De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGeert Groote en de Moderne DevotieIn de merkwaardige serie ‘Patria, Vaderlandsche Cultuurgeschiedenis in Monografieën’, die sedert enkele jaren, onder de redactie van Dr. J.H. Kernkamp, wordt uitgegeven door P.N. Van Kampen en Zoon N.V. te Amsterdam, verscheen in 1940, als bundel 22 van de reeks, een voortreffelijke studie van de hand van Dr R.R. POST: De Moderne Devotie, Geert Groote en zijn StichtingenGa naar voetnoot(1). Dr. Post, die in de laatste jaren verschillende verdienstelijke bijdragen heeft gewijd aan de Broeders des Gemeenen Levens, schetst hier, ter gelegenheid van de 600e verjaring van de geboorte van haar stichter, in breede trekken een zeer interessant beeld van deze, voor de cultuurgeschiedenis der Nederlanden bij uitstek belangrijke geestesbeweging, die zulk een diepgaanden invloed - in den zin van een loutering en van een verinnerlijking van het religieuse gevoel - op het godsdienstig en zedelijk leven van het eind der XIVe en van de XVe eeuw heeft uitgeoefend. Schrijver behandelt in een eerste hoofdstuk het leven van Geert Groote (1340-1384) en het ontstaan der Moderne Devotie, met de stichting der eerste fraterhuizen, - waarbij ook een treffend beeld wordt opgehangen van de misstanden onder de geestelijkheid, waartegen Groote te velde trok. In het tweede hoofdstuk (veruit het omvangrijkste: blz. 35-111) wordt de geschiedenis geschreven van de ‘Broeders des Gemeenen Levens’, vrome lieden die, geheel volgens de monachale gewoonten, maar zonder door een gelofte te zijn gebonden, in gemeenschap leefden, en zich geheel wijdden aan arbeid (in de eerste plaats het afschrijven van manuscripten), gebed en zielezorg. Schrijver onderscheidt drie tijdperken: 1) 1384-±1417: begin van uitbreiding, overwinning op de tegenstanders; 2) ±1417-±1460: nadere organisatie; verdere uitbreiding der broederschap; toenemen van de pastorale (zielezorg) en paedagogische (inrichting van convicten of beurzen, waar kost en inwoon werden verstrekt aan scholieren, en die hoofdzakeiijk bestemd | ||||
[pagina 284]
| ||||
waren als opvoedingshuizen voor toekomstige kloosterlingen) werkzaamheden, 3) grootste uitbreiding; de convicten en scholen van de broeders; de ondergang van de meeste huizen tijdens de Reformatie. Het derde hoofdstuk handelt over de Congregatie van Windesheim, een kloosterorde door de Broeders gesticht; het vierde over de Zusters des Gemeenen Levens. In het vijfde, ‘De Spiritualiteit en de Geschriften der Devoten’, tracht de auteur het karakter van de Moderne Devotie te omschrijven: hij komt tot het besluit dat deze beweging haar aandacht niet gewijd heeft aan vraagstukken van dogmatischen aard, ook niet opging in hooge mystiek, maar in de eerste plaats zocht naar practische levenswijsheid. ‘Het nieuwe van de Moderne Devotie lag dus noch in de theologie, noch in den aard van de spiritualiteit, doch veel meer in den ernst en ijver, waarmede deze Devoten de vroomheid beoefenden. Opvallend was de intensiteit van hun innerlijk geestelijk leven’ (p. 138). Deze beweging - vooral de orde der Windesheimers - heeft ‘ons juweelen van ascetische lectuur nagelaten’. Dr. Post heeft op een bevattelijke en boeiende wijze vele, soms ingewikkelde problemen weten uiteen te zetten. Het is een voortreffelijke synthese, waarvan wij de lectuur aan allen, die belang stellen in de cultuur van het ‘Herfsttij der Middeleeuwen’, warm aanbevelen. Dit boek biedt echter meer dan een samenvatting van de gangbare meeningen over de Moderne Devotie. In zijn ‘Woord vooraf’ wijst schrijver er zelf op ‘dat ik als gevolg van de studiën door mij vroeger aan de Broeders gewijd, hier speciaal iets eigens te vertellen had, dat ik niet gaarne onder stoelen en banken zou laten steken’. Op menig