De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||
Transfiguratie-paneelstempels op Leuvensche boekbanden
| |||||||
[pagina 204]
| |||||||
Deze tekst, geciteerd uit Matth. 17, vervangt eenigszins wat bij de Transfiguratie soms wordt afgebeeld en hier ontbreekt, namelijk de figuur of ware 't slechts de zegenende hand van God den Vader, wiens stem de apostelen hoorden toen zij opkeken naar den verheerlijkten Jezus. Op drie banden komt de paneelstempel voor met Mozes aan de rechter-, Elias aan de linkerzijde van Jezus; in den tweeden paneelstempel, diegene waarmede drie andere banden zijn beprent, zijn de profeten in elkanders plaats komen staan. Verschil in afmetingen is er overigens niet: beide stempels zijn 117 × 73 mm. groot.Ga naar voetnoot(1) Dat Transfiguratie I en II verschillende matrijzen zijn is aan nog een ander detail te merken: bij I zitten de spijkers, waarmede het metalen plaatje op een houten blok was vastgemaakt, boven en onder tegen de binnenzijde van de omlijsting en de nagelkoppen staken boven het negatieve reliëf uit, zoodat ze elk een putje in het bandleder lieten; bij II zijn die nagelkoppen kleiner en zaten op het binnenrandje zelf van de omlijsting, nog iets dieper dan de matrijs aldaar was; ze lieten op het bandleder dus elk een builtje. De Transfiguratie I, diegene met Mozes aan de rechterhand des Heeren, dient tot versiering van de volgende drie banden, voor- en achterzijde: 1. - Brussel, Kon. Bibl., nr II 23509: 1. Erasmus, De recta latini graecique sermonis pronuntiatione dialogus. 2. Erasmus, Dialogus Ciceronianus. 3. Epitaphia; Parijs, Simon Colinaes, 1528. Op het 1e schutblad, deze eigennaam: ‘Hieronijmi van Winghe canci Tornacensis’. De rug is gedeeltelijk losgekomen maar | |||||||
[pagina *29]
| |||||||
Fig. 1. - Band beprent met paneelstempel Transfiguratie I. (Brussel, Kon. Bibl., nr II 23509.) Ware grootte. Zie blz. 203-205.
| |||||||
[pagina *30]
| |||||||
Fig. 2. - Band van het Evangeliarium van Afflighem (Parijs, bibl. Arsenal, ms 1184). Zie blz. 212-214.
| |||||||
[pagina 205]
| |||||||
overigens gaaf. Het bruine kalfsleder bedekt karton, aan de binnenzijde beplakt met perkament geknipt uit twee verschillende handschriften uit de 14e eeuw; er zijn twee paar lederen snoeren geweest. Zie de reproductie. De band wordt beschreven in Bibliothèque Royale de Belgique. Exposition de Reliures. I. Du XIIe siècle à la fin du XVIe. Bruxelles, 5 avril-28 juin 1930; p. 106, no 221; en in Wereldtentoonstelling Antwerpen 1930; afdeeling der Oud-Vlaamsche Kunst; dl V, Boekbanden, Catalogus; bl. 180, nr 259. Over den Leuvenaar kanunnik Jeronimus van Winghe, zie verder, blz. 208-209. Dat het boek, gedrukt in 1528, in het bezit was van iemand die te Doornik woonde bij het einde van de 16e eeuw, is natuurlijk geen reden om te veronderstellen dat het, ruim een halve eeuw vroeger, te Doornik werd gebonden; evenmin als de aanteekening of de drukplaats aanleiding zouden kunnen worden om te vermoeden dat de binderij te Leuven was of te Parijs. Duidelijker spreekt de volgende band. 2. - Brussel, Kon. Bibl. nr VI 01675 A: Adr. Barlandus, Rerum gestarum a Brabantiae ducibus historia, etc.; Antwerpen, Hadr. Tilianus en Joh. Hoochstraten, 1526 (NK 236). Dat band en inhoud niet bij elkaar behooren valt dadelijk op: in dezen band past geenszins het veel kleinere boek; de rug werd behendig geheel vernieuwd maar zonder steekbanden. De Kon. Bibl., Handschriftenkabinet, is in 1941 in het bezit gekomen van een album waarin de Brusselsche boekbinder J. Schavye (1822-1905) een verzameling wrijfsels en teekeningen naar oude en moderne banden zoowat chronologisch heeft vastgelegd.Ga naar voetnoot(1) Een van de eerste wrijfsels, voortreffelijk uitgevoerd, werd genomen op het achterblad van den zooeven vermelden band: bemerk het nu nog aanwezige metalen plaatje van het slot, in het wrijfsel duidelijk afgeteekend; en aan den bovenrand van dit berd zat ook een klamp met een gaatje erin; dit metalen plaatje bedekte het woord filius in het omschrift van den paneelstempel; het boek had dus aan een keten vastgelegen. Schavye | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
