De Gulden Passer. Jaargang 19
(1941)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Gulden Passer 1941][Nummer 1-2]Inleiding tot de door Dr. C. Sobry bezorgde vertaling van Justus Lipsius' ‘De Bibliothecis Syntagma’Ga naar voetnoot(*) door G. SchmookAanleiding tot de vertalingIets meer dan de gewone en algemene verhouding, welke tussen Joost Lips en Pieter Pauwel Rubens bestaat, heeft het voornemen van het Bestuur van het Zesde Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen om, in het Rubensjaar 1940, Lipsius' werkje ter bespreking te brengen, niet ingegeven, want zo er al enig verband kan gelegd worden tussen de bedrijvigheid in de letteren van den huisgod van de Plantijnse werkstede, Lips, en de voornaamheid, waarmede Rubens zijn illustratieve gaven ten dienste stelde van Moretus om de publicaties van den huisvriend te verluchten, dan kan niets meer dan de tijdssfeer, dan de geestelijke verwantschap, dan de politieke belangstelling, dan het gelijkaardig bewust ondergaan van de dingen-die-des-levens-zijn tot gemene deler verklaard worden van Rubens' denken en voelen en van de bizondere bekommernissen, welke Lipsius zijn libellus ingaven, tenzij beroep zou gedaan worden op de innige vriendschap, die den wijsgeer bond aan Pieter Pauwel's broer, Filips, waardoor beide namen als het ware naar elkaar toegegroeid zijn en de twee onafscheidbare elementen vormen van een cultuur-historisch associatie-beeld. Maar er is ook de vraag te stellen of een Rubensherdenking niet met reden de aanleiding kan vormen tot een onderzoek naar de waarde van een wel beroemde, doch minder gekende en in het Nederlands nog niet vertaalde bibliotheekkundige verhandeling, welke, tijdens Rubens' leven nog, een zeer groot succes te beurt is gevallen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wordt Rubens gehuldigd, dan gedenkt men ook zijn tijd, en wat die tijd voortbracht. Dus: in welke mate had onze intellectuele wereld deel aan de ontwikkeling van het bibliotheekwezen van die dagen? Bestaat er enige aanleiding om met trots te wijzen op de Vlaamse prestaties in dit domein? Zagen wij de problemen - en die waren er - zo groots als onze schilders hun doeken? Het is onzin een parelleel te willen ontwerpen tussen het oeuvre van den vruchtbaren schilder en het plaketje van den vlijtigen publicist! Er is alvast een gevoelig leeftijdsverschil. Lipsius - ‘digne laudare non possum’Ga naar voetnoot(1) - was niet eens bibliothecaris en Rubens zeer zeker een groot vakman. Toch erkent elkeen, die oordelen kan, dat Lipsius' tractaatje - hijzelf spreekt er van als van een ‘libellus exiguus’Ga naar voetnoot(2) - iets geheel bizonders en aparts is, waaraan tol moet betaald worden, als aan een merkwaardig stuk van een superieuren geest. Het schittert in Lipsius' hand, als het palet bij den Prins. Dat het boekje voor ons nog enkel documentaire waarde heeft, doet daaraan niets af. Al vast en zeker is het representatief voor bepaalde opvattingen, die tijdens de Renaissance opgeld maakten; als inventaris van de kennis van de Oudheid in zake bibliotheken, werd het niet voorbijgestreefd. Critisch-historisch geeft het blijk van de virtuositeit van zijn ontwerper, wiens vergelijkend materiaal, gelicht uit zijn algemeen en blijkbaar gemakkelijk behandelbaar arsenaal van goed nagewezen citaten, schier onuitputtelijk schijnt. Het nieuwe voor deze onze tijd ligt in de Nederlandse vertaling van Dr. C. Sobry, waardoor het boekje van eigen grond beter bekend en gewaardeerd kan worden. Het lag voor de Nederlanders immers dood en begraven, niettegenstaande de Franse vertaling van 1800, verloren in een algemeen werk, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Engelse van 1907, haast onbereikbaar voor het oude vasteland. De eigen vak-literatuur, helaas posthuum, verrijkt te zien met een zo zeldzame en rijpe bijdrage uit Rubens' cultuurperiode, beschouwen wij als een heerlijke Rubensgave. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord ‘syntagma’De generieke term ‘syntagma’ in de titel van het geleerde werkje is een mode-artikel, dat Justus Lipsius meermaals gebruikt: ‘syntagma de amphitheatris’, ‘syntagma de vestalibus’. Zijn onmiddellijke opvolger aan de Leuvense Universiteit, Erycius Puteanus, grijpt er regelmatig naar. Dr Sobry vertaalde het woord door ‘samenvatting’Ga naar voetnoot(1). Deze term dient dan ontdaan te worden van al wat zweemt naar een beteekenis als ‘overzicht’, want in het boekje wordt stof samen-geordend, d.w.z. bijeengebracht en onderzochtGa naar voetnoot(2), zodat een andere ook in de pen komende vertaling als ‘verhandeling’ evenmin de juiste waarde en omvang aangeeft. K. Loeffler geeft er in het Lexikon des gesamten BuchwesensGa naar voetnoot(3) als omschrijving voor: ‘Aufsätze oder Bemerkungen über einen bestimmten Gegenstand, mit dem Nebenton gelehrter Sammelarbeit’Ga naar voetnoot(4). Daarmede kan - precies in ons geval - vrede genomen worden, zo ‘gelehrt’ hier in zich bergt de bepaling ‘critisch onderzocht’. Justus Lipsius' studie is inderdaad een geleerde compilatie over een bepaald onderwerp met het wel omschreven doel een klaar inzicht te verwerven in zekere nog als duister erkende toestanden, een compilatie uit een veertigtal auteurs, waarvan hij de gecontroleerde getuigenissen - op het einde van zijn leven - tegen elkander heeft afgewogen en getoetst aan een eigen steeds nagestreefde opvatting. In dit Syntagma, althans in het bericht tot den lezer, komt de auteur er zelf toe zijn werk - uitvloeisel van een zo ‘keurige wetenschap’Ga naar voetnoot(5) - te bepalen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We blijven gehecht aan al wat uit den goeden ouden tijd is; en dikwijls - we hopen het - verrichten wij nuttig werk, wanneer we iets weten op te diepen, in orde te brengen en bekend te maken.Ga naar voetnoot(1) De verschillende stadia van het geleerde tekst-onderzoek staan hier duidelijk opgesomd: nalezen, critisch beoordelen, publiceren. Dat wil zeggen: het werkelijke verleden dienstbaar maken aan een begrijpend heden, met het oog op een gewenste of liever gedroomde toekomst. Een mooie taak! En zo verschijnt het Syntagma geheel in de geest van zijn her-levende tijd, die, naar eigen weten en kunnen, als een her-wording van de om de resultaten en de schittering tot voorbeeld genomen harmonische Oudheid wenste op te staan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderwerpDat een man als Lipsius, wiens hele leven de dienst van de pen gewijd was - droeg hij niet in het jaar van het Syntagma een zilveren pen als ex-voto aan O.L.V. van Halle op: ‘Hanc, Diva, Pennam, interpretem menties meae’Ga naar voetnoot(2), net een ridder, die zijn wapen offert? - dat dergelijk geestelijk werker met iets meer dan genegenheid opzag naar de instelling, welke, per definitie, de producten van zijn penna, en die van andere, verzamelen moet, is begrijpelijk. De arbeid, door hemzelf en zijn tijdgenoten verricht, achtte hij van zo groot belang - er moest ook zooveel herontdekt, of minstens genomen verteerbaar gesteld worden en geschaafd; weergave van het oorspronkelijk tekstbeeld was een eerste opgave - dat een verzekerde bewaring voor het nageslacht van het moeitevolle werk, van de nieuwste veroveringen van het modern gewapend intellect, hem dringend geboden leek. Een onderzoek naar de wijze hoe zijn meer dan geprezen vrienden, de Ouden, gemeend hadden de eigen, en als onvergankelijk erkende, productie te kunnen bewaren, moest dus, ook naast de filologische aantrekkelijkheid, zijn bizonder nut hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en tot directe lering strekken. Maar de bewaring was hem niet genoeg in een tijd van actieve doorzetting. Ook het onmiddellijk dienstbaar maken van de opgespaarde, gecontroleerde en van de smetten van een achteloos verkeer gezuiverde stof hield zijn aandacht gevangen en zo moesten Alexandrië, de Alexandrijnse sfeer, hem aantrekken en tot spiegel gelden. Het Syntagma de Bibliothecis behoort in de rij van Lipsius' schriften niet tot de grote werkenGa naar voetnoot(1). In de Syllabus Operum Iusti Lipsi - als bijlage verschenen bij Miraeus' Vita - rangschikt de levensbeschrijver het onder de rubriek Historia Romana et externa, maar in de tekst van de Vita - zelfGa naar voetnoot(2) wordt het met het Syntagma de Vestalibus en De militia Romana, naar de werkmethode en het opzet, zeer wijselijk onder de Libri Ritualium ondergebracht en beschouwd als een deel van een serie studies ‘in eos congerere, quidquid esset in moribus ritibusque priscis obscurum’. Zouden daar bij horen De Sacerdotibus, De Magistratibus, De Militia, De Bibliothecis, De Nuptiis, De Funeribus ‘et qui tales volebat includere’. Volgen wij den Antwerpsen bibliothecaris in zijn commentaar, dan komen wij zeer dicht bij het werkelijke karakter van dit soort van onderzoeken. Lipsius had er ons trouwens in zijn verklaringen bij Seneca op voorbereid: ‘In Ritualium autem libris, minores et singulos ritus, literarum quodam ordine, explicasset; testibus item exemplisque firmasset.’ Justus Lipsius heeft het onderzoek, wat de bibliotheken aangaat, naar verhouding, grondig gevoerd. In het ‘epochemachende’ werk van E. Edwards Memoirs of LibrariesGa naar voetnoot(3), dat in 1859 verscheen, verontschuldigde de auteur zich bij zijn specialisten-publiek zo weinig bizonderheden over de oude bibliotheken te hebben medegedeeld: ‘Thus far of the Libraries of the ancients. The reader must pardon the meagreness of the account of them; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
it is all that the accessible materials have enabled me to offerGa naar voetnoot(1). Maar... J. Lipsius brengt - op één enkele na, den jongen Plinius betreffende - even zoveel citaten aan als Edwards! Een tijdsverschil van 250 jaren! Dat is alvast een mooie prestatie. En verder citeert Edwards, evenmin als Lipsius: Xenophon, noch Aristophanes als bron. Daarom is het merkwaardig te heten, dat de geprezen Edwards nooit den haast vergeten Lipsius - vergeten voor de bibliotheekgeschiedenis - vernoemt als knap en voordeelbrengend voorganger. Aanvaarden van materiaal houdt geen rechtstreeks verband met de technische interpretatie van de stof-zelf en bewijst niets vóór noch tegen een goed en juist begrip der dingen, zodat tussen de verwerkingen door Lipsius en door Edwards een hemelsbreed onderscheid kan liggen - het door beiden nagestreefde doel verschilde trouwens - en Edwards als jongere in de chronologische orde en als specialist de meerdere kan blijken, maar het blijft voor Lipsius pleiten, dat hij zo ‘ad rem’ was en aanwijzen kon, wáar Edwards zoeken moest. Voor Edwards gold de zaak, het nuchtere feit; voor Lipsius het wezen. De eerste zocht gebouwen en meubelen, termen en hun tastbare weergave; de tweede, sfeer, arbeidssfeer intellectuele genietingssfeer, culturele politiek. Deze vaststelling leidt tot de opmerking, dat Lipsius' Syntagma ook bruikbaar moet zijn om de opvattingen na te gaan omtrent het bibliotheekwezen hier te lande in de XVIe eeuw; om de stand van de historiografie van het oude bibliotheekwezen in die eeuw en in de onze te bepalen; om door te dringen tot de voorstelling, welke onze humanisten zich van een ideale werkstede maakten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De plaats van het SyntagmaAls het Syntagma de Bibliothecis in eerste druk verschijnt, in 1602, - Lipsius is dan 55 jaar oud en heeft nog slechts vier jaren te levenGa naar voetnoot(2), - lag achter den auteur een eeuw, die een verbazend schouwspel had opgeleverd, geestelijk en staatkundig gesproken. Maar dat niet alleen: de boekenproductie, honderd jaar na de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontdekking van de drukkunst - deze was dan juist tot haar technische volwaardigheid gekomen - was in de wereld geweldig en voor deze tijd onnoembaar snel gestegen. Het tempo van de aangroei zou niet meer verzwakken. Dat kon men voorzien en daarop werd ook niet gehoopt. Het boek was - nog vóór Lipsius' komst - overigens als wapen ontdekt en de aanmaak werd voor zoveel als doenlijk was bevorderd, terwijl Luther, bekommerd om het geestespeil, in 1524, zijn zendbrief schrijft An die Ratherrn aller Stedte deutsches Lands, deze voogden wijzende op de noodzakelijkheid in de plaatsen van enige betekenis ‘Fleys und Koste nicht zu sparen’ om bibliotheken-van-het-gedrukte-boek, als tegenhangers van de verkwijnende middeleeuwse libryen-van-het-handschrift, op te richten. De verscheidenheid in de uitgaven, het besef dat de vloed weldra niet meer zou te overblikken zijn of - zelfs voor de hoogst belangrijke edities - in het geheugen niet meer op te nemen, bracht in 1545Ga naar voetnoot(1) - twee jaar vóór Lipsius' geboorte - Konrad Gessners Bibliotheca, die in haar volledige titel een dubbel oogmerk verraadt, maar in hoofdzaak - en door de realiteit der dingen - tot het domein van de boekbeschrijving behoort: Bibliotheca universalis sive catalogus omnium scriptorum locupletissimus in tribus linguis latina, graeca et hebraica exstantium. Daarmede was de inventoriëring van de productie ingezet, een werk begonnen, dat in zijn algemene vorm en in zijn gespecialiseerde opvatting nooit meer eindigen zou. De grondidee van de onderneming Gessner is de universaliteit, die evenwel haar beperking krijgt in de drietaligheid van het onderzochte domein, niet omdat hij andere talen verafschuwd zou hebben, maar omdat het geestelijke verkeer hoofdzakelijk binnen deze beperkt bleef en de bronnen haast geen andere bestreken. Mocht in Gessners geest eens de gedachte rondgespookt hebben, binnen zijn beperking, een algemene volledigheid te bereiken, de werkelijkheid zal hem dra tot minder utopische opvattingen gebracht hebben in zijn tijd zonder verzekerd en intens verkeer en stellig heeft hij nooit gehoopt eens een boekenverzameling op te bouwen of opgebouwd te zien, waarvan zijn lijst het spiegelbeeld zou zijn. Maar aanvaardde men de conceptie bibliotheca uni- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versalis, dat is universele boekenlijst, al ware het maar, in een tijd van internationale solidariteit in het uitdrukkingsmiddel, als bestreving naar een ideale mogelijkheid, men bevroedde zeer wel, dat er ook nog een ander vraagstuk wachtte; dat van de inzameling en het is wellicht de overtuiging, dat een universele inzameling nog minder goed te verwezenlijken zou zijn dan wat ook, welke Gessner er toe bracht zijn lijst aan te leggen. En buiten beide vraagstukken stond er nog een ander: er was de berging van de steeds wassende stapels boeken, en niet de berging alleen: ook de ordening-voor-het-gebruik zonder dewelke een verzameling boeken nooit tot bibliotheek groeit.Ga naar voetnoot(1) Florian Trefler, een Benediktijn van Benediktbeuern, zorgde in dat opzicht, in 1560, voor het oudst bekende bibliotheektechnisch schrift van de Renaissance - eveneens op het einde van zijn leven - en heette zijn werk: Methodus, exhibens varios indices et classes subinde, quorumlibet librorum cuiusvis Bibliothecae brevem, facilem, imitabilem ordinationem... Hieruit spreekt reeds een bepaalde zin voor systematiek, welke trouwens in de vele encyclopedische werken van de tijd - ‘liber’ voor ‘liber’ en ‘caput’ voor ‘caput’ - met spitsvondige vlijt bedreven wordt. De bisschop van Tortosa, Johannes Bapt. Cardona, stelde ten behoeve van Koning Filips II voor de in uitzicht genomen bibliotheek van het Escorial - in 1587, weer op het einde van zijn leven - o.m. het tractaat op: De regia s. Laurentii Scorialensis bibliotheca recte instituenda consilium.Ga naar voetnoot(2) Trefler en Cardona - en bij hen voegt zich Fries in 1589, wel gezeid op 5 Maart, met zijn brief aan Paulus Melissus, den Heidelbergsen bibliothecarisGa naar voetnoot(3) - kregen hun onnavolgbaren en sindsdien klassiek geworden meester in Gabriel Naudé, die, piepjong ditmaal, zijn fraai en enthousiast geschreven