De Gulden Passer. Jaargang 20
(1942)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Een verlucht gebedenboek (c. 1540) uit de abdij van Sint-Truiden
| |
[pagina 60]
| |
15. Mauri confes. xij Lectioe̅s We merken dat de maand niet druk bezet is: slechts 19 dagen op de 31. De reden daarvan is - zooals verder wordt aangetoond - dat we met een kloosterkalender te doen hebben. Op een klooster, of liever op een abdij, duidt de Commemoratio Abbatum (9 Jan.). FEBRUARIUS: In deze maand teekenen we aan: Eucherius (20 Feb.). Eucherius wijst naar het bisdom Luik. In Luik wordt zijn feestdag echter niet Summum maius gevierd. Dit duidt op een plaatselijke vereering, die we zoeken te St.-Truiden, waar reeds in de 11de eeuw, onder het bestuur van abt Gontram, een broederschap van Sint Eucherius werd gestichtGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 61]
| |
De H. Eucherius, bisschop van Orléans, werd door Karel Martel uit zijn bisdom verbannen en had eerst een schuilplaats gezocht bij een Haspengouwsch edelman, met name RobrechtGa naar voetnoot(1). Naderhand nam hij zijn intrek in de abdij van Sint-Truiden, alwaar hij in 727 overleed. Zijn lichaam werd in de abdijkerk begraven. De vereering van den heilige is er zeer oud. Zijne translatie wordt, volgens dezen kalender, samen met die van den H. Trudo, als hoogdag aangeteekend op 11 Aug. Behalve de Commemoratio fratum (9 Feb.), die dus weer op een kloostergemeenschap wijst, brengt ook de rood geteekende Scolastica, Duplex minus (10 Feb.), een vermoeden dat we de volgende maand bevestigd vinden: Scolastica was de zuster van den H. Benedictus, wiens feestdag op 21 Maart Summum maius wordt gevierd; we zijn wel in een Benedictijner klooster, in de Benedictijner abdij van Sint-Truiden. MARTIUS: Op te merken valt dat O.L. Vrouw Boodschap, in plaats van op 25 Maart, staat aangeteekend op den volgenden dag: louter ‘verschrijving’? APRILIS: | |
[pagina 62]
| |
Translatio is ‘de overbrenging der relikwieën van de eene plaats naar de andere’.Ga naar voetnoot(1) MAIUS: Servatius, in rood, met 12 lessen, duidt op het bisdom Tongeren-Maastricht-Luik. JUNIUS: | |
[pagina 63]
| |
Opvallend is dat we in Juni geen vermelding vinden van de H. Lutgardis, de bekende Heilige uit de streek zelf, die in 1246 in het Sinte-Katharinaklooster van Benedictinessen, bij Sint-Truiden, overleed. Haar feestdag wordt gevierd op 16 Juni. JULIUS: Behalve op Commemoratio S. Benedicti Abbatis (11 Juli), waarbij de Ordestichter wordt herdacht, valt de aandacht op Libertus (14 Juli). Libertus is een van die Heiligen, die hun bestaan verschuldigd zijn aan de vruchtbare verbeelding van een vroom gemoed. De Sint-Truidensche abt Theoderik (± 1100) riep hem in 't leven! Zie verder, blz. 81. Monulphus en Gundulphus (16 Juli) waren bisschoppen van Tongeren-Maastricht. | |
[pagina 64]
| |
Op 24 Juli wordt Christina de Wonderbare herdacht. Deze bij uitstek Sint-Truidensche Heilige (zij werd geboren omstreeks het midden der 12de eeuw, te Sint-Truiden zelf of in het naburige Brusthem) overleed, na een zeer bewogen leven, dat in alle opzichten wonderbaar dient genoemd, in het klooster der Benedictinessen, te Sint-Truiden, in 1224. Haar relikwieën berusten thans in het Redemptoristenklooster in dezelfde stad. Haar vita werd geschreven door Thomas van Bellinghen, gezegd Cantipratanus, en in Dietsche verzen bewerkt door Broeder Geraert, een minderbroeder van Sint-Truiden, omstreeks 1400.Ga naar voetnoot(1) AUGUSTUS: De translaties van de HH. Trudo en Eucherius (11 Aug.) worden, volgens dezen kalender, met grooten luister gevierd. Dit is ook het geval in een Dietsch handschrift, thans in mijn | |
[pagina 65]
| |
bezit, een vijftiendeeuwsch gebedenboek uit het Franciskanessenklooster Sint-Jeronymusdal, te Sint-Truiden. De abdij werd gesticht in 656, door Trudo, een Haspengouwsch edelman, die overleed in de abdij, op 23 November 698, en er werd begraven. Zijn relikwieën worden er al vroeg vereerd. Zie hier verder blz. 88. De kopiïst volgt een reeds overeeuwsch model van den abdijkalender: het feest Transfiguratio Domini, dat men op 6 Aug. moest aantreffen in de geheele Kerk, naar pauselijk voorschrift uit 1456, wordt niet vermeld. Op een ‘verschrijving’ in de maand Augustus moge hier worden gewezen: Dominicus wordt op 5, in plaats van 4 Aug. gesteld. SEPTEMBER: Remaclus (3 Sept.) volgde Amandus op als bisschop van Tongeren. Theodardus (10 Sept.) was Remaclus' opvolger; hij stierf den | |
[pagina 66]
| |
marteldood in het jaar 668. Zijn relikwieën berusten te Luik. Lambertus (17 Sept.) is de welbekende bisschop van Tongeren-Maastricht; omstreeks 705 werd hij te Luik vermoord; hij is de Patroonheilige van het bisdom Luik; zie verder over vereering en iconografie, blz. 86 vlgg. ‘Dedicatio Ecclesiae nostrae’, het feest van de wijding der abdijkerk, werd, zooals in dezen kalender wordt aangeteekend, gevierd op 29 Sept.Ga naar voetnoot(1). Daartoe wordt Sint Michiel, wiens feest 29 Sept. wordt gevierd, in onzen kalender een dag vroeger herdacht. OCTOBER: Remigius, bisschop van Reims († 533), wordt herdacht op 1 Oct. Hij komt later nog voor in de Suffragia: zie verder blz. 89. Over Quintinus, patroonheilige van Hasselt, van Zonhoven en van menige parochie in Limburg, zie verder blz. 84. Opvallend is dat de H. Amor niet wordt vermeld. Amor wordt voornamelijk te Maastricht, te Tongeren en te Munsterbilsen vereerd. Zijn feestdag valt den 8sten October. | |
[pagina 67]
| |
NOVEMBER: De feesten die in het oog springen zijn: Hubertus (3 Nov.) en Trudo (23 Nov.). Hubertus is de tweede patroon van het bisdom Luik; Trudo is de stichter van de abdij. Leonardus (6 Nov.) werd door Remigius van Reims in den katholieken godsdienst opgeleid (VIe eeuw); hij had sedert 1283 een altaar in de abdijkerk. Willibrordus (7 Nov.), apostel der Nederlanden, predikte het geloof onder andere te Antwerpen en in Limburg. Hij was Benedictijn. DECEMBER: | |
[pagina 68]
| |
17. O sapientia Over de H.H. Landoaldus en gezellen (1 Dec.) zegt Dr. J. Paquay, in zijn zooeven geciteerde Geschiedkundige schets van Wintershoven. blz. 8-9: Bisschop van Tongeren geworden ten jare 646, besteedde de H. Amandus al de krachten van zijn apostolischen ijver aan de geloofsverkondiging in zijn uitgestrekt bisdom. Te dien einde moest de bisschop zich medehelpers verzekeren in zijn lastigen arbeid. Waar zal hij ze vragen tenzij aan 't oude Rome, middenpunt der kristenheid, van waar 't geloof naar alle kanten uitstraalde? Hij vond er inderdaad de apostolische werkers, die hem in de streek van Haspengouw behulpzaam zouden zijn, in den persoon der H.H. Landoaldus en zijne gezellen. Als aartspriester van Amandus hielp Landoaldus hem getrouw in het verkondigen van Gods woord en in het vormen van jongelingen tot den geestelijken stand. Een geschiedkundige bron der Xe eeuw, de Vita Landoaldi, ten jare 980, grootendeels naar de getuigenis van Sarabert, pastoor van Wintershoven opgesteld, verzekert dat de jonge Lambertus, de toekomstige bisschop van Tongeren-Luik, de eerste jaren zijner jeugd te Wintershoven doorbracht en er onder de leiding van Landoaldus, de beginselen der gewijde wetenschap aanleerdeGa naar voetnoot(1). De overlevering had zelfs het aandenken bewaard van enkele wondere gebeurtenissen die, tijdens het verblijf van Lambertus, voorvielen. | |
[pagina 69]
| |
Deze kalender lijdt zeker niet aan overlading. Heeft de kalender van het bisdom Luik gewoonlijk 250 dagen bezet, deze moet het met heel wat minder stellen maar daar is het ook een kloosterkalender voor. Van de 365 dagen zijn er slechts 148 bezet, aanzienlijk minder dus dan de helft. In dit aantal zijn dan nog begrepen de commemoraties van de abten, broeders, weldoeners, stichters en ouders, respectievelijk op 9 Januari, 8 Februari, 17 Mei, 24 October, 1 Maart, 10 Juni, 2 September, 9 April, 9 December. Het ligt voor de hand dat ook de Benedictijnen ‘hun eigen ritus volgden en slechts eenige voorname feesten van het bisdom meevierden’, zooals P. Kruitwagen op bl. 82 van zijn aangehaald opstel zegt met betrekking tot den 15de-eeuwschen kalender van een cisterciënser abdij in het bisdom Toulouse. En verder: ‘De kalenders van kloosterorden vermelden heiligennamen, en meermalen ook geboden feestdagen, die alleen voor de kloosterlingen gelden, en die met de geschiedenis van die orden samenhangen.’ Hoe ‘Sint-Truidensch’ de HH. Eucherius en Libertus zijn, merken we als we dezen kalender vergelijken met dien uit het Missale Leodiense, gedrukt te Parijs bij J. Kaerbriand, voor Michiel Hillen, te Antwerpen, 1540. Eucherius, evenmin als Libertus, komen daar in voor. Quintinus trouwens ook niet. Den oorspronkelijken bezitter van het Gebedenboek, hem, die opdracht gaf het te maken, hebben we dus in de benedictijner abdij van Sint-Truiden te zoeken. Daarover straks meer. De kalender is verlucht met twaalf miniaturen, voor elke maand één. Deze miniaturen beslaan ongeveer een derde van de bladzijde, drie centimeters bij zes. Boven het lijstje, waarin ze gevat zijn, staat in den regel de naam van de maand, in rood. Een paar keeren staat de naam van de maand onderaan de bladzijde terwijl het miniatuurtje zelf boven aan de volgende bladzijde voorkomt. In alle staat het sterrenbeeld rechts boven, in een wolk. Met fijne trekjes geteekend, en met heldere kleuren belegd, zijn de meeste van deze miniaturen inderdaad bevallig; ze doen frisch aan. Zooals gebruikelijk is, wordt voor elke maand de bezigheid aan huis of het werk op den akker voorgesteld. Een enkele maal moet de traditioneele voorstelling de plaats ruimen voor een | |
[pagina 70]
| |
andere, ons minder bekende, als bij voorbeeld die voor de maand December. Hier worden de kalenderbeelden beschreven:
F. 1 v. Januarius: Een interieur met twee mannen en een dame die aan tafel zitten. Een dienaar brengt een schotel aan. Links staat een groote blauwe kachel (in gleiswerk?); op het voorplan, een hond; rechts bij het haardvuur zit een heer zich te warmen: op zijn handen en voeten giet de Waterman, die in een wolk verschijnt, een kruik uit. In het midden, in de deuropening, staat een man met een takkenbos. Het geheel is omgeven met een gouden lijst met gouden fronton, waarboven een leeuwenkop. In dit fronton in rood: Januarius. In Januari is er geen andere bezigheid dan die welke binnenshuis verricht wordt, aan een welvoorziene tafel, bij voorkeur! Anders wordt dit reeds in de volgende maand.