teekende onderaan zijn wrijfsel aan ‘B[ibl]. R[oyale], de Bitonto, Sermones dominicales, 1495.’ Het exemplaar van deze uitgave, een druk van Joh. Grüninger, te Straatsburg, 1495Ga naar voetnoot(1) en een dubbel heeft de Kon. Bibl. te Brussel niet, is daar nr A 1004; het heeft echter niet een ouden maar een splinternieuwen overigens verzorgden band van lichtbruin zwijnsleder over karton; hij is versierd met filets en stempels in blinddruk (een daarvan met opschrift Regia Bibl. Belgica), en aan de binnenzijde gemerkt P. Claessens FilsGa naar voetnoot(2). Het Bitonto-exemplaar werd dus, niet zoo heel lang geleden, uitgekleed en in een nieuw pakje gestopt. Wat gebeurde toen met het oude, waarvan de bandvlakken, blijkens het vroeger genomen wrijfsel van Schavye, toch zeer goed bewaard waren gebleven? De beide fraaie, met de Transfiguratie I op het leder gestempelde berden - nu de rug vermoedelijk stuk was - werden door den binder gebruikt om den Barlandus van een ander kliënt een bijna geheel echt oud kleed te verschaffen; en in de veiling L. Paris, Brussel, 1934, kocht de Kon. Bibl. dit boek, natuurlijk niet om den band, want elk liefhebber zou dien juist versmaad hebben als opvallend ‘remboîtage’. Nu wij, dank zij het wrijfsel en de aanteekening van Schavye, den oorspronkelijken inhoud van den tweeden Transfiguratieband in de Kon. Bibl. te Brussel kennen, gaan wij kijken of er ook eenige aanteekening staat in den vóór enkele tientallen jaren herbonden Bitonto. En op het titelblad leest men, in een zestiendeeuwsche band: ‘Bibliothecae Franciscanae Lovanij’; en onderaan f. 2, in een nog vijftiendeeuwsche hand, en met de gewone afkortingen: ‘Pro conventu fratrum minorum opidi Lovaniensis’. Zoodat een vroege, vermoedelijk de eerste eigenaar van de Bitonto-sermoenen in den band met den Thabor-paneelstempel I was het Minderbroedersklooster te Leuven. Hetgeen ook uitlegt dat het boek is geketend geweest: een Franciskaansche verza- | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
meling sermoenen, door Minderbroeders, die moeten prediken, gaarne gebruikt, zal beter vastgelegen hebben opdat iedereen ze steeds zou vinden. 3. - Een reproductie, bijna ter ware grootte, van een band waarop het Transfiguratie-paneel I tweemaal staat op elk plat, verscheen, in 1920, bij de korte beschrijving van een te koop geboden ‘scrap-book of 19 modern blank leaves, small 4o, bound with the original sides of an English XV. century binding, black calf,’ enz., dat heette ‘a fine specimen of an undescribed binding, very well preserved. From the library of Georg Dunn.’Ga naar voetnoot(1) Het album werd dus gemaakt met behulp van een ouden band, die naar de reproductie te oordeelen, werkelijk zeer gaaf was gebleven. Tusschen de beide indrukken van den paneelstempel staat een open roos en aan weerszijden daarvan een ruitvormige stempel met iets als een zeer ornamenteels lischbloem erin; dit heette in de beschrijving ‘a border containing two elongated fleurs-de-lis with the Tudor rose in centre.’ Deze beide stempels zien we dikwijls genoeg op Leuvensche, ook op Antwerpsche banden.
