De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Justus Lipsius: De Bibliothecis Syntagma uit het Latijn in het Nederlandsch vertaald.
| |
[pagina 58]
| |
VERHANDELING | |
[pagina *7]
| |
Titelpagina van de uitgave van het ‘Syntagma’, waarnaar wijlen Dr. C. Sobry zijn vertaling maakte.
| |
[pagina 59]
| |
Opdracht
| |
[pagina 60]
| |
heid tot richtsnoer; U is om het in één woord te zeggen, een Belgische LucullusGa naar voetnoot(1). Neem het niet kwalijk, zeer doorluchtige Prins, dat ik U vergelijk met dezen beroemden veldheer. Hij behoort, als men hem eerlijk naar waarde schat, tot de voortreffelijkste en aanzienlijkste mannen. In den bloei van zijn leven was hij reeds beroemd geworden, dank zij zijn veldtochten en overwinningen. En toen de rust voor hem kwam, en hij boog onder den last der jaren, dan boog hij over zichzelf heen; 't is te zeggen, hij besteedde zijn zorg aan zijn eigen geest en aan de studie; hij gebruikte zijn rijkdommen ter verblijding of ten behoeve van tijdgenooten en van nakomelingen. Hij was een van de eersten, die te Rome het voorbeeld gaf, om te toonen waartoe bibliotheken dienen.Ga naar voetnoot(2) Naar zijn voorbeeld kwamen de geleerden te pas in de conversatie, en aan tafel; en men vond ze in elk huis.Ga naar voetnoot(3) Naar zijn voorbeeld werden er ten slotte a.h.w. hoofdkwartieren ingericht, waar de bekoorlijkheden verzameld werden, die de vorsten van het Romeinsche Rijk later leerden genieten en gebruiken. U is onze Vorst en U volgt dit voorbeeld. Want in de sombere omstandigheden, waarin we ons nu bevinden, nadat U voor vorst en vaderland op zulke lofwaardige wijze Uw plicht heeft, gedaan, legers heeft aangevoerd en overwinningen behaald, na de hooge leeftijd in aantocht is, nu moet U een veilige rustige haven zoeken voor U zelf; en U wendt zich af van de uiterlijke dingen en keert U naar een inniger, 't is te zeggen naar een beter leven. Onder de verschillende toevluchtsoorden heeft U Heuria (Heverlee) gekozen; 't is een landgoed voor onze Academie en 't is dicht bij de stad gelegen; en zooals ik het zooeven gezegd heb, met welke prachtige bouwwerken heeft U het niet opgesierd en dit ten behoeve vooral van de kunst, van | |
[pagina 61]
| |
de wetenschap en van 't vernuft? Ik durf het zeggen: al deze gebouwen, dreven, tuinen, fonteinen, boomgaarden, werden voor ons aangelegd of gezaaid; en niet alleen onze tijdgenooten hebben er 't genot van, 't is te zeggen wandelen er door, en komen er heen om ze te bezoeken: ook zij, die na ons zullen komen,Ga naar voetnoot(4) zullen dit doen: en bovendien, ze zullen blijven komen, ook om het genot te hebben van dit schouwspel, en niet alleen ter wille van Leuven. Ik spreek niet van andere, meer intieme vermeerderingen of versieringen, waarop U, voor dit Atheneum bedacht is; prachtige ondernemingen, die een Prins betamen, maar die met den tijd meer en meer een werkelijkheid worden. O! U is gelukkig, dank zij het werk waarmee U bezig is, en dank zij de rust, die U geniet. Ga zoo voort, en volhard, en verlustig U met het eene, en ons, met het andere; het weze voor U een eeuwigdurend geluk en een eeuwigdurende roem. In elk geval, wij, die in 't openbaar spreken en schrijven, wij de herauten van de faam, wij zullen Uwen naam tot in den hemel bekend maken; en God zal Uzelven in den hemel binnen brengen; Hij is de rechtvaardige rechter, en de schenker der verdiende belooningen. Dit is mijn wensch, en ik blijf voor altijd, zeer doorluchtige Prins, Uw dienaar J. LIPSIUS. | |
Leuven, den 20sten Juni 1602.AAN DEN LEZER,
Hier hebt ge een korte bijdrage over de bibliotheken, 't is te zeggen over de boeken; is er iets, dat, voor ons, meer waarde heeft, vermits wij voortdurend met boeken omgaan? Nochtans had ik dit plan, zelfs niet al droomende, opgevat, indien niet een ijverige prins, die veel belang stelt in boeken, en wien ik mijn werk opgedragen heb, me daartoe aangespoord had. Ook meen ik, wat mij betreft, dat het, voor het algemeen welzijn zeer nuttig is, zulke voorname, aanzienlijke Heeren, wanneer ze | |
[pagina 62]
| |
geneigd zijn iets moois en edels te ondernemen, daarin te versterken en ze zelfs aan te wakkeren. Hoe weinig zijn er niet, onder de Hoogedele Heeren, die zich daarop toeleggen? Zien we niet, hoe alles terugkeert naar de voormalige laagheid en naar de duisternis? En ook hoe men, heden ten dage, veracht wat oud en waar is, en voor den dag komt met zekere nieuwe leerstelsels? Terecht zou men daarop kunnen antwoorden: Er staat een breede weg open, en ge zoekt een wegeltje! We zullen wel zien! We blijven gehecht aan al wat uit den goeden ouden tijd is; en dikwijls - we hopen het toch - verrichten we nuttig werk, wanneer we iets weten op te diepen, in orde te brengen, en bekend te maken. Wees ons gunstig, goedgezinde lezer! | |
Verhandeling over de bibliotheken door Justus Lipsius.Hoofdstuk I.Een bibliotheek - en een boekerij. Wat het is. Dat de koningen in den ouden tijd er bezaten. En insgelijks die van Egypte. 't Woord bibliotheek heeft drie beteekenissen: de plaats, de kast, de boeken.Ga naar voetnoot(5) 't Grieksch woord werd door de Latijnen ook overgenomen, en ofschoon ze ook het woord libraria gebruiken, toch bedoelt men daarmee eerder een boekenwinkel, waar de boeken dus te koop werden aangeboden. Maar het houden van bibliotheken is een oud gebruik, en, als ik me niet vergis, 't werd uitgevonden met de literatuur zelve. Want zoodra men begon te weten en te verstaan, kwam het schrijven ook te pas: en dit laatste kon geen vruchten afwerpen, indien de boeken niet bewaard en niet in orde werden gebracht, ten gebruike van tijdgenooten en van nakomelingen. Aanvankelijk was dit een particuliere bezigheid, [elkeen legde een bibliotheek aan voor zijn eigen rekening en voor de zijnen].Ga naar voetnoot(6)Ga naar voetnoot(7) | |
[pagina 63]
| |
Later hebben Koningen en machthebbers dit in praktijk gebracht, en niet alleen tot nut van 't algemeen, maar ook uit eerof praalzucht. Inderdaad ze zamelden veel boeken bijeen; en dit was ternauwernood in 't bereik van een privaat persoon of van een privaat vermogen; trouwens, afschrijven was een traag en kostelijk werk, totdat de zeer profijtelijke boekdrukkunst ons een groote besparing bezorgde. De eerste, onder de koningen, die een schitterende bibliotheek bezat was Osymanduas, uit EgypteGa naar voetnoot(8); behalve andere voortreffelijke gebouwen, liet hij een heilige bibliotheek oprichten en boven den voorgevel kon men 't opschrift lezen: Ψυχῆς ἰατρεῖον Geneeskundig gesticht voor de zielen. Zoo vertelt DiodorusGa naar voetnoot(9) en ofschoon deze koning onder de oudsten was, twijfel ik er niet aan, of dit voorbeeld, zoo niet de bibliotheek zelve bleef voortbestaan. En sedert dien tijd zijn er in Egypte altijd bibliotheken geweest. En dit gebeurde voornamelijk in de tempels, en dank zij de bemoeiing der priesters. Ik kan veel bewijzen aanvoeren, en o.a. dit vertellen aangaande Homeros: een zekere NaukratesGa naar voetnoot(10) beschuldigt hem van plagiaat. Hij zegt, dat Homeros eens, toen hij in Egypte gekomen was, boeken ontdekt had, die door een vrouw Phantasia geschreven waren: de ‘Ilias’ en de ‘Ulyessa’ - ze had ze neergelegd in Vulcanus' tempel, te Memphis. Homeros had die werken dus gezien, had ze zich zelf toegeschreven, en uitgegeven. Wat den dichter persoonlijk betreft, zijn deze bizonderheden valsch, meen ik. [Maar ze bevestigen het in gebruik komen van de bibliotheken].Ga naar voetnoot(11) | |
[pagina 64]
| |
Hoofdstuk II.De Alexandrijnsche bibliotheek, waarvan Ptolemaeus Philadelphus de eerste en voornaamste stichter was! Welke verscheidenheid er was in de boeken, en hoeveel er waren. Ze werd in een brand vernield, en dan opnieuw weer ingesteld. Wat de overige bibliotheken betreft, ligt in 't duister; maar de bibliotheek van Ptolemaeus PhiladelphusGa naar voetnoot(12) straalt in volle licht en vollen roem. Hij is de zoon van Ptolemaeus Lagus tweede van dezen naam, en stamt uit het geslacht der Egyptische koningen; hij was een liefhebber en vereerder van al wat kunst en vernuft is, en van 't geen er bij behoort namelijk de boeken. Daarom heeft hij te Alexandrië een reusachtige bibliotheek bijeengebracht: daarin werd hij geholpen dank zij het voorbereidend werk en 't voorbeeld van Aristoteles, en meer nog, dank zij de boeken, die hij zelf bezat. Want Aristoteles, zooals ik het verder zal zeggen, had een merkwaardige bibliotheek a.h.w. uitgerust, dank zij het overvloedig getal boeken, dat hij bezat - boeken die hij uitgekozen had. StraboGa naar voetnoot(13) schrijft hierover: Aristoteles is de eerste verzamelaar van boeken, dien we kennen, en hij heeft de Egyptische koningen geleerd, hoe een bibliotheek moet ingericht worden. Echter moet men deze inlichtingen met voorzichtigheid lezen, en weten in welken zin men ze moet opvatten, want Aristoteles [is volstrekt niet de eerste geweest;Ga naar voetnoot(14) en] daar hij in elk geval een generatie vroeger geleefd had, kon hij dezen Ptolemaeus niets ‘leeren’, tenzij, zooals ik zegde, door zijn voorbeeld. Dit is misschien waar, wat Athenaeus geschreven heeft: dat Aristoteles aan Theophrastes boeken heeft nagelaten, en deze aan Neleus; Ptolemaeus kocht ze van Neleus, en met de boeken, die hij te Athene en te Rhodus gekocht had, liet hij ze al te samen naar de schoone stad Alexandrië over- | |