Advis pour dresser une bibliothèque in 1621 publiceerde.Ga naar voetnoot(4) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen de eerste pogingen en het programma met zo'n degelijke en definitieve allures van Mazarins bibliothecaris ligt de verschijning van ons Syntagma. Een eersteling op bibliotheconomisch gebied is de publicatie dus allerminst en in de rij van de auteurs van studies aan boek en biliotheek gewijd, komt Lipsius niet eens onder het eerste tiental voor. Maar velen kijken verkeerd toe, wanneer zij de chronologische orde van de schriften opstellen. Immers zij schikken onder elkaar wat bibliografisch werk is (Gessner, Du Verdier, La Croix du Maine) en wat tot het bibliotechnische genreGa naar voetnoot(1) behoort (Trefler, Cardona, A. Rocha: De bibliothecarum inventione et incremento, ac de caeteris rebus ad eas pertinentibus tractatio, 1591), waarbij zelfs over het hoofd gezien wordt, dat tussen inrichting en gebruik van de bibliotheek (Puteanus: De usu fructuque librorum et bibliothecae ac Muse'i Ambrosiani, 1606)Ga naar voetnoot(2) nog een grondig onderscheid te maken is. Dat euvel is zo groot, dat een toch gewikst bibliopracticus als The Rev. Thomas Frognall Dibdin in zijn Bibliomania, or Book Madness, a bibliographical romance (1809) de verschillende auteurs in één rij laat opmarscheren, zeer ten nadele van onzen Justus Lipsius, die toch de eerste komt aandragen met een vrij volledige critische geschiedenis - hoe beknopt ook - van de oude bibliotheken, en als dusdanig lange jaren het terrein blijft beheersen, al komen velen daar grasduinen.Ga naar voetnoot(3) Wel was de oudheid in zekere schriften reeds aangeraakt (Neander: De bibliothecis vetustis, 1565; Gerlachius: Oratio | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bibliothecis earum instituendarum et conservandarum curam magistratui incumbere, Budapest, 1596); maar een zo volledige samenordening van wat men menselijkerwijze weten kón, heeft enkel Lipsius kunnen schrijven, al moet daarom de waarde van wat Th. Zwinger deed niet onderschat worden, die in 1586 een aantal, zij het niet tot op de bron gevoerde, getuigenissen samenbracht in Theatrum Humanae vitae en meer bepaaldelijk in het vierde deel van zijn reusachtige, verbluffende en overstelpende compilatie.Ga naar voetnoot(1) Overschouwt men de hele serie van auteurs - die zich van het wezensonderscheid van hun schriften zelf niet steeds bewust zijn - dan treft men, in algemene zin gesproken, zeer weinig werk aan vóór 1600. Vlak na 1600 vestigt Lipsius de aandacht op zich, 1602, met vrij snel elkaar opvolgende herdrukken - en dàt is wel een zeer merkwaardig en vermeldenswaardig feit! - daarna Puteanus (1606) met zijn lof op de kersverse AmbrosianaGa naar voetnoot(2). Kort op elkaar volgen dan een dertigtal andere publicaties - o.m. van Olearius Oratio de bibliothecis (1615), waarin de Ouden ook hun deel krijgen - tot Maderus een lijvige bloemlezing publiceert (1666), best gekend door de 3e uitgave | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezorgd door Schmidt (1702), Baillet in zijn Jugemens des Savans de meeste auteurs beoordeelt (1685) en D.G. Morhof in zijn PolyhistorGa naar voetnoot(1) een omstandig overzicht van de verdienstelijke pioniers aanbiedt. In deze drie kloeke panoramische werken wordt Lipsius - soms met grote omhaal van woorden - de lof toegezwaaid, waarop hij, krachtens zijn universele geleerdheid, recht heeft. Het treffendst uit zich Baillet: ‘le nom seul de l'auteur de ce petit livre lui tient lieu d'éloges et d'approbationGa naar voetnoot(2), wat Dibdin, die Morhof en Baillet vlijtig heeft doorgenomen er toe brengt te constateeren: ‘Let us not forget that the celebrated Lipsius condescended to direct his talents to the subject of libraries, and his very name, as Baillet justly remarks, is sufficient to secure respect for his work, however slender it may beGa naar voetnoot(3).’ Is de term ‘condescended’ hier werkelijk op zijn plaats? Bestonden er geen innerlijke redenen, die Lipsius, buiten de kortswijl om en omdat het nu eenmaal interessant was, tot zijn belangstelling hebben gebracht, redenen, welke vergroeid zaten in zijn geestelijke standing of met omstandigheden bijgebracht door de onmiddellijke omgeving? Wijzen sommige uitlatingen in het Syntagma er niet op, dat hij het werk met liefde volbracht en er zich meteen grotelijks in verlustigd heeft? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bibliotheek in de jaren van het SyntagmaIn hoeverre Justus Lipsius vertrouwd was met de bibliotheek-problemen van zijn tijd moet - zo het kan! - nog onderzocht worden, maar een speurder van formaat als hij - en staande midden in de branding, als hij! -, moet geweten hebben, wat er omging in de intellectuele milieus van Europa, hoe de denkrichtingen zich het best geoutilleerd en beveiligd achtten, zich het sterkst in de aanval voelden en het zekerst meenden tot de overwinning te geraken. Dat Frans I, in 1537, zijn bevelen gegeven had en Budé tot zich genomen, Filips II zijn belangstelling had getoond door in de opdracht om het Escorial te bouwen (1563-1584) ook de huisvesting van zijn bibliotheek te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekken, - sindsdien het type van nieuwe zaalbouw - moet Lipsius niet onbekend zijn gebleven. Vergeten wij niet, dat de twintigjarige Vlaming, in persoonlijke dienst staande van Granvelle te Rome de tijd had om de handschriften van de zeer oude Vaticana na te pluizen en daar, in de Eeuwige Stad, persoonlijk kennis kon maken met Fulvius Ursinus,Ga naar voetnoot(1) bibliothecaris van Alexander Farnese, auteur van de Commendatio de Bibliothecis. Is uit cap. ix van het Syntagma niet af te leiden, dat hij menige bibliotheek - heel logisch trouwens - bezocht en over haar aanblik een eigen mening had: zelf heeft hij ondervonden, zo bekent hij, hoe storend een overdreven schittering inwerkt op den studerende. Het is verder onnodig stil te staan bij de bedrijvigheid van Viglius in het eigen land. Van al dat vele wist Lipsius rijkelijk wat, hij een spil van het intellectuele leven, die bron na bron aanslepen moest om zijn tekstemendaties te staven. De vriend van Scaliger - de Satyra Menippaea, een Varro-titel! zijn aan Scaliger opgedragen - die vriend wist, en niet van horen zeggen, dat Leiden in 1581 tot de universele bibliotheekpractijk was overgegaanGa naar voetnoot(2). Enkele jaren nadat Lipsius Nederland verliet kwam de Universiteit er, in 1595, met haar eerste catalogus de aandacht van Europa vragenGa naar voetnoot(3). In 1601 leverde Franeker levensblijkenGa naar voetnoot(4). 1608 wordt een merkwaardige datum voor Utrecht - Lipsius is dan pas overleden. De eerste catalogus in de volkstaal verschijnt er, toch een werk van jaren, een eerste feit voor geheel Europa, en in het licht van wat verder gezegd wordt, - zie blz. 53 en vlg. -, misschien van énig belang. Het is mogelijk, dat het verblijf van den Bruggeling Simon Stevin aan het symptoom niet vreemd is. Ondertussen is het licht opgegaan te Oxford, en heeft Bodley aldaar, naar het voorbeeld van Lipsius' zo hoog geschatten held, Lucullus, de bevelhebbersstaf neergelegd om de Bodleyana te stichten (1598-1602, geopend November 1603), voor vele jaren het voorbeeld van openbare bibliotheek, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmiddellijk gevolgd door haar antipode de AmbrosianaGa naar voetnoot(1) van Milaan, werk van Kardinaal Borromaeus (1602; 1603-1609), die Lipsius' leerling, beschermeling, vriend en opvolger, onzen Erryck de Put van Venlo, in de gelegenheid zal stellen de openingsrede uit te spreken in 1605Ga naar voetnoot(2). Een halve eeuw van voorbereidend werk, waaruit grote instellingen te voorschijn treden, instellingen door een eigen stempel gekenmerkt. Past het Syntagma niet wonderwel in het mozaiek van doopcelen? En is het niet het bevredigend antwoord op de in gene tijd zeer logische vraag: maar, hoe stond het met