De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
De oude inventarissen der Antwerpsche Stadsbibliotheek
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
Zoo b.v. wanneer in den hiernavolgenden inventaris gesproken wordt van de ‘stadt boeken ende munimentenGa naar voetnoot(1) opder stadthuys bevonden boven opder Liberaryen’, dan wordt hier wel degelijk de plaats of kamer bedoeld, waar de archiefstukken werden opgeborgen, en slaat de inventaris hoofdzakelijk op wat wij thans archiefstukken noemen; de boekenlijst is er slechts een zeer klein onderdeel van. Dit was nog zoo tot in het begin van de XVIIIe eeuw, getuige het register, gemerkt V, 3E, bewaard op het Stadsarchief, waarvan de aanhef luidt ‘Inventaris van alle de stucken die sijn op de Librarije der Stadt Antwerpen... 17 Meert 1714’, en waarin geen enkel boek, doch uitsluitend archiefstukken zijn opgenomen.Ga naar voetnoot(2) Wanneer men het over eene eigenlijke bibliotheek had, gebruikte men bij voorkeur het woord ‘Bibliotheque’; het woord Archief, in zijn hedendaagsche beteekenis, schijnt slechts veel later ingang te hebben gevonden. Stellig echter is het dat de Stad, rond het midden van de XVIe eeuw, eene verzameling boeken bezat, want op 21 Maart 1570 (oude stijl, dus 1571) besloot het Schepencollege een inventaris te doen opmaken van Archief en Bibliotheek. De tekst van dit besluit komt niet voor in de Collegiale Aktenboeken van dien tijd. Er dient echter opgemerkt dat het gedeelte van de Aktenboeken dat loopt over deze periode geen origineel is, doch eene latere samenstelling met behulp van documenten die uit den brand van het Stadhuis werden gered. De tekst is ons nochtans bekend door een afschrift dat stadsarchivaris F. Verachter er in 1825 van gemaakt heeft, samen met het gedeelte van den inventaris dat de boekenverzameling betreft. Het geheel maakt een octavo-boekje uit van 10 blz., dat op het Stadsarchief bewaard wordt onder Nr. 34. Het werd aangekocht op de veiling van Havre in 1906, door den toenmaligen stadsarchivaris F. Jos. van den Branden, die het evenwel niet benuttigd heeft | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
voor zijne twee jaar later (1908) verschenen Geschiedenis der Stadsbibliotheek van Antwerpen. Waarom? Dit zal wel een raadsel blijven. Was hem het origineele register onbekend, en had hij geen vertrouwen in het gedeeltelijke afschrift van Verachter? Dit is mogelijk. Althans hij rept met geen woord van den inventaris van 1571, die hem nochtans hadde toegelaten te bewijzen dat er toen reeds eene kern van Stadsbibliotheek bestond. Wij zullen later zien dat hij in zijn werk evenmin gewag maakt van den uitgebreiden inventaris van stadssecretaris Andries van Valckenisse, opgemaakt van 1677 tot 1687, en waarvan het handschrift insgelijks door hem op de veiling van Havre werd aangekocht. Het origineel van het Collegiaal besluit bevindt zich misschien als los blad in een of ander bundel van het Stadsarchief, en vermits Verachter het nog in 1825 heeft kunnen raadplegen mag het niet als geheel verloren beschouwd worden. Hier volgt de tekst van het besluit, naar het afschrift van Verachter: Alsoe mits der gelegenheyt vander saecken, Mijne Heeren Borghemeestren ende Schepenen dezer Stadt Antwerpen eene bequaeme plaetse hadden doen vinden dienende tot der Librarye op den stadhuyse alhier, ende omme aldair, behoirlycken overbrengende de Stads-Boecken, de selve Boecken, te doen vergaderen ende oick inventarieren alst behoirt, So es by Myne Heeren voirscreven gecommiteert ende committeren mits desen, Mr. Adolff van Blyleven onzen mede schepene in der Weth, tot hem assumerende den secretaris Van der Neesen ende Corneil Lanschot greffier van der rekencamere, pro ut ende ten fine ut supra ad executandum, etc. Actum in Collegio xxj Martij 1570. Stylo Brab. De inventaris die hier bedoeld wordt is een in perkament ingebonden register van 196 bladen, op het Stadsarchief bewaard onder de benaming ‘Inventaris Van Valkenisse, volledigd door Van der Neesen’, en gemerkt V, 3 E. De titel luidt als volgt: Inventaris vande stadt boecken ende munimenten opder stadhuys bevonden boven opder Liberaryen vuyt Laste ende Com(m)issie van Mynen heeren Borgermeesteren ende Schepenen der voers stadt, gedaen by Mr. Adolff van Blyleven Schepen, ende my dese onderteekent hebbende, daer oyck by synde Cornelis Lanschot griffier vande Rekencamere ende Marten neyen, beginnende den elfsten Aprilis anno xvc eenentseventich post pasca. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||