[pagina 65]
| |
brengen,Ga naar voetnoot(15) ofschoon andere schrijvers het echter hiermee niet eens zijn, zooals ik het bij gelegenheid zal aanwijzen. Maar de Bibliotheek heeft deze koning aldus samengesteld met boeken van alle slag en die hij haalde van alle kanten; ook waren er heilige boeken bij, die hij uit Judaea gehaald had. Want toen hij iets had vernomen aangaande de Hebreeuwsche wijsheid, zond hij afgevaardigen, die de boeken moesten opeischen; en hij huurde terzelfdertijd geleerden, om de boeken in 't Grieksch te vertalen, tot nut van 't algemeen. Dit is de uitlegging, die gegeven wordt door de Zeventig (de septuaginta van de Bijbelvertaling); zonder twijfel was dit het getal van de medewerkers, die de vertaling leverden. En dit gebeurde in 't zeventiende jaar van Ptolemaeus' regeering volgens Epiphanius, in de CXXVIIe Olympiade. Aan 't hoofd der bibliotheek stond een man, die om zijn geschriften en om zijn daden beroemd was, Demetrius PhalereusGa naar voetnoot(16), die uit Athene verbannen was; en de koning onthaalde hem hartelijk, en nam hem op als helper, voor dit ambt en voor nog belangrijkere bedieningen. En dezelfde koning heeft ook om boeken gevraagd bij de Chaldaeërs, de Egyptenaars, de Romeinen; en hij liet ze insgelijks in 't Grieksch vertalen. Over deze boeken neem ik deze inlichting in Georgius Cedrenus;Ga naar voetnoot(17) Ptolemaeus heeft heilige Chaldaeische, Egyptische en Romeinsche boeken en nog andere in verscheidene talen opgesteld, alle in 't Grieksch laten vertalen; in 't geheel waren er tegen de honderdduizend boekdeelen en die werden allemaal neergelegd in zijn bibliotheken te Alexandrië. Op twee dingen vestig ik hier de aandacht: eerst, dat hij er zorg voor droeg, dat de boeken, in vreemde talen zouden vertaald worden, iets wat mijns | |
[pagina 66]
| |
inziens nuttig is, [en dat U, hoogedele heeren en Prinsen, ook zoudt moeten doen]Ga naar voetnoot(18); en ten tweede, het getal der boeken; een getal dat groot genoeg is, maar 't cijfer is niet juist, als we inlichtingen daarover zoeken in al de schrijvers.Ga naar voetnoot(19) Dit wil ik echter niet doen; en ik meen dat Cedrenus het zoo bedoelde: hij sprak alleen van 't getal der vertaalde boeken; en ik meen ook, dat de oorspronkelijke Grieksche boeken zelf dit getal verreweg overtroffen. Dit zullen andere schrijvers wel gezegd hebben; en zij maken er ontzaglijke getallen van. Bijv. onze Seneca: Men heeft te Alexandrië vierhonderdduizend boeken verbrand; 't was een allerschoonste monument der koninklijke weelde.Ga naar voetnoot(20) Zeker, een allerschoonst monument, en 't overtreft alle edelgesteenten en al het goud; maar hoe schooner was het niet, indien het nog overvloediger was. Want dit getal, dat Seneca opgeeft, is niet overeenkomstig de waarheid, en het zal moeten geschat worden op zevenhonderdduizend! JosephusGa naar voetnoot(21) zou het toonen: hij vermeldt, dat Demetrius (dezelfde Conservator over wien we 't hadden) toen Philadelphus hem eens vroeg hoeveel [duizenden]Ga naar voetnoot(22) boeken hij reeds had, hem antwoordde, dat er reeds tweehonderdduizend waren, maar dat hij hoopte, dat er weldra tegen de vijfhonderdduizend zouden zijn. Ge ziet, in welke mate hij het getal heeft vermeerderd; maar hoeveel meer is er dan later bijgekomen en wat hebben er de andere koningen nog bijgevoegd? Inderdaad, men is tot zeven- | |
[pagina 67]
| |
honderdduizend gestegen. A. GelliusGa naar voetnoot(23) schrijft het uitdrukkelijk: Een enorm getal boeken werd in Egypte, door de Ptolemaeische koningen, ofwel bijeengebracht door aankoop, ofwel vervaardigd, door afschriften, tot een getal van ongeveer zevenhonderdduizend boeken. 't Zelfde verhaalt AmmianusGa naar voetnoot(24) - de woorden zal ik zooeven aanhalen - en 't zelfde Isidorus.Ga naar voetnoot(25) Maar hier moet er iets verbeterd worden. Men vond zeventigduizend boeken te Alexandrië, in den tijd van Philadelphus. Er moest geschreven worden, zeg ik, zevenhonderdduizend.Ga naar voetnoot(26) O! wat een overvloed van eeuwige schatten, maar een overvloed, die niet eeuwig was! Want heel die schat boeken - om 't even hoeveel boeken er waren - ging te niet in den Pompeiaanschen burgeroorlog, toen Caesar, in de stad Alexandrië zelve, met de inwoners oorlog voerde en veiligheidshalve de vijandelijke vloot in brand stak, én de gebouwen bij de dokken en de bibliotheek vatten vuur en gingen in vlammen op. Treurig lot, en een schande voor Caesar, al kan men hem niet verwijten, dat hij het met voordacht zou gedaan hebben.Ga naar voetnoot(27) Ook heeft hij zich dit niet herinnerd, toen hij 't derde boek ‘Bellum Civile’ schreef, en Hirtius na hem evenmin. Maar anderen wél, zooals | |
[pagina 68]
| |
PlutarchusGa naar voetnoot(28) en Dio,Ga naar voetnoot(29) en T. LiviusGa naar voetnoot(30) zooals men het gemakkelijk in Seneca's werk kan vinden. Want na de woorden van Seneca, die ik hierboven aangehaald heb, voegt hij er dit bij: Een ander heeft dit monument met lof vermeld, zooals Livius dit zegt, dat het een merkwaardig werk was van den smaak en van den arbeid van de koningen. Hij haalt de woorden zelf van Tit. Livius aan, waar hij spreekt van dien brand, en een billijke hulde brengt aan dit werk en aan de koningen. Maar over dezen betreurenswaardigen brand zegt ook AmmianusGa naar voetnoot(31): Onder de tempels steekt uit het Serapeum,Ga naar voetnoot(32) waarin zich bevonden onschatbare bibliotheken. En de eenstemmige getuigenis der oude schrijvers zegt ons, dat zevenhonderdduizend boeken, [welke de Ptolemaeische landen bijeen gebracht hadden, dank zij hun aanhoudende waakzaamheid, toen de Alexandrijnsche oorlog uitbrak],Ga naar voetnoot(33) en de stad overrompeld werd, [en J. Caesar dictator was],Ga naar voetnoot(34) verbrand werden. Hij zelf (Ammianus) wil, dat het geschiedde gedurende de plundering. Dit meende ook Aul. Gellius: (Lib. VI): Al deze boeken, zegt hij, werden verbrand tijdens den eersten Atexandrijnschen oorlog (om dezen oorlog te onderscheiden van den oorlog, die plaats greep in den tijd van Antonius) terwijl die stad geplunderd werd, en ['t werd niet opzettelijk gedaan],Ga naar voetnoot(35) noch met voorbedachten rade, maar toevallig, door het ingrijpen der hulptroepen. Voorwaar, hijzelf verontschuldigt niet alleen Caesar - want wie was trouwens meer dan Caesar een liefhebber van boeken en vernuft? - maar ook de Romeinsche soldaten; en hij laat de schuld vallen op de [vreemde]Ga naar voetnoot(36) hulpsoldaten. Wat nu de plundering betreft, Plutarchus en Dio spreken er anders over; men hoeft maar eens na te zien. Dit was dus het einde van deze vermaarde bibliotheek, in de CLXXXIIIste Olympiade, toen ze [nauwelijks]Ga naar voetnoot(37) 224 jaar had bestaan. Ze | |
[pagina 69]
| |
herleefde nochtans:Ga naar voetnoot(38) 't was niet meer dezelfde (hoe ware dit mogelijk geweest?) maar ze was volkomen gelijk aan de vorige; en ze kreeg haar plaats in 't zelfde lokaal, 't is te zeggen in 't Serapeum. Deze herstelling geschiedde door het toedoen van Kleopatra, de koningin, die vermaard werd door haar liefdesbetrekkingen met Antonius. Ze verkreeg van hem, dat ze over de bibliotheek van Attalus, ook van Pergamon genoemd, als grondslag en [a.h.w. tot een gelukkig voorteeken],Ga naar voetnoot(39) mocht beschikken. En toen ze van heel die bibliotheek, als van een geschenk bezit genomen had, en ze had laten overbrengen, toen werd de bibliotheek opnieuw heelemaal uitgerust en vermeerderd, en ook in den tijd der Christenen was ze bloeiend en vermaard. Tertullianus schrijft:Ga naar voetnoot(40) Heden worden ons aangeboden, in het Serapeum, de bibliotheken van Ptolemaeus, samen met de Hebreeuwsche letteren zelf. Merk wel op, dat de bibliotheek [alweer]Ga naar voetnoot(41) in 't Serapeum was, 't is te zeggen, in de portieken [zuilengangen] van den tempel; en men kan dit uit Strabo en andere schrijvers leeren, dat het Serapeum gelegen was dicht bij de haven en bij de dokken. Merk op, dat ze de bibliotheken van Ptolomaeus genoemd worden, ofschoon ze eigenlijk deze niet waren, doch daarop gelijkende bibliotheken, en ook, dat [de oorspronkelijke]Ga naar voetnoot(42) Hebreeuwsche boeken en de vertaling der LXX erbij, in de vlammen omgekomen waren. Nochtans waren sedert lange jaren de beteekenis en 't prestige van deze bibliotheek zoo groot, dat Tertullianus er de heidenen naartoe zendt - [of ze er van verwijderd houdt].Ga naar voetnoot(43) Ik geloof dat ze bleef bestaan, zoolang als het Serapeum zelf, hetwelk een reusachtige tempel en een verbazend kunstwerk was. Eindelijk hebben de Christenen onder de regeering van Theodosius den Groote, het Serapeum tot op den grond afgebroken;Ga naar voetnoot(44) 't was immers het bolwerk van 't bijgeloof; de kerkelijke schrijvers hebben dit vermeld [en geprezen].Ga naar voetnoot(45) | |