F. 2 v. Februarius: Het sterrenbeeld: de Visschen. Een zaaier is aan 't werk; het land vóór hem wordt geëgd: een wit paard trekt de egge; de boer loopt er naast. Aan den zoom van den akker staat een knotwilg. Bij een bosch, in de verte, zijn drie mannen aan 't werk; een huis en een mijt liggen links. De zaaier draagt bruine laarzen, een blauwe broek, een rooden kolder en daarover een wit zaaischort. De paardenknecht is bijna heelemaal in 't vaalrood gekleed. Zaaien in Februari is wel vroeg! De korte maand brengt de boer, in onze streken, door in 't hoekje van den haard, in den regel niet op het zaailand.
F. 3 v. Martius: Het sterrenbeeld is de Ram. In deze maand moet de wijnstok verzorgd worden. Een man met een bundel staken op den rug zien we een heuvel opklimmen waarop reeds drie mannen aan 't werk zijn: ze duwen staken in den grond. Op den voorgrond rechts komt een man, met een bruine mand op den rug, den heuvel op. Links staat een huis waarbij nog twee mannen aan 't werk zijn. | |
[pagina 71]
| |
De heele Middeleeuwen door, en ook nog in de zestiende eeuw, was dit beeld niet vreemd in onze gewesten.
F. 5. Aprilis: Het sterrenbeeld is de Stier. De voorstelling bij de maand April is weer de traditioneele. April is de maand waarin de natuur openbloeit, het gras groent in de weilanden en de blaadjes zich loswikkelen uit de botten. De miniaturist heeft dit openbloeien der natuur op geestige wijze gesymboliseerd: we zien een boerenerf met een vrouw in een rood kleed die een koe aan 't melken is; dicht tegen het huis staat een vrouw in het wit, boter te karnen in een boterstand; kippen en ganzen zijn bedrijvig aan 't scharrelen; een haantje springt op een hennetje. We zien een rij knotwilgen, een stukje groen weiland en in de verte een bosch.
F. 6. Maius: Sterrenbeeld: de Tweelingen. Deze maand is bij uitstek die van het vreugde-vinden in al het geschapene. Dikwijls stellen de miniaturisten en schilders haar voor onder de gedaante van een jongeling die uitrijdt ter jacht, met den valk op de vuist. De symbolische beteekenis is hierbij niet ver te zoeken. Onze verluchter heeft het klassieke thema van de jacht op het tweede plan geschoven. In een bootje op een rivier zit een koppel en vóór hen een nar, in het geel, met schellenkap. De schipper wrikkelt aan het roer. In den vloed bij het bootje staan twee baders. De heele scene is zeer levendig en kleurrijk voorgesteld. Aan de overzij van de rivier, landschap met bosch. Een ruiter achtervolgt een hert; verderop herten en honden. De zon is aan 't dalen.
F. 7 v. Junius: staat in het teeken van de Kreeft. Een man en een vrouw scheren elk een schaap dat ze op de knieën hebben liggen. Er omheen, schapen; gebouwen; en een landschap met boomen.
F. 8 v. Julius: Het sterrenbeeld is de Leeuw. De miniatuur stelt voor den hooitijd. Op het voorplan zwaait een maaier de zeis. Rechts van hem ligt een man te slapen, hij houdt een rijf losjes in de rechter- | |
[pagina 72]
| |
hand. Een vrouw keert het gras met een hark. Links staan hooioppers, op den achtergrond boerenhuizen. De vrouw draagt een oranjerood kleed, een wit schort en een stroohoed. De maaier heeft purperen hozen, witte kousen, een gelen kolder; evenals zijn slapende gezel draagt hij een stroohoed met breede randen. Fijne, teere tonen. De diepte in het landschap is goed weergegeven.
F. 10. Augustus: Het sterrenbeeld is de Maagd. Deze maand brengt den oogst. Tegen een heuveltje aan zitten twee mannen en een vrouw op graanschoven; een van de mannen slaapt, terwijl hij met de linkerhand het hoofd stut. Op den voorgrond staat een mandje met etensgerei en een kruikje; voor deze groep is het schafttijd. Een beetje verderop zijn twee mannen graan aan 't pikken. Licht paars, rood, geel en groen wisselen elkaar af in de kleuren van de kleedij der personages.
F. 11. September: Het sterrenbeeld is de Weegschaal. Een boer is aan 't ploegen met twee paarden, een bruin en een wit. Zijn ploeg heeft twee wieltjes. Even hooger op stapt een zaaier met wit zaaischort.Ga naar margenoot+ In de verte ligt een kasteel. October is de wijnmaand. Het is tevens, in ons land, de maand waarin het graan wordt gezaaid. Onze miniaturist loopt een beetje vóór op de werkzaamheden van een goeden boer. Hij laat reeds in September zaaien! Misschien opdat er gedurende de volgende maand met zooveel te meer ijver en lust in den wijngaard des Heeren zou gearbeid worden!
F. 12 v. October: Het sterrenbeeld is de Schorpioen. In een wijnkelder staat een groote bruine kuip: daarin een man die drinkt. Naast de kuip ligt er een die te veel heeft gedronken. Links staat een man bij een liggend vat waarin een trechter steekt. Door de open deur is een man binnengetreden met een mand druiven op den rug.
F. 13 v. November: Het sterrenbeeld is de Ram. Het varken wordt geslacht: op den rug van het zwijn zit de slager met zijn mes gereed. De boer | |
[pagina *3]
| |
1. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540). Kalenderbladen. Zie blz. 72.
| |
[pagina *4]
| |
2. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 27v., Man van Smarten, naar Dürer. Zie blz. 74.
| |
[pagina *5]
| |
3. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 39v., Maria Magdalena zalft Jezus' voeten. Zie blz. 76.
| |
[pagina *6]
| |
4. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 45v., Elias krijgt door een wonder spijs en drank. Zie blz. 76
| |
[pagina *7]
| |
5. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 62v., Jezus gebiedt Petrus over het water te wandelen; Scheldezicht. Zie blz. 78.
| |
[pagina *8]
| |
6. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 68v.-69, S. Libertus. Zie blz. 80.
| |
[pagina *9]
| |
7. - Sint-Truidensch Gebedenboek, f. 74v., Marteldood van S. Lambertus. Zie blz. 86.
| |
[pagina *10]
| |
8. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 76v., S. Trudo. Zie blz. 87.
| |
[pagina *11]
| |
9. - Sint-Truidensch Gebedenboek (c. 1540), f. 85v., S. Antonius geplaagd. Zie blz. 90.
| |
[pagina *12]
| |
10. - Sint-Truidensch Gebedenboek, f. 92v., Maria Magdalena. Zie blz. 92.
| |
[pagina 73]
| |
staat er naast, leunend op een gaffel; en achter hem de vrouw, met de pan om het bloed op te vangen. Een schoof ligt klaar om het beest te branden. Het hok is rechts; op den achtergrond ligt een gebouw; tusschen de twee in, een boom. Deze miniatuur is een van de schoonste uit den kalender. Alhoewel er op de teekening wel een en ander te zeggen valt, doet het geheel ongemeen frisch aan, met warmroode, gele en bruine tonen.
