| |
| |
| |
J. Hemelarius: Laboris et Constantiae Elogia
door Dr. J. Schoups
Overzicht van den inhoud.
Hemelarius begint zijn gedicht met een woord van lof tot Balthasar Moretus, aan wien het gedicht opgedragen is, en wiens naam zelfs dezen van den beroemden Plantin in den schaduw zal stellen (vv. 1-7). Bewust van zijn onbeduidend geschenk, vraagt de schrijver aan zijn adressaat niet met misprijzen neer te zien op deze verzen van een landelijk dichter als hij is (8-21), maar ze welwillend te willen aanvaarden, daar hij, indien het hem mogelijk was, wat beters zou schenken (22-27). Dat beters roept hem natuurlijk den naam van den dichter bij uitmuntendheid voor den geest: van Vergilius, en het is een eenige gelegenheid om een woordspeling te maken: Dit gedicht immers is bestemd voor Moretus (accusatief: Moretum), en in het Appendix Vergiliana vinden we een klein realistisch gedicht van 122 hexameters, dat als titel draagt Moretum (of ‘stampkost’ uit knoflook, kaas, azijn en olie) (30).
Na deze inleiding kan het onderwerp aangekondigd worden: Het Werk (Labor) en de Volharding (Constantia) zullen hun eigen verdienste bezingen (34). Dat zij het zelf doen moet geen aanstoot geven, want ook Cato en Ulysses hebben zulks gedaan (37).
Nog een laatste maal vraagt de dichter aan Moretus te luisteren, zoo hij daar den tijd toe heeft (41), en dan geeft hij het woord Labor en Constantia.
Van nu af (43) tot aan het einde (678) zullen om de beurt Labor en Constantia in reeksen van twee hexameters den lof verkondigen van het werk en de volharding.
Nadat zij zichzelf voorgesteld hebben (43-50), vraagt Labor
| |
| |
aan Constantia, indien deze laatste tenminste daar den tijd toe heeft (51, cf. 41), de weldaden op te sommen, die de standvastigheid samen met het werk de menschen geven. Constantia gaat op het voorstel in, maar stelt heel galant voor dat Labor met de lofspreuken zou beginnen (54). Labor vraagt echter aan den standvastigen toehoorder goed te luisteren en aan den lezer zich geen moeite te sparen (55-56), zoodat toch Constantia het eigenlijke onderwerp aanvat met de algeroeene vaststelling dat door het samenwerken van hen beiden alles een gelukkigen afloop heeft (58). Labor laat opmerken dat werken een plicht is van den mensch, maar dat volhardend werk met de eeuwige rust beloond wordt (59-60). Inderdaad, zegt Constantia, ieder heeft zijn werk, maar mits volharding werpt dit altijd vruchten af (61-62).
Welke zijn nu die vruchten? De grootste belooning die een Christen mensch kan verwachten, is de eeuwige rust. Dit thema wordt uitvoerig ontwikkeld: een kort, werkzaam leven wordt met eeuwige rust beloond. Laat ons dus steeds aan de wet van God gehoorzamen (63-82). Hoezeer in de oogen van Hemelarius deze belooning al de overige belooningen van het volhardend werk in den schaduw stelt, blijkt voldoende uit het groot aantal malen dat dit thema terugkomt in het vervolg van het gedicht.
Na een nieuwe vergelijking van den werkenden mensch, ditmaal met een schilder (83-84), wordt Phoebus-Apollo als verpersoonlijking van de zon opgeroepen: zooals de zon haar stralen achter de wolken verbergt om naderhand de verborgen daden van hen die werken te doen schitteren (85-86), zoo ook zal het werk dat onder het waakzaam oog van God volbracht werd, nadat de sluier gevallen is, een blijvenden roem genieten (87-88); wie tot het einde van den oogst zorgvuldig zijn plicht doet, zal voor altijd overvloed kennen (89-90). Dat is waar voor den landbouwer, dat is ook waar voor den mensch (91-96). Honderdvoudig vergeldt God het gedane werk (97-98), want Hij is vrijgevig en steeds bereid te beloonen (99-100). Alleen door werk en volharding wordt de mensch rijk (101-102) en alleen een volhardend werk, dat tot het einde doorgevoerd wordt, geeft een aangename rust (103-104), op voorwaarde nochtans dat het werk om het werk zelf gedaan wordt en niet
| |
| |
om de goedkeuring van de menschen weg te dragen (105-106). In de eenzaamheid moet er gewerkt worden (107-108), en niets mag ondernomen worden dat de krachten van den mensch te boven gaat (109-110). Daarom alleen heeft God den mensch geschapen (111-112). En thans wordt deze laatste gedachte, steeds maar met nieuwe figuren - en ook wel met nieuwe gemeenplaatsen - ontwikkeld. Natuurlijk mag de vergelijking met den passer niet ontbreken: het werk is het eene been dat op één punt blijft staan, en de volharding is het andere been dat den cirkel trekt (135-136). Waar het werk beschouwd kan worden als de rechterhand, is de volharding de linker (139-140).
Na een laatste zinspeling op Satan en den dood (141), wordt naar meer wereldlijke beschouwingen overgegaan: Een regelmatige afwisseling van werk en rust verschaft den mensch een lang en vooral een gezond leven (143-144). Heeft de luiaard een haat tegen en een afkeer van het werk, de volhardende man eert het (145-146), want werk en volharding ontwikkelen geest en oogen (147-148). Doe al wat ge wilt, maar versnipper uw aandacht niet (149-150), en, om duurzamen vrede met vriend en vrouw te bewaren, laat nooit verdenking in u werken (151-152). Om de listen en het geweld van de helsche slang te overwinnen is er niets dan een standvastig geloof en een voortdurend werk (153-154).
Zonder eenig verband met hetgeen voorafgaat of volgt, laat Constantia opmerken dat de taak van den rijke zwaarder is dan die van den arme (155-156), waarna Labor opnieuw aan elk van hen beide zijn domein aanwijst: het werk komt het lichaam ten goede, de volharding de ziel (157-158). En hierdoor komen we terug aan het thema van de zoete, eeuwige rust na een leven van werk (159-160). Dit laatste begint weliswaar alles, maar alleen door volharding wordt alles tot een goed einde gevoerd (161-166). Wie tot zijn laatste uur standvastig is, krijgt een belooning die hem nooit meer kan ontrukt worden (167-170). Eventjes wordt een nieuwe vergelijking gemaakt met den zegevierenden gladiator (171-172). Alle moeilijkheden worden uit den weg geruimd, als ze beiden maar samenwerken (175-180): de rust wordt gekocht door het werk (181-182). Ook hemel en aarde geven een beeld van Labor en Constantia (183-184).
| |
| |
Vlug of door bedrog verkregen goed verzwindt, door volhardend werk verworven goed wordt als welverdiende belooning bewaard (185-188); noch geweld noch list zullen hieraan schaden (189-190). Zooals het werk de luiheid verdrijft, zoo verdrijft de volharding de weeldezucht (191-192). Verwittigend echter wordt de raad van vv. 109-110 herhaald: onderneem nooit iets dat uw krachten te boven gaat (193-194), maar wat ge ook doet, werk met volharding, en ge zult niet varen zooals Icaros (195-202). Het werk geeft brood (203-204), het werk is zoet (205-206). Klaag dus niet, maar denk aan de belooning die u wacht (207-208). En aldus komen we eens te meer aan het motief van het hiernamaals (209-214). Wat door het werk begonnen wordt, wordt door de volharding volmaakt (215-216). Beiden samen overwinnen de grootste moeilijkheden (217-218). Blik dus allen naar het hoogste goed en biedt weerstand aan het kwaad (219-222), want den vreeselijksten vijand kunt ge overwinnen (223-226). Zie niet op tegen de zwaarste inspanning, maar denk aan de belooning die God voor u weglegt (227-230). Houd u dus niet bezig met al het voorbijgaande, maar enkel met datgene dat u tot het gestelde doel voert (231-238). Zoo zult gij als dienaar van den Heer werkelijk vrij worden (239-240).
De volharding stelt de kroon op alle werk (241-244). Zij zal u nooit ontgoochelen zooals geld en goud (245-248). Alles, eer, genot en waren rijkdom kunt ge van een volhardend werk verwachten (249-256). Blijf dus niet in het slijk der aarde kleven, laat u niet afschrikken door smart of inspanning, maar kijk naar de belooning die u wacht (257-264). Neem een voorbeeld aan den visscher en den vogelaar (265-266).
Nogmaals wordt de vergelijking met de twee beenen van den passer gemaakt (267-268), waarna met meer aandrang dan tevoren gewezen wordt op de groote vergelding voor volhardend werk (269-276). Want wat gemakkelijk verworven wordt schaadt den mensch, wat door volhardend werk verkregen wordt verschaft genoegen (277-278). Deze gedachte wordt verder geïllustreerd en ontwikkeld (279-304) om eens te meer te eindigen met het motief van het eeuwig leven (305-310).
Derhalve mogen we het volhardend werk niet als een last beschouwen, maar moeten we er het zekerste middel in zien om
| |
| |
ons doel te bereiken (311-318). De Almachtige immers weigert niets aan hen die niet ophouden te vragen wat goed is (319-320). Volhardend werk overwint steeds (321-322), ook het noodlot (323-326). Door volhardend werk verkrijgt ge de eeuwige rust, maar alleen daardoor, want het rijk der hemelen lijdt geweld (327-338). Wat gesloten is, wordt door volhardend werk geopend (339-340), niets kan eraan weerstaan (341-346), op voorwaarde echter steeds dat het werk gepaard gaat met volharding (347-348). Beiden moeten dus een duurzaam verbond sluiten om alles te overwinnen, zelfs het noodlot (349-358). Door hen immers hebben de Romeinen hun heerschappij gevestigd, door hen zijn volkeren en koningen machtig geworden (359-364), door hen kan de enkeling alles (365-370). Kijk naar den soldaat (371-372). Door hen dus zult ook gij Satan overwinnen (373-374). Laat u altijd door hen leiden (375-382) en gij zult beloond worden (383-394). Het werk alleen is echter machteloos, de volharding mag niet vergeten worden (395-400). Beiden moeten samenwerken zooals het lichaam en de geest (401-410). Tenslotte mag het werk niet ijdel zijn (411-412).
Christus zelf versterkt en beloont zijn standvastig-werkende dienaars, en het noodlot vermag niets tegen hen. Niet alleen kunnen zij gerust voor hun hemelschen rechter verschijnen (413-426), maar ook in dit leven reeds zijn zij gelukkig (427-434), daar zij met de volharding als schild en het werk als wapen de onstandvastige godin niet moeten vreezen (435-436). God waakt over hen (437-440). Daarom heersche steeds vrede in uw gemoed en houde het werk uw lichaam bezig (441-448). Noch moeilijkheden noch smart mogen den mensch van den rechten weg afleiden, want een zekere roem wacht het standvastig werk, terwijl enkel smart voor de luien weggelegd is (449-456). God verkoopt alles, maar de prijs is volhardend werk (457-460). Zie b.v. Hercules, zie ook de Romeinen, zie nog hemel en aarde zelf (461-468). Het tweespan van werk en volharding heeft de teugels van de wereld in handen (469-478). Is het dus te verwonderen dat de werkzamen een vredigen slaap kennen, terwijl de luien schrikbeelden in hun droomen zien (479-480)?
Het werk is de eerste plicht die aan Adam opgelegd werd (481-482). En, alhoewel eenieder zijn werk heeft, steeds wordt
| |
| |
dat werk beloond, en wel met de schoonste belooning die er is: de eeuwige rust (483-498), want de duivel staat er machteloos tegenover (499-500).
Is het volhardend werk dus een voorwerp van smart voor de luien, voor de vlijtigen is het aangenaam én nu én later (501-508), want zooals het werk het lichaam heelt, zoo heelt de volharding den geest (509-514).