[pagina 70]
| |
Hoofdstuk IIIGrieksche bibliotheken. Die van Pisistratus en van Aristoteles zijn de voornaamste, alsook die van Byzantium. En ziedaar, wat ik gevonden heb aangaande de bibliotheken in Egypte, magere en onbeduidende inlichtingen wellicht, als er misschien vele en belangrijke dingen konden medegedeeld worden.Ga naar voetnoot(46) Maar de tijd heeft ze zonder twijfelGa naar voetnoot(47) verslonden: en dit kan men hem ook ten laste leggen aangaande de Grieksche bibliotheken. Over de meest bekende Grieksche spreekt AthenaeusGa naar voetnoot(48) [vluchtig],Ga naar voetnoot(49) daar, waar hij zijn Laurentius, den gastheer in de Deipnosophisten [in alle opzichten]Ga naar voetnoot(50) prijst, ook om zijn ijver in 't verzamelen van boeken, in zooverre, dat hij zegt dat Laurentius Polykrates van Samos, den tyran Pisistratus, den Athener Euklides, den Cyperschen Nikokrates, den dichter Euripides en den wijsgeer Aristoteles overtroffen heeft. En onder al deze laatsten is er geen, over wien ik in 't bijzonder iets mede te deelen heb, uitgenomen over Pisistratus, wiens naam Aul. Gellius met lof vermeldt, omdat hij de eerste bevorderaar is geweest, als naarstige boekverzamelaar. En stellig is Polykrates ongeveer zijn tijdgenoot. Maar ziehier wat A. Gellius schrijft: (VII, 7,1 ); Men zegt dat Pisistratus, de tyran, de eerste is geweest, die te Athene de boeken der fraaie letteren in een openbare bibliotheek te lezen gaf. Hij is een uitstekend man geweest - want, laat dezen hatelijken bijnaam tyrannus maar weg - en wij zullen hem steeds dankbaar moeten zijn, omdat hij Homeros verbeterd en behoorlijk uitgegeven heeft. Deze zoo zorgbarende taak was eertijds het aandeel der prinsen, ja der koningen. Deze bibliotheek werd vervolgens door de Atheners zelf [op verschillende wijze]Ga naar voetnoot(51) vermeerderd, tot dat Xerxes ze uitplunderde en wegbracht, toen hij Athene bemachtigde. Maar, vele jaren later (in de CXVIIde Olympiade) werden dezelfde | |
[pagina 71]
| |
boeken door Seleucus Nicanor, koning van Syrië [met milde hand]Ga naar voetnoot(52) aan Athene terugbezorgd [en geschonken].Ga naar voetnoot(53) En dat de bibliotheek er nadien bleef bestaan, tot in den tijd van Sylla - hij ook nam de stad Athene in, plunderde en havende ze [deerlijk]Ga naar voetnoot(54) - maar dat ze daarop [alweer]Ga naar voetnoot(55) hersteld werd, dat denk ik terecht; want hoe kon de moeder der kunsten en wetenschappen zonder dit arsenaal der boeken blijven leven?Ga naar voetnoot(56) Meer nog: [nogGa naar voetnoot(57) talrijker waren er de bibliotheken later: en Keizer HadrianusGa naar voetnoot(58) liet te Athene een tempel oprichten ter eere van Jupiter Panellenius, en daarin was er een bibliotheek, zoo schrijft Pausanias].Ga naar voetnoot(59) Maar over Euklides verneem ik wat AthenaeusGa naar voetnoot(60) schrijft: dat hij een archont was en tot de voornaamste magistraten behoorde, maar niets meer. Over Aristoteles echter spreekt Strabo met uitbundigen lof, in bewoordingen, die ik hierboven aangehaald heb; en 'k heb er 't citaat uit Athenaeus bijgevoegd, dat zijn bibliotheek tenslotte het eigendom werd van de Ptolemaeische koningen; ofschoon Strabo, en ook anderen, dit schijnen te loochenen. Want Strabo zegt dat: de boeken van Aristoteles, die Neleus bezat, vervolgens in de handen vielen van zijn nakomelingen, die ongeleerde menschen waren; en ze hielden ze achter slot en grendel, zonder er hoegenaamd gebruik van te maken. Ten slotte, als ze onder den grond opgeborgen waren, en door motten en boekwormen beschadigd, dat ze toen eindelijk aan Apellico van Teos,Ga naar voetnoot(61) tegen een groote geldsom toegewezen werden. Hij | |
[pagina 72]
| |
heeft de uitgerafelde en verscheurde boeken laten afschrijven en verspreiden, al heeft hij er niet steeds met de noodige goede trouw, noch met juist oordeel voor gezorgd. En dat na zijn dood Sylla Athene veroverde, op dezelfde boeken de hand legde, ze naar Rome zond, en dat de grammaticus TyrannioGa naar voetnoot(62) er gebruik van maakte, en - zoo vertelt men - dat hij ze zou verminkt of onderste boven gegooid hebben.Ga naar voetnoot(63) In zijn ‘Sylla’ vertelt Plutarchus hetzelfde, of dergelijke dingen. Indien dit nu waar is, hoe zijn dan de boeken van Neleus bij Philadelphus terecht gekomen, zooals Athenaeus het - zie hierboven - heeft gemeld? Ten ware (en ik meen dit ook) Neleus de boeken van Aristoteles zelf, door hem [Ar.] geschreven zou gehouden hebben, en aan zijn afstammelingen nagelaten, als een afzonderlijken schat, terwijl hij de overige massa boeken, [van de andere schrijvers],Ga naar voetnoot(64) aan Philadelphus zou hebben verkocht. En ik herinner me niet, andere vermeldenswaarde bizonderheden te hebben gelezen over de Grieksche bibliotheken:Ga naar voetnoot(65) en de Romeinen hebben ongetwijfeld zeer vele dergelijke dingen naar hun land weggevoerd,Ga naar voetnoot(66) als ze Griekenland hadden veroverd. Ten ware men goed vond er nog de Byzantijnsche bibliotheek aan toe te voegen; zij bestond in den tijd der keizers. Want ZonarasGa naar voetnoot(67) en Cedrenus verhalen dat: de bibliotheek daar [te Byzantium] in vlammen opging; men bewaarde er honderd twintig | |
[pagina 73]
| |
duizend boeken, en men bezat er o.a. een huid van een groote slang; op die huid, die 120 voet lang was, had men in gouden letters Homeros' ‘Ilias’ en ‘Odusseai’ geschreven. Nochtans behoort dit eigenlijk tot de geschiedenis van Thracië, en niet van Griekenland. | |
Hoofdstuk IVDe Attalische bibliotheek, die gesticht werd door Eumenes. Hoe onbedacht Plinius en Vitruvius wellicht waren in deze kwestie. Insgelijks behoort ook de AttalischeGa naar voetnoot(68) of Pergameesche bibliotheek tot de geschiedenis van Azië. Deze bibliotheek is de meest beroemde, na deze van Alexandrië. Want de Attalische koningen, die in den beginne zeer bescheiden waren, kwamen vooruit en namen toe in macht, dank zij het bondgenootschap en de strijdkrachten der Romeinen. Ze hebben den zetel van hun koninklijke macht, Pergamon, op verschillende wijze, en ook met bibliotheken versierd. StraboGa naar voetnoot(69) verhaalt dat Eumenes, de zoon van den koning Attalus, hiervan de bevorderaar was. Eumenes, zegt hij, [heeft de stad opgetrokken)]Ga naar voetnoot(70) en keurig opgesmukt met museums en bibliotheken, zooals ze nu is. En Plinius schrijft, dat tengevolge der jaloerschheid tusschen de twee koningen Ptolemaeus en Eumenes - wegens de bibliotheken - toen Ptolemaeus het papierGa naar voetnoot(71) had achtergehouden, men te Pergame het perkament,Ga naar voetnoot(72) zooals VarroGa naar voetnoot(73) vertelt, heeft uitgevonden. | |
[pagina 74]
| |