F. 15. December: Het sterrenbeeld is de Schutter. De voorstelling is afwijkend van het gewone kalenderbeeld der wintermaand. Vier mannen halen een net op, vol visch. Een vrouw zit op de knieën, met een vischmand en een visch in de hand. Op den achtergrond, een landschap met twee figuurtjes; verder gebouwen. De omlijsting van deze miniatuur is eenigszins anders dan die van de overige: een gouden schelp-fronton bekroont ze. Behoudens enkele uitzonderingen blijven de kalenderbeelden getrouw aan de iconographische traditie, zooals we die in haar vollen bloei waarnemen in het Brevarium Grimani, het Getijdenboek Hennessy, en meer andere. | |
Tekst en miniaturen.F. 16 v. komt de eerste groote miniatuur voor. We zien een altaar, links van een zuilengang die uitloopt op een balustrade, met blik in de verte. In de gang, een personage in rooden mantel, geknield; verder op den achtergrond twee honden. Op het altaar staat een tryptiek, met een voorstelling van het Laatste Oordeel, op het middenpaneel; op de zijpaneelen, gouden inscripties op blauwen grond. Aan het altaar ligt een geknielde figuur, een priester (?), in gebed verzonken. In de randen, die ook op de volgende bl. doorloopen, akantbladeren, een uil, een zittende aap met blauwe huik en rood kralensnoer, eenden, bloemen, aardbeien, een hopvogel, een vlinder.
F. 17 vangt de eigenlijke tekst aan,Ga naar voetnoot(1) met Confessio vesperi dicenda. Deze zondenbelijdenis wordt door korte oraties gevolgd. | |
[pagina 74]
| |
F. 20 Sequuntur tres veritates Gersonis. Prima veritas est... Daarna kleine gebeden.
F. 21 v., groote miniatuur: David in rooden mantel, knielend op groen kussen, den blik gericht op een visioen in den blauwen hemel. Naast hem, koningskroon en harp. Rechts, een gebouw met ingang tusschen twee zuilen. Links, landschap, boomen, bergen. In de doorloopende randen: bloemen, vogels, vlinders, kikker, huisjesslak, een kalebas, op purperen grond. F. 22: Benedictio mane & vesperi dicenda. Na dezen morgenen avondzegen volgt, steeds op dezelfde bl., Alia benedictio ad quam Innocentius contulit CCC dies indulgentiarum. F. 23: een gebed tegen den plotselingen dood, Alia contra subitaneam mortem.
F. 23 v. Sequuntur preparamenta sacerdotis celebraturi & gratiarum actiones. F. 24: Hymnus Veni creator, spiritus. Deze hymne komt hier voor met lichte varianten.
F. 24 v.: groote miniatuur, voorstellend het Pinksterfeest. De elf apostelen, met de Heilige Maagd in hun midden, zijn in een zaal vergaderd. De H. Geest, onder de gedaante van een duif, daalt neder over hen. In de doorloopende randen komen bloemen voor, vogels, een huisjesslak, een vlinder, op gouden grond. F. 26: Sequuntur devotissime orationes. Uit dit vroom gebed van den priester, dat doorloopt op f. 27 en 28, haal ik het volgende aan, f. 27-28: Non aspicias peccata mea aut turpes cogitationes quibus flebiliter a tua disiungor voluntate sed misericordias tuas & fidem devotionemque eorum qui per me tuam expetant misericordiam, & quia inter te & populum tuum me fieri voluisti medium, fac me talem ut digne possim tuam exorare clementiam pro me & eodem populo & adiunge voces nostras vocibus angelorum tuorum ut sicut illi te laudant incessabiliter ita nos eorum interventu te mereamur laudare inculpabiliter in hac peregrinatione. Ga naar margenoot+ F. 27 v. Groote miniatuur, voorstellend Christus als Man van Smarten, met lendendoek, doornenkroon, doorboorde handen | |
[pagina 75]
| |
en geeselroeden, op blauwen grond waarin licht-geteekende engelenkopjes. Deze miniatuur werd vrij trouw nagevolgd naar Dürer's kopergravure Der Mann der Schmerzen, uit 1509. In de doorloopende randen: akanten, vogels, kreeft en bloemen, op bruinen grond. F. 28 volgt een gebed tot den lijdenden Christus: O fons totius misericordie qui manare unquam desinis veni...
F. 29 v. volgt een gebed tot de H. Maagd: Alia pulcherrima precatio ad matrem domini nostri Jesu Christi. Eya benignissima virgo Maria... F. 30 v. Groote miniatuur: Mannaregen in de woestijn; 9 personages. In de doorloopende randen, vogels, bloemen, twee naakte kindjes, een getraliede kooi waarin een leeuw. De fond is bruin.
F. 31: Sequitur oratio sancti Martini ante missam dicenda. O domine Jesu Christe fili dei miserere mihi...
F. 33 v. Groote miniatuur: het Laatste Avondmaal. Architecturale renaissance-omlijsting, evenals op de volgende bladzij.
F. 34 v. Gebeden vóór de H. Communie. Alia oratio ante communionem. Ad mensam dulcissimi convivij tui...
F. 36: Ante communionem.
F. 36 v. Groote miniatuur: Abraham en Melchisidech, krijgslieden in harnas, samen 10 personages; paarden en kameelen. De randversiering op purperen grond, die ook over de volgende bladzijde doorloopt, geeft witte en groene parels in gouden arabesken te zien, een vogel, konijnen, eekhoorn, rups en bloemen.
F. 37: Oratio ad vitandam prolixitatem in memento. Precor te omnipotens & misericors deus miserere mei famuli tui indigni sacerdotis...
F. 39 v. Groote miniatuur: Jezus op bezoek bij Simeon den Pharizeër. Maria Magdalena droogt met haar haren Jezus' voeten. Een gouden vaas staat geopend naast haar op den vloer; links, een koelbak met twee wijnkruiken. Het gezelschap zit aan een ronde tafel, met een wit kleed gedekt. Daarop o.m. een bruine | |
[pagina 76]
| |
kruik en een blauwe schotel met twee visschen. Aan den muur hangt een vogelkooitje. Doorheen de raamopening heeft men eenGa naar margenoot+ blik op de stad. In de doorloopende randen zien we vlinders, rupsen, aardbeien en bloemen, op gelen grond. F. 40: Post celebrationem gratiarum actiones. Hec sunt convivia que tibi placent... De gebruikelijke dankzegging na de Mis. F. 42 v. Groote miniatuur: de geboorte van Christus. In een met strooien dak overdekte ruimte, bij een gebouw in puin. Maria en Jozef aanbidden geknield het Kindje, dat in een stralenbundel op den grond ligt. Achter hen, de os en de ezel. Daarachter muur met deurtje. Over den muur leunen twee figuren. Op den achtergrond, huizen en boomen. Gulden ster in de lucht. In de doorloopende randen, vogels, rupsen, aardbeien, bloemen, slak, op lichtbruinen grond. F. 43: Alia oratio ad gloriosam virginem Mariam. O serenissima et inclyta mater domini nostri Jesu Christi... F. 44: Alia oratio. Misericors et pie deus... F. 44 v. Precatio Clementis pro remissione defectuum missa commissiorum. Obsecro te dulcissime domine Jesu Christe... F. 45 Alia oratio. F. 45 v. Groote miniatuur: De Engel brengt den ingeslapenGa naar margenoot+ Elias mondbehoeften voor den tocht door de woestijn. In de doorloopende randen: twee haantjes, vechtensgereed over een rups; vlinder, aardbeien, bloemen; een sater met een snaarinstrument, een ander blaast in een hoorn; een aap speelt met een ring. Gele fond. F. 46 v. Oratio ad deum pro bono fine. O domine Jesu Christe fili dei vive crucifixi... F. 47 v., Oratio beati Gregorij de quinque vulneribus Jesu Christi. Het bekend gebed van Gregorius, ter eere van de vijf wonden Onzes HeerenGa naar voetnoot(1). Ave manus dextera Christi perforata plaga tristi nos dexteram iube sisti quos per crucem redemisti... Na elk van de vijf strophen volgt Pater nr. Ave. | |
[pagina 77]
| |
F. 48 v. Groote miniatuur: Christus aan het kruis, tusschen Maria en Johannes. De rand is gevuld met vogels, vlinder, rups, aardbei, gouden loofwerk op groenen grond.
F. 49: Oratio coram imaginem crucifixi dicenda cum multorum dierum indulgentia. Precor te amantissime domine Jesu Christe propter illam eximiam charitatem...
F. 50 v. Op deze en de volgende bladzijden, gebeden ter eere der Heilige Maagd. Eerst het gebed voor een zalig einde: Oratio ad beatam virginem Mariam pro bono fine impetrando. O domina dulcissima visceribus misericordie plena succurre mihi...
F. 51 v. Groote miniatuur: De opdracht van Jezus in den Tempel. De hoogepriester heeft het Kind in de handen. Jozef, met zijn hoedje in de hand, heeft het kooitje met de tortels op tafel gezet. Achter de tafel staat Maria en naast haar, Anna de profetes. In de randen, Adam en Eva, in grauwschildering. Een leeuw en een rund. Vogel, slak, vruchten.
