De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |||||||||
Laboris et constantiae elogia.
| |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
waarschijnlijk ook met P.P. Rubens, die voor een van zijn werken, Imperatorum Romanorum Numismata Aurea (uitgegeven te Antwerpen door G. Van Wolsschaeten en H. Aertsens in 1615; opnieuw gedrukt in 1627, 1654 en 1709), reeds op het eind van 1610 een merkwaardige titelprent - trouwens de eerste welke de Meester schiep - teekendeGa naar voetnoot(5). De tweede uitgave bevat zelfs een Latijnsch lofdicht ter eere van Hemelarius' geschrift, van de hand van 's schilders zoon, den 13-jarigen Albertus Rubens. In dit werk beschrijft Hemelarius de muntenverzameling van Hertog de Croy, en een aantal stukken toebehoorend aan den geleerden burgemeester van Antwerpen, Nicolaes Rockocx, door wiens tusschenkomst zeer waarschijnlijk Rubens' medewerking voor deze uitgave verkregen werd, en aan wien de Meester de schets der titelprent overhandigdeGa naar voetnoot(5). De Hollandsche geleerde J.F. Gronovius maakte den lof van den kanunnik-humanist in een lijkrede uitgesproken bij den dood van Jacobus Golius, broeder van den door Hemelarius opgevoeden Petrus Golius. Met Balthasar Moretus was Hemelarius waarschijnlijk zeer kort na zijn terugkeer uit Rome in betrekking gekomenGa naar voetnoot(6). Niet lang na Augustus 1611 was hij een goed bekende, wiens oordeel Moretus zeer op prijs stelde: toen deze, op verzoek van P.P. Rubens, een ontwerp voor een Latijnsch grafschrift ter nagedachtenis van 's schilders broeder Philips had opgesteld, verlangde hij dat het o.a. Hemelarius ter goedkeuring zou voorgelegd wordenGa naar voetnoot(7). In de bibliographie van Hemelarius worden de navolgende, bij Moretus gedrukte werken vermeld:
| |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
Hemelarius was, naast een bekwaam humanist, ook een vurig strijder voor zijn geloof. Toen Hugo Grotius uit het slot Loevestein was gevlucht en naar Antwerpen kwam, trachtte de kanunnik den Hollandschen rechtsgeleerde met woord en daad - hij leende hem zelfs geld - tot het Katholicisme te bekeerenGa naar voetnoot(10). In een iambisch gedicht, - het hierboven vermelde Paraeneticon -, bezong hij de heuglijke bevrijding, waarin hij het werk zag van Grotius' engelbewaarder. Van dit boekje schonk hij een exemplaar aan zijn vriend Moretus, en schreef er de navolgende opdracht in: ‘Egregio atque eruditissimo viro D. Balthasari Moreto accuratissimae artis Typographiae Plantinianae dignissimo successori, amico singulari, auctor, suae voluntatis breve mnemosynon D.D.’, en op enkele witte bladen achteraan copieerde hij twee brieven, die Grotius hem in verband met zijn gedicht had toegestuurdGa naar voetnoot(11). Aan de hierboven vermelde, door Moretus gedrukte werken van Hemelarius, dient nog een kort gedicht toegevoegd, dat in een Appendix bij Aubertus Miraeus' Serenissimae Principis Isabellae Clarae Eugeniae Hispamiarum Infantis Laudatio Funebris is verschenen. | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
Op blz. 50 van dit in 1634 gepubliceerde werk wordt - door den drukker, zooals uit dezes brief van 5 Maart 1634 aan Miraeus blijktGa naar voetnoot(12) - den lezer medegedeeld dat, om de overblijvende bladzijden te vullen, werden opgenomen: het opschrift van het groote altaar der Cathedraal te Antwerpen, waarvan de Aartshertogin in 1624 den eersten steen had gelegd, en een gedicht dat kanunnik Hemelarius te dezer gelegenheid schreefGa naar voetnoot(13). Op de eerste daarop volgende bladzijde komt inderdaad de tekst der inscriptie voor, op de tweede het dichtstuk, getiteld Seremissimae Principi Isabellae Clarae Eugeniae Infanti Hispaniarum etc. Summi et Augustissimi altaris in Cathedr. Ecclesia Antverpiensi Fundamenta iacenti anno M.DC.XXIV. Het omvat 24 verzen en is onderteekend: ‘Extemporali gratulatione fundebat I.H. Can. Antverp.’, waaruit dus blijkt dat het een omwerking is van een voor de vuist uitgesproken verwelkoming der vorstin. Uit B. Moretus' bibliotheek zijn twee handschriften afkomstig, die thans nog in het Museum Plantin-Moretus worden bewaard, en die verband houden met Hemelarius. Het eerste is de Fransche vertaling van zijn werk over de numismatiek: Médailles en or des Empereurs romainsGa naar voetnoot(14); het tweede is een Latijnsch gedicht, | |||||||||
[pagina *32]
