buiten 't centrum der stad, en 't feit dat in een Prentenkabinet slechts een voor 't groote doorsnêe-publiek minder aantrekkelijke kunst als grafiek en teekening kan worden naar voor gebracht. Toch gelooven we op dit gebied goed werk verricht te hebben en door onafgebroken hameren op steeds hetzelfde punt zeer velen te hebben vertrouwd gemaakt met de verstilde schoonheid die wij propageeren. Op 't praktisch terrein zijn we ervan overtuigd onze jonge instelling thans definitief in de Antwerpsche middens te hebben bekend en wellicht geliefd gemaakt. In normale tijdsomstandigheden zouden wij met deze tentoonstellingen ‘geheime’ bedoelingen hebben voorgehad; zij zouden 't lokaas zijn geweest om den bezoeker te bewegen zich ook naar onze werkzaal te begeven, waar zich voor hem de schatkamers van 't Prentenkabinet zouden ontsloten hebben. Want niet alleen o.i. moeten die schatten ten gerieve zijn van enkele specialisten: studeerenden, kunsthistorici en estheten, doch tevens voor den doorsnêe-mensch, die zijn gevoel voor schoonheid te veredelen wenscht. Mogen welhaast de tijden aanbreken om aan dit plan een vasten vorm en een begin van uitvoering te geven! |
|