Het werk duurt slechts één oogenblik, maar de vreugde die het verschaft is eeuwig (515-518), en de rust na de volbrachte taak is des te zoeter (519-520). Wie daarentegen het werk verafschuwt, wordt door het noodlot achtervolgd (521-522). Zie dus nooit op tegen onophoudend werken, gij verzekert er uw overwinning door (523-530). Voorbeelden zijn er bij de vleet: Alexander, Fabricius, Hercules en de andere grooten (531-538). Gij ook dus, werk en volhard (539-546): gij zult een gezonden geest in een gezond lichaam hebben, en welk ook uw lot zij, gij zult gelukkig zijn (549-550). Denk maar eens terug aan Alexander (551-552). Oude koninkrijken zijn verbrokkeld en personen zijn ten onder gegaan, omdat werk en volharding ontbraken (553-554). Een goed en wijs man is alleen hij die het werk liefheeft en volhardt (555-560). Het oude Rome bewijst welken roem werk en volharding aan staten schenken (561-562). Ieder heeft een bepaalde taak te vervullen, maar ieder moet de talenten die God hem gegeven heeft goed gebruiken (563-570), en zich hoeden voor de zware zonden, als daar zijn: hoogmoed (571-572), gierigheid (573-574), begeerigheid (575-576), afgunst (577-578), gulzigheid (579-580), woede (581-582) en luiheid (583-584). Het is niet gemakkelijk, maar, de voordeelen die volhardend werk verschaft kunnen niet overzien worden, en geen inspanning moet dus te zwaar zijn: het doet de mysteries van den Allerhoogste kennen (585-586), geeft een zekere hoop (587-588), leert alles verdragen (589-590), versterkt het geheugen (591-592), verscherpt het verstand (593-594), verstevigt den wil (595-596) en schenkt alle deugden (597-598) als daar zijn: rechtvaardigheid (599-600), voorzichtigheid (601-602), sterkte (603-604), kalmte (605-606) en matigheid (607-608). Meer nog, het doet het gebed vruchten afwerpen (609-610) en leert vrijgevig zijn (611-612).
| |
| |
Op alle beroepen oefent het volhardend werk een goeden invloed uit: op heerschers (613-614), raadsheeren (615-616), soldaten (617-618), kooplieden (619-620) en landbouwers (621-622). Het komt aldus den staat in het algemeen ten goede (623-624); in één woord, éénieder strekt het ter eere (625-626).
Bijgevolg moogt ge geen enkele inspanning sparen, lezer, want die weg leidt naar den hemel (627-628): de zegevierende schaar die ik u voorstel, strekke u tot voorbeeld (629-630). Denk even terug aan de Moeder van Christus onder het kruis (631-632), aan de apostelen en discipelen (633-634), aan de martelaars (635-636), aan de schriftgeleerden (637-638), aan de monniken (639-640), aan de patriarchen en profeten (641-642). Door volhardend werk alleen worden de geloften van zuiverheid en gehoorzaamheid nageleefd (643-644), evenals die van armoede (645-646); daardoor zijn kinderen en maagden onoverwinnelijk (647-648). Werk en volharding leeren milddadig zijn (649-650), bekronen de zuiverheid (651-652), in één woord voeren tot de gelukzaligheid (653-654). Volhardend werk bereikt steeds het gewenschte doel (655-656); waar het ontbreekt, dienen de beste voornemens tot niets (657-658).
Een laatste maal wordt uitvoerig het hoofdmotief van geheel het gedicht uiteengezet: door volhardend werk, en daardoor alleen, bereikt de mensch zijn einddoel, de eeuwige rust (659-672).
Labor, dat aan Constantia gevraagd heeft den lof van het werk en de volharding te bezingen (cf. 51-52), verklaart nu ook het eerst dat het zijn disticha eindigt en stelt aan Constantia voor dat ook zij zou ophouden ‘ne quid nimis’: het teveel immers schaadt (673-674). Constantia betuigt haar instemming met dit voorstel (675-676). Labor vraagt tenslotte aan de muze Thalia, die hen geïnspireerd heeft, het gedicht te eindigen (677-678), waarmee de muze op haar beurt haar instemming betuigt (679-680). De schrijver zal dan ook maar, om den volhardenden lezer niet te vervelen, ophouden met zijn werk (681-682), en richt een vaarwel tot den lezer (683-684).
| |
De bronnen van de Elogia.
In de verzen 55-56 van zijn gedicht vraagt Hemelarius aan den volhardenden toehoorder goed te luisteren en aan den lezer geen
| |
| |
werk te sparen, want: erit forsan quod te meminisse juvabit, wellicht komt in de volgende verzen een en ander voor dat de lezer zich met genoegen zal herinneren. Terloops weze opgemerkt dat dit verseinde ‘meminisse juvabit’ zelf reeds meer dan een gewone reminiscentie is, want reeds bij Virgilius lezen we in de Aeneis (I, 203): ...: forsan et haec olim meminisse juvabit.
Maar we moeten niet vers 56 afwachten om herinneringen uit de werken van Latijnsche dichters te vinden.
Het is natuurlijk bekend dat de meeste humanisten verzamelingen van loci communes of gemeenplaatsen aanlegden in den aard van de Adagia van Erasmus en dat ze dus ook deze verzamelingen steeds konden consulteeren; maar een vergelijking van de verzen van Hemelarius met zijn bronnen toont duidelijk aan dat de humanisten niet alleen hun schrijvers grondig bestudeerden, maar dat ze zich ook hun techniek volledig wisten eigen te maken.
We zijn er ons wel van bewust dat een dergelijke bronnenstudie voor een gedicht als de Laboris et Constantiae Elogia, dat nog niet het voorwerp van een aandachtig onderzoek uitmaakte, geen aanspraak maken kan op volledigheid, maar we meenen toch een meer dan voldoende aantal passussen gevonden te hebben om ons toe te laten enkele niet onbelangrijke vaststellingen te doen.
Het grootste aantal reminiscenties zijn degenen die we met onze hedendaagsche opvattingen doodeenvoudig als plagiaat beschouwen. Niet alleen heeft de schrijver de gedachten van zijn model(len) overgenomen, maar hij reproduceert zonder meer een gedeelte van de hexameters. Somtijds is dat het begin van een vers. Zoo b.v. in vers 581 lezen we: Ira furor brevis est, apte hancce Labore domabis; en reeds Horatius had geschreven (Epist., I, 2,62): Ira furor brevis est: animum rege, qui... Veel vaker echter wordt het einde van een hexameter overgenomen. Waar b.v. Hemelarius in vers 32 schrijft: Fas quoque ut ipsa sibi factorum conscia virtus, denkt hij voorzeker terug aan Vergilius (Aen., V, 455), bij wien het reeds luidde: ...tum pudor incendit et conscia virtus; en in vers 33 verwijst ons: mota magis nulli; dictet praeconia laudum, ongetwijfeld naar Ovidius (Pont., IV, 8,45), waar te lezen staat: carmina vestrarum peragunt praeconia laudum.
| |
| |
Tientallen andere voorbeelden zouden we kunnen aanhalen, maar het is overbodig al deze passussen hier op te sommen, daar er hieronder, bij de verzen zelf, steeds naar verwezen wordt.
Een tweede reeks reminiscenties bestaat uit gedeelten van verzen, die overgenomen zijn met een lichte wijziging, meestal van één enkel woord, dat vervangen wordt door een woord met een gelijk aantal lettergrepen en met dezelfde opeenvolging van korte en lange, zoodat het geheel nogmaals op dezelfde plaats in den hexameter kan behouden blijven. Wanneer b.v. Hemelarius in vers 90 schrijft: constabit tibi continuos annona per annos, dan kunnen we moeilijk aannemen dat dit verseinde niet zou geïnspireerd zijn door Vergilius, die in de Georgica (II, 208) reeds gedicht had: et nemora evertit multos ignava per annos, en in de Aeneis (VII, 60): sacra comam multosque metu servata per annos.
In een andere reeks passussen gebruikt onze humanist hetzelfde werkwoord, maar in een andere vorm, die evenveel lettergrepen telt. Waar Vergilius in de Aeneis een vers (VII, 262) begon met: Munera nec sperno, begint Hemelarius het zijne met (12): munera ne spernas; of waar we bij Vergilius als verseinde (IV, 506) vinden: intenditque locum sertis et fronde coronat, krijgen we bij Hemelarius te lezen (50): ...ea victrici Constantia fronde corono.
Ook op de techniek der oude dichters heeft Hemelarius zich geïnspireerd, en we meenen vooral de aandacht te moeten trekken op dit punt, omdat het een bijzonder licht werpt op de techniek van de oude dichters zelf. Daarom zullen we hier de meestkenschetsende voorbeelden aanhalen:
Het laatste woord van vers 73 uit de Elogia is ministri. Dit woord wordt slechts 4-maal door Vergilius gebruikt, nl. in de vormen ministro (Aen., II, 100), ministri (Aen., I, 705), ministris (Aen., II, 580) en ministros (Gerg., III, 488), maar telkens staat ook het woord bij Vergilius op het einde van den hexameter.
Egestas vinden we bij Hemelarius als verseinde in de vv. 284, 357 en 522. Vergilius gebruikt hetzelfde woord slechts 2-maal in geheel zijn werk, nl. Georg., III, 319 en Aen., VI, 27 6, waar het ook als verseinde staat.
Vers 360 eindigt met het woord Olympo, dat bij Vergilius niet
| |
| |
minder dan 34-maal voorkomt (cf. de citaten bij v. 360) in de verschillende naamvallen, maar steeds als verseinde.
Een zelfde opmerking kan gemaakt worden voor vers 419 (cf. v. 11), dat eindigt met colonos, woordje dat Vergilius 12-maal gebruikt, steeds in het meervoud en steeds als verseinde.
In de citaten van oude schrijvers onderaan bij den tekst zelf zal men nog een reeks andere dergelijke voorbeelden vinden.
Meer nog: Vergilius gebruikt 13-maal de vormen pericli, periclo en periclis in de plaats van periculi, -o en -is, op het einde van een hexametr, terwijl we ook bij Hemelarius op het einde van het vers de vorm periclis in de verzen 356, 373, 378 en 541 terugvinden.
Hetzelfde is waar voor vers 261, dat eindigt met necesse est, vorm die door Vergilius slechts 4-maal gebruikt wordt en 4-maal het einde van een hexameter is.
Niet uit Vergilius alleen heeft Hemelarius overvloedig geput, ook is er een andere reeks woorden die bij Hemelarius uitsluitend op het einde van hexameters gebruikt worden, en nu eens bij Vergilius en andere dichters voorkomen, dan weer bij andere dichters en heelemaal niet bij Vergilius. Men vergelijke de verwijzingen ibj de vv. 223, 226, 237, 257, 265, 400, 440 en 478.
Minder-talrijk weliswaar, maar even belangrijk zijn woorden die onze schrijver op dezelfde plaats in het vers gebruikt als sommige Latijnsche dichters. Eens te meer zullen we met een voorbeeld uit Vergilius beginnen: In vers 496 vormt per saecula het einde van den 4den en den volledigen 5den versvoet, uitdrukking die we 3-maal op die plaats bij Vergilius vinden, nl. in de Aeneis I, 445 (...per saecula gentem), VI, 235 (...per saecula nomen) en XII, 826 (...per saecula reges). Zoo ook vormt in vers 206 tramite den 5den versvoet, wat reeds het geval was bij Vergilius, Horatius en Ovidius; en in vers 524 is het succumbere dat op diezelfde plaats 3-maal voorkomt bij Ovidius en 1-maal bij Vergilius.
Wij willen dit overzicht niet eindigen zonder te wijzen op een paar interessante gevallen van enjambement. Het eerste vinden we in de verzen 79-80:
.... et quam sine fine perennis
| |
| |
wat reeds Ovidius gedaan had in zijn Amores (III, 9, 59-60). waar het luidt:
si tamen e nobis aliquid nisi nomen et umbra
Het tweede komt voor in de verzen 81-82:
pondere nunc si quis premeris fortasse Laboris,
wat niet minder dan 8-maal bij Vergilius en 2-maal bij Ovidius voorkomt.
Uit deze gegevens blijkt duidelijk hoezeer Hemelarius niet alleen de Latijnsche dichters kende, maar tevens hoezeer hij met hun techniek vertrouwd was.
Bij een eerste overzicht van de parallele passussen werden wij getroffen door het feit dat de reminiscenties vanaf vers 500 veel minder-talrijk zijn dan in het voorafgaande gedeelte van het werk, maar een aandachtig onderzoek van den inhoud geeft ons daarvan de verklaring: in het tweede gedeelte maakt Hemelarius een bilan op van de voor- en nadeelen van het volhardend werk in de verschillende beroepen, en geeft hij ons een reeks voorbeelden van menschen die door volhardend werk hun doel bereikt hebben. En, indien voor den inhoud van dit gedeelte zijn werk al even min oorspronkelijk is als al het overige, dan was hij hier tenminste voor de samenvatting in reeksen van telkens twee hexameters op zichzelf aangewezen, en kon hij veel minder uit zijn modellen overnemen.
Wanneer we tenslotte samenvattend de bronnen overschouwen, zien we dat Vergilius meer dan eenig ander Latijnsch dichter onzen kanunnik beïnvloed heeft, wat geen verwondering moet baren, daar Vergilius door de humanisten als dé dichter beschouwd werd, zooals Cicero van al de proza-schrijvers het model bij uitmuntendheid was. Tot welke overdrijvingen zulks aanleiding gegeven heeft, is trouwens voldoende bekend. Maar daarnaast verwaarloosde Hemelarius geenszins de andere Latijnsche dichters en had hij ongetwijfeld ook HoratiusGa naar voetnoot(1) en Ovidius met de grootste aandacht gelezen en bestudeerd.
| |
| |
| |
Tekstuitgave.
Laboris et constantia elogia
Opdracht
Ga naar margenoot+ V(iro) C(larissimo) D(omi)no Balthasari Moreto.