| |||||||||
J. Hemelarius: Laboris et Constantiae Elogia.
Handschrift, Museum Plantin-Moretus, M 328. Miniatuur, voorstellend het Plantijnsche drukkersmerk. | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
opgedragen aan Balthasar Moretus: Laboris et Constantiae Elogia. Deze ‘Lofspreuken van Arbeid en Standvastigheid’ vormen een gedicht in dactylische hexameters. Na de inleiding en de opdracht, komen ‘Labor’ en ‘Constantia’ om de beurt met twee verzen aan het woord; in elk dezer 316 reeksen van twee regelsGa naar voetnoot(15) worden ‘Labor’ en ‘Constantia’, of andere woorden van denzelfden stam (als b.v. vormen van het werkwoord ‘laborare’ en het bijwoord ‘constanter’) verwerkt. De kerngedachte, uitgedrukt in elke strophe, wordt in de marge in een paar woorden geresumeerd. Tot slot enkele verzen ter verheerlijking van den ‘Passer’ en de Plantijnsche pers en een toelichting betreffende een bij het gedicht aangepaste zangwijze. Het handschriftGa naar voetnoot(16), 222 mm. hoog, 164 mm. breed, bevat, behalve het schutblad, 3 niet genummerde bladen, dan 28 bladen, door den schrijver genummerd van 1 tot 28, ten slotte 3 niet genummerde blanco post-liminaria en een schutblad achteraanGa naar voetnoot(17). Elk blad is door een lijnen-encadrement omringd; de marginalia zijn eveneens door een lijn van den tekst gescheiden. De woorden ‘Labor’ en ‘Constantia’ zijn bijna overal in het rood geschreven. De vergelijking van het schrift met dat voorkomend in het hierboven vermelde, aan B. Moretus geschonken exemplaar van het ‘Paraeneticon’, bewijst dat heel het manuscript door Hemelarius met eigen hand werd geschreven. Op f. a recto (liminaria) staat de titel ‘Laboris / & / Constantiae / Elogia’; daaronder, uitgeknipt en opgeplakt, het gedrukte Plantijnsche merk van Havre nr 75 (van 1630). Op f. a verso en f. b recto een opdracht in briefvorm aan B. Moretus, onderteekend ‘Io: Hemelarius.’ Op f.b. verso een miniatuur (H. 17 cm., b. 14,7 cm.), voorstellend een plastisch-uitgewerkte cartouche, op een groenen, in een gouden lijst gevatten achtergrond. In het midden der cartouche de Gulden Passer, door een uit de wolken te voorschijn tredende hand vastgehouden: een lint, met de spreuk ‘Labore et Con- | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
stantia’, slingert door de beenen van den passer heen. Daar boven een kinderkopje, door twee vleugels geflankeerd, en door een neerhangende guirlande omkranst, onderaan, in het rood en het goud, een sjerp, eveneens met vleugels aan beide zijdenGa naar voetnoot(18). Rechts van de cartouche een steenen voetstuk, symbool van de Standvastigheid, links de knots van Hercules en een schop, zinnebeelden van den Arbeid. Zeer waarschijnlijk is deze, overigens geenszins artistieke en gebrekkig uitgevoerde miniatuur eveneens het werk van Hemelarius: Lipsius toch getuigde in zijn testimonium dat de kanunnik was ‘etiam à pictura non alienus’.Ga naar voetnoot(19) Op het laatste blad (f. 28 recto) is het Plantijnsche merk van Havre nr. 31 (van 1577) afgedrukt: het werd, in denzelfden geest als de miniatuur, met de hand gekleurd. De band, in bruin kalfsleder met groene zijden sluitlinten, is op vóór- en achterplat versierd met een gouden filet en met, eveneens in goud, het Plantijnsche drukkersmerk van Havre nr 49 (van 1591). Het is een band speciaal voor Moretus, misschien ook in dezes werkhuis vervaardigd. Het gedicht is niet gedateerd; een aanduiding omtrent den tijd, | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