Meer afgesleten dan de drie banden versierd met het Thaborpaneel I zijn de drie andere, beprent met de variante II, in welken paneelstempel Mozes verschijnt aan de linkerhand van Jezus, Elias aan de rechter:
| |||||||
[pagina 208]
| |||||||
Kalfsleder op eiken berden; metalen sloten. De binnenzijden beplakt met perkament uit een ouder handschrift; daarop tweemaal, in een zestiendeeuwsche hand ‘Sum Gisberti Schoock’. Op het eerste schutblad - een strook, bovenaan, is weggesneden - in Jeronimus van Winghe's hand: ‘Tornaci compactus’ en daarbij een merk dat hij nog meer gebruikt bij zijne niet zeldzame aanteekeningen van denzelfden aard in zijne andere boeken, namelijk een monogram LB (misschien enkel een B waaraan hij een gewichtig begin geeft?) Jeronimus van Winghe - zie Biographie Nationale - is een Leuvenaar, geboren c. 1557, zoon van een Leuvensch schepene; hij studeerde in de rechten, reisde in Italië, verkreeg een kanunnikschap in de Doorniksche kathedraal, in 1588; hij overleed te | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
Doornik, in 1637; hij had er de kapittelbibliotheek gesticht, die na de Fransche overweldiging stadsbibliotheek werd. Hij erfde de boeken van zijn broeder Maximiliaan, kanunnik in Sinter-Goedele te Brussel; zoo kwam o.m. het eenig volledig overgebleven exemplaar van een gedrukt Brusselsch brevier (Parijs, J. Badius, 1516) mede in de stadsbibliotheek te Doornik.Ga naar voetnoot(1) ‘Tornaci compactus.’ Dat hij in zijne ‘compactus’-aanteekeningen heeft willen te kennen geven wààr de boeken werden gebonden is voorzeker niet aan te nemen wat betreft de banden beprent met paneelstempels: die waren alle gemaakt nog vóór hij werd geboren. Van Winghe's bedoeling zal dan enkel geweest zijn, om redenen die wij hier niet nagaan, vast te stellen waar hij zich een bepaald boek, gebonden, had aangeschaft en dat het bestemd was voor de verzameling die hij aanduidde met het monogram LB. De Transfiguratie-band werd niet opgenomen in een Doorniksche tentoonstelling van oude kunstambachten en boeken, in 1930, waar overigens vele interessante banden lagen. Zie Tournai. Exposition des Arts décoratifs anciens et du Livre. Catalogue. Mai-Septembre 1930; p. 147, Section du Livre. Een Avertissement werd onderteekend door stadsbibliothecaris Adolphe Hocquet. Bij Reliures zegt hij, p. 163, in een voetnota: ‘Nous avons risqué certaines attributions. Nous avons nos raisons. Nous les exposerons dans un ouvrage que nous nous proposons de publier après l'Exposition’. Dit voornemen bleef, naar ik meen, onuitgevoerd. Ik denk dat de heer Hocquet bij deze ‘attributions’ wilde steunen op Jeronimus van Winghe's aanteekeningen in sommige boeken, hetgeen leidde, in den catalogus der Doorniksche tentoonstelling, tot de vermelding ‘Reliure tournaisienne’ bij eenige banden met blinddruk, die te herkennen zijn als Antwerpsch, Mechelsch, Leuvensch en - eenmaal - zelfs Duitsch, in geen geval als Doorniksch. ‘Reliure tournaisienne’ zouden zijn, in Hocquet's catalogus 1930, onder meer andere, de volgende zes banden versierd met paneelstempels: Nr 15, gemerkt ‘Ligatus per manus Jacobi Clercx qui petit a malis erui et semper protegi per manus domini’, - dit is echter vermoedelijk Antwerpsch werk: zie Catalogus Boekbanden (Tentoonst. Oud-Vlaamsche Kunst, Antwerpen 1930), nr 10. | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