Liberalitas tua, Domine Morete, in remuneranda nuper brevi pagina nostra, pro qua optimae notae volumen redonasti, animum mihi acuit ad gratitudinem: Itaque, qui Croesi filium ex muto fecit loquentem, impetus animi officio se superari non ferentis, hanc elogiorum sylvulam, tuis LABORI et CONSTANTIAE celebrandis, (advocato Musae dictamine, et aliquantuli Laboris constantia) procudit: cui ut gratiam conciliet eventus, tui in acceptando vultus benignitas, et amici propensum officium aequi bonique consulens animus praestabit. Quo quidem facto, et Labori huic merces abunde persoluta censebitur, et ad perseverantiam sui erga te studii ille animabitur, qui, ut sciti hujus vestri vivam imaginem in Laboris tui, publico bono mancipati, constantia saepe consideravit, ita confidit affectus erga se tui propensionem a constantia non declinaturam, si tamen illa judicio magis quam errore opinionis subnixa reperiatur. Sed quia vir bonus a seipso dissidere non consuevit, perennabit, ita confido, ut hinc apud me officiositas, ita illic apud vos officii benigna interpretatio, ut sic constans
Ga naar margenoot+ in sententia voluntas amicitiae jura propaget, et in probando symboli vestri scito, re potius quam verbis suffragetur. Ita tibi, vir clarissime, Deus et CONSTANTEM in LABORE honestissimo longevitatem producat, et, profuturam tum praesentibus tum posteris operam, felici semper successu prosequi continuet, quod voveo
ad obsequia tibi paratissimus
Jo(annes) Hemelarius.
Distichis moralibus explicata,
Ad Cl(arissimum) V(irum) D(ominum) Balthasarem Moretum,
V(iri) Cl(arissimi) D(omini) Chr(istophori) Plantini Architypographi Regii
Nepotem, et in arte preclarissima successorem,
Typographorum omnium, quotquot sunt aut fuere,
Super symbolo Plantino-Moretiano,
e puncto stabili circulum perfectum,
laboriosi ductus constantia
Joannis Hemelarii Can(onici) Antverpien(sis)
| |
| |
Altera opem alterius poscit, quasi dextra sinistrae.
In quocumque gradu vitae, sortisque benigno
Biga jugo haec concors mortalia dirigit acta.
Censuram rogo te nostri differre Laboris,
Dum constans tibi sit lectura expleta libelli;
Tautologum si quid tamen aut fortasse soloecum est,
Genes., 3,13: In Laboribus comedes ex ea (terra) cunctis diebus vitae.
Job, 5,7: Homo nascitur ad laborem, et avis ad volatum.
Psalm., 72,5: Pauper sum ego, et in laboribus a juventute mea.
Psalm., 127,2: Labores manuum tuarum quia manducabis, beatus es, et bene tibi erit.
Sapien., 10,10: Sapientia honestavit eum (Jacob) in laboribus et complevit labores illius.
1[regelnummer]
Quem tibi consevi fundum, properante ligone,
Dat frutices, Morete, breves humilesque myricas,
vimina mi, ast aliis tollet caput ardua silva,
In titulos depacta tuos, famamque laborum;
5[regelnummer]
Cucis et avi superas constantes sedulus artes
Plantini, quem facta virum super aethera tollent,
Dum decus et doctis stabit sua gloria chartis.
Livida pampineis si non nitet uva racemis,
Sufficiens sedare sitim, gustumque virorum,
10[regelnummer]
Quos oculo meliore aspexit dius Apollo,
Si modico de rure apportem poma colonus,
Munera ne spernas: sunt et sua tempora, quando
Languenti haud sordent vaccinia parva palato.
Quo tamen hic studio fuerit tibi prompta voluntas,
15[regelnummer]
Quam faciles laxent ad te sua munera Musae,
Te, qui fronde nova toties capita illa coronas,
Collige: dum noris, quasi si describere tantum
Muneris haecce mei fuerit, sic sponte sua ipsa
| |
| |
20[regelnummer]
In numeros sensumque suum se verba tulisse,
Agrestis calamum non dedignata poetae.
Ergo age, vimineis quae fert tibi dona canistris,
Simplice et incompto cultu vestita Thalia,
Accipe; nec pigeat vultu spectare benigno
25[regelnummer]
Ingenui affectus pridem tibi dedita vinclo,
Quae fert parva manus, potiora offerre parata,
Si meliore foret mea turgida bulga metallo.
Munere si tentare isto, Morete, putabis,
(Cum sordere bonis fas non sit munera amici),
30[regelnummer]
Vergilii tibi me magni deferre Moretum.
Et, quia dum consta verum et jactantia defit,
Fas quoque ut ipsa sibi factorum conscia virtus,
Mota magis nulli, dictet praeconia laudum.
Sic proprias recitent Labor et Constantia dotes.
35[regelnummer]
Talia enim seclis, clarum est, servata vetustis,
Cum sibi simplicitas vero subnixa placeret:
Fecit enim hoc quondam Cato, prudens fecit Ulysses.
Scilicet hos ipsos inducimus acta referre
40[regelnummer]
Quemque sua, et socii, et communia promere dona.
Si vacat, ausculta numeris sua quemque canentes
Alternis dicent, quia amant alterna gemelli.
L(abor): |
Sum Labor, et placeo cunctis, quibus ardua virtus, |
Labor gravis impigris |
|
Sed me ignava hominum turba aversatur et horret. |
|
|
45 C(onstantia): |
Ipsa ego, nota animis magnis, Constantia, mentem |
Constantia magnis. |
|
Instruo, quo stabilis tueatur munia votae. |
|
|
L |
Sum Labor: assiduo callum quae traxit ab usu |
Laboris habitus honestat. |
|
Dextra mihi domito praefert de monte ligonem. |
|
|
C |
Ast ego, cui factis laudatum imponere finem |
Constantia coronat. |
50 |
Cura, ea victrici Constantia fronde corono. |
|
|
L |
Si vacat, edamus, numeros dictante Camoena, |
Syllabus laudum utriusque. |
|
Praemia, quae confert Constantia juncta Labori. |
|
| |
| |
Ga naar margenoot+ C |
Et vacat; ipsa meo et jungam Constantia sensu |
Alternis enarrandus. |
|
Scitu digna, sed alternos, Labor, incipe versus. |
|
|
55 L |
Aure fave, auditor constans, nec parce Labori, |
Auditoris et lectoris commodo. |
|
Lector: erit forsan quod te meninisse juvabit. |
|
|
C |
Foedere dum certo Labor et Constantia dextras |
Felicitant agenda. |
|
Jungimus, acta bonis feliciter omnia cedunt. |
|
|
L |
Pensum hominis Labor est, qui sibi constet, ad imum |
Pensum ho(min)is absolvunt. |
60 |
Certa manet requies, operi aeternumque levamen. |
|
|
C |
Cuique Labor suus est, sed quem Constantia recti |
In n(ostra) vita labores coronant. |
|
Ornat, habet fructum quacumque in sorte vocetur. |
|
|
L |
Ut Labor omne facit, Constantia perficit omne; |
Principia fini beant. |
|
Principio sit laus, finique reposta corona est. |
|
|
65 C |
Ut summo satiere bono, veroque fruare, |
Veri et boni dant gustum. |
|
Hinc Labor, hinc recti Constantia sancta parabunt. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Vita Labor brevis est, constans requiesque sequetur. |
Dirigunt ad aeterna. |
|
Ne pigeat promptas operi ergo impendere dextras. |
|
|
C |
Regna Dei exiguo tibi rapta Labore parabis, |
Regno Dei praeparant. |
70 |
Constanter legi Domini parere paratus. |
|
|
L. |
Qui constat sibi, nec recti de limite flectit, |
Vota bene implent. |
|
Vota suo credat bene responsura Labori. |
|
|
C |
Laxa Dei manus est; cui si Labor usque ministri |
Deum dant retributorem. |
|
Constet, eum applaudens aeterno munere honoret. |
|
|
75 L |
In modico pigeat sibi quem constare Labore, |
Supra meritum praemiant. |
|
Praemia qui norit quam certa et quanta sequantur. |
|
|
C |
Gratia quanta Dei est, qui per momenta Laboris |
Aeternum beant. |
|
Ducit ad aeternum, constant ubi gaudia, portum. |
|
|
L |
Gloria quanta bonis, et quam sine fine perennis |
Gloriae sunt sementis. |
|
80 |
Restat, ubi hic Labor est animo constante peractus. |
|
| |
| |
Ga naar margenoot+ C |
Pondere nunc si quis premeris fortasse Laboris, |
Oneratos sublevant. |
|
Sustine: constabit tibi mox dulcissima merces. |
|
|
L |
Velat opus pictor, dum constans dextra laborat, |
Vitant curiosorum oculos. |
|
Censentum ut stolide suffragia vitet inepta. |
|
|
85 C |
Abscondit radios latitans post nubila Phoebus, |
Solem justitiae amant spectatorem. |
|
Tecta laborantum ut lustret constantior acta. |
|
|
L |
Tu quoque, contentus Deo spectante, labora, |
Dum vitae vela subducentur. |
|
Subducto ut tibi post velamine gloria constet. |
|
|
C |
Messe tenus propria si vivens rite labores, |
Sumptus vitae sufficiunt. |
90 |
Constabit tibi continuos annona per annos. |
|
|
L |
Agricola, haud metuas fundi in semente Laborem |
Messem uberem spondent. |
|
Constantem, sperans ventura gaudia messis. |
|
|
C |
In lachrimis tibi si Labor est, cum semina spargis, |
Seminantes in lachrimis laetificant. |
|
Constans fide, graves metet exultatio fructus. |
|
|
Ga naar margenoot+ 95 L |
Fundum, cordis agrum proscindere rite labora: |
Cordis agrum fecundant. |
|
Semine mox sparso constabit messis opima. |
|
|
C |
Magna Deo forsan vivisti liber? Habebis |
Reddunt centupla. |
|
Centumpla, si constans promissa Laboribus imples. |
|
|
Larga Dei dextra est, constatque in munere semper, |
Dignos divitant. |
100 |
Nos modo si dignos Labor atque industria sistant. |
|
|
L |
Auri fodina tibi est Labor et Constantia juncti; |
Sunt pro thesauris. |
|
Crede mihi, haud alia poteris ditescere ab arte. |
|
|
C |
Quisquis amas laetam vitae post fata quietem, |
Aeternum quietant. |
|
Conferet hanc constans Labor, ad mandata peractum. |
|
|
105 L |
Si quis amat laudem populo a spectante Laboris, |
Oderunt hypocritas. |
|
Dexteram ei vacuam constat mercede relinqui. |
|
|
C |
Velatus justusque Labor nunc praemia spernat, |
Amant praemia posthuma. |
|
Post vitam celso ut constent numeranda theatro. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Qui graviora suis affectat viribus, ille |
Explodunt praesumptuosos. |
110 |
Non constans risu excipitur luditque Laborem. |
|
|
C |
Vis quo fine Deus te fecit nosse? Labore |
Finem hominis docent. |
|
Sollicito ut constans Domino famulere tonanti. |
|
| |
| |
L |
Si tibi mens constet Labor et non terreat, omnem |
Bene ferunt utramque sortem. |
|
Aeque animo poteris fortunae admittere sortem. |
|
|
115 C |
Pigrum certa manet confusio; sed Labor atque |
Honorant industrios. |
|
Acrem hominem ad templum Constantia ducit honoris. |
|
|
L |
Dum Labor urget opus, Constantia terminat acta, |
Absolvunt actiones. |
|
Quid prohibet finem mihi me spondere secundum? |
|
|
C |
Aeternum tibi constantis stet cura quietis: |
Temporis talentum applicant aeternis. |
120 |
Temporis ut Labor est, ita venturo exulat aevo. |
|
|
L |
Dum veniat motu partim partimque quiete: |
Naturae opus conservant. |
|
Vita sibi ut constet longum natura laborat. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Sint ventura tibi quae constant praemia curae, |
Ventura attendunt. |
|
Proque illis, dum tempus habes, ne parce Labori. |
|
|
125 L |
Miles es in terris: si constans proelia misces, |
Militiam vitae coronant. |
|
Ipsa laborantem ornabit victoria dextram. |
|
|
C |
Seu velo Labor insurgat, seu remige, prodest |
Perducunt ad portum. |
|
Nil, nisi ad optatum ducat Constantia portum. |
|
|
L |
Quos Labor aggreditur, cum quid generosius audet, |
In magnis non deficiunt. |
130 |
Ad finem ingentes Constantia promovet orsus. |
|
|
C |
Vis constans animo semperque serenus haberi? |