waarin het is ontstaan, vindt men evenwel in de opdracht (f.a. verso en b. recto). Deze is gesteld in den vorm van een brief, gericht tot Balthasar Moretus, waarin Hemelarius - in een gezochte en gedrongen taal - ongeveer het volgende zegt: ‘De vrijgevigheid, waarmee U laatst mijn korte bijdrage beloonde, - een voortreffelijk boekdeel schonk U mij in de plaats - heeft mijn gemoed tot dankbaarheid opgewekt. Mijn geest, die niet verdragen kan door een ander in dienstvaardigheid te worden overtroffen, heeft, onder denzelfden aandrang, die eens Croesus' stommen zoon het spraakvermogen teruggaf, deze kleine verzameling Lofspreuken (met de hulp van der Muze stem en wat Standvastigen Arbeid) samengesteld ter verheerlijking van Uw Arbeid en Standvastigheid. Dat dit pogen met succes bekroond worde, daar zullen de welwillende uitdrukking van Uw gelaat bij het aanvaarden er van, en Uw gereedheid voor lief te nemen wat een vriend in dienstvaardige genegenheid U aanbiedt, voor zorgen. Op deze wijze zal hij [de auteur] zich rijkelijk vergoed achten voor zijn Arbeid, en tot volharding in zijn liefde voor U aangespoord worden, hij die, zooals hij dikwijls gadesloeg het levend beeld van deze Uw lijfspreuk in de Standvastigheid van Uw voor het gemeen welzijn ondernomen Arbeid, zoo ook vertrouwt dat Uw genegenheid voor hem aan Standvastigheid niet zal te kort schieten, - indien zij ten minste op een waarachtig oordeel eerder dan op een valsche meening blijkt te berusten. Maar daar een rechtschapen man doorgaans niet met zichzelf in tegenstrijd komen wil, zal zij blijven duren: aldus vertrouw ik, dat én Uw welwillendheid jegens mij, én het gunstig onthaal van mijn werk, dat in één woord een standvastige gevoelsstemming de vriendschapsbanden vermenigvuldigen en - ter bevestiging der uitspraak van Uw zinnebeeld - metterdaad eerder dan met woorden begunstigen zal. Dat aldus, Geachte Heer, God U een, in eerlijken Arbeid standvastige langlevendheid schenke en voortga Uw werk, zoo tegenwoordigen als toekomstigen tot heil, steeds met gelukkig succes te bekronen, dat wensch ik Welk geschrift wordt met de in deze opdracht genoemde recente korte bijdrage (‘nuper brevi pagina nostra’) bedoeld? Het moet een stuk zijn, waarmee Hemelarius zijn vriend Moretus hetzij een grooten dienst had bewezen, hetzij bijzonder veel genoegen haa gedaan, zoodat de drukker zich verplicht achtte den auteur speciaal te beloonen. Een dergelijk geschrift bevindt zich inderdaad in het Plantijnsch archief, Reg. 120, f. 189 en 191. Maurits Sabbe heeft, in zijn artikel: Nog over het schilderij ‘Labore et Constantia’ van | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
Erasmus QuellinGa naar voetnoot(20) voor het eerst de aandacht op dit document gevestigd. Het is een dubbel folio-blad, dat een stuk in proza en een in verzen bevat: het eene is getiteld Moretiani Symboli, apto Emblemate expressi, consideratio, het andere In Emblema Symboli Plantino-Moretiani, Quelliniano penicillo expressum. Het eerste is een verklarende beschrijving van een schilderij ‘Labore et Constantia’, van de hand van Erasmus Quellin, en waarvoor Balthasar Moretus op 20 September 1640 250 gl. betaalde; het tweede, een voor dezelfde gelegenheid geschreven lofdicht op den Gulden Passer: deze verzen zijn onderteekend J.H. De vergelijking van het schrift bewijst niet alleen dat Sabbe te recht meende ‘achter