F. 52: Hymme ter eere van de zeven Weeën. Zeven strophen. De eerste volgt hier: De septem doloribus B. Marie. Ave dulcis mater Christi que dolebas corde tristi te docente Symione de dire mortis mucrone sis memor huius doloris nunc & in omnibus horis fac me pie memorari penam mortis tui chari.
F. 53 v. Alia ad eandem. Memento obsecro dulcissima mater & domina illius venerande stationis...
F. 54 v.: Groote miniatuur: De H. Drievuldigheid. Eenigszins naar Dürer's houtsnede uit 1511. God de Vader, in rooden mantel, houdt den dooden, naakten Christus op den schoot. Links zweeft de H. Geest, onder de gedaante van een duif. De achtergrond is de blauwe hemel met engelenkopjes. In de randen, op gelen grond, akanten, bloemen, vlinder, vogel.
Na F. 54 is er een blad verdwenen, waarop zeer waarschijnlijk een miniatuur voorkwam met de H. Maagd. Het was reeds opgevallen dat een afbeelding van O.L. Vrouw in het hs. ontbrak. | |
[pagina 78]
| |
De tekst waarmede de volgende bladzijde aanvangt is het slot van een gebed tot de H. Drievuldigheid, dat op de rectozijde van het verdwenen blad werd ingezet. Dit slot luidt: ‘& individua trinitate toto corde & ore confitemur laudamus atque benedicimus tibi gloria in secula.’ Deze blz., f. 55, heeft een randverluchting: op gelen grond, een pauw, een vlinder, wit koraal in goud gevat, kralensnoer. F. 55, een laatste gebed tot de H. Maagd: Oratio ad divam virginem. O excellentissima gloriosissima atque sanctissima semper virgo Maria... Nu volgen gebeden waarin worden toegesproken de Engelen, Johannes de Dooper, de Patriarchen en Profeten, de Apostelen, de boetvaardige Maria Magdalena en verder tal van Heiligen, te beginnen met Steven, eersten martelaar. F. 56 v. Groote miniatuur: Sint Michiel verdrijft den vuurspuwenden draak. In de randen: vogels, loofwerk, rups, aardbeien, vlinder, anjer, op gelen grond. F. 57: De Sancto Michaele arch. Sancte Michael archangele domini nostri Jesu Christi qui venisti in adiutorium populo dei... F. 58 Ad angelum proprium custodem. Obsecro te angelice spiritus cui ego indignus peccator ad providendum commissus sum... F. 59 v. Ad omnes choros Angelorum. O inflammati seraphin ardentes dilectione O illustrati cherubin lucentes cognitione... F. 60 v. Groote miniatuur: Christus wordt door Johannes in den Jordaan gedoopt. In de doorloopende randen, kikker, vogels, rups, vlinder, goudkever, aardbeien, op gelen grond. F. 61: De S. Joe Baptista. Sancte Joannes baptista electa dei tu es angelus qui venisti... F. 62: Ad omnes Patriarchas & Prophetas. Sancti patriarche sancti prophete quibus ab initio mundo omnipotens deus maiestatem... F. 62 v. Groote miniatuur: Petrus wordt kleinmoedig. Uit het visschersbootje getreden, wandelt Petrus over het water,Ga naar margenoot+ niet van een meer, maar van de Schelde. De stroom is herkenbaar | |
[pagina 79]
| |
aan de groote bocht vóór Antwerpen waarvan de torens verrijzen in het blauw-grijs verschiet bij zonsondergang. Jezus wenkt Petrus toe van op den rechteroever, zegge van bij het Kiel en Hoboken ongeveer, waar, tusschen boomen, een groepje menschen om een blakend vuurtje heen staan. In den rand, in grauwschildering, de geboeide Petrus, die door een engel in den kerker wordt bezocht. Hier wordt dus voorgesteld S. Pieters Banden, Vincula Petri (1 Aug.). De rand op de volgende bl. is met bloemen versierd, op gelen grond. F. 63: De Sancto Petri apost. O beate Petre claviger etheree intercedere digneris pro me... F. 64: De Sancto Paulo Apostolo. O gloriosum lumen... F. 64 v. Groote miniatuur: Johannes op Patmos. Johannes heeft een visioen. Het boek ligt op zijn knieën, de arend staat naast hem. Landschap met stroom, schepen; boomen op den overkant; stad in de verte. In den rand, twee figuren en kandelaars - uit Openbaring -, in grisaille. F. 65. De Sancto Joanne Apostolo. Valde honorandus est beatus Joannes apostolus qui supra pectus domini in cena recubuit... F. 65 v. Groote miniatuur: de elf apostelen kijken op naar een Christushoofd dat in een stralenkrans verschijnt. Ze scheiden van elkaar om het Evangelie over de wereld te gaan verkondigen.Ga naar voetnoot(1) In de randen, figuren in renaissance-stijl, een man en een vrouw, halflijfs uitloopend in kabelkruisen. Een tweede verluchter is hier aan het werk: dit zijn geen miniaturen meer maar wat grovere schilderijtjes. F. 66: De omnibus Apostolis Precatio. O Petre beatissime apostolorum maxime me in fide catholica tua prece consolida. De apostelen worden allen met name genoemd. Wij halen hier slechts de aanroeping tot Petrus aan. | |
[pagina 80]
| |
F. 67 v. Groote miniatuur: Sint Steven, als diaken, met de steenen waarmede hij werd gedood, in zijn dalmatiek. Groote gebouwen op den achtergrond. Op een veld gebeurt de steeniging. In de doorloopende randen, ooievaar die een insect pikt, twee uilen die een muis beloeren, rups, bloemen, vlinders, aardbeien, op gelen grond. Deze miniatuur is, evenals de voorgaande, van de hand van den tweeden verluchter.
F. 68: De S. Stephano. O Stephane martyr invictissime Christi regis iodonee interpres, divine legis signifer...
F. 68 v. Groote miniatuur: Sint Libertus. Hij wordt voorgesteldGa naar margenoot+ als krijgsman, met harnas, helm en speer. Zijn schild draagt hij over den schouder, zoodat het wapenteeken niet zichtbaar is; het zou anders het Mechelsch, het Berthouderswapen zijnGa naar voetnoot(1). Op den achtergrond, een waterloop met brug, huizen en een kasteel. De randen zijn versierd met schelpwerk waarin bloemen, vogels, exotische koppen... In de randen, renaissance omlijsting.
F. 69: Ad S. Libertum. O Beate & gloriose Liberte martyr Christi inclite qui beatissimi Rumoldi confessoris precibus de matre sterili natus tuo sancto exemplo plures postea edificans, plurimis meritorum fecundidatem attulisti, Exaudi me sancte martyr in humili prece ad te confugientem & assiste pro me conspectibus divinis. Impetra quoque mihi famulo tuo tuis precibus gratie fecunditatem ne per aride mentis desidiam ignis ille divini amoris (quem dominus noster Jesus Christus misit in terram et voluit vehementer per sui ardorem amoris in nobis iugiter accendi) in me aliquo modo tepidus fiat, sed eius gratia annitente amor eius in fidei sinceritate spei firmitate ac in charitatis ardore semper in me augmentetur, sitientemque animam meam ad deum fontem vivum inebriet... Zooals reeds werd opgemerkt (zie blz. 63) genoot Libertus | |
[pagina 81]
| |
in de abdij van Sint-Truiden een bijzondere vereering. Zoon van Ado, graaf van Mechelen, zou hij, voor de Noormannen uit Mechelen gevlucht, een schuilplaats hebben gezocht bij het altaar van Sint Trudo, in de abdijkerk, en daar door de aanrukkende Noormannen vermoord zijn geworden. (Aldus nog bij J. Coenen, L'Abbatiale de St-Trond, in Verzamelde Opstellen, Jaarg. II, bl. 34, Hasselt, 1926). Over het aandeel van abt Theodoricus in het tot stand komen van een vereering van Sint Libertus, schreef kan. J. Laenen, in zijn Histoire de l'Eglise Métropolitaine de Saint-Rombaut à Malines, Mechelen, Godenne, 1919, ongeveer het volgende (I, bl. 5 en 6; wij vatten samen): Theoderik, abt van Sint- Truiden, van wien het heet in de kroniek van de abdij, dat hij was ‘teutonica et gualicana lingua expeditus, in prosa et versu nulli secundus’, schreef aldaar omstreeks 1100 Passio S. Rumoldi, waarin de legende van den H. Rombout, over wien nauwelijks een halve eeuw vroeger, in de Gesta Episcoporum Cameracencium (geschreven 1041-1043) enkel wordt vermeld: ‘Apud Maslinas, quoque est monasterium canonicoeum ubi quiescit preciosus Dei martyr Rumoldus, genere scotus, qui vitam eremiticam ducens, ibi martyrizatus est’, aanzienlijk wordt uitgebreid. Theoderik geeft over zijn held een aantal biografische bijzonderheden die, door hun nauwkeurigheid, afsteken bij de vage korte gegevens van de Gesta. Volgens Theoderik werd Sint Rombout in Schotland geboren, en ging hij zich, nadat hij een bedevaart had ondernomen naar het graf der Apostelen, te Mechelen vestigen. Hier genoot hij gastvrijheid bij graaf Ado en zijn echtgenoote Elisa. De heilige beloonde de edelmoedigheid van zijn gastheer, met voor dezen en zijn vrouw de geboorte te bekomen van een zoon, dien hij doopte en Libertus noemde. Dank zij de vrijgevigheid van Ado, kon Rumoldus een abdij stichten in de moerassige vlakte op den rechter Dele-oever. Later riep hij den knaap, die in de rivier verdronk, door zijn gebed tot het leven terug. De geleerde, streng-critische historicus vraagt zich verder (bl. 130) af, uit welke bron abt Theoderik die nieuwe bijzonderheden heeft kunnen putten. Niet uit de volkstraditie, volgens hem; waar dan wel? Uit zijn eigen verbeelding? Uit het levensverhaal van een ander heilige? Interessant | |