Turbelas animi sedant. |
|
Stet Labor insanos animi compescere fluctus. |
|
|
L |
Quaerere opus Labor est; qaesitas rite tueri |
Parta sua ope tuentur. |
|
Ut possis dabit attentae Constantia mentis. |
|
|
135 C |
Principii, ut punctum, Labor est; sed perficit omnes, |
Inchoant magna et absolvunt. |
|
(Circulum ut), egregiorum operum Constantia ductus. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Mente subis veri pro cognitione Laborem? |
Intellectum illuminant. |
|
Nil agis, assidua nisi rerum indagine constes. |
|
|
C |
Sit quasi dextra manus Labor, ut Constantia laeva; |
Sunt dextra et sinistra operanti. |
140 |
Sic opus absolves feliciter omne, quod optas. |
|
|
L |
Ut Satanae et mortis nullo errore labores, |
Mortis et Satanae metu liberant. |
|
Conferet observans recti Constantia vitae. |
|
| |
| |
C |
Si Labor et requies sibi successere vicissim, |
Annos vitae prolongant. |
|
Vita hominum constans longaeva et sana perennat. |
|
|
145 L |
Me piger exactor, quia sum Labor, odit et horret; |
A constantibus honorantur. |
|
Vir constans, hilarem quia me cognovit, honorat. |
|
|
C |
Linea prima Labor, Constantia justa figura, |
Mentem et oculum oblectant. |
|
Ducta manu artificis, ut mentem, ita lumina pascit. |
|
|
L |
Libera cum tibi sit peragendi quaequa voluntas, |
Impendendi dignis. |
150 |
Elige quo constet Labor, haud difflandus in auras. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Cum socio ut semper tibi pax vel conjuge constet, |
Pacificant sodales. |
|
Suspicione mala fac ne quandoque labores. |
|
|
L |
Callidus est Erebi serpens, vi pugnat et astu; |
Daemones expugnant. |
|
Vincit eum ast fide qui constat semperque laborat. |
|
|
155 C |
Cum constet graviora pati hic quam corpora mentes, |
Pauperi sunt palatia. |
|
Divitibus gravior Labor est, quam qui urget egenos. |
|
|
L |
Noxia scillicet ut Labor otia corpore pellit, |
Otii mala fugant. |
|
Sic animo infestas arcet Constantia curas. |
|
|
C |
Vis spondere tibi dulcem per secla quietem? |
Per istos futura quies. |
160 |
Vivere dum dabitur, constans Labor occupet artus. |
|
|
L |
Plauditur incoeptis, quando hic Labor inchoat acta; |
Omnia reddunt absoluta. |
|
Optato ast, si deest Constantia, fine carebunt. |
|
|
C |
Perfecti formam feret orbis ducta figura, |
Circulum absolvunt. |
|
Si Labor et stabili Constantia limite pergant. |
|
|
Ga naar margenoot+ 165 L |
Omni in agone feret victor certam ille corollam, |
Coronas merentur. |
|
Quem nullus Labor aut pugnae Constantia terret. |
|
|
C |
Vita, Labor, vigila: quem summa invenerit hora |
Vita beate terminant. |
|
Constantem, hunc merces numquam rapienda sequetur. |
|
|
L |
Omnibus ordo suus. Labor est in tempore pensum; |
Hic agunt, post cessant. |
170 |
At requies constabit, ubi haec scena peracta. |
|
|
C |
Monte, manu atque gradu constans gladiator in armis |
In dubiis dant victoriam. |
|
Fert palmam, dubia licet ipse laboret arena. |
|
|
L |
Si constanter ages quae dictat regula Summi, |
Fiduciam dant aeternorum. |
|
Jus tibi erit laurum aeternam spondere Labori. |
|
| |
| |
175 C |
Conficit omne Labor, modo eum Constantia firmet; |
Regula sunt perficiendorum. |
|
Assiduis etenim conatibus obvia cedunt. |
|
|
L |
Invia constanti via non ulla est Labori: |
Invia pervadunt. |
|
Sic quoque mens generosa gradum sibi munit ad astra. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Omnia vincit amor, superat Labor omnia constans, |
Amor per illos pollens. |
180 |
Nec, nisi subsidio obtento istius, ille triumphat. |
|
|
L |
Tempore transcurrit modico Labor, at sibi constat |
Momentanos commutant duraturos. |
|
Perpetuum requies, mercemque Laboribus empta. |
|
|
C |
Terra sibi ut constat, sic coeli ordo laborat. |
Apta mundum distinguunt. |
|
Hoc varium in rebus mundi bene continet orbem. |
|
|
185 L |
Dilabuntur opes cito per fraudemve paratae: |
Sola per ipsos acquisita durant. |
|
Quae constante Labore tenentur jure perennant. |
|
|
C |
Cum nihil invictum coelo terraque relinquant, |
Qua coelo qua terra vincunt. |
|
Donantur meritis Labor et Constantia palmis. |
|
|
L |
Obstantes crebo aut terris immitte catervas. |
Nec vi nec dolo superabitur. |
190 |
Si constans Labor est, non visve dolusve nocebit. |
|
|
C |
Otia alunt vitium, luxum improba copia rerum; |
Otii vitia et luxum profligant. |
|
Segnitiem Labor expellit, Constantia luxum. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Ut constet Labor atque optato fine fruatur, |
Oderunt praesumptuosos. |
|
Magna licet molire animo, sed viribus aequa. |
|
|
195 C |
Perfer et obdura: tibi mox victoria cedet. |
Sunt armatura invicta. |
|
Omne feres punctum constanti armate Labore. |
|
|
L |
Jungimur ex facili Labor et Constantia, et illos |
Ornant industriam. |
|
Ornamus, quibus est nobiscum adsuescere cordi. |
|
|
C |
Quemque premunt hominem sua pondera; sublevat autem |
Sublevant oppressos. |
200 |
Oppressos, nostrae Labor et Constantia dextrae. |
|
|
L |
Primum expende humeros, sic constanterque labora, |
Majora viribus molientes arcent. |
|
Ne, velut Icarios, signent tua nomina fluctus. |
|
|
C |
Manducare lubet? Pretio et sudore Laboris |
Pane justa satiant. |
|
Panem edo, et ex facili constabit victus in annos. |
|
| |
| |
205 L |
Dulce Labor: merces quantillo quanta parata est. |
Mercede delinunt. |
|
Qui sciet, in recto is, vitae sibi tramite constet. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Quid quereris, tibi cum dextram Labor ipse fatigat? |
Querelas sapiunt. |
|
Respice quanta manent sibi constans praemia factum. |
|
|
L |
Sit Labor, esto: ad quem praecepti lege teneris. |
Occupant, sed cum plausu. |
210 |
Sed consta, et tibi mox plaudes de fine beato. |
|
|
C |
Nunc Labor est homini; longus post funera somnus |
Causant quietem gloriosam. |
|
Corpori, at aeterna constabit gloria menti. |
|
|
L |
Constat iis voti semper bene summa, quibus sunt |
Oranti suffragantur. |
|
Rite laborantes sublatae ad sidera palmae. |
|
|
215 C |
Quod genuit Labor, hoc Constantia fulcit et auget, |
Maturant omnia. |
|
Donec ad aetatem perfectam educat alumnum. |
|
|
L |
Dura est fors, duri cautes, durumque necesse; |
Momant durissima. |
|
Omne domant durum Labor et Constantia perpes. |
|
|
C |
Vilia despiciens, ad summa ardentior esto; |
Vota satiant. |
220 |
Sit constans Labor, et quodcumque optabis habeto. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Ne tu cede malis, sed contra audentior insta; |
Pervincunt ardua. |
|
Ardua constantem superat res nulla Laborem. |
|
|
C |
Terribilis media pugnam ciet hostis arena? |
Hostes debellant. |
|
Fige pedem, constans Labor ipsum umbone repellet. |
|
|
225 L |
Scalpello et limae cedunt marmorque chalybsque, |
Superant assidui fata. |
|
Constanti ipse adamas victusque Labore fatiscit. |
|
|
C |
Tempus habes, carum spatium, quo nempe labores; |
Tempus dirigunt ad aeternitatem. |
|
Nec nisi venturae ut constent tibi gaudia vitae. |
|
|
L |
Ne desponde animum certans; solabitur olim |
Spondent mercedem. |
230 |
Constanti ipse Deus merces decreta Labori. |
|
|
C |
Seu caro, seu mundus, seu terreat hostis ab oreo, |
Hostes an(im)ae subigunt. |
|
Effera constanti fera quaeque Labore domatur. |
|
| |
| |
L |
Quae cito praetereunt, velut umbrae somnia, non sunt |
Terrenis non dignis impenduntur. |
|
Digna, ad quae studii Labor et Constantia surgant. |
|
|
Ga naar margenoot+ 235 C |
Quod modicum vitae est produci hoc fine rogemus, |
Tempus dirigunt ad aeternitatem. |
|
Possit ut immensum constante Labore parari. |
|
|
L |
Ne Labor indignos frustra se impendat in actus, |
Ad ventura intendunt. |
|
Constanter bona, quae ventura, paranda memento. |
|
|
C |
Servus es et Domino debes totum ipse Laborem; |
Liberant a servitute. |
240 |
Liber eris, si te constantem facta probarint. |
|
|
L |
Plaudimus inceptis sub spe; sed sola Laboris |
Finem ho(min)is coronant. |
|
Omne opus optato Constantia fine coronat. |
|
|
C |
Mille bonas mundo se industria laxat in artes; |
Sunt ars artium. |
|
Omnium at instar habent Constantia juncta Labori. |
|
|
245 L |
Magna animo praesume, et spe complectere summa; |
Amant magnis impendi. |
|
Si constet Labor, optato haud fraudabere fine. |
|
|
C |
Si pretium argenti vel fulvi deficit auri, |
Sunt pretium vendibilium. |
|
Omnia Constantia vendenda Labore tenebis. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Agonem ipsa tuum spectat victoria plaudens; |
A victoria honorentur. |
250 |
Si constes, Labor haud pugnae indonatus abibit. |
|
|
C |
Fas quidvis licitere; etenim constantibus ipse |
Omnia iis minantibus comparanda. |
|
Institor hic Dominus dabit Laboribus emptum. |
|
|
L |
Si tibi honor cordi est, vel si te digna voluptas, |
Honor, spes, deliciae per eas. |
|
Verae aut divitiae, constans Labor omne parabit. |
|
|
255 C |
Omnia, quae ignavi votum superare videntur, |
Desperata pigris donant. |
|
Assiduus Labor atque operis Constantia praestant. |
|
|
L |
Stulte, quid in coeno terrae vel pulvere adhaeres? |
Excitant ad coelestia. |
|
Pandit iter coelo Constantia nupta Labori. |
|
|
C |
Si stabilis, si gnavus amor terret ardua, victor; |
Cum amore certant de potentia. |
260 |
Non minus et, sibi si constet Labor, omnia vincet. |
|
|
L |
Ne pigeat, si algere tibi, aut sudare necesse est, |
Solantur vitae incommoda. |
|
Laurea constantem manet, hic nec visa, Laborem. |
|
| |
| |
Ga naar margenoot+ C |
Respice mercedem, coeptis qui fortibus instas, |
Magna eos manet merces. |
|
Nam Labor optanda constanten, fronde coronat. |
|
|
265 L |
Saepe licet spem frustretur piscator et auceps, |
Certorum fructu venantur. |
|
Constanti in praedam cedit tamen omne Labori. |
|
|
C |
Ut Labor in puncto est momenti, hinc constat et aevum; |
Praeparant aeternitati. |
|
Si satage, ut circulum ex momento, aeterna coronant. |
|
|
L |
Est ventura salus vitae scopus; excidit illa, |
Stabiliunt salutem. |
270 |
Qui piger haud animo constat refregitque Laborem. |
|
|
C |
Conficit ignavum spes cassa; at justa Laboris |
Spe certa volantur. |
|
Laurea constantem, spe non fraudante, beabit. |
|
|
L |
Magno animo pondus tolerato algoris et aestus; |
Praemiantur honore ac divitiis. |
|
Constans namque Labor lauro pensatur et auro. |
|
|
275 C |
Dum Labor assiduus sollersque industria constent, |
Sorti munc obnoxii. |
|
Sorte vel invita virtus sibi praemia tollet. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Marte vel arte mala ex facile quaesita nocebunt; |
Se pretio empta justificant. |
|
Si pretium constans Labor est, hoc empta juvabunt. |
|
|
C |
Pone adamanta mihi, constans Labor usque perennet, |
Nihil illis insuperabitur. |
280 |
Assiduo attritus tandemque quadribitur usu. |
|
|
L |
Vendit cuncta Deus, pretio mediante Laboris |