die naamletters Kan. Joannes Hemelaers te mogen erkennen’, maar ook dat het eerstgenoemde document, door Sabbe nog als anoniem beschouwdGa naar voetnoot(21), aan denzelfden auteur dient toegeschreven. Voor deze beide geschriftjes moet Balthasar Moretus zijn vriend zeker heel dankbaar zijn geweest. Hoezeer hij, humanistisch geschoold als hij was, opging in dergelijke geleerde verklaringen van allegorische tafereelen, blijkt b.v. uit zijn brief van 29 Januari 1634 aan Philippe Chifflet, waarin hij met liefde de vernuftige symboliek van Rubens' titelprent voor Tristan's La peinture de la Sérénissime Princesse Isabelle Claire Eugénie ontleedt. En een lofgedicht ter eere van de roemrijke lijfspreuk van zijn geslacht moet bijzonder zijn eergevoel gevleid hebben. Het lijdt geen twijfel dat, zoo er voor Moretus eenige aanleiding bestond om Hemelarius voor een van zijn geschriften een mooi geschenk aan te bieden, dit het geval was, toen de kanunnik hem met deze beide stukjes, aan Quellin's schilderij gewijd, vereerde. Wij achten het dan ook zeer waarschijnlijk dat met ‘brevis pagina nostra’ de ‘Consideratio’ en het ‘In Emblema’ worden bedoeld, en derhalve de ‘Elogia’ kort na deze beide geschriften (cf. het woord ‘nuper’ in de opdracht) werd gedicht. | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
Dat de ‘Elogia’ na het ‘In Emblema’ geschreven werd, blijkt ook uit de vergelijking van beide teksten: in de ‘Elogia’ treffen wij een paar verzen aan, die ook in het ‘In Emblema’ voorkomen, maar waaraan, door enkele lichte wijzigingen, Hemelarius in de ‘Elogia’ een sierlijker vorm heeft gegeven:
Quellin's schilderij was zeker voltooid, toen B. Moretus op 20 September 1640 den kunstenaar betaalde. De ‘Consideratio’ en het ‘In Emblema’ - die in een Appendix bij dit artikel worden overgedrukt - moeten omstreeks hetzelfde tijdstip zijn ontstaan, en derhalve kort daarop ook de ‘Elogia’: hetzij op het eind van 1640, hetzij in het begin van het volgende jaar, maar in elk geval vóór 8 Juli 1641, sterfdag van Balthasar I Moretus. | |||||||||
Appendix[Plant. Arch. 120 f. 189] | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
Ad hoc opus conciebunt [?] primariae personae, Labor, et Constantia, quia inutilis est laboriosa actio, etiam benè inchoata, nisi perducat opus ad effectum seu finem desideratum. Constantia etiam non Laboriosa, stupor potius est et ignavia, quàm virtus. Alter igitur ut alterius ope indiget, ita disparari à se mutuo non debent. * * *
[Plant. Arch. 120 f. 191]
In EMBLEMA Sijmboli Plantino-Moretiani, Quelliniano penicillo expressum.
Epigr: Stat LABOR, et recto perducit tramite circum:
Firmat opus, residens CONSTANTIA nixa columnae:
| |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Adstat HONOS, pleno comportans munera cornu:
FILIVS & MAIAE, sollerti attentus ocello,
Rem beat: &, fausto potiantur ut omnia fine,
Consilij ductu favet, haud invita, MINERVA.
In circinum Moreti.
Circinuli dum pes primus stat, currit et alter;
Et LABOR, & requies CONSTANTEM perficit orbem.
Ad eumdem.
Fige pedem primum, tum circumvolve secundum
Circine, quo stabilem CONSTANS LABOR expleat orbem.
In circulum ipsum.
Circulus, aeterni speciem qui sustinet aevi,
CONSTANTIque, acto circumque LABORE paratur.
In praelum tijpographicum MORETI.
Urget opus praeli pars summa, ut et ima, quiescens:
Sic, dum conspirans CONSTANTIA, juncta Labori est;
Ictu oculi, innumeris descripta est pagina signis.
J: H. |
|