dergelijke initiatieven in ‘onze’ Oudheid? Lipsius zag de nieuwe bibliotheektypen om zich heen, dat is in het Europa, dat hij overblikte, dat hij in de vele studiecentra door zijn briefwisseling rechtstreeks beroerde, ontstaan en rijpen en schreef voor zijn collega's, en ons, de adelbrief, waarop de nieuwe verschijningen in het geestelijk domein zich mochten beroepen om prestige af te dwingen en in stand te worden gehouden. Hij bewonderde de grote instellingen van destijds, loofde hun openbaarheid en wenste die geest van de studie bewaard, of liever voortgezet, te zien. Toen het Syntagma reeds geschreven was en zijn auteur denken mocht aan een tweede druk, heeft hij zich als duidelijk gericht gelovige, - had hij alreeds gehoord van de doelstelling van de Bodleyana? - zelfs uitgesproken over de instelling van zijn hart: de strijdende Ambrosiana, waaraan de jonge Kardinaal Fred. Borromaeus (Lipsius draagt dezen, op 31 December 1600, zijn Epistolarum selectarum Centuria singularis ad Italos ed Hispanos quive in iis locisGa naar voetnoot(3) op) een studiecentrum voor ouderen, voor volwassenen dus, toegevoegd had. In een lange briefGa naar voetnoot(4) geeft hij zijn instemming met het hele opzet van de onderneming, en wijst hij er op, dat hij reeds zijn mening in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
openbaar te kennen gaf door het Musaeum van Alexandrië te prijzenGa naar voetnoot(1). En hij voegt er aan toe: ‘Deum rogo successum’. Al deze organen van de arbeid des geestes lijken daarom niet op elkaar. Er is een wezensverschil aan te wijzen tussen de bedrijvigheid van de bibliotheek van ‘Oxon’ en die van Utrecht, al staan ze beide aan de zijde van de Nieuwe Tijd, en de eerste ‘Bibliothèque Mazarine’ van Naudé (1644) zal nog weer andere karakteristieken aanwijzen als deze beide, maar de grote bibliotheken van die dagen streefden alle - binnen de perken der mogelijkheden en die der eigen doelstellingen, de Bodleyana toch wil met haar groots opzet en haar bizonder knappen factotum Thomas James een volledig uitgeruste ketterse vesting zijn en de Ambrosiana te Milaan moet, hoe ‘liberaal’ ook, een Rooms knap verdedigd bolwerk worden -, zij streefden alle een zeker soort, een wel bepaald soort van universaliteit na, daarin geholpen door het algemeen verkeersmiddel, dat het Latijn bleef. Hierin verschillen zij niet. Enkel subjectieve oogmerken maakten deze nagestreefde universaliteit tot een relatieve onbeperktheid, tot een relatieve volledigheid. De idee van de zorg voor het enig exemplaar, waarvoor destijds - in 1345, toen alom geschreid werd over de slordigheid, die de handschriften ten deel viel - Richard of Bury zo welbespraakt, en poëtisch ook, gestreden had met zijn Philobiblon seu de amore librorum et institutione, en waarin de nieuwe tijden wel de bruikbare elementen wilden blijven zien, bewijs daarvoor de twee snel elkaar opvolgende uitgaven van 1598 en 1602 - deze idee van de zorg was, op het algemeen plan, achterhaald geworden door de zorg voor de goede, feilvrije, wijd-verspreide tekst, klaargemaakt door het encyclopedisch intellect, dat haast in eigen kluis nu beschikken kon over de hoogst noodzakelijke standaarduitgaven, maar met welgevallen uitzag naar opslagplaatsen voor documentatie, die vergaren zouden wat langs de vier windstreken aan steeds nieuwe ontginningen te voorschijn trad. Hoe zeer moet hier het voorbeeld van Alexandrië - de universele bibliotheek met de school van emenderende grammatici - niet geglansd hebben? De gedrukte boeken in dienst van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegevierende geest, zoals eertijds de rollen in de hand van de filosofen hadden gelegen: zeer verscheiden van inhoud en ontelbaar veel in aantal. Maar is de Bodleyana een gesloten ruimte met stille, hangende werkstalletjes, en de Universiteitsbibliotheek van Leiden een hoge zaal met typische lectrijnen midden in de vloerGa naar voetnoot(1): een keurig interieur, de Alexandrijnse had lucht om zich heen, tuinen; herbergde haar discussierende geleerden. Zij was representatief door haar uiterlijk en haar leefregels. Ook dat wist Lipsius, die van tuinen en discussies hield, als degelijk humanist. Daarom ziet hij in zijn tractaat meer de sfeer dan de zaak, en denkt hij meer aan Heverlee, dan aan een lectrijn. Op de universele idee wenst hij de klassieke voornaamheid ingeënt te zien. Het is niet de practicus, die zich tot de problemen wendt, wel de geleerde in gedachten verwijlend bij een schitterende utopische oplossing, waarvan hij de componerende elementen in zijn nabijheid zeer subtiel voelt, als het ware onder zijn bereik en... daarbij zeer subtiel de financiele verhoudingen vergeet. Willens? Of zichzelf, den levensmoeën man, op de vleugelen van de redenering en de wensen als in een zinsbegoocheling meevoerend? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tijdstip van het Syntagma in Lipsius' leven.Als het Syntagma wordt klaargemaakt en verschijnt, is Lipsius reeds een klein tiental jaren terug van zijn omzwervingen te land en weergekeerd van zijn omdolingen naar de geest. In 1591 waren pogingen aangewend om hem benoemd te krijgen te Leuven. Het jaar daarop valt de beslissing. Leuven schrijft hem: ‘Het sal ons eene groote vreugt ende solaes wesen by ons te sien ende te hebben eene vruchte van sulcke perfectie, gecommen van een blommeken van onsen gewasseGa naar voetnoot(2).’ en Joost Lips aanvaardtGa naar voetnoot(3) in even beleefde termen: ‘Daer en is geen plaetse in 't Christenryck dien ick meer believe ende daer ick meer trek toe hebbe als tot die uwe, daer ick eensdeels gehaelt ende getrocken hebbe, hetgeene dat den heere belieft heeft my te geven.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van 1596-99 valt de stilte rond hem. Erryck de Put is dan reeds zijn leerling geweest.Ga naar voetnoot(1) Hartelijke betrekkingen onderhoudt hij in deze periode met zijn neef Jan de Grave. Een vrij drukke correspondentie voert hij er mee - (de andere is ook niet geheel stil gevallen!) - over zaken, over het kleintje van zijn neef, en diens dieet; ‘laet uwen sone te scholen beginnen gaen, opdat hij van de straete zij, daermen niet goets en is leerendeGa naar voetnoot(2)’; hij zal den jongen bij gelegenheid op het stuk van Latijn ondervragen. Zo treedt de nieuwe eeuw in, de zeventiende na Christus. Lipsius' wezen krijgt nu de trekken, waaronder hij ons het best bekend zal worden: rond het tijdstip van het Syntagma slaat Jac. Jongheling een medalie met zijn beeldenaar. Hij is geheel alleen en bereidt, in 1601, de publicatie van zijn brieven voor, plus de DispunctioGa naar voetnoot(3), verdediging tegen een aanval, welke Bergami gewaagd had op zijn Tacitus-uitgave. Dit strijdschrift heeft hij opgedragen - hij noemt zich in de opdracht zijn ‘cliens perpetuus’ - aan den Graaf Charles de Croy, Hertog van Aarschot. Voor de vriendelijkheid en de eer bedacht de illustere en gezagvoerende edelman den auteur met een gouden schaal, een kunstwerk en een halssnoer met zijn beeltenis. Om dat spel van wederkerige eerbewijzen te volmaken ontwierp Lipsius het Syntagma de bibliothecis. Zeer snel moet dat in zijn werk zijn toegegaan - zelfs al is het boekje maar klein - want het bericht aan den lezer in de Dispunctio staat gedagtekend op ‘postrid. Kal. Maias’, en de opdracht van het Syntagma (‘aeternum tuus’, ditmaal) draagt XII. Kal. Jul. M D CII. Mag de vraag dan niet gesteld worden: hoe toch zag Lipsius' werkmateriaal er uit? Beschikte hij over een... kartotheek, of liever over een stel methodisch geschikte snippers met noten, waarin hij zijn stof zo maar na te slaan had? Al de vindplaatsen - het controleren van de tekst is een tweede zaak - kunnen toch zo maar niet op rekening van het trefzekere geheugen worden gesteld? Wat er van zij, als dankbetuiging voor de genoten onder- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Justus Lipsius naar de medalie van Jac. Jongheling. 1598.
