De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |||||||||||||
Over Vlaamsche tekstmishandelingen
| |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
Ic hebbe die perse al
eene ghetreden een va
den volcke en was
gheen man met mij.
Men leze: Ic hebbe die peerse alleen ghetreden ende van den volcke...Ga naar voetnoot(4).
Even belangwekkend, doch in de middeleeuwsche kunst en in het volksgeloof meer verspreid, is de visio gregorianaGa naar voetnoot(5) of de ‘Mis van den H. Gregorius’: een in de schilder- en graveerkunst veelbehandeld thema, waarover een uitgebreide literatuur bestaatGa naar voetnoot(6). Een mooie Nederlandsche houtsnede, uit de tweede helft der 15e eeuw (circa 1460), ‘mit Ablass in Niederländischer Sprache’, werd in een Duitsch prachtwerk over den oorsprong der boekdrukkunst besproken en de aflaattekst volgenderwijs afgedrukt: Soe wie ons herē wapenen aen siet
Daer hi mz dogede syn vdriet
En̄ iammlyc waert getorment
Van den Iodē ombekēt
5[regelnummer]
En̄ dan sprect ov̄ sine knien
Drie pṙ nṙ en̄ IIJ. Ave Marien
En̄ rouwe heeft van sinen sonden
Die waer willic dat orconden
Dat die XIIIJM iaer aflaets heeft
10[regelnummer]
Die hem die paus Gregorius geeft
En noch IJ pause dats waerhede
Die daer gaven aflaet mede
En XL bisscoppen des gelike.
Dit mach verdienen arm en̄ rike.
15[regelnummer]
Av verdient al oetmoedelikeGa naar voetnoot(7).
| |||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||
Door 't foutief afgeschreven beginwoord der verzen 8 en 15 is de tekst onverstaanbaar. Ook elders kan men transcriptiefouten vaststellen, door 'n onopgemerkt afkortingsteeken vooral veroorzaakt. Men verbetere dan ook, om de lezing te vergemakkelijken:
In een omvang- en belangrijke archeologische publicatie verscheen onlangs een Essai d'une iconographie de Juste-Lipse, door Mej. A.M. BERRYER, voor kunsthistorici en humanisten van overgroot belangGa naar voetnoot(8). In een pasgeboren kunsthistorisch tijdschrift werd deze hoogst interessante proeve in 't kort aangekondigd, met volgende critische slotbemerking: ‘La classification de ces portraits dans leur ordre chronologique... représente un travail considérable, dont on saura gré à l'auteur en dépit des inexactitudes et des lacunes du texte’Ga naar voetnoot(9). Het is Macaulay ook eens gebeurd, vrouwenwerk te critiseeren: hij heeft dit echter met tact en nauwkeurigheid gedaan. Critiek in algemeene bewoordingen vervat leidt tot nog algemeener besluit en is dan nadeelig voor den besproken schrijver, zonder nut voor den lezer. Passender lijkt het, vooral wanneer 't besproken werk een terechtwijzing waard is, fout of fouten nauwgezet te vermelden en te verbeteren. Daarom wordt dit hier, van uit Nederlandsch standpunt, gedaan, na eerst aan de schrijfster welverdienden lof toegezwaaid te hebben voor de uitstekende wijze, waarop zij zich van hare zware taak heeft weten te kwijten. Onder de talrijke gegraveerde en gecommenteerde portretten van Justus Lipsius is er ook één met Nederlandsch opschrift. Dit laatste luidt, volgens Mej. Berryer: Was Wetenschap altydt met Godtvrucht ryk beparelt,
Men zag in Lipsius een wonder van de Warelt.
In 't Pausdom opgekweekt, was hy daar aan verslaast,
In Saxen noemde hy Lutherus geest begaast
Ter kerk hervorming; maar hy prees Calvyn te Leyden,
Als ware Gods-gezandt; dog meende geen van beiden.
Tot zyn uytbraakzellaatst te Leuven weer gekeert
Met zyn beminden Hond, het Roomsche Babel eertGa naar voetnoot(10).
| |||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||
De uitgeefster heeft, jammer genoeg, niet gelet op 't verschil tusschen lange f en s in Gotisch schrift of druk. Daarom verbetere men de twee slotwoorden van v. 3 en 4 als verslaaft en begaaft. De monsterachtige samenkoppeling in 't voorlaatste vers wordt door woordscheiding tot het normale herleid: Tot zijn uytbraakzel laatst te Leuven weergekeert...
De uitgeefster heeft dit portret van Justus Lipsius niet onder haar talrijke, welgelukte reproducties opgenomen.
Hiermee is mijn bescheiden taak volbracht. Het weze me toegelaten, als 'n toemaatje, even aan te toonen, met het door Mej. Berryer zorgvuldig verzameld materiaal, hoe het opschrift tot de iconographische interpretatie kan bijdragen. Onder nr 12 wordt een portret van Justus Lipsius vermeld (onder fig. 5 gereproduceerd), door Th. Galle gesneden, met drie zinnebeeldige figuren: Gloria, Fama en Modestia, deze laatste aldus beschreven: ‘En dessous du portrait, Modestia est assise dans un paysage, et pose le pied sur un personnage, étendu, à tête de Gorgone’. Deze liggende figuur met monsterkop wordt niet bij name genoemd, alhoewel haar naam klaar en duidelijk staat aangeduid, zooals blijkt uit de twee laatste verzen van 't opschrift, met 't bewuste woord hier gecursiveerd: Plectite, secure, nunc gloria fama coronas,
Invidiam pedibus virgo modestia premit.
Deze enkele opmerkingen, welke, zooals de lezer heeft geconstateerd, niet veel om 't lijf hebben, zijn onvoldoende om de critiek te wettigen van den strengen reviewer uit Apollo, die wel andere ‘inexactitudes et lacunes du texte’ zal ontdekt hebbenGa naar voetnoot(11): ze ontnemen niets aan de groote waarde van het Corpus iconographicum Lipsianum, door Mej. Berryer met noesten vlijt samengebracht en dat, zooals alle menschenwerk, niet volkmaakt kon zijn.
J. GESSLER,
Professor aan de Universiteit te Leuven. |
|