Venduntur hoc pretio omnia. |
|
Constantis, cui nil decretum posse negari. |
|
|
C |
Cui Labor est constans, hunc res et gloria honestant, |
Honor et divitiae in manu eorum. |
|
Sed pudor ignavos miserandaque vexat egestas. |
|
|
285 L |
Spes coepti dubia est; pede in constante Laboris |
De spe rem praestant. |
|
Circulus assidui coeptorum compleat orbem. |
|
|
C |
Quem Deus injunxit, tibi si haud piger ipse Laborem |
Obedientes Dei reddunt participes. |
|
Constanter perages, vel se mercede rependet. |
|
|
L |
Spes datur effectus simul ac Labor inchoat acta; |
Absolvunt actiones. |
290 |
Res sequitur, si se jungat Constantia coeptis. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Porta Dei si constanti pulsabitur ictu, |
Omnia adeo impetrant. |
|
Mendicetque Labor, pandetur et omnia sparget. |
|
| |
| |
L |
Curritur a multis, constanti sed pede permisso |
Cursum consummant. |
|
Cursoris Labor emenso fert pulvere palman. |
|
|
295 C |
Si constans animo es, nec deterrere Labore, |
Vota adimplent. |
|
Ex animi sensu tibi quae sunt vota sequentur. |
|
|
L |
Perfectum si quaeris opus, memor esto Labori |
Perficiunt operanda. |
|
Constantem sibi proposito conjungere mentem. |
|
|
C |
Destituit quoties Labor et Constantia cursum, |
Aversantur segnos. |
300 |
Segnipedum non ulla jugo victoria cedit. |
|
|
L |
Proderit haud stivae dextram applicuisse, Laboris |
Opera laboriosa rectificant. |
|
Ni generosa suum absolvat Constantia sulcum. |
|
|
C |
Vinea vita tibi est, Labor et mercede diurna |
Vespera vitae praemiant. |
|
Conductus, si constet, eam cita vespera solvet. |
|
|
Ga naar margenoot+ 305 L |
Qui sapis, in terris sedem tibi figere noli; |
Reflectunt ad perennia. |
|
Hic Labor, in coelo ast constabit vita perennis. |
|
|
C |
Ille locum terrae ceu pondus inutile servat, |
Instabiles aversantur. |
|
Cui Labor haud corde est rectae et Constantia vitae. |
|
|
L |
Carceribus jam effuse tuis, si tangere metam |
Cursum vitae complent. |
310 |
Primas aves pede constanti metire Laborem. |
|
|
C |
Si quid perdideris visque exultare reperto, |
Perdita recuperant. |
|
Non piger, ast constans investigare Labores. |
|
|
L |
In stadio vitae laudatum ut compleat orbem |
In stadio dant bravium (?). |
|
Cursus, opus Labor est solidae et Constantia mentis. |
|
|
315 C |
Quisquis amas primam mundano in pulvere laurum, |
Reddunt eminenter. |
|
Credito constanti hanc minemeque absque Labore parandam. |
|
|
L |
Non gravet hunc constans Labor, est cui rite peracta |
Parvo contentos oblectant. |
|
Et patiens operum minimo et contenta juventus. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Nil negat Omnipotens se digna et honesta roganti. |
Digna petita impetrant. |
320 |
Constanti modo si prece sollicitare laboret. |
|
|
L |
Negligit ignavum, sequitur victoria fortem, |
Fortes adjuvant. |
|
Constantemque nova muneratur fronde Laborem. |
|
|
C |
Dum jungunt Labor et justi Constantia dextras, |
Fortunam calcant. |
|
Iratae medium Fortunae ostendimus unguem. |
|
| |
| |
325 L |
Non pavet injustae ad sortis mala pauper Ofelcus, |
Reddunt in adversis superiores. |
|
Cui constans animus, callosa Laboreque dextra est. |
|
|
C |
Vis spondere tibi dulcem post fata quietem? |
Quietem veram praestant. |
|
Vivere dum dabitur, constans Labor occupet artus. |
|
|
L |
Sorti ut in humanis permissum est ludere rebus, |
Tuentur contra fortunam. |
330 |
Si constans Labor est, concessum laedere numquam. |
|
|
C |
Nortia manca ruet, nec, si volet, imprimat unguem. |
Insultant eidem. |
|
Si Labor objecta, constans velut aegide pugnuet. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Vim patitur regnum coeli, si, nixa Labore |
Regnum Dei expugnant. |
|
Constanti virtus, studio importuna lacessat. |
|
|
335 C |
Regna Dei quaeris? Pretio velut empta parabis |
His pretiis vincla coelum. |
|
Constantis satagens offerre mumisma Laboris. |
|
|
L |
Credita vita tibi est, primum inter plura talentum; |
Talentum vitae bene impendunt. |
|
Sit constans Labor, hanc Domino ut cum foenore reddas. |
|
|
C |
Objice claustra mihi, quibus est adamantina sera; |
Clausa aperiunt. |
340 |
Pervia constanti superata Labore patebunt. |
|
|
L |
Si Labor instat, opus est nihil quod sistere possit, |
Assiduitate omnia absolvunt. |
|
Dum non cessantes urget Constantia dextras. |
|
|
C |
Invictus triplici velut obmuniris ahoeno, |
Praestant invictos. |
|
Si solidum firment Labor et Constantia pectus. |
|
|
345 L |
Fit via vi; quacumque voles perrumpe; nil obstet, |
Vi omnia pervadunt. |
|
Machina dum tibi sit Constantia fulta Labore. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Plauditur inceptis, dum quid Labor inchoat, illa est |
Sine his via inabsoluta. |
|
Si Constantia deest, fructuque ac fine carebunt. |
|
|
L |
Personam imposuit tibi quam Deus, ipse choragus, |
Habilitant ad functiones. |
350 |
Hanc ego constanter cur talem haud scire laborans. |
|
|
C |
Sint Labor et stabili Constantia foedere juncti, |
Si sunt indomabiles. |
|
Nec vis ulla queat tam fortia frangere claustra. |
|
|
L |
Quid firmis adversae in sortis generose tumultus? |
Sunt munimen in adversis. |
|
Muniet invictum Labor et Constantia pectus. |
|
| |
| |
355 L |
Invia virtuti nulla est via, si Labor adsit |
Virtutem stabiliunt. |
|
Improbus, et nullis Constantia mota periclis. |
|
|
L |
Invida sors premit aut duris in rebus egestas? |
De fortuna et paupertate triumphant. |
|
Stet constans Labor, hanc pedibus calcabit et illam. |
|
|
C |
Dum constans animo et fortis, Romane, laboras, |
Horum opera Roma victrix. |
360 |
Imperium terris, formamque extendis Olympo. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Nobilitat Labor eximios, Constantia fortes, |
Produxerunt reges. |
|
Hinc sceptra in populos, hinc et crevere coronae. |
|
|
C |
Consilio dum mens constat, dum dextra laborat, |
Domuerunt gentes. |
|
Edomuit virtus populos, statuitque trophaea. |
|
|
365 L |
Vir constans animo, justi haud metuens Laboris, |
Morte et diabolo superiores. |
|
Sub pedibus fatum calcat, stygiasque catervas. |
|
|
C |
Inconcussa phalanx, quasi numine tuta tegente, |
Sunt phalanx infracta. |
|
Est gnavus Labor et solidae Constantia mentis. |
|
|
L |
Herculeus Labor et Constantia pectoris alti |
Monstra per eos domita. |
370 |
Monstra domant, populis late incussura tremorem. |
|
|
C |
Sta pede constanti, nec te Labor angat agonis; |
Militem reddunt invictum. |
|
Nullius objectis, miles, superabere telis. |
|
|
L |
Et Labor et nullis Constantia fracta periclis, |
Tentatorem superant. |
|
Propositique tenax Satanae ignea conterit arma. |
|
|
Ga naar margenoot+ 375 C |
Extulit indigetes sanctorum gloria, quorum |
Faciunt coelites. |
|
Pauperiem constans Labor hic discussit egentum. |
|
|
L |
Reddidit illustres multos constans Labor, atque |
Nobilitant illustres |
|
Pro patria, pro lege Dei contempta pericla. |
|
|
C |
Siste gradum constans, neque te pugna Labor angat, |
Adversarium fugant. |
380 |
Cedit et abjecta, qui te petet obvius, hasta. |
|
| |
| |
L |
Vis tibi nil conscire, ulla haud pallescere culpa? |
Conscientiam serenant. |
|
Constanter, tua quem sors fert, exerce Laborem. |
|
|
C |
Praemia constanti quae summa Labore parantur, |
Coronae symbolum implent. |
|
Designat sua per vestigia ducta corona. |
|
|
385 L |
Fortior haud acies, quae proterat omnia, quam si |
Sunt acies castrorum ordinata. |
|
Fulciat assiduum Constantia dia Laborem. |
|
|
C |
Callosas mihi tende manus, dignumque probabo, |
Labroriosos honorant. |
|
Quem constans Labor illustri mox fronde coronet. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Laurea serta illis atque aurea numen adornat, |
Varie coronant. |
390 |
Queis Fidei culta est Constantia juncta Labori. |
|
|
C |
Sis constans animo, dextraque et mente laborans, |
Votorum reddunt compotes. |
|
Quaeque tibi exoptas, Domine astundente, sequentur. |
|
|
L |
Temporis ut ratio constet, jussique Laboris |
Securos praestant in examine. |
|
Fac et non trepida ad vultum exactoris amari. |
|
|
395 C |
Virtuti genuina Labor compendia confert, |
Spernunt inconstantes. |
|
Qui, nisi sit constans, in fumum evanidus exit. |
|
|
L |
Nil Labor, aut benefacta juvant, nisi fortia gesta |
Fortes honestant. |
|
Obsignet solido Constantia vera sigillo. |
|
|
C |
Vidimus in multis praeclari coepta Laboris, |
Lenes derident. |
400 |
Sed, quia defuerat Constantia, digna cachinno. |
|
|
L |
Si tibi membra Labor, mentem Constantia firmat, |
Persanant totum hominem. |
|
Sanus es, et nihil est quod utravis parte requiras. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Non cassus Labor est, quem fluxi terminus aevi |
Rectificant Laborem et coronant. |
|
Immarcessibili constantem fronde beabit. |
|
|
405 L |
Instar habet floris coeptus Labor: addit at illi |
Dant fructus industriae. |
|
Inclyta praesapidi gustum Constantia fructus. |
|
|
C |
Stat Labor hinc, illinc Constantia, nixa columnae, |
Agunt et patiuntur gloriose. |
|
Ille agit, haec suffert aeternis digna triumphis. |
|
|
L |
Dulce viro forti, pulchrumque et inutile numquam |
Fortes recreant. |
410 |
Est constare sibi et non detrectare Laborem. |
|
|
C |
Sunt quos et cassus Labor atque insanus adurget, |
Ardeliones arcent. |
|
Dum constante carent fine, atque aliena sequuntur. |
|
| |
| |
L |
In dubiis constare loco, et tolerare paratos, |
Christo Dom(ino) grati. |
|
Atque laborantes confortas, Christe, ministros. |
|
|
415 C |
Constantes fors ipsa juvat, trepidosque repellit, |
Famulam habent fortunam vel invitam. |
|
Nec fraudare potest, vel si velit ipsa, Laborem. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Vir bonus et constans sortis bona seu mala ridet, |
Omnia in bonum dirigunt. |
|
Cum Labor ad certam sibi dirigit omne salutem. |
|
|
C |
Constantes amat ipse Deus, fortesque colonos, |
Deum habent retributorem. |
420 |
Compensatque brevem, posita ratione, Laborem. |
|
|
L |
Cui constans ratio est vitae, studiumque Laboris, |
Opes congerunt. |
|
Huic et opes pleno convectat copia cornu. |
|
|
C |
Est virtus constare animo, tolerare Labores, |
Virtutem numerantur. |
|
Quam praeclara manent, condignaque praemia factis. |
|
|
425 L |
Cui Labor cordi est, ratio et bona temporis acti |
Securos sistunt in judicio. |
|
Constitit, haud metuet sisti ad coeleste tribunal. |
|
|
C |
Stet Labor in factis, verbi Constantia in dictis; |
Veridicos et industrios tranquillant. |
|
Et secura feres tranquillae gaudia vitae. |
|
|
L |
Labitur haud Labor huic, cui cor Constantia fulcit, |
Honestatem conciliant. |
430 |
Nec vixit frustra fruitus, quod amavit, honesto. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Alternet vitae ratio cum adversa secundis, |
Laetificant suos clientes. |
|
Laetis erit semper constans toleransque Laborum. |