In hoofdzaak is het de inventaris van de stadsarchieven. Het gedeelte dat aan de boekenverzameling gewijd is bevindt zich op fol. 169 ro tot en met fol. 171 vo; het telt 45 nummers, waaronder twee archiefstukken en eene landkaart, dus in werkelijkheid slechts 42 boeken. De bibliotheek is er dus sedert 1481 niet op vooruitgegaan, wel integendeel. Het legaat Pauwels (41 boeken) werd niet in zijn geheel behouden: bijna de twee derden van deze schenking zijn verloren gegaan of werden ontvreemd. Daartegenover staan enkele aanwinsten, over welker herkomst ons niets wordt gezegd. In totaal werd de boekenverzameling in 90 jaar dus slechts met 2 eenheden vermeerderd! Wat de aanduiding van de boeken betreft, zijn we verre van de degelijkheid in rangschikking en titelbeschrijving van den inventaris Pauwels: de werken zijn niet, of zoo goed als niet per onderwerp ingedeeld; de titels worden zeer beknopt opgegeven, in enkele gevallen wordt enkel de naam van den schrijver vermeld, zoodat de identificeering van de werken niet altijd mogelijk is. Onkunde of nalatigheid? Misschien geen van beide: het is geen catalogus, doch slechts een inventaris. Waarschijnlijk ging de opsteller uit van de gedachte dat de boeken door alle belanghebbenden voldoende gekend waren, en dat dus een enkel woord volstond om ze aan te duiden. Wij zullen nu, zooals wij gedaan hebben voor het legaat Pauwels, hieronder den inventaris afdrukken en, waar het mogelijk is, eenige toelichting over de werken geven. Voor elken titel wordt in den inventaris een afzonderlijke regel gebruikt; wij hebben er enkel een volgnummer aan toegevoegd:
Tghene dat bevonden is inden AmarisGa naar voetnoot(1) gestaen int Westen onder het bert genombreert nuo 17.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
Hier eindigt de inventaris van 1571. Erg belangrijk was de verzameling niet; alles beschouwd kon zij het in waarde niet halen bij het legaat Pauwels (1480-81). Het is dan ook geen genot voor een bibliothecaris of een bibliofiel dezen inventaris met zijn zeer onvolledige titelopgaven uit te pluizen en te trachten de werken te identificeeren. Toch kon en deed men beter in de XVIe eeuw, getuige de hiernavolgende boekenlijst van het einde dezer eeuw, die wij zonder eenige bijvoeging zullen overdrukken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
III. Een gedeeltelijke en niet gedateerde inventaris van het einde der XVIe eeuw.Van het stuk, dat wij hier zullen behandelen, bezit het Stadsarchief twee, licht van elkander verschillende exemplaren (Bundel 401). Het bestaat uit een dubbel blad folio, waarvan enkel de eerste bladzijde beschreven is. Het is niet gedateerd, doch een van de twee exemplaren draagt op de rugzijde van het tweede blad de vermelding ‘Inventaris vande myn overgeleverde boecken’. Het watermerk, dat niet in Briquet voorkomt, stelt een viervoetig dier voor (een bok?) met langgerekt lijf; daaronder de onleesbare naam van den papierfabrikant. In de andere helft van het vel een tegenmerk (bloem?). Ook dit stuk wordt met geen woord vermeld in de Geschiedenis der Stadsbibliotheek van F. Jos. van den Branden; men krijgt den indruk dat deze, voor het opstellen van zijn werk, verzuimd heeft de oude dossiers van de Stadsbibliotheek te raadplegen. Wanneer, door wien, en bij welke gelegenheid werd deze inventaris opgemaakt? Hierop meenen wij, met voldoende grond van zekerheid, alhoewel zonder eenig bewijs, te kunnen antwoorden. Nauwelijks was het uitgebrande Stadhuis terug opgebouwd, of het College besloot, in zitting van 4 Januari 1586, tot het heroprichten van de Bibliotheek, en gelastte den stadspensionaris Engelbrecht Maes (of Masius) al de boeken terug bij elkaar te brengen die reeds sedert geruimen tijd aan nog in dienst zijnde alsook aan gewezen stadsambtenaren waren uitgeleend, en die door deze omstandigheid aan den rampzaligen brand van 1576 waren ontsnapt. In dit besluit wordt onder meer gezegd: ...ende tot dyen eynde te committeren ymanden die met alle sorchvuldicheyt ende neersticheyt soude moigen colligeren, versamen ende gadeslaen alle ende jegelijcke de boecken ende exemplaren deser stadt toecomende, ende namentlijck de ghene die Christoffel Plantijn... heeft geschoncken ghehadt, eenighe daeraff berustende onder diversche parsoonen in dienste gheweest sijnde, ende eenighe onder andere die noch jegenwoordelijck in dienste sijn, ten eynde alle de selve boecken ende exemplaren der voors. stadt wordden gherestitueert ende nyet en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||