Hetzelfde vertellen Hieronymus,Ga naar voetnoot(74), in zijn brief aan Chromatius, en ook AelianusGa naar voetnoot(75) maar ze vervangen Eumenes door Attalus. Doch waarlijk, dit komt overeen noch met den eenen noch met den anderen, [als men rekening houdt met de chronologie]:Ga naar voetnoot(76) vermits deze twee later, en ongeveer een eeuw na Philadelphus, leefden. [Dus, hoe kan jaloerschheid ontstaan tusschen hen, zooals Plinius zegt?]Ga naar voetnoot(77) Ten ware wij het kwaad verhielpen, met eenvoudig den naam Ptolomaeus te gebruiken; Ptolomaeus kon een andere zijn dan Philadelphus, en Ptolomaeus de vijfde, bijgenaamd Epiphanes, was een tijdgenoot van Eumenes. En 't is misschien deze (ofschoon er niets te vernemen is aangaande zijn merkwaardige belangstelling in bibliotheken) die 't papier achterhield, uit afgunst, opdat deze andere, met zijn nieuwe bibliotheek, de oude niet zou kunnen evenaren. Doch, 't is duidelijk, dat er een vergissing is bij Vitruvius,Ga naar voetnoot(78) die 't volgende schrijft: Toen de Attalische koningen, die de verlokkende bekoorlijkheid van de Philologie ondergingen de voortreffelijke bibliotheek te Pergamon, ten behoeve van ieders genot opgericht hadden, toen deed Ptolomaeus, daar hij zich aangewakkerd voelde, door een oneindig streven en een hartstochtelijk verlangen, insgelijks zijn best om, met de meeste inspanning op dezelfde wijze, te Alexandrië iets tot stand te brengen. Hoe zoo? Hoe komen de Attalische koningen vóór de Alexandrijnsche in dit streven? Hoe hebben de Alexandrijnsche van de Attalische dit voorbeeld en dien ijver kunnen overnemen? Integendeel,Ga naar voetnoot(79) het was werkelijk het tegenovergestelde, en ze hadden 't werk reeds voltooid toen de anderen er nog niet eens aan gedacht hadden. Ten ware men hier nog eens goed vond een lateren Ptolomaeus, om 't even welken, in 't gedrang te brengen, en de vergissing te bemantelen - jawel, | |
[pagina 75]
| |
te bemantelen. Overigens, deze bibliotheek kon niet wedijverenGa naar voetnoot(80) met de Alexandrijnsche, noch door den overvloed der boeken, noch door den ouderdom. Want over die twee bizonderheden schrijft PlutarchusGa naar voetnoot(81) dat de triumvir Antonius, die bedwelmd was door zijn liefde voor Kleopatra, haar de bibliotheek van Pergame schonk, waarin zich bevonden tweehonderdduizend enkele rollen, 't is te zeggen volumen; Want ik denk, dat dit de beteekenis is van ἁπλὰ βιβλία, vermits er in een enkel volume soms meer dan één werk is: en zulke boeken mogen niet meetellen in dit getal. Zoodus, deze bibliotheek [van Pergamon] is, onmiddellijk na de Alexandrijnsche, verloren gegaan - maar ze herleefde in deze; of ze echter in haar eigen stad heeft kunnen herleven? Zoo men op Strabo's woorden let, - hierboven aangehaald - ze bedoelen ongetwijfeld iets, wanneer hij zegt: heeft de stad opgesmukt, zooals ze nu is. Wanneer valt dit nu? Dit is de tijd toen Strabo schreef - de tijd van keizer Tiberius. Derhalve is het blijkbaar, ofwel dat de bibliotheek teruggebracht werd door den overwinnaar Augustus, die de meeste maatregelen van Antonius ongedaan maakte, ofwel dat ze in alle geval opnieuw afgeschreven werd en opnieuw ingesteld. Daarover zal ik, wat mij betreft, niets anders zeggen, dan dat ik argwaan koester. | |
Hoofdstuk VRomeinsche bibliotheken. Private bibliotheken. En de eerste openbare. De bibliotheek van Asinius Pollio. En dit zijn de bibliotheken, die 't vermelden waard zijn, die ik bij vreemde volkeren gevonden heb. Nu staan we voor de Romeinsche, die dichter bij ons gelegen zijn, zoowel in de ruimte als in den tijd. Trouwens deze belangstelling en dit ijverig streven ontstonden slechts langzaam bij 't Romeinsche volk - 't stamt meer van Mars, dan van de Muzen af. Ofschoon, met Gods | |
[pagina 76]
| |
goeden wil, daar ook de beschaving en de smaak eindelijk begonnen te bloeien; al was dit bescheiden in den beginne, zooals 't gewoonlijk gaat. Ziehier de beschouwingen van Isidorus:Ga naar voetnoot(82) Aemilius Paulus, de overwinnaar van Perseus, den koning van Macedonië, was de eerste, die een massa boeken naar Rome bracht; daarna was het Lucullus, die uit den Pontischen (Pontus, landschap in Minder Azië) buit putte. Isidorus noemt er twee, die boeken aanbrachten, maar ze hoegenaamd niet tot beschikking van het lezend publiek stelden, noch de zaak wettelijk regelden. Over Aemilius heb ik verder niets gelezen; over Lucullus zijn er overvloedige inlichtingen in Plutarchus.Ga naar voetnoot(83) De kosten, die hij (Luc.) zich getroostte, zegt Plutarchus, en zijn passie voor de boeken zijn prijzenswaard. Want hij bracht er veel bijeen, die keurig geschreven waren; en evenals hij mild was geweest om zich deze boeken te verschaffen, zoo was hij ook mild om ze ten gebruike te geven; want voor iedereen stonden zijn bibliotheken open; en 't waren vooral de Grieken, die onthaald werden in [deze aangebouwde zuilengangen en in de receptiezalen: ze kwamen daar geregeld, om zoo te zeggen naar]Ga naar voetnoot(84) den tempel der Muzen en brachten er heel prettig hunnen tijd door, en voelden zich van alle beslommeringen bevrijd. Dikwijls kwam Lucullus zelf hun daar gezelschap houden; hij vertoefde er in den kring der philologen, als hij deze zuilengangen en wandelgalerijen kwam bezoeken.Ga naar voetnoot(85) Daaruit kan U zien, zeer doorluchtige Prins, dat deze bibliotheken, om zoo te zeggen, openbaar waren, en dat Lucullus, ofschoon hij zich alle eigendomsrecht voorbehield, toch het gebruik er van aan de geleerden afstond. Iets dat U, edele Heeren, ook welwillend pleegt te doen. Maar waarlijk, men mocht wel een derden naam vermelden, naast deze twee: den naam van Cornelius Sulla, die later Dictator werd. Hij liet [uit Griekenland en]Ga naar voetnoot(86) uit Athene [een groote massa] | |
[pagina 77]
| |
Ga naar voetnoot(87) boeken overbrengen; en te Rome neerleggen [en in orde brengen];Ga naar voetnoot(88) benevens Plutarchus heeft ook Lucianus dit in zijn schriften vermeld. Nochtans werd er nog door geen onder hen allen een echte openbare bibliotheek ingericht: dit plan werd opgevat door [door den grootmoedigen en schitterenden]Ga naar voetnoot(89) Jul. Caesar; en hij zou dit ook verwezenlijkt hebben, indien het noodlot dit niet verijdeld had. SuetoniusGa naar voetnoot(90) schrijft over hem: Hij had besloten voor 't algemeen gebruik Grieksche en Latijnsche bibliotheken, [die zoo groot mogelijk moesten zijn],Ga naar voetnoot(91) open te stellen; en had aan M. VarroGa naar voetnoot(92) de zorg toevertrouwd, ze in gereedheid te brengen, en te besturen. Dit was de opvatting van een grooten geest, en ook een bewijs van schranderheid. Want wie ter wereld was meer geschikt, dan deze beroemde M. Varro, de geleerdste onder de Grieken en de Latijnen, om de leiding van die bibliotheek op zich te nemen? Maar Caesar heeft dit wel ontworpen; ten uitvoer mocht hij 't niet brengen. Augustus, die zijn adoptieve zoon was, heeft onder andere kostbare dingen, die de stad en 't rijk hebben getooid, ook dezen rijkdom op verscheidene plaatsen aan Rome verschaft. Want 'twas op zijn uitnoodiging en op zijn verzoek, dat As. Pollio,Ga naar voetnoot(93) de [aanzienlijke]Ga naar voetnoot(94) redenaar en senator, zoo vertelt Suetonius, het Atrium Libertatis (Paleis der Vrijheid) liet optrekken; en in dit gebouw stelde hij de openbare bibliotheek open. Isidorus zegt: Asinius Pollio was de eerste, die te Rome openbare | |
[pagina 78]
| |
Grieksche en Latijnsche bibliotheken openstelde; men vond ook de afbeeldingen van de schrijvers in het Atrium, het prachtige paleis, dat hij had laten bouwen met het geld, dat de oorlogsbuit had opgebracht. Hij spreekt van den oorlogsbuit: 't was inderdaad, nadat hij de Dalmatiërs had overwonnen. Plinius zegt hetzelfde: Asinius Pollio was de eerste, die, wanneer hij een bibliotheek ingewijd heeft, van het menschelijk vernuft een algemeen goed gemaakt heeft (Lib. XXXIV, cap. 11). Dat ze in het Atrium Libertatis was, 't is te zeggen op den Aventijnschen berg, dit staat vast bij allen; maar ik zou liever zeggen, dat het Atrium door hem eerder toegerust en vernieuwd werd, dan opgetrokken. Want het bestond reeds lang vóór dien tijd, en zelfs in den tijd van Tiberius Gracchus, den vader der Gracchi, zeggen Plutarchus en andere schrijvers. As. Pollio heeft dus het Atrium hersteld, en hij heeft er een heerlijk gebouw van gemaakt, dat als bibliotheek kon dienen. Daarover hoeft men maar eventjes Ovidius open te slaan.Ga naar voetnoot(95) En de Vrijheid (Libertas) gaf me: (mijn boekje) de vergunning niet, haar Atrium te betreden, dit Atrium, het eerste dat openstond voor geleerde boeken. (Tristia, III, 1) Want ik luister niet naar de geleerden, die beweren dat de dichter hier de λέσχη (vergaderplaats) of clubroom der dichters bedoelt. Het boekje van Ovidius klaagt er onverholen over, omdat het niet opgenomen werd onder de boeken van Asinius' bibliotheek, welke de eerste als openbare bibliotheek, open stond, om geleerde boeken te ontvangen. | |
Hoofdstuk VIDe Octaviana, bibliotheek van Augustus; en ook de Palatina. En deze was dus de eerste openbare bibliotheek onder Augustus' regeering; twee andere ontstonden weldra, door hem | |
[pagina 79]
| |