(Penningkabinet Kon. Bibl., Brussel.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheiding, was de aanbieding van het Syntagma een zo elegante als voorname geste van wege Lipsius, vleiend voor wie ze bestemd was. Deze geste krijgt haar verklaring in de bewoordingen van de opdracht, meer zelfs, het is de opdracht die de toonaard aangeeft, waarin de studie moet gelezen worden. Ten onrechte immers heeft Gabriel Peignot de, natuurlijk emphatische, woorden tot den Prins voor zijn Franse vertaling geschrapt. Verwondering baart dergelijk eigenmachtig optreden van een Republikein zeker niet; maar waarom bewijzen, dat hij de zin van de neerbuigende vriendelijkheid niet voor het geringste deeltje gesnapt heeft! Hij heeft nagelaten te onderzoeken welk verband Lipsius en Charles de Croy samenhield, en voor Peignot speelde de hortus-sfeer van Heverlee, waarin Lipsius zijn jongste bloemetje gekweekt heeft, geen rol. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de CroyDeze Charles de Croy et d'ArschotGa naar voetnoot(1), prince de Chimay en doorluchtige bezitter van tal van heerlijkheden, Ridder van het Gulden Vlies, stond - hij werd in 1560 te Beaumont geboren - in de glans van zijn leven. De vierde Hertog van Aarschot was hij en de eerste titelvoerder van Croy, adeldom verworven in dienst van Hendrik IV bij de totstandkoming van het verdrag van Vervins. Wij laten hier het oordeel, dat onze tijd kan en moet geven over de historische rol van dezen edelman, gespeeld in onze nationale geschiedenis, buiten beschouwing en zien hem enkel in zijn eigen wereld, tevens als vriend, als medestander van Lipsius, die van hem getuigt: ‘...[eum]solem generosi animi inter omnes proceres [esse] sum expertus...Ga naar voetnoot(2)’ Charles beschikte over een gedrilde en op het uur getrainde hofhouding met een kanselarij, die in zes talen correspondeerde, waaronder de ‘langue flamengue’Ga naar voetnoot(3). Zijn huis stond het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorstelijke naGa naar voetnoot(1). Hij voerde de spreuk in zijn wapen: Je maintiendray Croy. Zijn biografe, de gravin De Villermont, stelt, na de opsomming van de goederen, kastelen, gronden in bezit van Charles, in haar boek Le Duc Charles de CroyGa naar voetnoot(2) vast: ‘Les revenus de pareils domaines devraient faire de Charles un potentat de l'or, s'il y avait moyen de les recueillir tous et chaque année.’ Lipsius beaamt die uitspraak in zijn opdracht: Uw vermogen? 't Is bijna koninklijk. Uw geest is het helemaal. Charles de Croy wás een prinsGa naar voetnoot(3). Een voor ons land vreemde prins weliswaar, zoals velen van de hoogste adel in tegenstelling tot onze landadel. Hij leeft het leven van zijn dagen, staat midden in de tragische politiek van de Nederlanden, verdeeld tot in de haardsteden toe - de Zuidelijke Nederlanden waren geen baas meer over hun eigen ziel, zegt GeylGa naar voetnoot(4) -; Sluis staat aangetekend met 1601, Oostende met 1604. Croy eigent zich een luister toe, als ware de volmaaktheid hier op aarde bereikt. Niets van het XVI-XVIIeeuwse is dezen man vreemd, ook niet de ‘protzerigheid’ van een veruiterlijkt gevoelsleven. De laatste wilsbeschikking van den politieker-veldheer is daarvan een treffend bewijs: zijn stoffelijk omhulsel zou begraven worden te Heverlee, dat hij - na er eerst een stuk van zijn jeugd te hebben doorgebracht, verzorgd als een koningskind - vergroot, verbouwd en verfraaid had (of hij er overleden is, blijft vooralsnog een open vraag); zijn ingewanden zouden - in de kapel der Hallewijns - te Komen blijven, de stad van zijn moeder, terwijl zijn hart - het is van betekenis voor een Waalsen Heer - aan Beaumont zou worden toevertrouwd, het lievelingsoord, dat hem opving als de moeilijkheden met zijn weerspannige eerste echtgenote hem de eenzaamheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de Croy naar een prent van Antoon Wierix, gegraveerd voor Jean Bosquet's La Réduction de la ville de Bone, Antwerpen, Martinus Nutlus, 1599.
(nr 1886 in Catalogue raisonné de l'oeuvre des trois frères Jean, Jérome en Antoine Wierix par L. Alvin, 1866). Reproductie naar een prent van het Prentenkabinet, Kon. Bibl., Brussel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deden opzoeken. Daar stond ook de bibliotheek, want bij de vele rijkdommen, welke Charles bezat, hoorde een prachtige bibliotheek, een ‘bibliotheca luculenta’, vrucht van een liefhebberij van voorname orde, welke slechts door de vellichtste en pralerigste heren van de tijd zó beoefend kon worden. Zij was gegroeid uit het fonds van Georges van Hallewijn, heer van Komen, zijn overgrootvader. Georges van Hallewijn behoorde tot de vrienden van Erasmus - de Rotterdammer spreekt over hem in zijn briefGa naar voetnoot(1) aan Thomas Morus - en vertaalde zo waar uit den humanist. GuicciardiniGa naar voetnoot(2), MarchantiusGa naar voetnoot(3) en SanderusGa naar voetnoot(4) spaarden hem hun lof niet. In de opbouw van deze bibliotheek, in haar verzorging, vond de Hertog van Croy een mooie gelegenheid om te schitteren naast de kroon. Het huis van de Croys had immers steeds fier stand gehouden onder de edellieden van heel Europa en gerivaliseerd met de Burgondiërs. Willem van Croy was peter bij de doop van Keizer Karel, naar aanleiding waarvan Julius de Geyter - zo laat nog - de uitdrukking ‘die valse Croys’ in de pen had gekregenGa naar voetnoot(5). Maar het huis gedroeg zich loyaal ten opzichte van de Habsburgers, het Spaanse Hof, en lei zijn gewicht in de schaal bij de landsbestemming. Croy was daardoor een ‘prince très chrétien’, zeer vroeg uit ketterse doolwegen gekomen. Tot zijn zestiende jaar had hij een wat men toen heette verzorgde opvoeding genoten en was hij bij Cornelis Valerius in de leer geweest, die hem de humanisten-geest had bijgebracht. En ‘bi appetite’ dichtte hij ook een vers in het Frans, zo wat naar de lichte kant toe. Edward van Even, de Leuvense bibliothecaris, is wel wat al te toegeeflijk gestemd in zijn NoticeGa naar voetnoot(6), wanneer hij van Charles de Croy den alleringetogensten ridder maakt, die ver van zich afwierp de lichtzinnigheid van zijn tijd en de rabelaisiaanse tred van de amoreuse verzevoetjes! Van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even heeft gerekend zonder de autografen van het huis, bewaard te Valenciennes en die de Hertogin de Villermont er toe brengen moeten de zeden van de tijd als te begrijpen verontschuldiging in te roepen. Een Renaissance-Heer dus door en door, in het raam van de katholieke Spaans-gerichte Nederlanden, zoals Joost Lips er een gelijkgeschakelde humanist is, tronend te Leuven, theoreticus van erkend gezag, wegend op de concepties van den jongen Rubens. Er is werkelijk niets, dat bij de Croy buiten dit geestelijke raam valt - Croy is een volledig vertegenwoordiger - ook het constcabinet ontbreekt niet, inhoudende o.m. een merkwaardige penningen- en stenen-verzamelingGa naar voetnoot(1), waarmede hij den contra-reformistischen Rubens in zijn hang naar het bezit van kleinodiën met zwier voorafgaatGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heverlee.Maar