In het Doorniksch exemplaar, binnenzijde achterplat, werd de naam van een vroegeren eigenaar, ‘Joannes Dub...’, doorgehaald. Dat van Winghe kon weten, dat hij wou aanduiden wààr het boek werd gebonden is dus zoo goed als uitgesloten; Nr 19, beprent met een Boodschap-paneel, wel naamloos maar geen ander dan het tweede met deze voorstelling, dat gebruikt wordt door Jan Tys, te Mechelen; zie mijn artikel over dezen boekbinder in Biographie Nationale en zie ook Mechelen de Heerlijke, 1939 -, bl. 497. Op een schutblad, aanteekening: ‘Hieronymi Winghij canci Tor. ex. empto’ en lager, van dezelfde hand: ‘Tornaci C’; Nr 47, met een der renaissance ‘vertalingen’, de fraaiste, in Mone-stijl, van het dubbele-adelaarspaneel, Antwerpsche specialiteit; zie de laatste verwijzing in de hier volgende alinea. Het Museum Plantin-Moretus heeft drie banden die versierd werden met dit paneel; twee daarvan bevatten Antwerpsche uitgaven 1531 en 1539, de derde een Frankforter druk 1543, welk boek heeft toebehoord aan Cornelis Bomberghe. (Zie Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, IV, 1906, bl. 56.) Het Doorniksch exemplaar, een uitg. Bazel, 1538, heeft, boven aan het schutblad waarop van Winghe zijn naam en ‘Tornaci compactus LB’ schreef, ook een doorgehaalde aanteekening van een vroegeren eigenaar: ‘Sum Joannis Longaecrucij’; Nr 50 (en in den Doornikschen tentoonstelling-catalogus 1930 staat uitdrukkelijk: ‘Reliure faite à Tournai’), een vrij merkwaardige onder deze vergissingen: een band met het Karel V-portret gemerkt CvD, dat men ook op een Antwerpsche stadsrekening en op 18 andere banden aantreft; een daarvan werd reeds door Weale als Antwerpsch herkend; zie Trésor de l'Art Flamand, t. II, p. 145-146, en pl. C; en zie mijn opstel Jan Mone's bandpaneel voor Jan Carondelet in Mechelsche bijdragen, 5e jrg., 1938, bl. 76-79. In het Doorniksche exemplaar had kanunnik van Winghe geschreven, op de binnenzijde van het voorplat, onder zijn naam: ‘Tornaci D. compactus’; en op het titelblad was een doorgehaalde naam overplakt - en werd aldus de vermelding van een waarschijnlijk vroeger eigenaar onleesbaar gemaakt; Nr 52, als vergissing even merkwaardig als de voorgaande: het betreft een der vele Spes-banden gemerkt IB, sedert zoolang reeds herkend - door Hulshof en Schretlen, 1921 - als Leuvensch werk, hetgeen pas een jaar vóór de Doorniksche tentoonstelling nog werd vastgesteld - hoewel toen een Antwerpsche naast een Leuvensche oorsprong mogelijk scheen - in Paul Faider's catalogus van de banden-tentoonstelling in de stadsbibliotheek te Mons, in 1929; zie aldaar p. 32, nr 72; zie bovendien La Reliure en Brabant, 1935, (t.a.p.), p. 176-179; Nr 80, een zwijnslederen band gestempeld met paneelen die voorstellen de wapenen van het Roomsche rijk en die van Saksen, elk met Duitsche onderschriften, een daarvan met jaartal 1598, - en ook onderaan deze beschrijving werd in den Doornikschen Catalogus rustig bevestigd: ‘Reliure faite à Tournai’. (Zou men niet wenschen te mogen gelooven dat in dit geval slechts een drukfout schuld heeft? Maar als ‘reliure tournaisienne’ staat | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