gesticht. De eerste was de Octaviana,Ga naar voetnoot(96) zoo genoemd ter eere van zijn zuster, aan wier gedachtenis ze gewijd was. Dio Cassius vertelt over die bibliotheek (in de Acta van 't jaar 721): Augustus liet portieken en bibliotheken optrekken, die ter eere zijner zuster, de Octavia genaamd werden. Nochtans schijnt Plutarchus dit bouwwerk op de rekening van Octavia-zelf te willen brengen: Octavia, de moeder, heeft een bibliotheek gewijd aan de nagedachtenis van den afgestorven Marcellus, en te zijner eer en keizer Augustus, een schouwburg, met Marcellus' naam als opschrift. Ik meen dat PlutarchusGa naar voetnoot(97) zich vergist, omdat de inlichting die Dio Cassius ons geeft, geschreven was een volle tien jaar vóór Marcellus' dood. En hij voegt er bij, dat ze gebouwd werd met het geld van den oorlogsbuit uit Dalmatië. 't Is wel een wonderlijk toeval, dat de twee eerste bibliotheken te danken zijn aan een barbaarsche natie. Over deze tweede bibliotheek vertelt ook Suetonius, in zijn werk over den Grammaticus Melissus Ga naar voetnoot(98): hij werd gauw vrij gelaten, en wist zich toegang te verschaffen tot Augustus, omdat hij op zich genomen had de bibliotheek in Octavia's zuilenhal keurig in te richten. Merk wel op, dat het in de zuilenhalGa naar voetnoot(99) zelf was. Hoe zoo? wel, ik denk, in de bovenste verdieping, waar hij veilig en sierlijk werkte; vermits de onderste slechts als gaanderij moest dienen. Ovidius heeft insgelijks over deze bibliotheek te klagen: ‘Ik tracht den tweeden tempel te bereiken, die naast den schouwburg gebouwd is; hier ook was de toegang mij ontzegd’.Ga naar voetnoot(95). Want het boekje klaagt er over, dat het door deze bibliotheek ook werd versmaad, en het toont ons de plaats, waar ze stond. Welke plaats? Dicht bij Marcellus' schouwburg. Ovidius noemt de plaats ‘templa’ omdat Juno's tempel en standbeelden van beroemde menschen zich in deze zuilengaanderij bevonden. Plinius zal het ook zeggen. | |
[pagina 80]
| |
En dan verder: de tweede bibliotheek dagteekent ook van Augustus' tijd: 't is de Palatijnsche, zoo genoemd naar de plaats, omdat ze op den berg was. SuetoniusGa naar voetnoot(100): Hij liet een tempel voor Apollo oprichten op dit deel van 't keizerlijk paleis, dat door den bliksem getroffen werd en waarvan de waarzeggers zegden, dat de Goden er naar verlangden. Er werden portieken bijgebouwd met een Latijnsche en een Grieksche bibliotheek. Dit gebeurde in 't jaar 726 van Rome, zooals men 't kan lezen in Dio Cassius. Ovidius heeft dus de chronologische orde gevolgd, als hij de bibliotheken telt, vermits hij eerst de Asinia, vervolgens de Octaviana, en eindelijk de Palatina aldus opsomt: Van daar kom ik, steeds met hetzelfde angstgevoel, langs hooge trappen, in den stralenden tempel van den ongeschoren (langharigen) god terecht, daar waar men [tusschen de zuilen in buitenlandsch marmer, afwisselend]Ga naar voetnoot(101) de standbeelden ziet staan van de Danaïden, alsook de afbeelding van haren barbaarschen vader, met zijn ontbloote zwaard; en waar al wat geleerde mannen van vroeger en van nu geschreven hebben, ter beschikking der nieuwsgierige lezers openligt. Ik zocht mijn broeders, wet te verstaan met uitzondering van deze, die hun eigen vader (ik zelf, Ovidius) liever niet had verwekt. En terwijl ik vruchteloos aan 't zoeken was, kwam de custos (conservator) die aan 't hoofd stond van dit huis, mij het bevel geven, heen te gaan: de toegang tot deze heilige plaats was me ontzegd.Ga naar voetnoot(95). Onder andere toont hij ons, dat er in deze bibliotheek een bestuurder of custos was, en Suetonius zegt, dat het C. Julius HyginusGa naar voetnoot(102) was. Deze geleerde grammaticus stond aan 't hoofd, zoo zegt Suetonius, van de Palatijnsche bibliotheek; niettegenstaande gaf hij onderwijs aan zeer veel leerlingen. En wat meer zegt, van haren kant had de Grieksche bibliotheek haar eigen conservator, en de Latijnsche ook. Een oude marmeren | |
[pagina 81]
| |
plaat droeg dit opschrift: Antiochus door keizer Tiberius Claudius aangesteld als hoofdconservator van de aan Apollo gewijde Latijnsche bibliotheek. Op een andere plaat: C. Julius Falix, hoofdbibliothecaris van de Grieksche Palatijnsche bibliotheek. En dergelijke opschriften staan er ook elders. Plinius maakt ook melding van deze bibliotheekGa naar voetnoot(103): we zien de afbeelding van Apollo, in Toskaansch marmer, in de bibliotheek van Augustus' tempel, van vijftig voet op een duim na..Ga naar voetnoot(104) Ofschoon men dit zou kunnen in verband brengen met de bibliotheek van keizer Vespasianus, die in den tempel der Vredegodin haar woning had. Over de Palatijnsche bibliotheek, spreekt dezelfde PliniusGa naar voetnoot(105) elders duidelijker: dat de oude Grieksche letters bijna dezelfde waren als nu de Latijnsche; daarvan wordt ons het bewijs geleverd door de oude bronzen Delphische tafel, welke heden op den Palatijn is, [en door de keizers]Ga naar voetnoot(106) in de bibliotheek, aan Minerva [werd] gewijd. Dat deze tafel zeer lang in Rome gebleven is, moet ik wel gelooven, te oordeelen naar de woorden van Joh. Sarisberiensis,Ga naar voetnoot(107) die schrijft dat Gregorius dezen vermaarden doctor Sanctissimus, niet alleen het onderwijs [uit het keizerlijk hof]Ga naar voetnoot(108) heeft verdreven, maar ook [zooals de overlevering luidt];Ga naar voetnoot(109) de voortreffelijkste geschriften, die de Palatijnsche Apollo in zijn tempel verzameld had, aan de vlammen heeft prijs gegeven. Daaronder bevonden zich de voornaamste schriften, die blijkbaar aan het menschdom moesten onthullen [de bedoelingen]Ga naar voetnoot(110) en de orakelspreuken van de opperste hemelingen. [Dit moest genoteerd worden.]Ga naar voetnoot(111) | |
[pagina 82]
| |
Hoofdstuk VII.De bibliotheek van Tiberius, die van Trajanus, die van Vespasianus, en ook de Capitolijnsche; en andere onbekende. Te beginnen met keizer Augustus dus, die zeer ingenomen was met al wat wetenschap en vernuft voortbrengen, bestonden deze twee. Wat zou ik zeggen van de andere keizers? [Dat er andere bibliotheken waren.] Want blijkbaar was er een wedstrijd tusschen de keizers op dit gebied, alsof ze allen streden om den eerepalm der overwinning. Daar hebben we Tiberius,Ga naar voetnoot(113) die onmiddellijk na Augustus, ook op den Palatijn-zelf liet bouwen, langs den kant die naar de Via Sacra uitziet. Want, dat Tiberius' paleis daar was, dit beweren de geleerden, die belang stellen in dergelijke dingen; en deze bibliotheek wordt in zijn huis geplaatst. A. GelliusGa naar voetnoot(114) zegt dit: Toen we in de bibliotheek van Tiberius' huis zaten, ik en Apollinaris... Bij Vopiscus,Ga naar voetnoot(115) 't zelfde: hij schrijft, dat hij gebruik heeft gemaakt van boeken uit de Bibliotheca Ulpia (van keizer Marc. Ulpius Trajanus) en insgelijks van boeken uit Tiberius' huis. Blijkbaar liet Vespasianus later ook bouwen, en bij den tempel van den VredeGa naar voetnoot(116) nog bijbouwen. Hierover zegt A. GelliusGa naar voetnoot(117): wij zochten naarstig den Commentaar van L. Aellius, die de leeraar was van Varro, en [nadat]Ga naar voetnoot(118) we hem in de bibliotheek van den Vrede gevonden hadden, [lazen we hem].Ga naar voetnoot(119) GalenusGa naar voetnoot(120) herinnert daar ook aan. Er bestond nog | |
[pagina 83]
| |
een andere bibliotheekGa naar voetnoot(121) in den tijd van Trajanus, waarover A. Gellius nog dit schrijft: Toen we [toevallig]Ga naar voetnoot(122) in de bibliotheek van den Trojaanschen tempel zaten. En het is dezelfde die, naar den familienaam van dezen keizer, gewoonlijk de Ulpia genoemd wordt. Vopiscus zegt: Ik heb dit van ernstige mannen vernomen, en heb het herlezen in de boeken van de Bibliotheca Ulpia. En nog eens: En als ge daarmede niet tevreden zijt, lees en herlees de Grieksche schrijvers, en vraag naar de oude kroniek, die op linnenGa naar voetnoot(124) geschreven is welke de Bibl. Ulpia u zal bezorgen, als ge ze wilt hebben. Ik wil gemakkelijk gelooven, dat deze bibliotheek aanvankelijk op het forum Trajanum was, waar zich de andere bouwwerken van dezen keizer bevonden; maar met den tijd veranderde ze van plaats, en werd naar den Viminalis gebracht, om er de Thermae (warme baden) van Diocletianus wat luister bij te zetten [werd dit soms niet door Diocletianus zelf gedaan?] Vopiscus geeft dit in overweging. Ik heb voorat boeken gebruikt, zegt hij, uit de Bibliotheca Ulpia, die, in mijn tijd, in de Diocletiaansche Thermen was. Waar hij uitdrukkelijk zegt: in mijn tijd, toont hij dus, dat het in een anderen tijd anders was. In de stad vind ik ook de CapitolijnscheGa naar voetnoot(125), waarover Eusebius zegt [in zijn geschiedenis van Keizer Commodus]. De bliksem sloeg in op 't Capitolium, en er onstond een groote brand en de bibliotheek en al de naburige huizen gingen in de vlammen op. Orosius vertelt hierover meer. De bestraffing der stad volgde, zegt hij, op de schanddaden van den keizer. Want het Capitolium werd door den bliksem getroffen, en daarop ontstond er brand, en de bibliotheek, die onze voorouders met veel zorg en ijver opgericht hadden, en de andere huizen, die er naast lagen, werden in den vuurpoel verslonden. Wie echter was deGa naar voetnoot(123) | |