er was bij den Prins iets bizonders, dat hem tot Lipsius moest brengen: de heerlijkheid van Heverlee, lustoord van Leuven. Hield Charles vooral van Beaumont, hij moet met Heverlee iets in de zin gehad hebben om het zo grootscheeps aan te pakken en het om te scheppen tot een bezitting, die geheel in overeenstemming blijkt geweest te zijn met de renaissancistische zin voor de open lucht, voor de vrije ruimte, waar de stilte kan genoten worden. Inderdaad niet enkel de omdolingen in het ketterse veld hadden Lipsius en Croy beiden gemeen gehad - Lipsius tot op gevestigde leeftijd, Charles tot de eerste mannenjaren - maar beiden hielden van het leven geopenbaard in de planten, gedurende heel hun bestaan. Als knaap nog richtte Charles zich tot Clusius te Wenen om specimen te bekomen voor zijn rariteiten-tuin; terwijl zijn in handschrift bewaard Abrégé touchant l'agriculture, recueillé et mis en escrit par nous, Charles, syre et duc de Croy et d'Arschot, dédié à Madame Dorothée, duchesse de Croy et d'Arschot, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nostreGa naar voetnoot(1) femme, 1606 gesteld, getuigen moet voor zijn bizondere belangstelling. En zal nagerekend kunnen worden hoeveel stijlfiguren in Lipsius' oeuvre het plantenleven - bomen, bloemen, vruchten, wortels en takken -, tot hoofdeleraenten hebben?Ga naar voetnoot(2) In een brief van Lipsius aan Gaspar van DiemenGa naar voetnoot(3) bekent de Leuvense professor het zonder omwegen: Post libros, duae sunt avocationes, vel solatia: hortusGa naar voetnoot(4) et canes. Onder de planten ging al zijn liefde uit naar de tulp, de grootste nieuwigheid van de tijd. In dezelfde brief staat ook deze liefdesbekentenis geboekstaafd: ‘Scribis de bulbis quibusdam selectionibus mittendis: fac et quaeso et voluptatem hanc meam, qua pascor instrue vel auge.’ De rol door de tulp in Lipsius' leven gespeeld staat overbekend. Bij de aanbiedingen om hem te Leiden te houden treedt zij op; in een brief aan Clusius stelt hij - ‘vulgus non credat? ego de meo animo et ex animo loquor’Ga naar voetnoot(5) - haar waarde boven schatten gouds; de Aartshertogen vereren hem met tulpen als jaargiftGa naar voetnoot(6) en Rubens stelt een paar exemplaren, lenig buigend, als zinnebeeld, naast Seneca's buste in het schilderij ‘De vier Filosofen’ boven Lipsius' hoofdGa naar voetnoot(7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het natuurschoon en de zorg om de plantenkweek hield toen - ook wel wat als een voorname modeGa naar voetnoot(1) - velen reeds een eeuw lang en meer gevangen. De intelligentsia werd er fel door aangesproken. Thomas Morus stond in verrukking voor Petrus Gillis' Brabantse tuin en ontwierp er zijn Utopia. Erasmus houdt, niettegenstaande alles, toch van het Brabantse landschap. Rond Leuven is het één weelde: Park; de Caesarberg, met het kasteel van de Hertogen van Brabant, waar Puteanus, van 1615 af, zijn Academie ‘Palaestra Bonae Mentis’ stelt; Heverlee, waarvan E. Gens omstandig de aantrekkelijkheid suggereert in een vergeten feuilleton van L'EmancipationGa naar voetnoot(2) om er, in novellistische trant, den berustenden, weemoedigen Lipsius te kunnen laten rondwandelen, in gezelschap van den jongen Valerius Andreas. Leuven houdt lang die hortus-roem staande. Op het einde van de XVIIIe eeuw zal wijd en zijd de lof verkondigd worden van het domein te Wespelaar toehorend aan Plasschaert, die zich verlustigde - en zijn vele gasten niet minder - in de classicistische-mythologische aanleg, in de vele beelden, en waters, in de poetische benamingen van wijken en kwartieren naar Helleense grootheden gegeven, in het mechanische vlondertje, enz. In deze omgeving van weelderig en goed-willend natuurschoon, naar de recepten van de geest gelijnd en geordend in een zacht glooiend terrein, treedt Heverlee als het mooiste deel naar voren en zeker als het lievelingsoord van Lipsius. ‘O videam, et fruar te, nostrae deliciae! ô insistamus, fixo pede atque oculo, paene dicam osculo, libemus!’ roept de auteur uit in LovaniumGa naar voetnoot(3) bij de beschrijving van deze wonderlijke plaats aan de Stadspoorten, met heuvelen voor zich, de koelte van het woud vlakbij en terzij het frisse Dijlewater, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals de plaat van Judocus van der Baren het ons toont. Ja! dan ligt Overijssche, waar hij in 1585 zijn Laus et votum vitae beatae dichtte, Horatius achterna, en zei: In solis habitem locis,
Hortos possideam atque agros,
Illic ad strepitus aquae
Musarum studiis fruar.Ga naar voetnoot(1)
reeds lang achter Lipsius, maar dat is in het geheel niet in tegenstelling met wat de wijsgeer zal blijven denken. In cap. 2 en 3 van zijn De Constantia beweert hij nog, dat men tussen bloemen en groen herademt en het burgerlijk tumult vergeet. Komen van uit de vrije tuinen niet die hooggeroemde, heilige werken van geleerden en wijsgeren ons toe? En de eenzaamheid? Die zoekt hij nog. ‘Vrede en stilte soude my beter dienen’... ‘dan commensalen’Ga naar voetnoot(2). Hier, te Heverlee, ligt het uitgestrekte goed van Charles de Croy - quae tu illic opera sub terrā, in terrā et supra eam parasti, aut paras? Quot aedificia, vias, hortos, fontes, arboreta instruxisti et adornasti, ingenio vel effectu, admiranda?Ga naar voetnoot(3) Dat goed biedt de voorwaarden aan om te leven naar Lipsius' wensGa naar voetnoot(4), met de afzondering erbij. Hoe jubelt hij bij elke nieuwe aanleg, bij elke voorgenomen verbouwing... en hoe loopt zijn pen! Want is hij de filosoof, die de stilte verlangt en slechts een paar vrienden rond zich heen wil, - ‘al is myn huys vol volck, wy sullen plaetse vinden’Ga naar voetnoot(5) - de Stoïcijnen najaagt, haast zweert bij Seneca, hij houdt van de grootse schoonheid van zijn eeuw, van die pracht, en ziet in elke poging van de Croy een worp naar dat grootse, naar de onbereikbare volmaaktheid, vooral als het Heverlee geldt. Een streven de Ouden gelijk! Lipsius is er vol van rond de tijd van zijn Syntagma. In 1603 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zendt hij Charles een lyrisch gestemd epistelGa naar voetnoot(1): Heuria tua (quae antiquorum Heverléa est) venit ad Te Illustrissime Princeps, politā manu desculpta: et qualem aut opere, aut mente, iam deformasti. O visendam Heuriam et dignam exteris in imagine et adumbratione etiam ostendi! Factum est tuis auspiciis: prodit et se promit: sed Tuis primum oculis, uti par est, se exhibet, versu aliquo nostro obiter insignata. en voegt er het gekende Carmen aan toeGa naar voetnoot(2): Moesta ô Belgica nostra tolle vultus,
Tolle, et lumine laetiore lustra
Magni Principis hoc opus; sacratum
Musis et Veneri, et Venustiorum
Quidquid est hominum, superba gaude
His adaucta Palatiis et Hortis,
Hisce Fontibus, hisce et Arboretis,
Xystis, Liminibusque et Ambulacris.
O dispar facies vetustiori!
Ante scabra loca haec, et absque cultus
Horrida, ardua, iniqua, sabulosa:
Nunc quam splendida, quam polita rident!
Ades Graecia tu vetus, vetusque
Ades Roma: mea ecce Belgica audet
Se conferre, et an ausit anteferre!