ook aangeteekend nr 97, welk Luiksch prijsboek, versierd op den band met het ‘perron’, het stadswapen, aan een Luikenaar-scholier werd verleend.) Eenmaal zegt de tentoonstellingscatalogus, steeds op gezag van een verkeerd uitgelegde aanteekening van Jeronimus van Winghe, (die op het 1e schutblad schreef, onder zijn naam en stand, ‘Antpiae compactus LB’) bij de beschrijving van band nr 45: ‘Reliure anversoise’; maar de band is beprent met het zeer bekende eikelspaneel gemerkt Jehan Norins; en deze Fransche binder, zoolang vergeefs te Parijs of ten minste in Frankrijk gezocht, heeft immers te Leuven gewerkt: het werd vastgesteld door Ilse Schunke, Die Einbände der Kirchenbibliothek in Emden, in Archiv für Buchbinderei, 1936. Met eenig recht had nr 24, in de Doorniksche tentoonstelling 1930, mogen beschouwd worden als Doorniksch maar de band was er begrepen, volkomen terecht, in een groepje van acht, die versierd waren met Parijzer paneelstempels. Het boek, Petrus de Natalibus, Catalogus Sanctorum, 1521, een in-folio, welk sedert 1538 toehoorde aan Doorniksche geestelijken, later aan de bibliotheek van de kathedraal, was gebonden in kalfsleder, tweemaal op elk plat beprent met een grooten, viervoudigen paneelstempel (God de Vader, S. Pieter, S. Jan Baptist, David) - zie over dit soort paneelen G.D. Hobson, Parisian Binding, p. 407, in The Library, 1931 - maar een onmiskenbaar Doorniksch binder had de ruimte tusschen de beide platen aangevuld met een aantal indrukken van een driehoekigen stempel waarin, naar vele Vlaamsche voorbeelden, een draak loopt, en daarbij met andere van een sterretje; en tegen den rug aan, tusschen de ribben, stelde die tweede hand een zestal keeren een gepatteerd kruis; draak, sterretje en Kruisheeren-kruisje zag men op den band van hs II, in de Stadsbibliotheek te Doornik, een verzameling tractaten overgeschreven in de 14e eeuw en herbonden, naar een aanteekening op het laatste schutblad luidde, voor den Doornikschen kanunnik Simon de Proisy door zijn klerk Andries Fiesvet, in 1472; en de drie stempeltjes staan ook samen op banden gemaakt voor Sint-Martensabdij te Doornik (b.v.b. hs II 2541 in K.B. Brussel). Dat Fiesvet of een opvolger in het bezit is gekomen van een Parijzer paneelstempel, zoowel als Janvier aan een paar Vlaamsche geraakte, is zeker niet onmogelijk maar voorloopig getuigt daarvoor slechts die ééne band, waarvan de versiering mij voorkomt niets meer Doorniksch te hebben gekregen dan eenige aanvulling. Te Doornik zelf zijn er - of waren er, vóór de ramp van 1940! - Doorniksche banden uit de 14e-15e eeuw bewaard gebleven, onder meer zulke met de naamstempeltjes van J. Loquet, van M. Pollet, van Janvier, e.a., over 't algemeen matig verzorgd werk, en zonder paneelstempels. In de Kon. Bibl. te Brussel is er een, op hs II 1010, vrij gaaf bewaard, die gemerkt is, op elk in ruiten verdeeld handvlak, met den 40 maal gestempelden naam P. de tielt (en Van den Gheyn had bij zijne beschrijving van het hs., Catal., no 1172, nog niet de bemerking kunnen stellen dat de Tielt niemand anders is dan de Doorniksche scriptor-verluchter-boekbinder Pierars dou Tielt uit het midden van de 14e eeuw: Zie Henry Martin, Un caricaturiste au temps du roi Jean, in Gazette des Beaux Arts, 1909, II, p. 89; ook F. de Mély, | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