[pagina 84]
| |
stichter van die bibliotheek? Iets verzekeren is niet toegelaten; maar men zou kunnen gissen, dat het Domitianus was. Want hij had eens zijn redding te danken aan 't Capitolium, en toen hij keizer was, liet hij er een tempel bouwen. Welnu, zou hij er ook de bibliotheek niet opgericht hebben? Ofschoon er niemand onder de schrijvers die nog bestaan, dit vermeld heeft. SuetoniusGa naar voetnoot(126) vertelt alleen dit, in het algemeen: Hij zorgde er voor - en deed er groote onkosten voor - dat de bibliotheken die door 't vuur vernield waren, zouden hersteld worden. En hij liet, van alle kanten, exemplaren halen en zond volk naar Alexandrië, om boeken af te schrijven en te verbeteren. Hierom kan men de opmerking maken, dat de Alexandrijnsche bibliotheek ook toen a.h.w. als de oorsprong en de moederbibliotheek van de andere bibliotheken beschouwd werd, en dat de bibliotheken, die schade leden, opnieuw hersteld en van het noodige voorzien werden, dank zij de Alexandrijnsche. En bovendien, dat de bibliotheken, dank zij de belangstelling der keizers, tegen ondergang werden gevrijwaard. Indien dit niet gebeurd ware, hoe zouden er zoo vele voortgeleefd hebben tot [in den tijd van P. Victor]Ga naar voetnoot(127), 't is te zeggen den tijd van Constantijn? Want deze schrijver vermeldt, onder andere merkwaardigheden van de stad, dat er negen en twintigGa naar voetnoot(128) openbare bibliotheken waren; en de twee voornaamste waren de Palatina en de Ulpia. | |
[pagina 85]
| |
Helaas! Hoeveel zijn er, die zelfs uit ons geheugen verdwenen zijn? Want, van deze negen en twintig, hebben onze ijverige opzoekingen er nauwelijks zeven opgespoord; en 't zijn slechts de namen die ze tegen de vergetelheid hebben kunnen beschermen. | |
Hoofdstuk IIXDe Tibertijnsche, en nog eenige private, die tamelijk rijk aan inhoud waren. Men had er in de baden, en ook in meer dan één buitengoed. Meer openbare bibliotheken, zeg ik, kan ik niet opdiepen; stellig niet in de stad. In de omgeving vind ik er ook ééne, te Tibur (nu Tivoli). A. GelliusGa naar voetnoot(129) zegt er dit over: We herinneren ons dat we, in de Tiburtische bibliotheek, in 't zelfde boek van Qu. Claudius QuadrigariusGa naar voetnoot(130) het volgende gevonden hebben. En nog eens: Hij haalt (sc. een boek van Aristoteles) uit de Tiburtische bibliotheek, die toen tamelijk goed (van boeken) voorzien was, in Hercules' tempelGa naar voetnoot(131). Hier en elders kan men opmerkingen maken. betreffende de tempels, en dat de bibliotheken gewoonlijk naast, of in de tempels waren. Waarom zouden deze heilige vruchten van het menschelijk verstand niet een geschikte plaats krijgen in een heiligdom? Misschien heeft keizer Hadrianus deze bibliotheek te Tibur opgericht: het staat vast, dat hij op deze plaats veel uitgaven deed, om er van een zomerverblijf te kunnen genieten, en dat hij er veel en verscheidene gebouwen liet optrekken. Al is het voor mij bepaald zeker, dat er in andere municipia en koloniën bibliotheken uitgestrooid waren, evenzeer als de weten- | |
[pagina 86]
| |
schap er in eere en aanzien was. Doch er waren ook rijke menschen, die, voor zich zelf, bibliotheken bezaten om er het gebruik van te hebben en wegens de publieke opinie; [en er zijn bekende menschen onder, die er eenige bezaten]Ga naar voetnoot(132), [zooals bijvoorbeeld Tyrannio Grammaticus, in den tijd van Sulla. Hij bezat drie duizend boeken.]Ga naar voetnoot(133). Zooals Epaphroditus Chaeroneus,Ga naar voetnoot(134) die ook van 't vak (der grammatici) was, van wien Suidas dit vermeldt: dat hij ten tijde van Nero, tot in den tijd van Nerva te Rome geleefd heeft; en dat hij voortdurend boeken kocht, dat hij er tot de dertig duizend bijeengebracht heeft; en 't waren zeker de beste en de best uitgekozen boeken. Dit laatste vermeld ik met lof: want de massa moet men niet zoeken, maar de goede hoedanigheid - en er moet keuze zijn. Ik zou wel wenschen, dat het deze (Epaphroditus) was, die Epictetus als slaaf bezat, Epictetus, die het hoogste sieraad der ware philosophie is; en wat het tijdperk betreft, klopt het niet, vermits de eene een grammaticus was en de andere behoorde tot Nero's lijfwacht; 't is dezelfde Suidas die het vermeldt. Maar, wie hij ook was, Sammonicus SerenusGa naar voetnoot(135) heeft hem overtroffen in de boekenliefhebberij; hij bezat een bibliotheek, waar op het register twee en zestig duizend boeken ingeschreven waren. Na zijn dood kreeg Gordianus minorGa naar voetnoot(136) de bibliotheek. Hij nam een proefje van 't keizerschap: 't wordt op den Capitolijnschen tempel vermeld, met dit opschrift: hetgeen Gordianus ongetwijfeld ten hemel heeft verheven. Aangezien hij begiftigd was met zulke rijke en prachtige bibliotheek, is hij beroemd | |
[pagina 87]
| |
geworden, dank zij den lof der letterkundigen.Ga naar voetnoot(137) Bedenk eens, zeer doorluchtige Prins, welk aanzien en welke beroemdheid deze wetenschappelijke arbeid aanbrengt, aanzien en roem die U, hoogedele Heeren, steeds moet trachten te verkrijgen. En de overlevering vermeldt, dat deze of weinig anderen nog merkwaardige bibliotheken hadden. Toch waren er een zeker getal, en SenecaGa naar voetnoot(138) vestigt de aandacht van zijn tijdgenooten op dezen hartstocht, en veroordeelt hem. Hij veroordeelt hem. Waarom? Immers, 't is niet om der wille van de wetenschap, zegt hij, maar voor 's werelds oog, dat ze boeken verzamelden. Zoo zijn, voor de meesten, die onwetend zijn, en menschen van slaafsche cultuur, de boeken geen werktuig der kunst en der wetenschap, maar versierselen voor hunne eetzalen. En wat verder voegt hij er dit bij: Bij de vadsigste menschen dus zult ge zien, dat al wat behoort tot de welsprekendheid en tot de geschiedenis, in hokjes en vakjes opgestapeld is tot tegen de zoldering. Zoo immers wordt een bibliotheek gepolijst, naast de badkamers en de thermen, net alsof ze ook tot de onmisbare gereedschappen van het huis behoorde. Dit is erg, ik erken het. En toch, mochten onze rijke lui eens ook zulke lusten botvieren! 't Ware toch, in alle geval, goed en nuttig, zoo niet voor hun eigen gebruik, dan toch voor andere menschen, om 't even wie. Verder kunnen we hierop letten, dat hij ook spreekt van de badkamers en van de thermen; zooals we het ook opgemerkt hebben hierboven voor de Ulpia, die ingewijd was in de thermen van Diokletianus. Maar waarom in de thermen? Ik denk, omdat de menschen toen, terwijl ze zich verpleegden, op hun gemak waren en tijd over hadden; en zoo hadden zij de gelegenheid om iets te lezen of te hooren lezen, daar ze elders | |
[pagina 88]
| |
te veel bezigheden hadden. Voorwaar, in een villa, in een heerenhuis had men ook een bibliotheek, rechts en links; en de reden was dezelfde: men had rust en vrijen tijd. In dezen geest is het antwoord van den rechtsgeleerde PaulusGa naar voetnoot(139) opgesteld: wanneer een goed bij testament vermaakt is, dan zijn ook de boeken en de bibliotheken, die zich op dit goed bevinden, in het legaat begrepen. PliniusGa naar voetnoot(140) zegt van zijn villa: In den muur is er een kast, in den vorm van een bibliotheek ingevoegd. Martialis spreekt met lof over de bibliotheek, die een andere Martialis (Julius) in zijn villa bezitGa naar voetnoot(141): O Bibliotheek, in dat prettig landhuisje, waaruit men onder 't lezen, eventjes de naburige stad Rome kan zien, indien er tusschen al die deftige gedichten nog een hoekje overblijft voor mijn dartele Thalia, ruim een plaatsje in, [al was 't maar in 't onderste schuifje]Ga naar voetnoot(142), voor de zeven boekjes die we U zenden. | |
Hoofdstuk IX.Versiering van de bibliotheken met ivoor en glas. Boekenkasten en planken; lessenaars en voetbanken. Met mijn bijdrage over de bibliotheken ben ik klaar; en 'k heb slechts de bibliotheken voor den dag gehaald, die de tijd niet verzwolgen heeft. Om het te zeggen, zooals het is: van de vele bibliotheken, die eens bestonden, zijn er weinig bekend. En 't is maar een druppeltje uit een emmer, volgens de oude spreuk; | |
[pagina 89]
| |