probleem werpt hij dan ook een nieuw licht, zijn zienswijze wijkt dikwijls af van deze van vroegere onderzoekers. Een enkel voorbeeld moge dit illustreeren. Het betreft een verschijnsel, dat van bet grootste belang is voor de cultuurgeschiedenis der XVe en XVIe eeuw, nl. het ontstaan van het humanistisch onderwijs. Een algemeen aanvaarde stelling uiteenzettend, schreef Henri Pirenne in zijn Histoire de BelgiqueGa naar voetnoot(2): ‘C'est dans les écoles des frères, en effet, que la haute culture littéraire, échappant au monopole exclusif du clergé, se met pour la premiêre fois à la portée des laïques... Si foncièrement chrétiennes qu'elles soient et qu'elles se fassent gloire d'être, les écoles des frères se développent néanmoins avec une liberté entière. Elles vivent de leur vie propre et ne doivent qu'à elles-mêmes les réformes pédagogiques dont s'imprègne leur enseignement. Leurs chefs ont beau rester les fils soumis de l'Eglise, l'admiration qu'ils professent pour l'antiquité ne peut point, à la longue, ne pas pousser leurs élèves à s'affranchir de la tradition et ne pas les inciter à considérer les lettres classiques comme le but suprême de leurs efforts’; en Prof. Dr. A. Roersch, de beste kenner van het Belgisch Humanisme, beschouwt als den eersten factor die tot de ontluiking van deze geestesstrooming aanleiding gaf, ‘l'influence des Frères de Sa Vie Commune qui, dès les premières décades du XVe siècle fondèrent dans nos villes des collèges, où, | ||||
[pagina 285]
| ||||
tout en demeurant fidèles à la tradition nationale, ils se montrèrent de plus en plus accueillants aux tendances nouvelles’Ga naar voetnoot(3). Dr. Post is echter een geheel andere meening toegedaan. Niet alleen legt hij den nadruk op het traditionalistisch karakter van de Broeders, en spreekt hij niet over hun zoogenaamden ijver ter verspreiding der nieuwe denkbeelden en hun bewondering voor de classieke Oudheid, maar hij ontzegt hun zelfs elken invloed van eenige beteekenis op de evolutie van onderricht en schoolwezen. De slotbeschouwing, waartoe een gedetailleerd onderzoek (p. 90-101, cf. p. 37, 43 sq., 62 sq., 82)Ga naar voetnoot(4) hem heeft geleid, luidt aldus: ‘Deze gegevens toonen duidelijk, dat de fraters slechts weinig verdiensten hebben vergaard voor het eigenlijke onderwijs, ook al hebben ze hier en daar een school in bezit gehad. Stellen we hun weinige scholen tegenover de zeer talrijke bloeiende onderwijs-instellingen, die in alle steden bestonden, dan tellen de fraterscholen nauwelijks mede. Slechts daar waar zij de stadsschool bemachtigd hebben zooals te Utrecht en Luik en gedurende korten tijd te Brussel, en misschien ook te Culm, kregen hun instellingen wat naam en trokken, evenals andere stadsscholen, een groot aantal leerlingenGa naar voetnoot(5). Maar hierbij was gewoonlijk slechts sprake van een exploitatie der school, terwijl het onderwijs geheel of grootendeels aan niet-fraters was toevertrouwd. Bovendien geschiedde dit eerst op het eind der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw en derhalve slechts voor korten tijd. In de andere plaatsen beperkte zich in den regel hun onderwijs tot het geven van aanvullende lessen en repetities in hun convicten, waarvan de leerlingen de stadsschool bezochten. Alleen Groningen schijnt hierop een uitzondering te hebben gevormd... In het algemeen studeerden de fraters niet aan de Universiteiten, zoodat ze geen onderwijsbevoegdheid verwierven... Dat de fraters er niet naar streefden, is een ander teeken dat het onderwijs in de school voor hen iets ongewoons was... de fraters waren zielezorgers en geen schoolmeesters’ (p. 101 sq.). Blijkt Dr. Post's zienswijze juist te zijn, dan dient het vraagstuk van het ontstaan van het Humanisme in ons land opnieuw grondig onderzocht.