[pagina 82]
| |
is het feit dat Theoderik in zijn proloog het leven van den heilige van Malonne aanhaalt, want in die vita vindt men al de bijzonderheden, eigen aan de Passio S. Rumoldi, terugGa naar voetnoot(1). Ziehier hoe zijn leven verhaald wordt door tijdgenooten van onzen scriptor. In Cronike van Brabant, Antwerpen, Rolant vanden Dorpe, 1497, lezen we, in ‘Dat xx. capit. Vanden heylighen martelaren sinte Rommoult ende oec van sinte Lybrecht, des graven sone Ado’: Inden voirseyden tijde van sinte gommaer so leefde een edel man in Brabant geheeten Ado die een graefscap regeerde / hebbende oock een edele huysvrouwe. beyde levende kerstelijck ende duechdelijck in cuysschen huwelijcken state. ghelijc Abraham ende Sara / nochtan sonder vrucht te hebben. Totten welcken ter herbergen quam die heylighe sinte Rommoult eens conincs sone van Scotlant / na dat hi te Rome gheweest hadde. Ende sijn aertsbisdom dat hi besadt den paus Stephano die tweeske overghegeven hadde, / Die by sijnre pauselijcker benedydinghen die plaetse begaefde dair sinte Rommout sijn woninghe maken soude. So quaem hi te Mechlen in Brabant om dat volc in duechden te leeren, ende den wech der ewiger salicheyt te wijzen. Als die voirseide grave Ado desen man gods sach soo noodde hijem ter herbergen, so dat sinte Rombout tot sinen huyse ghinc. Op een tijt so ghebenedide dese man gods sinte Rommoult dese twee man ende wijf. ende verlicht metten gheeste der prophecyen so gheloefde hy hem vruchtbaerheyt, ende hi gheloefde hen dat hy dat kind heffenGa naar voetnoot(1) soude, ende voorseide des kints name. Van welcken woerden sy verscrict waren. nochtan gheloofden sijt. ende na haer ghelove gheschiedde hen. ende die gravinne bracht ter werelt eenen sone die sinte Rommoude ghepresenteert werdt. dien hi doopte. ende noemdet Litbertus. Welck kint opwassende ende metten anderen kinderen spelende opten oever vander delen tot Mechlen. so viel hi int water ende verdranck. Terstont soo waren die ouders ende alle tvolc met droefheden bevanghen. ende men sochte | |
[pagina 83]
| |
dat kint int watere. maar men en konstet niet vinden. So werdt sinte Rommoulde dit claghelijck ghebootschapt, die ooc seer droevich quam totten oever daer dit kint verdroncken was. Hi trooste die ouders, ende hi sprack drie oft vierwerf sijn ghebeth tot gode. ende dat kint Litbertus quam ghevloten levende opt water, ia sonder eenige vochticheyt des waters. dwelc een groot ende wonderlijc myrakel was Ende die ouders seer verblijdt sijnde, dancten gode almachtich. ende gaven dit kint den heylighen vrient gods sinte Rommoult om te leerne ende te regeren in allen duechdeliken wercken, welc kint hi so informeerde ter eeren gods, soe dat hy ten eynde martelaer starf. Want in dier tijt dat die onghelovige Denen haer tyrantscap deden beghinnende vander zee tot Colen toe, al verdervende ende verbrandende al datse vonden, soe was dese Litbertus ghevloden in Haspehouwe tot sinte Truyen, daer sijen voor sint Truyen outaer doodden, ende maectenen gods martelaer. De kroniek van de abdij dl II bl. 52, verhaalt omstandig het ‘terugvinden’ van Libertus' stoffelijk overschot. De abdij bezat dus relikwieën van Sint Libertus! In 1630 schenkt abt Hubert Germeys een gedeelte van den schedel van Libertus aan aartsbisschop Boonen van Mechelen. Deze liet op zijn kosten een relikwiehouder maken in den vorm van een ridderbuste. Uit koper en zilver vervaardigd, werd deze relikwiehouder voor de eerste maal in processie gedragen, den 31sten Aug. 1631Ga naar voetnoot(1). In vroeger eeuwen was er te Mechelen zelf weinig of geen vereering voor den H. LibertusGa naar voetnoot(2). Libertus opent dus in ons gebedenboek, de rij van de locale Heiligen.
Het spreekt van zelf dat haast al de Heiligen, die met een afbeelding en een aanroeping worden bedacht, een plaatselijke vereering genoten, hetzij in de abdij zelf, hetzij in het bisdom. Die welke in de abdij zelf worden vereerd, hebben in de meeste gevallen hun graftombe aldaar, of hun relikwieën; soms zelfs een altaar, een kapel in de abdijkerk. In dit verband mag even herinnerd worden aan den eerbiedwaardigen ouderdom der Sint-Truidensche abdij. Het eerste bedehuis werd door den stichter, den Haspengouwschen edelman Trudo, opgericht om- | |
[pagina 84]
| |
streeks het midden van de zevende eeuw, op den rechter oever van de Cicindria of Systeren, en toegewijd aan de heiligen Quintinus en Remigius. In den loop der eeuwen volgden verschillende kerken elkaar op. De abdijkerk, die in de 11de en de 12de eeuw werd gebouwd, was de grootste vroeg-romaansche kerk van het land; zij had een lengte van 102 bij een breedte van 27 meter. De belangstellende lezer wordt hierbij verwezen naar twee belangrijke studies over de abdijkerk van Sint-Truiden; de eerste, L'Abbatiale de St-Trond, van de hand van kan. dr. J. Coenen, verscheen in Verzamelde Opstellen, uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, Jrg. II, 1926, bl. 31-53; de tweede, De archeologische opgravingen in de voormalige abdij (thans Seminarie) te Sint-Truiden, van de hand van kan. G. Boes, verscheen in hetzelfde tijdschrift, boekdeel XVI, 1941, bl. 33-54. Beide studies ontleenen hun materiaal voor een goed deel aan de Kroniek der Sint-Truidensche abdij, zooals die werd uitgegeven door C. de Borman, Luik 1877 (twee deelen)Ga naar voetnoot(1). In deze bijdrage werden deze publicaties benuttigd zonder dat daarbij telkens naar de betreffende bladzijde verwezen.
De rij van Heiligen wordt voortgezet met Quintinus. Het eerste bedehuis van de monniken werd immers aan hem toegewijd. F. 70 v. Groote miniatuur: Sint Quinten, naakt, met lendendoek en met rooden mantel, symbool van zijn martelaarschap, over schouders en rug, toont zijn handen met de foltertuigen, de gouden elzen, onder zijn vingernagels gedreven. In de randen, op purperen grond, ranken, dieren: een aap met een spiegeltje, een hert achternagezeten door een hond; een vaas. F. 71 Ad te clarissime sanctorum dei martyr Quintine mente & corde ego peccator proclamo... Omlijsting: op purperen grond, vogels, loofwerk. F. 71 v. Groote miniatuur: Sint Kristoffel draagt het Kindmet-den-wereldbol door den stroom. De kluizenaar licht hem bij van op den oever. | |
[pagina 85]
| |
In de randen, op valen grond, gouden akantblaren, vogels, aardbeien, bloemen enz. Een beeld van Sint Kristoffel stond in vroeger eeuwen in haast alle kerken; in vele Limburgsche nu nog; ongetwijfeld was dit ook het geval voor de abdijkerk.
F. 72: Ad S. Christophorum. Sancte Christophore martyr dei preciose rogo te per nomen Christi... Omlijsting: op donkerbruinen grond, gouden loofwerk, bloemen, een vogel bij een slak. Kanunnik V. Leroquais, in Un Livre d'Heures de Jean sans Peur, Parijs, 1939, schrijft de oratio aan Sint Christophorus uit dit getijdenboek in haar geheel over, en wil er aanvankelijk verband in zoeken met de moeilijkheden en de wederwaardigheden waaraan de bezitter van het getijdenboek was blootgesteld. Op bl. 17-18 zegt hij: ‘A quoi font allusion ces demandes pressantes? Quel est le personnage qui supplie saint Christophe d'alléger son fardeau, de résoudre ses difficultés présentes, d'adoucir sa misère, ses infirmités et ses tribulations, de déjouer les machinations perverses et les conspirations qui se trament contre lui, ainsi que les entreprises mensongères, les faux témoignages, les desseins occultes ou connus que ses ennemis ourdissent contre lui? La suite de cette étude nous permettra de répondre à cette question.’