Les Primitifs et leur signatures; Parijs, 1913, p. 64; en Fred Lyna, De Vlaamsche Miniatuur van 1200 tot 1530; Brussel-Amsterdam, (1933), bl. 73-75. Het is juist deze band, afkomstig van de Sint-Martensabdij te Doornik, die bevestigt wat Henry Martin toch veronderstelde, namelijk dat Pierars dou Tielt werkt te Doornik. Aan Doorniksche paneelstempels echter zijn er mij niet meer dan drie bekend, alle drie gebruikt door Janvier, die telkens zijn naamstempeltje erbij stelt; deze drie paneelen, zonder omschrift noch omlijsting, stellen voor, het grootere en een van de beide kleinere, ‘Wapenen Ons Heeren’, het derde Sint Jan-Baptist predikend. Geen van de drie banden, waarop zij voorkomen, was nog te Doornik; twee worden bewaard te Gent, Univ. Bibl., een te Douai, Stadsbibl. Men heeft wel eens gemeend, paneelstempels aan Doornik te mogen toewijzen maar het is mij telkens gebleken dat ze niet in die stad gebruikt zijn geworden, wel echter te Leuven, - waar natuurlijk de meeste Doorniksche geestelijken en gestudeerde leeken college hadden geloopen. Neen, de Doorniksche boekbinders, zoowel de leeke - op Janvier na - als die van Sint-Martensabdij, van de Kruisbroeders en van de overige geestelijke gestichten, zijn, zooverre tot nu bekend is, vreemd gebleven aan de Vlaamsche, de meer algemeen Dietsch-Nederlandsche gewoonte om banden te versieren met gehistorieerde paneelstempels.
* * *
De Verheerlijking van Jezus op Thabor wordt voorgesteld op den als dertiendeeuwsch Vlaamsch werk beschouwden band van het Evangeliarium van Afflighem (Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms 1184)Ga naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
Op de voorzijde - zie de reproductie hierbijGa naar voetnoot(1) - is het middenstuk een paneel gebeeldhouwd in ivoor, een basreliëf, waarin opmerkelijk zijn de nog eenigszins hiëratische figuren van Jezus, die in de linkerhand houdt het ‘Boek des Levens’ | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
en de rechterhand verheftGa naar voetnoot(1), en van de beide profeten, die door geen teeken uit elkaar te herkennen zijn; terwijl de drie apostelen, getroffen, verblind, neergeworpen door de stralen die uitgaan van den Meester, heftig uiting geven aan hunne ontroering en Petrus een ‘rolle’ toont: hij immers spreekt Jezus toe. Boven dezes hoofd verschijnt, in een gestyliseerde wolk, die zegenende hand Gods; niet de evangelietekst wordt aan dit schoone beeldhouwwerk als omlijsting meegegeven maar een rankenreeks zooals er in de verguld-zilveren versiering van den band nog meer voorkomen. De ivoren plaat is 176 mm. hoog bij 110 breed. Bij de bandhoeken werden vier ivoren plaatjes bevestigd, waarop de teekens der evangelisten ook in reliëf zijn gesnedenGa naar voetnoot(2). Het dertiendeeuwsche Transfiguratie-paneel in gebeeldhouwd ivoor op het Evangeliarium van Afflighem is dus een der voorgangers (of een zeer vroege, en als unicum meer kostbare plaatsvervanger) van de gehistorieerde Vlaamsche paneelstempels (die van Wouter van Duffel, te Antwerpen, is reeds uit de 13e eeuw) en werd, ook blijkens de evangelistensymbolen, voorbeeld van een, van twee matrijzen, die in de eerste jaren van de 16e eeuw op Leuvensche boekbanden werden geprent - zou ook dit of een dergelijk onderwerp onrechtstreeks, door miniaturen of gravures bij voorbeeld, den stempelsnijder bekend zijn geworden. De iconografie betoont zich vrij onverschillig voor de plaats, rechts of links naast Jezus, waar Mozes en waar Elias zullen verschijnen. | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