* * *
Richt zich het werk van Dr. Post in de eerste plaats tot een ruimen kring van belangstellenden, de studie van J.G. TIECKE O. CARM.: De Werken | ||||
[pagina 286]
| ||||
van Geert Groote (Utrecht-Nijmegen, N.V. Dekker & Van de Vegt. 1941)Ga naar voetnoot(6) is uitsluitend voor specialisten bestemd. Schrijver stelt zich tot doel de vraag te beantwoorden: ‘welke werken Geert Groote schreef en waar ze ons nog bewaard worden’. Uitgaande van de vaststelling, dat de geschriften van den Vader der Moderne Devotie ‘in zooveel verschillende uitgaven (zijn) verspreid, dat ze slechts met moeite gezamenlijk voor iemand toegankelijk zijn’, en overtuigd dat ‘een nieuw, uitgebreid onderzoek ongetwijfeld nog tal van handschriften aan het licht brengen (zou), waardoor een meer kritische uitgave van diezelfde Werken zou kunnen plaats hebben’, heeft Pater Tiecke de zware taak op zich genomen, ten koste van veel moeizame opzoekingen, al het daartoe vereischte materiaal te verzamelen, te schiften en te ordenen. Dank zij deze, door streng-wetenschappelijke nauwkeurigheid uitmuntende studie kan thans gedacht worden aan de verwezenlijking van het grootsch plan, waarvoor wijlen Prof. Dr. W. Mulder S.J., de uitgever van Meester Geert's Brieven (1933), reeds jaren had geijverd: de volledige, critische uitgave van Groote's geschriften. Zooals gezegd, bestond 's Schrijvers werk er in: 1o) een Catalogus van Groote's werken op te stellen, 2o) een zoo volledig mogelijke critische beschrijving te geven van alle handschriften en drukken, waarin geschriften van hem voorkomen. Het is hier niet mogelijk in detail dit buitengewoon gefouilleerd onderzoek te ontleden. Het moge volstaan er op te wijzen dat de auteur, in een eerste hoofdstuk, stelselmatig al de gegevens betreffende Groote's geschriften heeft opgespoord in de (acht) oudste biographieën, vervolgens (2e hoofdstuk) in de bibliographische repertoria. In een derde hoofdstuk (blz. 63-272) worden al de handschriften nauwkeurig bestudeerd, waarin werken van Groote of aan hem toegeschreven, voorkomen. Schrijver behandelt afzonderlijk elk der 53 overgeleverde titels, die hij, duidelijkheidshalve, en vooruitloopend op de resultaten van zijn onderzoek, onderbrengt in drie categorieën: a) Zekere werken, b) Onzekere werken, c) Werken ten onrechte aan Groote toegeschreven. In zijn Inleiding waarschuwt Pater Tiecke den lezer ‘dat het aanvankelijk in de bedoeling (lag), vooral van de handschriften... een zoo volledig mogelijke beschrijving te geven en na beëindiging van het eerste onderzoek deze gegevens ter verbetering en aanvulling toe te zenden aan een groot aantal bibliotheken, vooral in het buitenland. De oorlogstoestand heeft dit laatste verhinderd en daardoor ook ten deele de zorgvuldige beschrijving der handschriften onmogelijk gemaakt, zoodat we vaak moeten volstaan met de aanduiding alleen van een handschrift’. Hoezeer ook te betreuren valt dat daardoor Pater Tiecke's repertorium niet op algeheele volledigheid bogen kan, dit boek is geroepen zeer groote diensten te bewijzen, en al wie zich in de toekomst nog met Groote's geschriften wil bezighouden zal vooraf dit fundamenteel werk ter hand moeten nemenGa naar voetnoot(7). | ||||
[pagina 287]
| ||||
* * *
Volledigheidshalve moge er hier nog op gewezen worden dat in het jubeljaar 1940 en in 1941 verscheidene andere Groote-studiën het licht zagen; wij noemen:
Bovendien verschenen talrijke tijdschriftartikels, die men in Pater Tiecke's literatuurlijst zal vermeld vinden. Herman F. Bouchery. |
|