|
|
L |
Irrita cuncta cadent sortis tela aspera, pectus |
Intrepidi in adversis. |
|
Si constans Labor, adstricto thorace, tuetur. |
|
|
435 C |
Pro clypeo tibi sit victrix Constantia, et arma |
Spernunt fortunam. |
|
Det Labor, instabilis sic spernes spicula Divae. |
|
|
L |
Dum Labor urget opus, finem Constantia claudit, |
Spondent de corona. |
|
Quid prohibet certam mihi me spondere coronam? |
|
|
C |
Constantem sibi, propositi rectique tenacem |
Sunt sub Dei tutela. |
440 |
Atque laborantem Dominus respectat ab alto. |
|
| |
| |
L |
Constet et in recto tibi mens, corpusque laboret, |
Corpori et animo sunt salutares. |
|
Nec mora, quin partem sanam tuearis utramque. |
|
|
C |
Vis medico caruisse ad amussim et vivere sanus? |
Conservant sanitatem. |
|
Constet pax animo, et vegetos Labor occupet artus. |
|
|
Ga naar margenoot+ 445 L |
Ad vitae officium bene agendae opus, apta Laboris |
Regulant agenda. |
|
Regula, et in coeptis sibimet constare probatis. |
|
|
C |
Ne sit inaequalis vita, et servare decorum |
Decorum in vita conservant. |
|
Ut possis, Labor expediet semper sibi constans. |
|
|
L |
Constantis titulum meruit, quem non Labor urgens, |
Per eos vera stabilitas. |
450 |
Non dolor incumbens recto de tramite pellit. |
|
|
C |
Cui mens prompta pati est, operi quoque dedita dextra, |
Utrique sorti dominantur. |
|
Constitit in trepidis, meruitque Labore secunda. |
|
|
L |
Gloria constantem solatur certa Laborem, |
Honor gnavi confusio segnibus. |
|
Ignavisque viris confusio sola relicta est. |
|
|
455 C |
Cum Labor et socias jungunt Constantia dexrast, |
Finem beant. |
|
Omne opus optato perfectum fine triumphat. |
|
|
L |
Exponit vaenum Deus omnia, nilque reservat, |
His Deus omnia vendit |
|
Sed pretium Labor est constans, quo cuncta parentur. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Vita brevis momenti instar fugit: hoc bene fixit, |
Pariant vitae rationes. |
460 |
Si Labor exacti constabit calculus aevi. |
|
|
L |
Perrupit Labor Herculeus Plutonia regna, |
Herculem nobilitarunt. |
|
Constantemque pedem sublimibus intulit astris. |
|
|
C |
Nausea ut ignavo, sic forti agnata voluptas; |
Pellunt nauseam, acuunt laetitiam. |
|
Expellit Labor illam, ast hanc Constantia firmat. |
|
|
465 L |
Est agere atque pati Romanum fortia; at illud |
In agendo et patiendo privati (?). |
|
Dat Labor, hoc constans mens, nescia cedere duris. |
|
|
C |
Constat terra situ, cursu coelumque laborat; |
Motus et quietis sunt vicissitudo. |
|
Sic requie et motu totus connectitur orbis. |
|
|
L |
Principium est aliquid digno posuisse Labori, |
Finem sonsummant |
470 |
Fine sed optato Constantia coepta probabit. |
|
| |
| |
C |
Cui gravis haud Labor est, neque deest Constantia coeptis |
Temperant fortunam. |
|
Ille feret sortem non inconcinnus utramque. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Fronde gravis Labor est, facilem ast Constantia reddet |
Jungunt manum cum Minerva. |
|
Scilicet hoc agili dextram est junxisse Minervae. |
|
|
475 C |
Invita nihil is dicet, facietve Minerva, |
Dant gratiam verbis et factis. |
|
Constanti semet qui ad utrumque Labore paravit. |
|
|
L |
Marcorem Labor, ut flexum Constantia, rerum |
Adstringunt dissipantia. |
|
Sistit; et hinc biga haec mundi compescit habenas. |
|
|
C |
Ut Labor in dulcem declinat lumina somnum, |
Impigris in quietem, pigris in terrorem cedunt. |
480 |
Mens mata constanterque pigros in somnia terrent. |
|
|
L |
Regula prima Labor, prima praescripta parenti, |
Regula sunt Adamo data. |
|
Quo, constanter agens, hostiles vinceret astus. |
|
|
C |
Elige, quae coelo, quae terris maxima constans: |
Ubivis praemiant. |
|
Nihil negat ille, laborantem qui spectat ab alto. |
|
|
485 L |
Infra se positum, quod mundo optabile calcat, |
Calcant terrena. |
|
Cui Labor haud gravis est, constanter tendere ad astra. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Scindere cui Labor est splendenti vomere terram, |
Aratra ne respiciat. |
|
Curvat opus, constante manu nisi aratra gubernet. |
|
|
L |
Cuique Labor suus est; sed non tamen omnibus idem. |
Rei utili impendendi. |
490 |
Felix ille, operi impensus cui constat honesto. |
|
|
C |
Pectore constanti nil sit tolerare molestum; |
Patienti sunt quies et victoria. |
|
Desinet in dulcem actutum Labor ille quietem. |
|
|
L |
Praemia nulla viri generoso digna Labori |
Mercedem quaerunt aeternitatem. |
|
Crede, nisi haec, quae constanti mercede perennant. |
|
|
495 C |
Ilicet hic transit Labor in momenta recisus; |
Ad ventura diriguntur. |
|
Sola reposta piis merces per saecula constat. |
|
|
L |
Praeteriti, quasi momento, meminisse Laboris |
Dulces in memoria. |
|
Dulce, ubi perpetuae constant in praemia frondes. |
|
| |
| |
C |
Otia lenta plagas praetendit subdolus auceps, |
Retia diaboli dissipant. |
500 |
Sed constans Labor illa dolos Satanaeque repellit. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Triste Labor pigris, sed ubi huc Constantia fulcit, |
Laus acribus, pigris confusio. |
|
Dulce Labor gnavis, ubi mentem ad praemia tollunt. |
|
|
C |
Triste Labor, mundus quo decipiente clientes, |
Mundanos aversantur. |
|
Dum sibi non constant, vitiorum involvit habenis. |
|
|
505 L |
Sit Labor in factis, prudens Constantia dictis; |
Verum et bonum virum perficiunt. |
|
Sic poteris veri titulum sperare bonique. |
|
|
C |
Vitae vita Labor; probet hanc Constantia recti, |
Sunt omnimoda sanitas. |
|
Stabit sana tibi et praesens, perpesque futura. |
|
|
L |
Corporibus Labor est medicus, Constantia menti, |
Corpus et animum persanant. |
510 |
Parte tui quaeque ut valeas, complectere utrumque. |
|
|
C |
Scire tuum in vero, facere in versetur honesto, |
Dant veri et boni notitiam. |
|
Utraque dat sapiens Constantia nixa Labori. |
|
|
L |
Membra Labor firmat, mentem Constantia: praesta |
Corpus et mentem firmant. |
|
Amborum auxillio partem ut tuearis utramque. |
|
|
Ga naar margenoot+ 515 C |
It Labor in puncto; constant sed gaudia semper; |
Mercedis summae sunt arrhabo. |
|
Stultus erit, qui tantillo non tanta licetur. |
|
|
L |
Exemplo est virtus, nec eorum gloria transit, |
Illustrant suos cultores. |
|
Hic celebres quos constantes fecere Labores. |
|
|
C |
Dulcior est requies, constante Labore peracto, |
Quietem dulcem pariunt. |
520 |
Quem merces beat et recti Constantia facti. |
|
|
L |
Cui Labor horrori est, pede et haud constante repulsus, |
Plectunt egestate pigros. |
|
Aspera sors premet hune durisque in rebus egestas. |
|
|
C |
Surgit in adversum, premitur dum pondere palma: |
Obnituntur adversis. |
|
Sic constans Labor adversis succumbbere nescit. |
|
|
525 L |
Non constanter agens, vel quem piget usque Laboris, |
Inconstantes spernunt. |
|
Paupertate luit culpam et spoliatur honore. |
|
|
C |
Sit Labor assiduus, vitae quoque semita constans, |
Ubique vincunt. |
|
Et quodcumque tibi poteris spondere trophaeum. |
|
| |
| |
Ga naar margenoot+ L |
Rem facere optasti magnam, justoque modo rem? |
Rem familiarem stabiliunt. |
530 |
Sit cordi Labor, et constans simul ardor habendi. |
|
|
C |
Magnus Alexander, testa ut spectavit in arcta, |
Alexandrum senserunt aemulum. |
|
Magnum se ingemuit constante Labore minorem. |
|
|
L |
Fabritium contemptus opum stadiumque Laboris, |
Nobilitant clientes. |
|
Regulum at admiranda dedit Constantia clarum. |
|
|
535 C |
Hercule, dic, quid te populi volitare per ora |
Herculem extulerunt. |
|
Fecit; nonne Labor rigidae et Constantia vitae? |
|
|
L |
Pectora magna virum celebrat quos fama superstes |
Magnos illustrarunt. |
|
Extulit ipse Labor studio constant peractus. |
|
|
C |
Quisquis eris cupidus lucri potions, habebis |
Lucrum dant certum. |
540 |
Quod petis, attente si constanterque labores. |
|
|
L |
Ne vel egestate vel opum tentere periclis, |
Copiam et inopiam moderantur. |
|
Excitet hinc animum Labor, hinc Constantia frenet. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Cui Labor haud gravis est, constans quoque cura sciendi, |
Docent optima. |
|
Quae sibi proposuit facile et cito plurima discet. |
|
|
545 L |
Corpore vis vegetus fieri, vis menteque fortis? |
Corpus et animum firmant. |
|
Fac dextram Labor et mentem Constantia firmet. |
|
|
C |
Si petis ut tibi sit mens sana in corpore sano, |
Corpus et animam persanant. |
|
Hoc Labor ast illam curet Constantia recti. |
|
|
L |
Dispice, quam vitae partem sorti tus es, illam ut |
Vocationem felicitant. |
550 |
Exornes meritis studio et constante Laborum. |
|
|
C |
Pelleum juvenem domitorem quid dedit orbi? |
Alexandrum extulerunt. |
|
Nonne Labor, numque et cedens Constantia coeptis? |
|
|
L |
Regna cadunt antiqua, pigris quoque priva ruit res, |
Publica stabiliunt et privata. |
|
Dum dextris Labor, atque animis Constantia defit. |
|
|
555 C |
Quisquis vel patiens vel agens laudabitur olim, |
Agentes et patientes illustrant |
|
Mente gravi constat, vigil, assiduusque laborat. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Vir bonus et sapiens versu describitur uno, |
Absolvunt sapientem, |
|
Sponte Laboris amans, animo et constante rotundus. |
|
|
C |
Si bona quae coelo, quae terra optanda requiris, |
Coelo et terra beant. |
560 |
Consta in proposito recti, neque parce Labori. |
|
| |
| |
L |
Dum veterem Romam Labor et Constantia firmant, |
Romam nobilitarunt. |
|
Nil fuit, ad quod non penetravi inclyta virtus. |
|
|
C |
Vita Labor brevis est, constant aeterna beatis; |
Hic Labor, alibi requies. |
|
Illum nunc ama, et haec te posthuma sponte sequentur. |
|
|
565 L |
Dives, inops, vitae quacumque in sorte vocaris, |
Prosunt omnibus. |
|
Quod constante Labore paras, tibi proderit unum. |
|
|
C |
Functio cuique sua est, ut scenae; et in ordine vitae |
Vocationem absolvunt. |
|
Imposito, ut constanter agas, intende Labori. |
|
|
L |
Ipse talenta Deus, queis magna negotia tractes, |
Talenta bonis collocant. |
570 |
Contulit haec constans, justo exercito Labore. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Quid fastu, quid amore tui ambitiose laboras? |
Superbiam humiliant. |
|
Terra tibi est mater, coeno et putridine constas. |
|
|
L |
Cur Labor est fulva pro gleba et pulvere terrae? |
Avaritiam coercent. |
|
Constanter tibi mens, coelo data, coelica curet. |
|
|
575 C |
Vis coecae illicitos frenare libidinis aestus? |
Luxuriam frenant. |
|
Sit Labor assiduus; constes tibi et otia vites. |
|
|
L |
Si Labor est constans aliis movere salivam |
Invidiam activam domant, passivam flent + |
|
Invidiae, et felici opibus tibi plaudere justum est. |
|
|
C |
Segni cura gulae est, umbra constatque popinae, |
Gulae imperant. |
580 |
Pane Labor satur est, fruitur salientibus undis. |
|
|
L |
Ira furor brevis est, apte hancce Labore domabis, |
Irani domant. |
|