Bl. 56 komt hij op het thema terug en schrijft: ‘Quant à l'oraison en l'honneur de saint Christophe, elle nous suggère que ce personnage (daarmede bedoelt hij de vorstelijke eigenaar van het getijdenboek) vivait à une époque troublée, au milieu d'intrigues, d'embûches et de complots de tout genre. Et ceci conviendrait assez bien à cette période malheureuse qui va de l'avènement de Charles VI (1380) au Traité de Troyes (1420). J'ajoute cependant que cette même oraison se lit dans d'autres livres d'heures où elle ne prend sûrement pas la signification qui lui est attribuée ici.’ Het gebed ter eere van Sint Kristoffel in ons gebedenboek komt bijna woordelijk overeen met dat uit het getijdenboek van Jan zonder Vrees en heeft hier wel niet, of niet meer, die speciale beteekenis, die Leroquais een oogenblik er wou aan hechten. | |
[pagina 86]
| |
F. 73 v. Ad Sanctum Laurentium martyrem. Beatus Laurentius dum in craticula suppositus ureretur ad impijssimum tyrannum...
F. 73-74 Ad sanctum Hadrianum martyrem. Ave martyr Hadriane qui martyrium immane passus es in corpore stans pro Christo Christiane quando heresi prophane voluisti credere... Hadrianus, Adrianus, een gezel van Landoaldus, onderging den marteldood te Hoelbeek, in de buurt van Bilzen, zooals we daareven hebben aangeteekend (Zie blz. 68).
F. 75: Ad sanctum Lambertum maryrem. Magna vox decet per omnia quo poli chorea gaudet aucta tali compare terra plaudit & resultat digna tanto presule O sacer martyr Lamberte nostra vota suscipe... Lambertus, bisschop van Tongeren-Maastricht, werd te Luik omstreeks 705 vermoord, met twee zijner verwanten.
F. 74 v. Groote miniatuur met den marteldood van Lambertus. Hij staat aan het altaar met geheven handen. Twee soldaten hebben tegen zijn medeofficianten het zwaard geheven door een opening in het gewelf zien we een derden moordenaar, of althans zijn been, en de gevelde lans, waarmede hij Lambertus den genadesteek zal geven. In den rand, figuur in grauwschildering, die aan LambertusGa naar margenoot+ kroon en martelarenpalm reikt; vruchten, twee herten.
Ter vergelijking met deze miniatuur reproduceeren we een houtsnede met hetzelfde onderwerp, die voorkomt in het hooger geciteerde Missale Leodiense; de Heilige wordt doorboord met een lans (eene lancie, lezen we in oude teksten) terwijl hij het Misoffer celebreert. Zijn gezellen (zijn neven, in oude teksten) hebben den genadeslag reeds ontvangen. Het Missale dateert uit 1540, het tijdstip dus waarop ook deze miniatuur ontstond. De houtsnede zoowel als de miniatuur brengen de moord op Sint Lambertus in beeld, naar het verhaal ook in het brevier. En de miniatuur is den tekst getrouwer dan de houtsnede, waar Lambertus de Mis opdraagt, terwijl hij enkel in gebed voor het altaar verzonken was toen de speer van den moordenaar hem trof doorheen het dakGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 87]
| |
Aan Lambertus,
Moord op Sint Lambertus; houtsnede in Missale Leodiense, 1540.
patroon van het bisdom Luik, was een kapel toegewijd in de abdijkerk. F. 75v. Ad sanctum Sebastianum. O magne fidei sanctissime Sebastiane miles beatissime cuius meritis & precibus tota patria Lombardie a mortifera peste fuit liberata intercede pro nobis... F. 76v. Groote miniatuur: Sint Trudo op den voorgrond, in rood koorkleed en gelen mantel. Op de rechterhand draagt hij een kerk, in de linker, een martelarenpalm, die een bonte pluim is. Landschap met boomen, stroom. Op den achtergrond verrijzen de abdijgebouwen van Sint-Truiden. De rand is versierd met vogels, bloemen, aardbeien.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 88]
| |
F. 77-77v. Ad Sanctum Trudonem. Sanctissime patrone noster Trudo qui in juventutis tue flore sancti spiritus gratia preventus voto te obstrinxisti ut si te quandoque paterne hereditatis contingeret fieri heredem ecclesiam in honore dei construeres Quique post parentum discessum eodem spiritu inspirante sancto etiam Remaclo Tungrensi episcopo docente ecclesiam atque cenobium presens ex tuo proprio fundasti & ex propria hereditate sufficienter dotasti Nos famulos die ac nocte iugiter tibi famulantes deo commenda & in tuo servitio devotos ac pacificos & charitati intentos feliciter conserva ut deus & dominus noster Jesus Christus qui te per spiritum suum sanctum docuit terrena relinquere & ad celestia anhelare nobis famulis tuis suam charitatem, castitatem, humilitatem, patientiam, obedientiam pacem & cetera bona dignetur infundere & post hanc miseram et caducam vi(tam) ad perpetuam vitam feliciter suscipere. Amen. Van Trudo en Eucherius was er, behalve een altaar, ook een dubbel graf met relikwiekast in de abdijkerk. (Zie Coenen, op. cit. bl. 47). F. 78v. Groote miniatuur: Sint Eucherius met mijter, staf en boek. Achter hem ligt een man ter aarde, met kroon, harnas en schepter: Karel Martel, die Eucherius naar Keulen verbande. In den rand, die niet meer op de volgende bl. doorloopt, loofwerk, gaaien, rupsen, aardbei, op gulden grond. F. 79: O Beate & gloriose pontifex Christi Eucheri terrini principis iniquo decreto exiliatus, celestis regis decretis cervicem submisisti... F. 79v. Groote miniatuur: S. Remigius, met mijter, staf en rooden mantel, staat vóór een muur in puin. Links een witte duif met een kruikje in den bekGa naar voetnoot(1); rechts, in de verte, een landschap met drie figuurtjes. | |
[pagina 89]
| |
De doorloopende randen zijn met edelsteenen, in medaljons, versierd: robijnen, saffieren; groteske vogels, parels en een camee in een gouden ovaal; ook een figuur in grauwschildering, met kroon en staf. Ook Remigius had een altaar in de abdijkerk. F. 80. Ad sanctum Remigium. Sancte Remigi pontifex Christi funde preces pro me... F. 80v. Ad sanctum Anthonium. (De groote initiaal S bleef oningevuld) Anthoni heremita infirmorum spes et vita fac me digne te laudare venerari et amare perpeti memoria in adversis sis protector mediator dux & vector ne cum pravis condemnemur imo cum bonis gloriemur in celesti patria Amen. Sint Antonius had eveneens een altaar in de abdijkerk. F. 81v. Groote miniatuur met den H. Benedictus. De ordestichter heeft den gouden kromstaf in de linkerhand, op de rechter draagt hij een boek waarop een gebroken glas. Het glas wijn met gif gemengd, waarmede men hem wilde dooden, brak in zijn handen toen hij zijn zegen er over sprakGa naar voetnoot(1). Op den achtergrond, landschap met een abdij, links; rechts rijst een steile rots op. Enkele figuurtjes. In de randen, bloemen, o.a. een groote iris, insecten, vogels, een aap, op gelen grond. F. 82. Ad sanctum Benedictum. Sanctissime confessor domini monachorum pater & dux Benedicte interecede pro me... F. 82v-83. Ad sanctum Rochum. Ave Roche sanctissime nobili natus sanguine crucis signaris schemate sinistro tuo latere... F. 83v. Groote miniatuur: Hieronymus met den leeuw; vóór hem, een bron met een kruisbeeld erop; op den achtergrond, landschap, rotsen, gebouwen, voetgangers, ruiters. In de randen, vogels, bloemen, insecten, apen en een hond. F. 84. Ad s. Hieronymum. Ave gemma clericorum iubar stellaque doctorum predicator inclyte extirpator perfidorum illustrator devotorum O sancte Hieronyme deprecare Jesum Christum ut | |
[pagina 90]
| |
post nequam mundum istum in celesti culmine donet nobis cum beatis in celis glorificatis perenniter vivere. F. 85. Ad sanctum Alexium. Clam liquisti pro Christo dulcis Alexi mites predites claram sponsam... F. 85v. Groote miniatuur: de bekoring van Antonius. De kluizenaar zit onder een boom, bij een spelonk en vóór een meer te lezen in een boek; hij wordt door drie duivels gekweld; ze leggen het er op aan om hem te verstrooien en een van de drieGa naar margenoot+ wendt daartoe een... duivelsch middel aan, zonder evenwel te slagen. Het water waarin een der duivelen staat versmelt met den rozigen horizont; de boom vóór de krocht is forsch geteekend; in het hol zelf liggen doodshoofd en bidsnoer. Antonius, in paarsen kapmantel, blijft onbewogen zijn lezing voortzetten. De snuit van den duivel, rechts beneden, is een slurf met gaten in, een fluit gelijk; het duiveltje in het water grijnst, met den muil open, den heiligen man toe, terwijl een vogel op den boomtak het spel gadeslaat. Deze miniatuur is een der beste uit het gebedenboek. De duivels zijn ontleend aan Jeroen Bosch. De figuur van den kluizenaar zelf is echter die van Dürer's bekende kopergravure uit 1519, waar Antonius, een beetje meer bijzichtig, uit zijn boek niet opkijkt al zit hij op de wallen van een groote stad. In de randen, het zwijn, twee liggende naaktfiguren, een groene vogel met rooden snavel, bloemen, aardbeien, fruit. F. 86. Ad sanctum Anthonium. Anthoni pastor inclyte, qui cruciatos reficis morbos sanas et destruis ignis calorem extinguis... Met Antonius wordt de rij der mannelijke heiligen besloten. De stoet der vrouwelijke heiligen wordt aangevoerd door de H. Anna. F. 86v. Groote miniatuur: ‘Anna te Drieën’, de H. Anna gezeten, O.L. Vrouw knielt naast haar; het Jezuskind, tusschen beiden, leest uit het boek dat Anna hem voorhoudt. Op den achtergrond, een gebouw; een man met een ezel bij een brugje. In den gelen rand, gaai, vlinder, akolei, aardbei, lelietje van dalen. | |
[pagina 91]
| |
F. 87. Ad divam Annam matrem beate Marie. Celeste beneficium introivit in Annam...
F. 87v. Groote miniatuur: Sinte Apolonia, met tang in de rechter- en boek in de linkerhand. Op den achtergrond, slot met torens, boomen, een paar figuurtjes. In den gelen rand, vogels, slak, rups, aardbeien, vruchten: pompoenen of kauwoerden.