Aan Jezus' rechterhand staat Mozes - hij draagt de tafelen der Wet - in vijftiendeeuwsche Vlaamsche Transfiguratie-miniaturen, b.v.b. in het Breviarium Grimani, fol 660v (pl. 1251 in de groote kleurreproductie); in het getijdenboek ‘Da Costa’, f. 171vGa naar voetnoot(1), in het Brevarium Mayer van den Bergh, f. 506vGa naar voetnoot(2); ook in het Missale van Sint-Servatius te Maastricht, f. 117v (Kon. Bibl. Brussel, hs 18125); en ook nog in houtsneden in onze bijbels, te beginnen met Biblia pauperum: zie bl. m in het door H.Th. Musper (Die Haarlemer Blockbücher und die Costerfrage, Mainz, 1939) als ‘Urausgabe’ beschouwd exemplaar. Mozes, herkenbaar aan de beide stralenbundels die van zijn hoofd uitgaan, staat aan Jezus' linkerhand in een houtsnede in Ludolphus de Saxonia, Tboec van den Leven ons heren Jhesu Christi, Antwerpen, Geraard Leeu, 1487 (CA 1181); ook in latere Fransche gravures, b.v.b. in Missale ad usum ecclesie Leodiensis, Parijs, Joh. Kaerbriand sive Huguelin voor Michiel Hillen van Hoochstraten te Antwerpen, 1540 (NK 3534), bij de Mis In transfiguratione domini. Een zeldzaam onderwerp voor versiering van boekbanden is de Transfiguratie gebleven zoowel in de Nederlanden als elders. Weale heeft er geene opgeteekend. Hobson zag er geene op romaansche banden evenmin als op de vroeg-zestiendeeuwsche Fransche uit de vrij korte periode, toen vooral Parijs en Normandië de Nederlandsche paneelstempel-techniek hadden overgenomen en de illustratie van gedrukte getijdenboeken omgezet in bandversiering. (Zie G.D. Hobson, Parisian Binding 1500-1525, in The Library, March 1931, pp. 293-434). K. Haebler's Rollen- und Plattenstempel des XVI Jahrhunderts, 1928-'29, heeft evenmin een Transfiguratie, een ‘Verklärung’ - éénmaal toch een plaatje met ‘Christus, Elias und Moses’ uit de latere jaren. Bij ons zal men nog eens een Transfiguratie als verguld bandplaatje zien, samen met een Doop Christi, op een band die, bevat hij ook Erasmus' Moriae encomium, z.p., 1544, wel een halve eeuw later zal gemaakt zijn, meende Paul Faider, voor het Miniemen- | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
klooster te Bergen (zie zijn Exposition documentaire de Reliures anciennes (de la) Bibliothèque publique de la ville de Mons, 1929, Catalogue; nr 174.) Een paneelstempel kan men zulk plaatje echter niet meer noemen; het is immers gesneden meer als een gravure dan als een zegel, het bedoelt een soort vlakversiering, geenszins reliëf en aan blinddruk zou het niet genoeg hebben; daarom roept het goud ter hulp. Of Leuvensche binders eenige bijzondere bedoeling van devoten aard hebben gehad bij het gebruiken van twee voorstellingen van het Thabor-wonder is niet duidelijk; maar treffend is het wel dat de Afflighemsche prachtband van een liturgisch handschrift na drie eeuwen als in reproductie verscheen op de banden van Leuvensche studentenboeken. |
|