Si constes animum premere et compescere liguam. |
|
|
C |
Taedia pigritiae et torpentes desidis actus |
Acediam fugant. |
|
Expellit Labor et fervens Constantia honesti. |
|
|
Ga naar margenoot+ 585 L |
Coelo infusa fides, Summi mysteria pandens, |
Fidem vivam opere probant. |
|
Constante assidui gaudet pietate Laboris. |
|
|
C |
Haud facile est vitae constanter ferre Labores, |
Spem faciunt non confundi. |
|
Spes nisi certa boni soletur, ut arrha futuri. |
|
|
L |
Ardet amor constans: coelo hic cui missus inhaeret, |
Per hos charitas omnia suffert. |
590 |
Non gravis huic Labor est, nulla est nimis ardua virtus. |
|
|
C |
Firmo, Labor, memorem: Constantia mente recondit |
Memoriam firmant. |
|
Plurima, quae occultis complectitur optima signis. |
|
|
L |
Quod ratio, quod vera fides, quod et organa sensus |
Intellectum acuunt. |
|
Exponunt animae, capit haec Labor omnia constans. |
|
| |
| |
595 C |
In vero et justo constans sibi recta voluntas, |
Voluptatem perficiunt. |
|
Praemia solliciti feret umquam haud visa Laboris. |
|
|
L |
Nulla adeo est virtus, quae non, cum Numine Summi, |
Omni virtuti acquirenda serviunt. |
|
Et curae studio et constante Labore paretur. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Ipsa Themis justo haud aequabit pondere Lanoes, |
Justitiam sustentant. |
600 |
Ni constante manu examen librare laboret. |
|
|
L |
Praeteriti constet ratio nisi, postque futuri, |
Prudentiam acuunt. |
|
Stetque Labor menti, prudentia caeca vacillet. |
|
|
C |
Acer homo et fortis studio nos excolit omni, |
Fortitudinem exercent |
|
Cui Labor et constans sortem mens calcat utramque. |
|
|
605 L |
Sic modus in rebus concinno cuncta Labore, |
Temperantiam dirigunt. |
|
Temperat, ut vita haec recti moderamine constet. |
|
|
C |
Et Labor ipse, gulae imperitens, jejunia servat, |
Jejunia castigant |
|
Propositum et constans carnis bene diluit aestus. |
|
|
L |
Vis prece ferventi limen penetrare tonantis? |
Orationem reddunt efficacem. |
610 |
Constes digna petens humilem et te offerte labores. |
|
|
C |
Acceptus Labor ille Deo est, qui pascit egenos, |
Misericordiae opera facilitant |
|
Constanterque premit dictamen avari. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Sceptra tenes populi, clerina in sorte refulges? |
Imperia moderantur. |
|
Fac, constans Labor, impositos illustret honores. |
|
|
615 C |
Eximeris plebi clari splendore senatus? |
Senatores reddunt amabilem. |
|
Ille indet Labor et constans tibi reddet amorem. |
|
|
L |
Si te castra juvant, strepitu gaudesque tubarum, |
Militem reddunt victorem. |
|
Nulla Labore carens cuiquam victoria constat. |
|
|
C |
Rem facere attentus curris, mercator, ad Indos? |
Mercatorem ditant. |
620 |
Ni Labor hic constet, et merx tibi luditur et sors. |
|
L |
Quid dicam agricolas? propri us Labor arva decorat, |
Agricolas saturant. |
|
Non aliunde hominum vitae omnia commoda constant. |
|
|
C |
Oppida si lustras, constans per compita ubique |
Civitates operibus et artibus instruunt. |
|
Visitur assiduas Labor exercere tabernas. |
|
| |
| |
625 L |
Denique non status est vitae sub sidere lunae, |
Omnem vitae statum honorant. |
|
Quem non aut Labor, aut constans industria honoret. |
|
|
Ga naar margenoot+ C |
Sume animos igitur, Lector, nec parce Labori, |
Per hos ad coelum via sternitur. |
|
Constat enim hancce viam ad coeli perducere regna. |
|
|
L |
Exemplo tibi sit, quam suggero, turba triumphans, |
Per hos S(anc)ti omnes victores. |
630 |
Quos Labor atque animus constane provecit ad astra. |
|
|
C |
Sub cruce quae Christi constans, animae quoque tela |
B(eatissi) ma virgo per hos in passione Filii victrix. |
|
Passa, laborantem merito exemploque juvabit. |
|
|
L |
Respice constantes horum et pro lege Labores, |
Apostoli et viri apostolici infatigabiles. |
|
Dogmata qui Domini totum sparsere per orbem. |
|
|
635 C |
Martyrii Labor et poenae tolerantia constans |
Martyres Chr(isti) confirmarunt. |
|
Protulit athletas Christi ornavitque trophaeis. |
|
|
L |
Doctorum constans pro vero pugna Laborque |
Doctores S(anctissimi) instruxerunt. |
|
Blasphema haereticae compressit sibila linguae. |
|
|
C |
Perrupere poli portas constantibus ausis |
Anachoretas perfecerunt. |
640 |
Et Labor et rigidae Monachorum Regula vitae. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Insuper et cuneos Patriarcharum atque Prophetas |
Patriarchas et Prophetas instruxerunt. |
|
Extulit et constans Labor et praesagia viri. |
|
|
C |
Constitit insigni Christi ob decreta Labore |
Vota castitatis et oboedientia munierunt. |
|
Et viduus torus et priva ilia oblata voluntas. |
|
|
645 L |
Pro Domino et quisquis spernans sua cuncta reliquit, |
Vitam paupertatis facilitarunt. |
|
Promeruit Labor huic constans coelestia regna. |
|
|
C |
Hic puer, ast alibi nostro virguncula ductu, |
Infantes et virgines fecerunt invictos. |
|
Sub constante laboravit certamine victrix. |
|
|
L |
Sponte etiam contemptor opum, sed largus egenis, |
Docuerunt largitatem Christianam. |
650 |
Constanti manuum sparsit quaesita Labore. |
|
|
C |
Virginitas sacra constanti servata Labore, |
Virgines coronarunt. |
|
Calcata meruit carnis de lege triumphum. |
|
|
L |
Denique quotquot habet coelum vel terra beatos, |
Omnes ad beatitudinem dirigunt. |
|
Hos Labor in recto et Constantia certa beavit. |
|
| |
| |
655 C |
Cum Labor est constans, res quaelibet in actum |
Bene decrete exsequuntur. |
|
Prudentum optato decretaque fine fruuntur. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Ni constanter agat Labor impiger, optima quaeque |
Consilia sine his inania. |
|
Consilia, in cassum data, succesuque carebunt. |
|
|
C |
Praeteriti, quasi momento, meminisse Laboris |
Solantur Laborem aeterna quiete. |
660 |
Dulce, ubi perpetua constet gaudere quiete. |
|
|
L |
Pectore constanti cui stat perferre molesta, |
Tolerantiam solantur. |
|
Desinet in dulcem actutum Labor ille quietem. |
|
|
C |
Elige seu coelo, seu terra praemia constans, |
Optata impetrant. |
|
Nil negat ille laborantem qui spectat ab alto. |
|
|
665 L |
Singula quid memorem? Deus et se et coelica regna, |
Deum habent mercedem. |
|
Se ruat iis, quos scit constante Labore probandos. |
|
|
C |
Ergo age: qui caruisse malo summoque fruisci |
Aeternum beant. |
|
Vis bono in aeternum, constanti incumbe Labori. |
|
|
L |
Vos cole quisquis amas felicis gaudia turbae, |
Adhortatio a fine. |
670 |
Hoc ergo te Labor, hue consors Constantia ducet. |
|
|
C |
Nos cole, dum obducto claudetur Fabula velo: |
Fugiet tunc Labor, exstabit gloria. |
|
Tunc fugiet Labor, ast constans te gloria cinget. |
|
|
Ga naar margenoot+ L |
Sed jam sisto, Labor, modulos; Constantia, serva |
Ne quid sit nimis. |
|
Tuque modum, ne quid nimis, ut ne regula fallat. |
|
|
675 C |
Sisto libens, tenuata nimls, diductaque fila |
Fila attenuata rumpuntur. |
|
Rupta, carere soient fructu constante Laboris. |
|
|
L |
Tu quoque pone modum, quae dictas verba, Thalia, |
Modus optimus. |
|
Etiam ut Labor et constet tibi vena cantandi. |
|
|
Musa: |
|
|
Desino, ne sibi vox tandem constare recuset, |
Vix silent reparanda. |
680 |
Ni Labor aeterna suspendat verba quiete. |
|
|
Autor: |
|
|
Ipse quoque excerptor calami jam sisto Laborem, |
Tediosa satietas. |
|
Constantem quoque lectorem ne taedia vincant. |
|
|
Idem ad lectorem: |
|
|
Lector amice vale; et crede esse hic plurima in hortis |
Laboris rustici ingeniosa facunditas. |
684 |
Sub manuum quoque constanti concepta Labore. |
|
| |
| |
|
Praemia per eos virorum fortium. |
|
|
[overplakbe verzen] |
Abundant optimis. |
|
|
Pigros mulcta (nt) inopi (a). |
|
Ga naar margenoot+ |
In Circinum Plantino-Moretianum. |
Circinus. |
|
1. |
|
|
Circinus hinc coeli, terrae inde imitetur ut orbem,
Parte sui pede constanti stat, parte laborat. |
Instar mundi. |
|
2. |
|
|
Dum constat sibi pes, currens redit alter in orbem,
Vitae hujus Labor exprimitur, requiesque futura. |
et vitae hujus et futurae. |
|
3. |
|
|
Circinuli dum pes primus stat, currit et alter,
Hinc Labor, hinc requies constantem perficit orbem. |
et laboris et et quietis. |
|
|
In Circulum descriptum. |
Circulus. |
|
1. |
|
|
Circulus aeterni speciem qui sustinet aevi,
Constanti, circum ductoque Labore paratur. |
Symbolum aeternitatis. |
|
2. |
|
|
Circulus, ut stabili est puncto, gyroque rotundus,
Sic perfectum et opus Lobar et Constantia praestant. |
et perfectionis. |
|
3. |
|
|
Perfecti formam feret orbis ducta figura,
Hoc pede si pergat Labor, hunc Constantia sistat. |
et laboris constantis. |
|
|
In Praelum Moreto-Plantinianum. |
Praelum. |
|
1. |
|
|
Ima parte mei ut consto, summaque laboro,
{ Ictu oculi innumeris mihi scripta est pagina signis.
{ Sic, munire |
Calamus velociter scribentis. |
|
2. |
|
Ga naar margenoot+ |
Constante in Domini dum commoda, sudo Labore,
Plurima candidulis monumenta inscribo tabellis. |
Dilatat doctrinas. |
|
3. |
|
|
Pars mihi fixa jacet, celeri hanc premit altera motu,
Sic constans Labor ingeniorum inventa propagat. |
Imperia illustrat. |
|
4. |
|
|
Ut, quae auctore Deo doctrina parata, Laboris
Punctum habet; ictu oculi mea sic quoque dogmati constant. |
Imitatur scientiam caelitum infulans. |
| |
| |
J. Hemelarius: Laboris et Constantiae Elogia.
Handschrift, Museum Plantin-Moretus, M 328. Folio's 26vo en 27ro.
| |
| |
|
Lector bone, sive auditor; |
|
|
Si fortasse modulos requiris, quibus haec Musa nostra concinuit, moris antiqui habe istos: observatis elisionibus Litterae M: quam eclypsim, et vocalium, quam synalepsam vocant grammatici |
|
|
...... [muziek] |
|
|
Tityre, tu patulae recubans sub tegmine fagi. |
|
|
...... [muziek] |
|
|
Sylvestrem tenui Musam meditaris avena. |
|
|
In variatione dactyli et spondaei semper haec nota volet -.. haec .u syllabam longam brevem. |
|
|
Ita, duae breves syllabae in scansione, occupant locum longae, et una longa duas breves. |
|
27r. |
Exemplum variationis: |
|
|
...... [muziek] |
|
|
Hexametrum est sexpedum. recipit in pa 2d0 3o et 9o.
dactylum in 1o. 2o. 3o: spondaeum, in 5o solum dactylum, in 6o spondaeum sen trochaeum. In 1o syllabo tertii pedis incidit caesura. |
|
|
Dactylicum |
|
|
...... [muziek] Spondaicum |
|
|
Varium |
|
|
Hac dimensione observanda varietas in modulatione, ut una longa syllaba habeat moram duarum brevium, et contra. |
|
|
Haec admonitio supervacua doctis, |
|
|
Serviet Poësios imperitis. |
|
|
-
voetnoot(1)
- Over een lofgedicht van Hemelarius op de Karmelietenorde, in den vorm van een ‘parodia Horatiana’ (Beatus ille...), cf. PAQUOT, Mémoires XVII 380 sqq.
-
-
[tekstkritische noot]8: uva racemis: Ovid., Met., III, 484; Trist., IV, 6,9. Verg., Georg., II, 60. Prop., IV, 2,13 - 12: munera ne spernas: Verg., Aen., VII, 262 -
-
voetnoot(1)
- sub ‘delere Labore’: ‘configere dictu’ add.