Lipsius koestert gewis plannen. En als Aubertus Miraeus in zijn Vita Lipsi zich gedrongen voelt Lipsius na te schrijvenGa naar voetnoot(3): Viridi illi Lyceio tot de Natura dissertationes debemus: umbriferae Academiae illas de Moribus commentationes acceptas ferimus: ex hortorum denique spatiis uberes illos Sapientiae rivos in orbem terrae diffusos hodieque bibimus. Scilicet attollit se magis, erigitque ad alta iste animas, cum liber et solutus caelum suum intuetur. dan is het voorzeker omdat het erfgoed van Charles hem aan 't dromen heeft gezet. De vraag rijst of het Syntagma - en zeker de zo persoonlijk gestelde opdracht voor het werk - (16 Juni 1602)Ga naar voetnoot(4) als een poging moet beschouwd worden om Charles | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor goed, ook met zijn hart, te Heverlee te houdenGa naar voetnoot(1), om den Hertog er toe brengen - ‘Beaumont a ses préférences sur Heverlée’Ga naar voetnoot(2), zegt Mw de Villermont - het lievelingsoord op te geven en het vernieuwde Heverlee tot standplaats te kiezen, tot ‘wijkplaats’ voor de ‘getormenteerde ziel’Ga naar voetnoot(3) en er dan ook de vermaarde bibliotheek van Beaumont onder te brengen.Ga naar voetnoot(4) Deze poging vernieuwt Lipsius als het ware in Lovanium, eveneens opgedragen aan De Croy, drie jaren na het Syntagma - de approbatie is gesteld op 28.9.1605 -, in het overlijdensjaar van Croy's eerste vrouwGa naar voetnoot(5) zijnde het jaar van zijn tweede huwelijk. En de Hertog is ingenomen met Heverlee, werkelijk. Bij cap. X Heverlea breviter laudata et lustrata, doet de auteur een plaat snijden door Van der Baren, met wapens getooid, en vermeldend nominatief alle dependenties van de heerlijkheid, ook met de nauwkeurige aanduiding van de plaats, waar - naar Lipsius' opvatting - een Academie zou kunnen gehouden worden. Het zou er zoo mooi en goed zijn in de omgeving geschapen door den Heer... en op blz. 116 van Lovanium herneemt Lipsius de lof aan de Croy gespendeerd voor dezes aanleg- en bouwtalenten, Lipsius hoopt in 1605 nog. Nu zeker: want een nieuwe levensperiode, een kalmere, een harmonischer periode gaat de Hertog in met de kunstzinnige, schilderende en ook dichtende Dorothea. Met Marie de Brimeu, hem tegen de zin van zijn moeder door zijn vader opgedrongen, ging het werkelijk niet. Politiek-religieuze bezwaren staan er naast onvolkomenheden van geest en hart. Charles bidt den lieven God hem te verlossen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘de la captivité des peines et travaux qu'avait enduré avecq icelle, estant et ayant demeuré jusques à sa mort de contraire religion à la sienne.’ Daarom zoekt Charles troost in een betrekkelijke eenzaamheid, bij zijn boeken, waar Lipsius, voor Leuven het cultuurcentrum, op loert en na hem anderen. Lokte Lipsius, in 1602 - toen het Charles slecht ging -, en in 1605 - toen een nieuw leven voor de deur stond - met het kalme beeld uit de Oudheid, met een vertroosting van de wijsbegeerte en met dat voorbeeld van Lucullus-veldheer, die zich destijds neerzette onder de geleerden en daar, in dit hoge cenakel, naar de stand niet in het minst misstond?Ga naar voetnoot(1) Speelt hij op de snaar van de liefde tot de natuur, die beiden bindt, en ook een beetje op de ijdelheid, het glorieus pigment van deze tijd? Kan hij, Lipsius, ‘een heraut van de faam’, den vorstelijken vriend, zo die een supreme dienst aan de geleerdheid, dat is de hele tellende wereld, bewijzen wil en een rijk van intellectueele vreugde stichten, niet een eeuwig leven toedichten? De opdracht van het Syntagma klinkt inderdaad als een uitnodiging, een opvordering om de Universiteitsstad Leuven, als urbs urbium, in Lovanium begroet en verheerlijkt - salve Athenae nostrae, Athenae Belgicae, o fide sedes artium...Ga naar voetnoot(2) - een bibliotheek, algemeen-universeel van inhoud toe te voeren, zodat de Academia geoutilleerd zou staan als die glansrijke voorbeelden: de scholen in de Oudheid, in Europa en Afrika, als de stad in het noorden, door hem ontvlucht. De Alma-Mater staat immers nog steeds zonder kern-fonds. En de Croy beschikt over een verzameling niet ordinair van opzet, niet klein in aantal. En vrezen dat de verzameling door bruikleen haar rechtmatigen eigenaar zou ontsnappen, is ongegrond. Zie, Heer van Croy, hoe Lucullus de zaak opvatte! Die bleef de benijdenswaardige bezitterGa naar voetnoot(3), al profiteerde ‘iedereen’ (dat wil zeggen de gerechtigden) van zijn schatten. En Lipsius ziet voor zich oprijzen een Alexandrijnse wereld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zicht op Heverlee door Judocus van der Baren. uit: Lipsius' ‘Lovanium: sive oppidi et academiae eius descriptio’. 1605.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een discussierend gezelschap in de tover van een weidse tuin; genodigden onder het hoge lover, grammatici werkend aan tekstemendaties in een stilte en kalmte, zozeer door hem begeerd, want verlost te zijn van aards tumult en soldatenlawaai, dat was in 1592 de voorwaarde gesteld aan Leuven. Kalmte is ‘dienstich tot onze studiën ende stillicheyt die moeder is van derselve.’Ga naar voetnoot(1). In 1601 is hij van houding en verlangen niet veranderdGa naar voetnoot(2). nam flores et haec hortensis oblectatio ipsam vitam pene dicam mihi servat: cum à libris et studiis, sive etiam turbis aut interpellatoribus, illuc confugio, et adspectu ac secessu me pasco. Een zo kalme sfeer geniet hij, in de nieuwe eeuw, verlustigd door het gekout van beproefde, intelligente vriendenGa naar voetnoot(3). Hoezeer dat edel verkeer Lipsius aangenaam stemt en hem als de zuiverste emanatie van het leven toeschijnt in Heverlee, betoogt hij, vriendelijk en innig in het snel klaargestoomde Lovanium, geschreven tussen de editio princeps van het Syntagma en de tweede editie, ‘waaraan hij zijn laatste krachten wijdde’: Sed iam pedem in portam ponimus; bené est, venite recte ad aedes meas, prandebimus unà, miscebimus alios sermones, quid subducites tu, inquam, Rubeni, tu Santene, tu Vuvene, du Del PlaniGa naar voetnoot(4). En waarom zou de Croy, dien hij in 1603 vrij dikwijls schrijft, ook dat kalmerend geluk niet te beurt vallen? Daar in zijn eigen Heverlee, in zijn Hèvre? En als Lipsius zo innig schrijft over een kleine kring, hoe veel rijker en schoner zal de wereld dan niet zijn in een Academie geschoeid op grootser voet, naar het voorbeeld, dat Lipsius met zoveel liefde beschrijft, en herhaaldelijk. Is door de schepping van zo heerlijk een wereld voor een vorst geen eer te rapen? Zie hoe de namen van de Koningen met lof en eerbied uitgesproken worden, als zij zich dienstbaar hebben gemaakt aan de wetenschappen! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O. Thyregod, die zo min als Peignot de bizondere omstandigheden kan gekend hebben, waarin het Syntagma is ontstaan, heeft wel gevoeld, waar Lipsius heen wou: ‘Lipsius Absicht ist deutlich genug, obwohl seine Schrift kein Bibliothekkatalog mit persönlicher Adresse ist’Ga naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Charles de Croy's bibliotheekWas de bibliotheek van Charles de Croy werkelijk een zo groot wonder, dat Lipsius' hoop en betrouwen als gewettigd mogen beoordeeld worden? Van het Alexandrijnse voorbeeld uit, dient al zeker te worden opgemerkt, dat de Croy's middelen, hoe vorstelijk ook, naar verhouding, veel beperkter zullen geweest zijn dan de haast omnipotente hulpbronnen van de Egyptische koningen. Alexandrië was dus de Utopia. Maar... wordt het voorbeeld-zoeken op Lucullus afgestemd, zoals de opdracht wil ingeven - A. Le Mire noemt Charles de Croy naar Lipsius' voorbeeld den ‘Belgischen Lucullus’Ga naar voetnoot(2) - dan mag volgehouden worden, dat de Croy's prestaties - altijd de verhoudingen in acht genomen - niet geringer zullen geweest zijn, dan die van den Romeinsen veldheer. Alleen kan - naar Lipsius' geest - wat afgedongen worden op de universaliteit van het voorradige fonds. Maar zelfs dan nóg moet rekening gehouden worden met de tijdsgeest, en zouden, bij het gevolg geven aan Lipsius' suggestie, Lipsius' geest en opvattingen wel vaardig geworden zijn over de politiek van aankoop. Voor zover het werkelijk noodzakelijk zou blijken, want de Croy's schat moet niet onder de maat worden aangeslagen en Charles de Croy ‘avait des goûts encyclopédiques’... ‘il rêvait une pasibibliothèque’... ‘il rassemblait les livres les plus importants de la discussion’ Over de bibliotheek van Charles de Croy bestaat een zeer interessante beschouwing van Edward van Even: Notice sur la bibliothèque de Charles de Croy, duc d'AerschotGa naar voetnoot(3), gesteund op de Catalogus universalis seu designatio omnium librorum qui