en toch zijn er genoeg om als prikkel en als voorbeeld te dienen. Of zou ik er nog iets bijvoegen, over de versieringGa naar voetnoot(143) of de toerusting? 't Zij zoo. In IsidoriusGa naar voetnoot(144) lees ik, dat de bekwaamste bouwmeesters meenden, dat men in de bibliotheken geen met goud ingelegde plafonds behoefde, noch andere vloertegels dan Carystische (marmer van Karisto, uit Enboea) omdat de schittering van het goud de oogen verblindt, terwijl het groene marmer ze verkwikt. Wat hij schrijft, bewijst bij hem - of bij den schrijver waaruit hij het gehaald heeft, - een juist inzicht, want wat de schittering betreft, - 'k heb het zelf ondervonden - ze is zeker nadeelig voor iemand, die zich inspant en die zijn stijl wil verzorgenGa naar voetnoot(145); insgelijks is het uitgemaakt, dat de groene kleur de oogen opkwikt. Boëtius, in zijn ‘Consolatio Philosophiae’,Ga naar voetnoot(146) geeft ons nog meer inlichtingen: dat de muren met ivoor en met glas opgesierd waren. Hoe zoo?Ga naar voetnoot(147) [De zijmuren? Dus stonden de boekenkasten of de lessenaars niet tegen de muren (en deze versiering zou immers niet zoo zeer in 't oog vallen) maar men had ze in 't midden geplaatst,Ga naar voetnoot(148) zooals tegenwoordig de openbare bibliotheken ook doen. Inderdaad het glas werd eertijds | |
[pagina 90]
| |
tegen de muren, als versiering aangebracht, in den vorm van ronde, vierhoekige, eivormige of rhombische (ruitvormige) platen, net zooals marmeren belegsels; en het werd nog meer gebruikt in de verwulfsels en aan de plafonds. Want, zoo schrijft PliniusGa naar voetnoot(149): De vloertegels werden uit den grond gerukt en tegen de gewelven geplakt: 't waren glazen tegels; men had alweer een nieuwigheid uitgevonden. 't Was aldus een nieuwigheid, al gebeurde 't ten tijde van Nero en van Seneca. Immers, Seneca spreekt er van als van iets dat reeds in algemeen gebruik wasGa naar voetnoot(150). Als de zoldering niet onder gekleurd glas verborgen was! En wilt ge nu naar mij eens opzien? En behalve Boëtius, toont Vopiscus, in zijn ‘Firmus’ dat er ook glas stak in de muren. Want men verhaalt, dat hij, (Firmus?) zijn huis gedecoreerd heeft met vierkant glaswerk, met asphalt en met andere pleistermiddelen. Ik begrijp, dat er hier op de muren asphalt gebruikt werd om ze steviger en hechter te maken, en niet om er vierkantjes in te voegen; deze werden meestal mooi met ivoor geëncadreerd, zooals in Boëtius. En dit gebeurde ook in de boekenkasten zelf; daarom is er spraak, in de Pandekten, van een ivoren bibliotheek, en in Seneca: Boekenkasten worden ingelegd met cederhout en ivoor. Dat er boekenkasten in de bibliotheken waren, dit is een feit; [en 't hedendaagsch gebruik bewijst het]Ga naar voetnoot(151); maar ik voeg er bij: de kasten waren genummerd, zoo zegt Vopiscus: De bibliotheek, Ulpia geheeten, bezit in boekenkast nummer zes een ‘liber elephantinus’Ga naar voetnoot(152). Beteekent ‘elephantinus’ dat het boek uit ivoor vervaardigd was of dat het op olifantenvel afgeschreven was?Ga naar voetnoot(153) De oude scholiast van JuvenalisGa naar voetnoot(154) zegt hierover: Hij zal boeken geven en boekenkastjes (forulos)Ga naar voetnoot(155). Armaria, zegt hij, dit | |
[pagina 91]
| |
is een bibliotheek. Ofschoon ik meen, dat ‘foruli’ eigenlijk beteekent, om met Martialis te spreken, de nesten (nidus) zelf (hierboven vertaald door ‘schuifje’) ofwel, met Seneca de onderscheiden ladetjes van de boeken (loculamenta).Ga naar voetnoot(156) SidoniusGa naar voetnoot(157) geeft deze meubels, en nog andere een plaats in de bibliothekenGa naar voetnoot(158): [er zijn daar boeken in overvloed uitgestald voor aller oogen; men zou wel gelooven, dat men er ‘plutei’ ziet, om de Grammatica te leeren; of de ‘cunei’ van Athenaeus; of de ‘armaria’, welke de boekhandelaars daar opgestapeld hebben. ‘Plutei’, dit zijn de schuin liggende planken, waar men de boeken op kan leggen, om ze te lezenGa naar voetnoot(159); ‘Cunei’, dit zijn in een rang geplaatste voetbanken, zooals in Athenaeus. De ‘armaria’ echter zijn de volle en hooge boekenkasten waarvan ik gesproken heb. En 't schijnt wel, dat Cicero van de ‘Pegmata’ (boekenplanken) in zijn brieven aan AtticusGa naar voetnoot(160) heeft gesproken.] | |
Hoofdstuk X.Afbeeldingen van de geleerden in de bibliotheken, volgens een loffelijk gebruik; en Asinius Pollio was de eerste, die daar het idee van had. Maar het voornaamste sieraad, en dit voorbeeld zou men wel mogen volgen, mijns inziens, en men heeft het totnogtoe niet nagevolgd - dit zijn de afbeeldingen of ook de standbeelden, van de geleerden, welke men samen met de boeken, hier en | |
[pagina 92]
| |
daar in de bibliotheken plaatste. Was dit niet mooi, en aantrekkelijk, en geschikt om de bezoekers te doen nadenken? We voelen ons heel natuurlijk door de portretten der uitstekende mannen aangetrokken, en worden uitgelokt tot nadere kennismaking met hun beeltenis en met hun persoon of hun woning, waarin de hemelsche geest zich heeft opgehouden. Daar vertoefde hij! De schriften van Homeros, Hippokrates, Aristoteles, Pindaros, Virgilius, Cicero en van anderen kunt ge zien en a.h.w. met de oogen afroomen; tezelfdertijd zoudt ge dit dan ook kunnen doen met het beeld van den schrijver, dat naast het boek geplaatst is. Ik herhaal het: het is mooi, en, indien U, zeer doorluchtige Heer, ons het voorbeeld geeft, waarom brengen wij dit niet in praktijk? Dit schijnt wel een Romeinsche uitvinding te zijnGa naar voetnoot(161), om toch maar niet alles wat mooi is aan Griekenland te moeten afstaan! En PliniusGa naar voetnoot(162) is geneigd, dat te gelooven. Ik meen, zegt hij, en 't is een heerlijke gedachte, dat er geen grooter kenteeken van geluk bestaat, dan dat we altijd wenschen te weten wat voor een man iemand geweest is. Dit was de uitvinding van Asinius Pollio te Rome, dat hij de eerste was om een bibliotheek in te wijden. (Anno 39 a. Ch. n.) en van de vruchten van het menschelijk vernuft een algemeen goed te maken. Of de koningen van Alexandrië en van Pergamon, die vurig mededongen om bibliotheken op te richten, eerst daarmee begonnen, dit zou ik niet licht durven zeggen. En zoo is Asinius Pollio blijkbaar de voorganger, die ook ('t is nog PliniusGa naar voetnoot(163) die dit vermeldt) in de bibliotheek, die in de stad Rome (in urbe, want ‘orbe’ - het heelal - is, bij anderen, een verkeerde lezing) de eerste openbare bibliotheek was, de beeltenis liet plaatsen van iemand, die nog in leven wasGa naar voetnoot(164). Ik zie dat dit echter later ook aan anderen verleend werd, 't zij bij wijze van gunst, 't zij na overleg; en dit was namelijk het geval met den dichter Martialis,Ga naar voetnoot(165) die er zich op beroemt, | |
[pagina 93]
| |
dat StertiniusGa naar voetnoot(166) zijn (Martialis) portret een plaats wilde geven in zijn bibliotheek. Maar 't was meestal 't geval met afgestorvenen, die een eenparig gevoelen, en de Faam, reeds vereeuwigd hadden. PliniusGa naar voetnoot(167): Men mag het niet stilzwijgend voorbijgaan, en 't is een nieuwe uitvinding, aangezien men, in de bibliotheken, niet alleen in goud en zilver, maar ook althans in brons, aan de goden, de standbeelden wijdt van degenen, wier onsterfelijke zielen nog spreken in dezelfde zalen. Ja, wat meer zegt: de beeltenissen, die er niet zijn worden vervaardigd, en de portretten, die men ons niet heeft nagelaten geven ons een gevoel van gemis. Hij noemt dit een nieuwigheid, die Pollio uitgevonden heeft: hij wijst erop, dat het de beeltenissen waren van afgestorvenen, en meestal in metaal; maar ik voeg erbij, dat er ook van gipsGa naar voetnoot(168) vervaardigd waren, in de private bibliotheken (w.t.v. elk naar gelang van zijn vermogen.) JuvenalisGa naar voetnoot(169): ofschoon men bij Chrysiphus alles van gips vindt. En er waren zeker ook geschilderde portretten, meen ik; en wellicht waren er ook die op de eerste bladzijde van de boeken geschilderd en getrouw weergegeven warenGa naar voetnoot(170). SenecaGa naar voetnoot(171) spreekt van: deze uitgelezen kunstwerken van de goddelijke geesten, welke uitgegeven zijn met hun portretten. SuetoniusGa naar voetnoot(172) (in Tiberius): Hij heeft hun schriften en hun portretten, in de openbare bibliotheken, onder de oude en de klassieke schrijvers, aan een godheid gewijd. Plinius minor (in | |
[pagina 94]
| |