-
-
[tekstkritische noot]21: agrestis calamum: Verg., Buc., I, 10 -dedignata: Verg., Buc., VI, 1 - 29: sordere... munera: Verg., Buc., II, 44 - 32: conscia virtus: Verg., Aen., V, 455 - 33: praeconia laudum: Ovid., Pont., IV, 8, 45 - 36: simplicitas placeret: Ovid., Amor., II, 4,17 - 41: si vacat: Verg., Aen., I, 373. Ovid., Pont., III, 3,1. Juven., I, 21 - 42: alternis dicent, quia amant alterna gemelli: Verg., Buc., III, 59 - 43: ardua virtus: Horat., Od., III, 24,44 - 46: tueatur munia vitae: Horat., Epist., II, 2,131 - 48: domito... de monte ligonem: Mart., IV, 64,32 - 50: fronde corono: Verg., Aen., IV, 506 - 51: si vacat: cf. v. 41 - 51: dictante Camoena: Horat., Epist., I, 1,1. Ovid., Met., XIV, 434. cf. quoque: Verg., Buc., III, 59. Horat., Sat., I, 10,45; Epist., I, 19,5; Ars Poet., 275. Prop., III, 10,1. Tibull., IV, 1,24 et 192. Pers., V, 21. Ovid., Pont., IV, 13,33 -
-
-
[tekstkritische noot]53: et vacat: cf. v. 41 - 54: incipe versus: Verg., Buc., VIII, 21, 25, 31, 36, 42, 46, 51, 57 - 55: aure fave: Verg., Aen., V, 71. - 55: nec parce labori: Plaut., Pseudol., I, 1,3. Cic., Ep. ad Att., II, 14, finis - 56: meminisse juvabit: Verg., Aen., I, 203 - 57: foedere... dextras jungimus: Verg., Aen., XI, 164 - 60: certa requies: Verg., Aen., III, 393 - 60: levamen: Verg., Aen., III, 709 - 64: reposta corona: Timoth., II, 4,8 - 70: parere paratus: Verg., Buc., VII, 5 - 71: de limite flectit: Verg., Aen., IX, 372 - 72: responsura labori: Ovid., Fast., IV, 641 - 73: laxa Dei manus est: Eccl., 33,26 - 73: ministri: Verg., Georg., III, 488; Aen., I, 705; II, 100: II, 580 - 80: restat: Ovid., Amor., III, 9,60.
-
-
[tekstkritische noot]82: sustine: Verg., Georg., II, 515; Aen., VII, 398; VII, 786; VIII, 70; IX, 708; X, 799; X, 810; XII, 726. Ovid., Ars Amat., II, 4, 86; Fast., I, 36 - 82: dulcissima merces: Sil., 13,663 - 83-84: Horat., Epist., I, 19,37/38. - 90: annona per annos; Verg., Georg., II, 208; Aen., II, 363; II, 715; VII, 60 - 93: semina spargis: Ovid., Met., III, 105 - 102: ditescere ab arte: Horat., Sat., II, 5,10 - 112: Domino... tonanti: Ovid., Fast., II, 69; Heroid., IX, 7; Met., I, 170. August. in Psalm. 66, n. 8.
-
-
[tekstkritische noot]117: urget opus: Ovid., Met., IV, 390 - 120: venturo exulat aevo: Verg., Aen., VIII, 627 - 124: ne parce labori: cf. v. 55 - 125: proelia misces: Verg., Georg., II 282; III, 220; Aen., X, 23; XII, 628 - 127: seu velo labor insurgat, seu remige: Verg., Aen., III, 207; III, 560; V, 189 - 130: ingentes... promovet: Verg., X, 195 - 132: insanos... fluctus: Verg., Buc., IX, 43 - 133/134: quaesitas... attentae: Horat., Sat., II, 6, 82.
-
-
[tekstkritische noot]153: callidius serpens: Gen., 3, 1 - 159: dulcem quietem: Verg., Aen., VI, 522 - 160: labor occupet artus: Verg., Georg., IV, 190; Aen., VII, 446; XI, 424.
-
-
[tekstkritische noot]177: invia... via: Verg., Aen., III, 383. Ovid., Met., XIV, 113 - 179: omnia vincit amor: Verg., Buc., X, 69 - 188: donantur... palmis: Ovid., Ars amat., II; 3 - 193: optato fine fruatur: Verg., Aen., IV, 619 - 194: viribus aequa: Verg., Aen., X, 357; X, 431; XII, 218 - 195: perfer et obdura: Ovid., Trist., V, 11, 7.
-
-
[tekstkritische noot]228: venturae ut: corr. ex ‘ut alterius’.
206: tramite: Verg., Aen., V, 610; VI, 676; XI, 515. Horat., Sat., II, 3, 48. Ovid., Fast., III, 13 - 214: ad sidera palmae: Verg., Aen., II, 153; IX, 16. Ovid., Met., II, 487 - 223: arena: Verg., Georg., I, 105 et 389; III, 110; Aen., I, 172; V, 34; V, 423; VI, 315. Lucret., II, 376; VI, 724. Horat., Od., I, 21, 1 et 23; III, 4, 31. Ovid., Met., II 573 et 577; III, 599; IV, 617; XI, 56; XII, 38. Mart., IX, 30, 11. Prop., IV, 6, 83 - 226: fatiscit: Verg., Georg., I, 180; II, 249; Aen., I, 127; IX, 809. Ovid., Met., VII, 554.
-
-
[tekstkritische noot]237: actus: Verg., Aen., XII, 687. Lucret., III, 192. Horat., Ars Poet., 189. Ovid., Fast., I, 323 - 247: fulvi auri: Verg., VII, 297; X, 134; XI, 776 - 252: institor hic Dominus: Ovid., Ars amat., I, 421 - 253: voluptas: Verg., Buc., II, 65; V, 58; Georg., III, 130; Aen., III, 660; VIII, 581; X, 846; Cul., 89 - 257: adhaeres: Lucret., III, 558. Horat., Sat., II, 2, 56; II, 4, 80. Ovid., Met., V, 38 - 260: omnia vincet: Verg., Georg., I, 145 - 261: necesse est: Verg., III, 478; IV, 613; VI, 514; VI, 737.
-
-
[tekstkritische noot]268: circulum: corr. e ‘circlum’
264: fronde coronat: Verg., Aen., IV, 506 - 265: auceps: Horat., Sat., II, 227; Ars Poet., 458 - 272: spe non fraudante: Ovid., Met., XIV, 715 - 284: egestas: Verg., Georg., I, 146; III, 319; Aen., VI, 276 - 289: inchoat acta: Verg., Aen., VI, 252 - 291: porta... pulsabitur: Matt., 7, 7. Luc., 11, 9.
-
-
[tekstkritische noot]309: Carceribus jam effuse tuis: Verg., Georg., I, 512; III, 104; Aen., V, 145. - tangere metam: Ovid., Trist., I, 9, 1 - 318: et patiens operum minimo et contenta juventus: Verg., Georg., II, 472 - 324: iratae medium Fortunae ostendimus ungeum: Juven., X, 52.
-
-
[tekstkritische noot]325: ad: supra add.
327: cf. v. 159 - 328: cf. v. 160 - 329: in humanis... ludere rebus: Verg., Ciris, 13 - 333: vim patitur regnum coeli: Matt., 11, 12 - 337/338: cf. Matt., 25, 15-22 - 338: cum foenore reddas: Propert., III, 1, 21/22 - 343: ahoeno: Verg., Georg., I, 296; Aen., I, 295; I, 449; II, 470; IV, 513; VI, 228; VII, 463; VII, 633; VIII, 22; IX, 165; XI, 487; XI, 770 - 345: fit via vi: Verg., Aen., 494 - 351: juncti foedere: Verg., Aen., VIII, 169.
-
-
[tekstkritische noot]362: infra ‘et crevere’: surrexere
355: invia... via: cf. v. 177 - 355/356: labor... improbus: Verg., Georg., I, 145/146 - 356: periclis: Verg., Aen., II, 751; III, 711; V, 716; VI, 83; VI, 693; VII, 425; VIII, 73; VIII, 188; VIII, 251; VIII, 556; IX, 287; IX, 479; X, 610 - 357: cf. v. 284 - 360: Olympo: Verg., Buc., V, 56; VI, 86; Georg., I, 96; I, 282; I, 450; III, 223; IV, 562; Aen., I, 374; II, 779; IV, 268; IV, 694 V, 533; VI, 384; VI, 579; VI, 586; VI, 782; VII, 218; VII, 558; VIII, 280; VIII, 319; VIII, 533; IX, 84; IX, 106; X, 1: X, 115; X, 216; X, 437; X, 621; XI, 726; XI, 867; XII, 634; XII, 791; Ciris, 34; Catal., XIV, 11 - 373 et 378: cf. v. 356.
-
-
[tekstkritische noot]381: ulla haud pallescere culpa: Horat., Epist., I, 1, 61 - 388: cf. v. 50 - 389: serta: Verg., Aen., IV, 506 (cf. v. 388). Ovid., Trist., II, 172 - 396: in fumum evanidus exit: Ovid., Rem. Amor., 653 - 400: cachinno: Horat,. Ars Poet., 113. Lucret., V, 1397 et 1403. Ovid., Ars Amat., III, 287. Juven., III, 100; XI, 2. Pers., III, 87. Catull., 64, 272 - 411: cf. v. 73.
-
-
[tekstkritische noot]419: colonos: Verg., Buc., IX, 4; Georg., I, 125; I, 299; I, 507; II, 385; III, 288; Aen., I, 12; IV, 626; VII, 63; VII, 410; VII, 422 - 422: copia cornu: Horat., Carm. Saec., 59/60; Epist., I, 12, 28; Od., I, 17, 14/16. Ovid., Met., IX, 88 - 425: temporis acti: Horat., Ars Poet., 173 - 433: irrita... tela: Verg., Aen., II, 459 - 436: spicula Divae: Ovid., Ars Amat., II, 708; III, 516. Propert., II, 13, 2 - 437: cf. v. 117 - 439: propositi... tenacem: Horat., Od., III, 3, 1. Ovid., Met., X, 405 - 440: ab alto: Verg., Georg., I, 443; Aen., I, 297. Ovid., Epist, VI, 151; Fast., V, 691; Met., IV, 788; VII, 441; IX, 177. Lucan., II, 207. Sil. Ital., VIII, 196; XI, 379; XIII, 211; XIII, 282; XV, 106; XV, 513. Stat., Silv., I, 3, 53. Val. Fl., II, 21. Auson., Mosella, 274.
-
-
[tekstkritische noot]443: supra ‘caruisse ad’: haud uti, ast
450: recto de tramite pellit: Horat., Sat., II, 3, 49 - 459: cf. Horat., Od., I, 4, 15 - 460: exacti aevi: Verg., Aen., VII, 776; X, 53; XI, 569; Ciris, 518 - 461: perrupit labor Herculeus: Horat., Od., I, 3, 36 - 466: nescia cedere duris: Horat., Od., I, 6, 7.
-
-
[tekstkritische noot]484: alto: corr. ex ‘astris’
472: feret... non inconcinnus utramque: Horat., Epist., I, 17, 29 - 478: compescit habenas: Tibull., I, 4, 11. habenas: cf. Verg., Georg., I, 514; II, 364; Aen., I, 63; V, 818; VI, 1; VII, 600; X, 576; XI, 600; XI, 623; XI, 670; XI, 713; XI, 765; XII, 327; XII, 471; XII, 622; XII, 999. Ovid., Ars amat., III, 467; Fast., I, 25; Met., I, 280; V, 404; XV, 481. Lucan., II, 500; VII, 225 - 479: dulcem declinat lumina somnum: Verg., Aen., IV, 185. cf. Georg., IV, 416; IV, 496; Ciris, 206 - 484: cf. 440 - 489: omnibus idem: Verg., Georg., III, 244 - 496: per saecula: Verg., Aen., I, 445; VI, 235; XII, 826.
-
-
[tekstkritische noot]502: infra ‘tollunt’: add. ‘flectunt’
517: gloria transit: corr. e ‘fama perenna’
499: subdolus: Mart., III, 58 - 507: vitae vita: Verg., Culex, 212 - 517: gloria transit: Imitat. Chr., I, 3, 6 - 522: egestas: cf. v. 284 - 524: succumbere: Verg., Aen., IV, 19. Ovid., Heroid., III, 91; Met., VII, 749; Trist., IV, 10, 103 - 527: vitae... semita: Horat., Epist., I, 18. 103. Juven., X, 364.
-
-
[tekstkritische noot]546: et: corr. ex ‘ut’.
557: versu: corr. e ‘verbo’.
535: volitare per ora: Verg., Georg., III, 9 - 541: periclis: cf. v. 356 - 547: mens sana in corpore sano: Juven., X, 356.
-
-
[tekstkritische noot]569: talenta: cf. vv. 337/338 - 581: ira furor brevis est: Horat., Epist., I, 2, 62. - 582: compescere linguam: Plaut., Poenul., V, 2, 75 = 1035.
-
-
[tekstkritische noot]602: vacillet: corr. e ‘resolvet’
611: egenos: corr. in ‘egenis’
605: modus in rebus: Horat., Sat., I, 1, 106 - 609: tonantis: cf. v. 112 - 613: sceptra tenes: Verg., Aen., I, 56/57 - 617: si te castra... tubarum: Horat., Od., I, 1, 23-24.
-
-
[tekstkritische noot]627, 629, 631: C, L, C: in ms. L, LC, LC.
629/630 et 631/632 in marg. ‘Per hos...’ in loco ‘Bma virgo...’ et vice versa.
625: sub sidere lunae: Verg., Buc., X, 68 - 636: ornavitque trophaeis: Verg., Ciris, 30 - 638: sibila linguae: Verg., Aen, II, 21.
-
-
[tekstkritische noot]655: actum: corr. e ‘praeteriti’
670: ducet: corr. e ‘sistet’
678: etiam ut: corr. ex ‘ut quoque’
644: ab alto: cf. v. 440
|