F. 88 Ad sanctam Apoloniam. Virgo Christi egregia pro nobis Apolonia funde preces ad dominum ut tollat omne noxium ne pro reatu criminum morbo vexemur dentium sed sanitatis capitis gratulemur & anime & corporis.
F. 88v. Groote miniatuur: Sinte Katharina, staande, zwaard in de rechter- en boek op de linkerhand. Roode mantel, gouden kleed en kroon. Aan haar voet, een gebroken rad en een neerliggende gekroonde figuur. Kasteel, gebouwen en boomen op den achtergrond. Geen miniatuurkunst meer maar ‘geschilder’; de trekken van de figuur zijn grof, onbeholpen. In den gelen rand, vogel, vlinder, aardbei, bloemen.
F. 89-90. Ad sanctam Catherinam. Gaude virgo Catherina quam refecit lux divina ter quaternis noctibus. Gaude quod tua doctrina philosophos a ruina traxit & erroribus. Gaude quia meruisti confortari voce Christi per preces divinitus. Gaude quia convertisti sponsam regis et vidisti rotas fractas celitus. Gaude serto coronata & in Synai venerata olei stillamine Esto nobis advocata apud deum virgo grata in nostro certamine.
F. 89v. Groote miniatuur: de H. Cecilia, een modieus gekleed vrouwtje, zit aan het orgel; een blank en blozend engeltje, met naakt bovenlijf, doet den blaasbalg werken. In rood en goud, met nauwsluitend keurs en mouwen met moesjes, zwartkanten kraag, zwarte baret met witte veer op het goudblond haar, lijkt deze Cecilia een dametje uit de mondaine wereld, zooals b.v. Hans Baldung Grün er tallooze heeft geschilderd. In den rand, bloemen, loofwerk, een kever, op blauwen grond.
F. 90. Ad sanctam Ceciliam. Virgo gloriosa Cecilia semper evangelium Christi gerebat in pectore suo... | |
[pagina 92]
| |
F. 90v. Groote miniatuur: De H. Barbara, in blauw kleed en oranje mantel. Rechts een kasteel; links op den achtergrond een landschap met boomen en figuren. Ook hier is de tweede verluchter aan het werk. In den rand, aardbeien, vogel, rupsen, bloemen, op gelen grond.
F. 91-91v. Ad sanctam Barbaram. Ave martyr gloriosa Barbaraque generosa paradysi vernans rosa castitatis lilium Ave virgo pulchra tota charitatis fonte lota dulcis mitisque devota vas virtutum omnium Ave criminis ignara sponsu audis voce clara veni pulchra veni chara veni coronaberis Ave Barbara serena pulchra quasi luna plena singulari cantilena sponsum agnum sequeris Ave Barbara beata que cum sponso preparata nuptiarum adoptata transivisti gaudia Ave fulgens margarita in corona Jesu sita tam in morte quam in vita sis nobis propicia.
F. 92. Ad sanctam Agnetem. Beata agnes in medio flammarum expansis manibus orabat. Te deprecor...
F. 92v. Groote miniatuur: Maria Magdalena met het balsemvat. Evenals Cecilia, ook hier een dametje, naar de mode van den tijd gekleed, met baret en witte veder, blauw manteltje metGa naar margenoot+ goudbrocaat, ‘crevé’-mouwen, rood lijfje en kleed. Een vrouwelijk halffiguur geteekend naar bestaande modellen. In den rand, vogels, insecten, bloemen, op purperen grond.
F. 92-93. Ad sanctam magdalenam. Maria unxit pedes Jesu et extersit capillis suis et domus impleta est ex odore unguenti. Met Magdalena wordt de rij der vrouwelijke heiligen besloten, hoewel zij eigenlijk vooraan behoorde te komen. Een altaar was ook haar in de abdijkerk toegewijd. De tekst zelf besluit met de vijftien revelatiën van de H. BrigittaGa naar voetnoot(1).
F. 93-102v. Sequuntur quindecim orationes de passione domini revelate sancte Brigitte Regine Suetie. Oratio prima. O Jesu Christe eterna dulcedo te amantium iubilus excedens omne gaudium... | |
[pagina 93]
| |
De laatste miniaturen zijn:
F. 93v. Christus bidt in den Olijfhof; op het voorplan liggen drie apostelen te slapen. Op den achtergrond, de stad Jerusalem. Een bende met toortsen nadert. In den gelen rand, vogels, bloemen en loof. F. 99v. Christus sterft aan het kruis. Naast het kruis, Maria en Johannes. Op den achtergrond, Jerusalem. Ruiters in de vlakte. In de randen: vogels, bloemen, een vogel-fenix die uit de vlammen verrijst. F. 101v. Christus verschijnt op den regenboog, in gouden stralenkrans, tusschen Zijn moeder en S. Jan Bapt., zetelend ten Oordeel. De dooden verrijzen uit hun graven; de engel deelt ze in twee kampen; rechts is de vuurpoel waarin de verdoemden terecht komen. Deze miniatuur, evenals de vorige, is van minder waarde, omdat ze te grof werd aangelegd. Werk van den tweeden verluchter. De randversiering bestaat uit vogels, bloemen, aardbeien, op gelen grond. F. 102v. Item post quinque pater noster dic orationem sequentem. F. 103. Het slotgebed op deze laatste bladzijde werd zoo geschikt alsof een gedrukte slotbladzijde werd nagebootst; zooiets heeft de scriptor ook gedaan f. 21. De schikking volgt hier (de initiaal D bleef oningevuld). Domine Jesu Christe fili dei vivi * * * | |
[pagina 94]
| |
De miniaturen in dit gebedenboek zijn van tweeërlei aard: de twaalf kalenderbeelden en de 37 overige, die den tekst opluisteren. De eerste, die van den kalender, zijn ongetwijfeld de interessantste. Het zijn nog èchte miniaturen, met fijne trekjes geteekend en met zuivere waterverfkleuren opgehaald. De compositie is los; tal van pittige details, van ‘snapshots’, houden onzen blik gevangen. Het traditioneele gaat uitstekend met het anecdotisch element samen, en de verluchter heeft van die twee elementen een goed gebruik weten te maken. Wat de overige miniaturen betreft kunnen we zeggen dat hun waarde ongelijk is. Omstreeks het midden der zestiende eeuw, het tijdstip waarop dit gebedenboek ontstond, is de glansperiode der miniatuurkunst voorbij. Twee verluchters zijn hier blijkbaar aan het werk geweest. De eerste gebruikt nog het, oud, beproefd procédé en al munt hij niet uit door fijnheid, toch gaat van zijn miniaturen nog een zeker charme uit. Al moet bekend, dat deze bekoorlijkheid zich vooral doet gelden als hij naar bestaande modellen werkt, of als hij eenvoudig erkende meesterstukken copieert. Dit is onder andere het geval voor de miniatuur met den Man van Smarten en voor de Bekoring van Antonius. Want vindingrijk, origineel, tracht ook hij niet te zijn. De tweede kan bezwaarlijk nog een miniaturist worden genoemd: zijn miniaturen zijn veelmeer schilderijtjes, als in olieverf, een beetje vlug en grof, haast schetsmatig behandeld en afgewerkt. Zijn figuren zijn houterige poppen. Van bekoring is hier zelden sprake meer. Ook in de randen komt die dubbele werkwijze tot uiting: naast de bloemen en ranken-motieven, de apen, vogels, vlinders en rupsen, de juweelenversiering, de medaljons en kralensnoeren, naast de figuren in grauwschildering, duiken ook de stroeve renaissance-omlijstingen op, donkerbruin hout imiteerend en gewoonlijk met twee bolletjes getopt. De ontmoeting van Middeleeuwen en Renaissance is nog geheel ten gunste van de eersten, belooft nog geenszins een ‘blijde intrede’ van de tweede. | |
[pagina 95]
| |
Behalve de miniaturen zijn er nog een aantal gekleurde initialen in den tekst: om wille van hun gering belang werden ze niet afzonderlijk behandeld. De tekst ontstond vóór de verluchting; herhaaldelijk wordt hij aan den rand door de miniatuur bedekt. Merkbaar is dit o.a. bij de miniatuur die S. Libertus voorstelt. Zie fig. 6. Toch hebben scriptor en illuminator met elkander overleg gepleegd: tekst en beeld passen zich bij mekaar aan. De bladzijden werden afgeschreven voor vijftien regels, de sporen van het afschrijven evenwel weggevaagd. Er is slechts één scriptor aan het werk geweest en hij heeft blijkbaar als model daarbij benuttigd de schrijfmethode van G. Mercator, Literarum Latinarum, quas Italicas, cursoriasque vocant, scribendarum ratio, Antwerpen, Joh. Richard, 1540. (Nijhoff-Kronenberg, nr 1515). (Van dit werkje verscheen een facsimile-uitgave, onder titel: The treatise of Gerard Mercator Literarum ... edited in Facsimile with an Introduction by Jan Denucé, Antwerp, and a note by Stanley Morison, London. De Sikkel, Antwerp, The Pegasus Press, Paris, 1930). Het is een zeer regelmatig humanistengeschrift met tamelijk veel verstrengelde letters, nu en dan uitloopend in groote schrijfkrullen. Vergelijken we Mercator's schrijfmodellen met het schrift van het gebedenboek, dan valt onmiddellijk de groote overeenkomst in de lettervorming op, bijzonder ook die van de cadellen, wat de conclusie komt bevestigen dat we te doen hebben met een handschrift uit het tweede kwartaal der zestiende eeuw. Vermits Mercator, in 1540 nog, een boek met schrijfmodellen uitgeeft, is dit soort schrift, omstreeks dien tijd, nog niet zoo algemeen. Waar werd het boek geschreven en verlucht? Hierop een afdoend antwoord te geven is onmogelijk. De miniatuur met het Scheldezicht zou het vermoeden kunnen wettigen dat de arbeid te Antwerpen gebeurde; maar even goed kon dit, naar schilderij en prent, te Sint-Truiden, in de abdij zelf. Precies in deze periode - het tweede kwartaal der zestiende eeuw - beleefde de abdij een tijdperk van bloei. Abt SarensGa naar voetnoot(1), een kunst- | |
[pagina 96]
| |
minnend prelaat, gaf schatten uit ter verfraaiing van de gebouwen en tot opluistering van den eeredienst. En onder de monniken waren er die wisten om te gaan met de pen, maar ook met burijn en graveerstift, als b.v. Pieter Cruels. De abdij had een prior, die als bedreven in het schrijven wordt geroemd in de kroniek (dl 2, bl. 361): ‘M. Theodorus Breezips Lovaniensis, prior, qui artis scriptoriae insignia monumenta reliquit duo majora missalia, quibus adhuc in choro utimur, quae sua manu scripsit; obiit anno M.D.LVI...’ Zou de abdij binnen haar muren geen monnik hebben geteld die in de kunst van schrijven en verluchten was bedreven?