blyven verdonckert noch gedemanueert,... Soo hebben mijne voors. Heeren gheordonneert ende ghecommitteert, ordonneren ende committeren, mits desen, Meester Engelbrecht Masius, Pensionaris deser stadt, omme, opt stadthuys alhier, te besichtigen eene plaetse oft camer totter voors. libraryen nut ende bequaem, ...ende alle ende ygelijcke de voors. boecken ende exemplairen te recouvreren, by een te colligeren ende te bewaren. Oyck mede alle de boecken ende exemplairen, ongebonden wesende, loffelijcken te doen binden ende der stadtswapenen in goude op beijde de sijden van de selve gebonden boecken te doen drucken...Ga naar voetnoot(1). Het heeft er al den schijn van of de hier bedoelde inventaris het gevolg is van de pogingen van Engelbrecht Maes om terug in het bezit te komen van de door nalatige leeners achtergehouden boeken, een onderwerp van bezorgdheid voor bibliothecarissen, dat wel zoo oud is als de bibliotheken zelf! De binnengeroepen werken behoorden misschien reeds voor 1571 tot de Stadsbibliotheek, en dit zou dan uitleggen hoe het komt dat de inventaris van dit jaar zoo weinig belangrijk is: hij zou dan slechts opgeven wat er te dien tijde aanwezig was, niet wat de Bibliotheek in werkelijkheid bezat. Ondertusschen leert ons de lijst van E. Maes wat toen bij voorkeur gelezen werd: een blik op de titels toont aan dat het hoofdzakelijk werken van humanisten waren. Uitgaven van Plantin komen er niet in voor; waarschijnlijk hielden de leeners daar te zeer aan, om ze terug in te leveren! Om verdere ontvreemding tegen te werken besloot het College tevens, zooals men in het besluit kan lezen, dat alle ongebonden boeken zouden ingebonden worden en van het stadswapen op beide platten voorzien, iets waarmede in de XVIIe eeuw geregeld zal voortgegaan worden. De twee exemplaren van de lijst schijnen niet van dezelfde hand te zijn, niettegenstaande de twee geschriften weinig verschil opleveren. De twee exemplaren wijken van elkander af door de volgorde der titels, alsook door enkele kleine details, b.v. het opgeven der formaten die een enkele maal op het eene in letters, op het andere in cijfers voorkomen. Bij de vier werken van P. Ramus, die achter elkander volgen, en door eene accolade vereenigd zijn, wordt slechts op één der beide exemplaren vermeld dat er vier deelen zijn. Overigens komt men in beide | |||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||
exemplaren kleine onnauwkeurigheden tegen, alsook enkele eigenaardigheden (b.v. stelselmatig Hieronimus in 't eene. Hyeronimus in 't andere), zoodat het eene geen letterlijk afschrift is van het andere. Waaraan deze verschillen, vooral in de volgorde der titels, te wijten zijn, is ons een raadsel. Hier volgt de lijst, naar het exemplaar dat ons voorkomt het beste van de twee te zijn: Epistolae Erasmi in 8. impressus Antverpiae apud Jo(ann)e(m) Loem ao 1551. Als gevolg op de ijverige bemoeiingen van Engelbr. Maes kwamen dus zestien uitgeleende werken terug in het bezit van de Bibliotheek. Dat er veel meer in te vorderen waren, lijdt wel geen twijfel; misschien werden nog enkele andere terug ingeleverd, doch daarvan vindt men geen spoor in het dossier. Op te merken valt de degelijke beschrijving van de boeken: steeds worden schrijver, titel, plaats van uitgave, naam van drukker en jaartal vermeld; in vele gevallen ook het formaat, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||
verder het aantal deelen wanneer dit meer dan één bedraagt. Kortom, omtrent de identificeering van de boeken kan geene onzekerheid overblijven. Op weinig na kan het met onze hedendaagsche boekbeschrijving vergeleken worden. Deze zestien werken zijn niet tot ons gekomen, op één na, dat van Molineus (Nr 2 van de lijst), dat nog vermeld wordt in den Catalogus van H.-F. Mertens, onder nr 3236. Het is echter reeds sedert geruimen tijd zoek; mogelijk is het met een ander werk samengebonden, en moeten wij op een gelukkig toeval rekenen om het weer te vinden, doch dan zal het waarschijnlijk wel blijken dat het van elders afkomstig is, en niet het exemplaar kan zijn, dat in bovenstaande lijst is opgenomen. |
|