zijn brieven): De zeer geleerde Herennius SeverusGa naar voetnoot(173) stelt er prijs op in zijn bibliotheek aan de afbeeldingen van Cornelius Nepos en van Titus Atticus een plaats te geven. Dus, er waren afbeeldingen onder de beide vormen: standbeelden en portretten. Dezelfde Plinius, over Silius ItalicusGa naar voetnoot(174): Hij bezat, in dezelfde streek, meer dan een villa, en overal had hij veel boeken, veel standbeelden, veel portretten; en niet alleen bezat hij ze: hij had er een vereering voor; en voor Vergilius bovenal. Vopiscus, over Numerianus: Men zegt, dat zijn voordracht zoo welsprekend was, dat er besloten werd te zijner eer, in de Ulpiaansche bibliotheek een standbeeld te plaatsen, niet alsof hij een keizer was maar een redenaar; en het opschrift luidde: Aan Keizer Numerianus, den machtigen redenaar van zijn tijd. Maar Sidonius ook beroemt er zich op, en terecht, dat men daar zijn eigen standbeeld geplaatst heeft: Toen Nerva TrajanusGa naar voetnoot(175) zag, dat er een duurzaam standbeeld met mijn eeretitels opgericht werd, en voor goed een plaats kreeg onder de schrijvers van allebei de bibliotheken.Ga naar voetnoot(176) [Dit beteekent, dat hij een standbeeld had én in de Grieksche én in de Latijnsche bibliotheek. Overigens, het blijkt wel, dat de kleinste onder deze beeltenissen of borstbeelden meestal boven de gestellen geplaatst werden, elke schrijver vóór (bij) zijn boeken. JuvenalisGa naar voetnoot(177): En verlangt, dat de ‘Pluteus’ (het plankje boven aan den lessenaar) de origineele Cleanthen (Grieksche schrijvers) voor de toekomst zou bewaren. Dit is de beteekenis van het oude distichon, dat als opschrift onder zulk beeldje van Vergilius stond: Ruchtbaarheid kan zulken grooten dichter niet schaden; zijn gedichten en de ‘pluteus’ strekken hem tot eer. Dit beteekent, dat hij wel schijnt te leven, die in zijn boeken en in zijn beeld herleeft. Zoo spreekt ook Cicero in zijn brief aan | |
[pagina 95]
| |
Atticus, van de beeldjes op den lessenaar. Want reeds in dezen tijd versierde men de bibliotheken met de beeldjes van de goden, zoo niet van de schrijvers]. | |
Hoofdstuk XI.Nog iets over het Museum te Alexandrië. Geleerden vonden er kost en inwoning. Koningen en keizers zorgden er voor. En ik heb, voor mijn part, over de bibliotheken niet veel meer te vertellen, dat de moeite waard is. Nog één bijzonderheid: het nut, dat ze kunnen aanbrengen. Want als ze eenzaam en verlaten waren, of er slechts zelden een bezoeker kwam, als er geen menschen waren, zeg ik, die in grooten getale opkomen en de boeken ontrollen (opslaan), waartoe zou deze massa boeken dienen? Wat zou ze anders zijn, dan een geleerde weelderigheid, zooals Seneca ze noemt? De Alexandrijnsche koningen hebben dit ook voorzien; en samen met de bibliotheken hebben ze een musaeum laten opbouwen (ze noemden dat zoo, omdat het een huis der Muzen is) en daar was het geoorloofd zich aan de Muzen te wijden, omdat men van alle beslommeringen verlost was. Meer nog: men hoefde zich niet te bekommeren om de levensbehoeften, vermits er op openbare kosten voor het voedsel gezorgd werd. 't Was een prachtige instelling! En StraboGa naar voetnoot(178) geeft er ons een buitengewoon degelijke beschrijving van: Een deel van de koninklijke paleizen is een musaeum, waar er gelegenheid is om te wandelen en te zitten; en er is ook een groot huis, waar geleerde mannen in gemeenschap leven, samen eten en voor wie het musaeum een genootschap is. Dit college bezit dan ook zijn geldmiddelen en inkomsten, als gemeenschappelijk bezit, en er is een priester, die de leiding van het musaeum op zich neemt en eertijds door de koningen, nu door den keizer aangesteld is. Hij zegt dus eerst, dat 't musaeum een deel was van 't koninklijk paleis, of koninklijk hof. De koningen wilden, wel te verstaan, het musaeum vastknoopen en aan zich- | |
[pagina 96]
| |
zelf verbinden, om deze geleerden in hun nabijheid en voor de hand te hebben, om met hen te kunnen praten, wanneer het hun beliefde, om zichzelf te laten onderrichten en 't noodige voedsel voor den geest te krijgen. De bibliotheek had zuilengangen en conversatiezalen; de eerste vooral geschikt voor lichaamsoefeningen, de tweede voor geestesoefeningen, want men kon er gaan zitten om te disputeeren, of om een voordracht te houden. Er was ook een huis, met een gemeenschappelijk levensonderhoud en een gemeenschappelijke eettafel voor de geleerden; dit heeft ook PhilostratusGa naar voetnoot(179) uitdrukkelijk gezegd, betreffende Dionysius: Hij werd, schrijft hij, in 't Musaeum opgenomen, en hij voegt er bij: Het musaeum is een Egyptische eettafel, waar al de geleerden van heel de wereld uitgenoodigd worden. Ik zou nauwkeurig die woorden willen overwegenGa naar voetnoot(180): al de geleerden, uit heel de wereld! En ziet ge, hoe talrijk ze waren, en dat het geen kleinigheid was, en hoeveel geld het moest kosten? En Timon,Ga naar voetnoot(181) de spotter, wijst er ook op; al doet hij het op zijn manier, en naar zijn hekelenden trant: Daar zijn er veel, die den kost vinden. In 't land van Egypte, zoo rijk aan volkeren; 't zijn pedante kloosterlingen en onophoudend zijn ze aan 't worstelen in den Muzenkorf. Want, zoo legt AthenaeusGa naar voetnoot(182) het uit, hij zegt dat het musaeum een korf is, en hij bespot de philosophen, die er hun voedsel krijgen, net alsof ze in een kippenhok gevoederd werden, zooals sommige zeer kostbare vogels. Athenaeus noemt ze hier de philosophen, maar Strabo zegt, dat het in 't algemeen beroemde mannen zijn, geleerden; en zonder twijfel was de heele soort er in begrepen. Maar hij zegt: mannen; dus 't waren geen kinderen of jonggelui, die a.h.w. een opvoeding kregen, met verdere studiën in 't vooruitzicht, zooals men nu pleegt te doen. Neen; het was zelfs, om zoo te zeggen, een belooning voor de geleerden, en a.h.w. een eervolle ontspanning, evenals | |
[pagina 97]
| |
er te Athene, in 't PrythaneumGa naar voetnoot(183) gezorgd werd voor 't levensonderhoud van degenen die zich verdienstelijk hadden gemaakt jegens de republiek. Waar zijt ge nu, O vorsten? En wie voelt er zich aangevuurd en aangespoord om aan dien eervollen wedstrijd deel te nemen? Maar Strabo gaat zoo voort en hij zet een priester aan het hoofd, die door de koningen of de keizers gekozen werd. 't Is dus een belangrijke waardigheid, en de keizer zelf moest ze toekennen. Maar wat beteekent dit, dat het ook de keizer was, die de plaatsen toewees? Philostratus, in zijn leven van den sophist Dionysius, vermeldt het zoo: Keizer Hadrianus plaatste hem, als satraap of gouverneurGa naar voetnoot(184) [aan 't hoofd van talrijke volksstammen] en hij benoemde degenen die, op stadskosten mochten te paard rijden, en insgelijks degenen die in 't Musaeum hun levensonderhoud mochten krijgen. En een tweeden keer (in Polemon): Hadrianus nam hem op, bij keuze, in den kring van 't musaeum, met het recht van spijziging aan de Egyptische tafel. Maar, ik wou hier het woord kring, ϰύϰλοϛ, circulus, noteeren (al heb ik het vertaald door conventus = vergadering). Ik meen dat dit beteekent, dat het in een kringloop moest gaan, en dat enkelen bij keuze opgenoraen werden, te rechter tijd, en zelfs van te voren, 't is te zeggen, nog eer de plaats opengevallen was. Maar de hoop gaf genoeg uithoudingsvermogen, en elk kreeg zijn beurt, en al die opgeschreven waren, volgden elkaar op; 't is zoo dat tegenwoordig sommige vorsten plegen te doen in 't verleenen van hun gunstbewijzen. En AthenaeusGa naar voetnoot(185) vermeldt ook nog deze gunst vanwege den keizer, waar hij zegt, dat een zekere Pankrates, een dichter, den keizer Hadrianus op geestige wijze gevleid had, met betrekking tot zijn lieveling Antinoüs. En de keizer, zegt hij, die in verrukking was met die aardigheid, schonk hem een plaats in den refter van 't Musaeum. En Strabo, [en anderen nog]Ga naar voetnoot(186), vertellen dit ook, aangaande de plaats en de instelling; men mag er bijvoegen, dat men daar in 't geheel geen vrij of werkeloos leven mocht leiden (hoe zouden mannen, die voor | |
[pagina 98]
| |
't nut van 't algemeen ter wereld gekomen waren, dit gedaan hebben?), maar dat ze, ofwel schreven, ofwel voordrachten hielden, ofwel eigen werk voorlazen. Zoo verhaalt Spartianus,Ga naar voetnoot(187) dat Hadrianus in 't Musaeum te Alexandrië, aan de professoren veel wetenschappelijke strijdvragen ter overweging voorlegde, of vraagstukken liet oplossen. Voeg er Suetonius bij, in zijn ‘Claudius’Ga naar voetnoot(188): deze keizer heeft dit Musaeum ook vermeerderd, door er een bij te voegen; en hij besloot dat bepaalde boeken er elk jaar zouden voorgelezen worden. Ik eindig hier. [En ik ben zoo vrij U aan te sporen, zeer doorluchtige Prins, die van machtige voorouders afstamt en voor alle groote ondernemingen geboren is, om verder dezen weg, waar zoo veel lof te verdienen is, te betreden, en uwen naam te vereeuwigen, door een ijverig begunstigen en verspreiden van de boeken en van de letteren.]Ga naar voetnoot(189) |
|