Een andere vraag: voor wie werd het gebedenboek geschreven? Met een hypothese moeten we ons tevreden stellen. De eerste eigenaar was priester. Dit leiden we af uit den tekst van sommige gebeden:
F. 26: ‘Aures tue pietatis nutissime deus inclina precibus meis & gratia sancti spiritus illumina cor meum ut sanctis misterijs digne ministrare teque eterna charitate deligere merear Per Christum dominum nostrum Amen.’ - F. 26v.: ‘Deus qui de indignis dignos facis & de peccatoribus iustos & de immundis mundos munda cor meum ab omni contagione peccati & fac me dignum tuis sacris altaribus ministrum & concede mihi ut in hoc altari ad quod ego indignus accedo hostias acceptabiles atque placabiles offeram pietati tue pro peccatis & offensionibus meis...’ - F. 37: ‘Precor te omnipotens & misericors deus miserere mei famuli tui indigni sacerdotis & per immensam bonitatem qua erga nos peccatores affici soles, concede mihi misero peccatori quicquid mater ecclesia per ineffabile mysterium misse intendit hoc idem reverentur digno honore, vera devotione syncera fide studiose perficere...’ - F. 38v.: ‘Precipue te rogo eterne rex, conditor miserere parentibus meis tam vivis quam defunctis presertim patri meo, matri mee, fratribus et sororibus, avis & avijs meis & omnibus mihi sanguine affinitate vel familiaritate iunctis qui me de sacro fonte susceperunt quique confessionem tuo nomine audierunt. Iterum supplico domine deus miserere omnibus qui se meis commendaverunt orationibus presertim fundatoribus huius edis sacre & istius altaris ac omnibus | |
[pagina 97]
| |
benefactoribus meis tam vivis quam defunctis quorum quotidianis sustentor elemosinis...’ Uit deze aanhalingen, vooral uit de laatste, blijkt dat we niet met een monnik maar waarschijnlijk met een seculier geestelijke hebben te doen. In dit verband halen we een voetnoot aan uit het werk van G. Simenon, L'Organisation économique de l'abbaye de Saint-Trond, Brussel, 1913; bl. 315: Il y eut neuf autels dans l'église abbatiale, qui devaient être desservis, au moins dans le principe, par des prêtres séculiers: 1o celui de saint Een seculier, die een prebende geniet, verbonden aan een bepaald altaar, is waarschijnlijk de eerste bezitter van ons gebedenboek geweest, de man die het voor zijn rekening liet uitvoeren. Hij is 't, die wordt voorgesteld, geknield vóór een kapel-altaar, in de eerste groote miniatuur, op f. 16v (Zie blz. 73). Het is wel jammer dat het handschrift bij het eind der vorige eeuw een anderen band heeft gekregen; op de schutbladen, die wel daarbij verloren zijn gegaan, hadden we waarschijnlijk den naam van den eersten gebruiker kunnen lezen. Zoeken we naar den seculier priester, verbonden aan de abdij c. 1540, en vermoedelijk besteller en eersten eigenaar van het gebedenboek, dan komt als vanzelf ons voor den geest Gerardus Moringus, Geert Morinck. Morinck, uit Gelderland afkomstig, had te Leuven gestudeerd, onderwijs gegeven in de Ste-Geertrui-abdij aldaar, daarna in de abdij van Sint-Truiden; hij werd later pastoor, o.a. te Seny, en stierf als kanunnik, in 1566. Morinck schreef een aantal geleerde werken, commentaren bij de H. Schrift, Heiligenlevens, enz. Gedurende zijn verblijf in de abdij van Sint-Truiden maakte hij zich verdienstelijk met het voortzetten van de kroniek der | |
[pagina 98]
| |
abdij over de jaren 1420 tot 1532. In 1540 verscheen van hem: Vita Sancti Trudonis Confessoris apud Hasbanos. Vita S. Eucherii Episcopi Aurelianensis. Vita S. Liberti martyris breviter perstricta Gerardo Moringo autore. Eiusdem divi Trudonis vita heroico carmine per L. Gulielmum Lupum non ineleganter descripta; Lovanii Apud Servatium Zassenum Anno M.D.XL. (W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie 1500-1540; nr 1546). Het zijn drie typisch-Sint-Truidensche heiligen, die in dit boekje worden behandeld.Ga naar voetnoot(1) Wij stellen echter vast dat Moringus' patroonheilige, Gerardus (3 October), in den kalender niet voorkomt, erger, in het gebedenboek niet wordt bedacht. Hierdoor krijgt de candidatuur van den zestiendeeuwschen hagiograaf wel een deukje! Hoe bezorgd Sint-Truiden moge geweest zijn om de... ontdekking, om de literaire vrucht van zijn abt-hagiograaf, om Libertus in eer en voorrang te stellen, het kan ons, zien we naar nóg een ander titularis voor het eigenaarschap van het gebedenboek uit, niet onbewogen laten dat Libertus een aanroeping en een miniatuur krijgt onmiddellijk na de apostelen en den eersten martelaar, de onvermijdbaren, - nog vóór Quintinus, ja lang vóór Trudo zelf en vóór Eucherius, hoewel de volgorde van de suffragia geenszins diegene is, welke door den kalender wordt aangewezen. Een groep martelaars komt vóór een groep belijders maar ook in de eerste groep wordt met sterken klemtoon een voorkeur uitgesproken voor Libertus. Had dit gebedenboek een litanie, ook daarin zou men vermoedelijk Libertus aantreffen onmiddellijk na Steven. Was 't dan een Libertus, priester, die het gebedenboek liet schrijven? Hij zou te zoeken zijn onder de collegas van Moringus, bij de altaren der abdijkerk. Verheugend is intusschen dat het aantal teruggevonden hand- | |
[pagina 99]
| |
schriften uit bezit of omgeving der eens zoo beroemde abdij met één exemplaar werd vergroot, met een karakteristiek exemplaar, een gebedenboek uit de laatste bloeiperiode die de stichting van Sint Trudo heeft gekend, een der laatste handschriften waaraan scriptor en verluchter samen hebben gewerkt, en dat door zijn aspect zoo goed het in elkaar vervloeien - zij het hier ook wat stroef toegegaan - van de twee opvattingen, de oude, de middeleeuwsche, en de nieuwe, renaissancistische, in zake miniatuurkunst weerspiegelt. Is er voor een deel van de verluchting nog een vasthouden aan de oude, beproefde techniek merkbaar, voor het geschrift is dit reeds volkomen uitgesloten. Het geschrift heeft den invloed van de nieuwe mode ondergaan en zich onmiddellijk weten aan te passen. Uit den aard van de zaak zijn handschriften van dit soort eerder zeldzaam. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel, die zoo rijk is aan handschriften van den meest uiteenloopenden aard, bezit geen exemplaar transitiewerk als dit gebedenboek. Alvorens deze bijdrage te besluiten, hecht ik er aan mijn dank te betuigen aan den heer Denie voor de vriendelijkheid en de verregaande tegemoetkoming waarvan hij, in verband met dit handschrift, te mijnen opzichte blijk heeft willen geven. |
|