sub auctione publica bonorum mobilium quondam illustrissimi D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ducis Croy et Aerschotani Bruxellae 19 augusti hujus anni 1614 divendi incipienturGa naar voetnoot(1), exemplaar, dat de Jezuiten te Antwerpen heeft toebehoord, in de bibliotheek van de Universiteit te Leuven is overgegaan, en daar in 1914 verbrandde. Van Even leidt uit de inhoud af - en niet zonder reden - dat Charles de Croy de bezitter was van ‘une des collections les plus complètes, les plus curieuses, les plus riches du pays’Ga naar voetnoot(2). ‘Sa bibliothèque était en quelque sorte une galerie élevée à la gloire de la nation. Il - le duc d'Aerschot - s'efforçait d'y représenter le pays dans son ensemble, sous toutes ses faces, sous tous ses rapports, religieux, politique, scientifique, littéraire et artistique’Ga naar voetnoot(3). Kortom, de nationale bibliotheek! De universele geest, waarvan J. Lipsius droomde, heeft bij de Croy inderdaad de invloed van een correctief ondergaan, want een zuiver klassieke verzameling is de bibliotheek - die de klassieken niet versmaadt - niet. De rol gespeeld door de volkstaal was trouwens te groot geworden om, bij de samenstelling van een eerbiedwaardige verzameling, over het hoofd te worden gezien, De algemeenheid van de inhoud wordt door E. van Even zeer juist omgebogen naar de nationale volledigheid en zo treedt deze particuliere, deze vorsten-bibliotheek, opengesteld naar het renaissancistische recept voor den bezitter en de zijnen, in de lijn van de nationaal gedachte en cultureel gerichte instellingen met een geheel ander karakter dan de op een meer beperkte studie ingestelde universiteitsbibliotheek. Als particuliere bibliotheek staat deze van Charles de Croy in ons land en voor de tijden van opulentie zeker niet alleen. Onder de bekende zijn te noemen die van Lodewijk van Brugge (Gruuthuuse), die van Busleyden te Mechelen, zonder te gewagen van de vele bizondere, waarop onze geleerden - Ortelius, Torrentius b.v. - en onze leden van de magistratuur - Boschius b.v. - elk voor hun rekening, zoals in Duitsland en Nederland trouwens, prat gingen. Dat een huis als dat van Plantin, overgegaan op Moerentorf, zijn zeer bizonder fonds had om commerciele, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
critisch-literaire, historisch-typografische redenen, een kostelijk en terecht benijd bezit, weet ieder ook buiten Antwerpen. Maar officiële instellingen waren er niet te veel, zoals het in Sanderus kan nagelezen worden en zonder de unilaterale inspanningen van bepaalde orden, de Jezuiten b.v., voorbij te zienGa naar voetnoot(1). Daarom zal Lipsius graag het oog hebben laten vallen op de bibliotheek van de Croy, toen hij te allen kante tot grootscheepse initiatieven zag overgaan, en Leuven wenste begiftigd te zien met een instrument dit gevestigd en strijdend cultuurcentrum waardig. Immers Leuven had ook zeer weinig aan te biedenGa naar voetnoot(2) buiten de door Puteanus geroemdeGa naar voetnoot(3) particuliere verzamelingen van de heren professoren - zelf wandelende bibliotheken - de seminarie-verzamelingen en ordensbibliotheken, wien, evenals de andere, het karakter der algemeenheid, ook der nationale volledigheid moet ontzegd worden. En Brussel, waar de Aartshertogen wonen, die in hun patrimonium de oude Burgondische bibliotheek meedragen, ook zelf een Paleisbibliotheek, ligt ver, voor studerenden, nauwelijks onder het onmiddellijk gebruik. Zelfs Lipsius' particulier bezit moet buiten beschouwing blijven. In de meeste van zijn levensbeschrijvingen staat met zoveel letters te lezen, dat zijn verzameling zich meer onderscheidde door de qualiteit dan door de quantiteit, wat wil zeggen verscheidenheid. Deze staat van zaken stemt ook geheel overeen met de aanmerking, die hij in het Syntagma, cap. VIII bij de bibliotheek van Epaphroditus maakt. Moet de passus in Epistel lxxxviii (zie blz. 13) aan Fred. Borromaeus in Epistolarum selectarum centuria V miscellanea: de bibliotheca suspicabar: eaque selecta et simul copiosa, ook niet aldus verklaard worden?Ga naar voetnoot(4) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat blijft Leuven - in de dagen van beperkt boekenverkeer - dan nog over als algemeen fonds? De verleiding om Charles de Croy te vermurwen zijn collectie ten dienste te stellen zal des te groter geweest zijn, daar van hem geweten was, dat hij zich niet gedroeg als een ‘bibliotaphe’Ga naar voetnoot(1). Kon een doelmatiger rente-in-het-gebruik dan verzekerd worden door iets anders dan een omvorming ten dienste van de studie? In hoeverre Lipsius, of diens opvolger PuteanusGa naar voetnoot(2), Charles bereid hebben gevonden hun inzichten te delen, kan niet meer achterhaald worden, maar de overlevering wil - en zo wordt ook door de historici voor waar aangenomen - dat de grote Hertog zeer goede voornemens koesterde. In de verbouwing van Heverlee was de onderbrenging van de bibliotheek voorzien, plannen waren ontworpen, de benoeming van een bibliothecaris reeds vastgesteld... tot de begiftiger plots van idee veranderd schijnt te zijn en alles bij het oude lietGa naar voetnoot(3). De koersverandering moet reeds ingetreden zijn kort na Puteanus' overkomst uit Italië, want anders had Charles' besluit, voorzien in het derde codicilie van zijn testament van Juli 1610, en gedagtekend op 2 Januari 1611, waarbij hij bepaalde, dat de catalogus van zijn verzameling opgemaakt zou worden en gedrukt, toch geen zin. Zeker: hierdoor zou de verzameling eventueel nog verder bekend en toegankelijker kunnen worden, maar zij bleef, waar ze was, te Beaumont. De voorgaande opmerkingen hebben evenwel slechts relatieve waarde, vermits zij steunen op de mogelijkheid, dat de Hertog de beste bedoelingen zou kunnen gehad hebben. En alle afleidingen steunen op een passus in Puteanus' Auspicia Bibliothecae LovaniensisGa naar voetnoot(4), waarin de auteur nochtans nalaat namen te noemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas bisschop de Nelis zou achter de vage bewoordingen omtrent een eventuele schenking aan Leuven, zeer royaal van opzet, de goede geest van Charles vermoedenGa naar voetnoot(1). Het is waar, welke andere bibliotheek kon op onze grond voor een zo breed gebaar in aanmerking komen? Charles' bibliotheek telde iets meer dan 3000 volumes. Naar tijdsgewoonte zaten er wellicht ettelijke convoluten onder, waarvan de titel beperkt bleef tot het eerst-voorkomende werk. Een kijkje op de samenvatting, die van Even geeft (blz. 14-15) werkt overigens overtuigend genoeg: er staan opgesomd incunabelen, eerste drukken, werk van blijvende waarde, heerlijke musicaliën (28, van het oude fonds van den overgrootvader), mooie gehistorieerde handschriften (honderd zes en veertig), literair werk van alle genres, buiten de hoogst te verwachten classici, rechtsgeleerden, disputatiewerken, godsdienstige commentariën. Voor de Nederlandse letteren zijn aanwezig: Van der Noot, Daniel, Heyns, Coornhert, Van Ghistel, de Roovere, Byns, Matthys de Casteleyn. Onder de filosofen en commentatoren ontbrak Lipsius zelf niet. Een mooi bewijs bleef daarvan bewaard in een eigenhandige aantekening van Charles de Croy - de Prins las zijn boeken! - onmiddellijk na de publicatie van het Syntagma in een exemplaarGa naar voetnoot(2) van De magnitudine Romana van 1599 gesteld: Ce libvre est à moy Charles Syre et Duc de Croy et d'Arschot. Lequel j'ay lu du tout entièrement et depuis le commencement jusques à la fin, par moy durant le mois de janvier 1603. Hoe het bestaan van de bibliotheek van Charles de Croy - of liever de betekenis van deze verzameling - ontsnapt is aan de aandacht van de Gravin de Villermont, waar een zo schitterende liefhebberij toch onwillekeurig de roem van den bedrijver ten goede moet komen, is een raadsel, vooral omdat deze biografe - duidelijker dan van Even - Charles en Dorothea's literaire en gauloiseGa naar voetnoot(3) bekommernissen onderlijnt, citaten levert en toch ook spreekt van de grote boeken, waarin het Huis de afbeeldingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en beschrijvingen bewaarde van de her en der verspreide bezittingen. Even, naar aanleiding van het reeds genoemde testament, treffen wij bij haar een vermelding aanGa naar voetnoot(1), sporadisch ook komt een aanhaling voor in de door haar gepubliceerde rekeningenGa naar voetnoot(2), maar tot enige deductie komt zij niet. In details geeft de gravin de dagverdeling aan van den Prins: geen minuut voor het verkeer met zijn boeken; naar aanleiding van een correspondentie in zes talen (Latijn, Spaans, Italiaans, Duits, Frans en Vlaams): geen silbe over de geleerde sfeer, die zo maar openwaait. De aanwezigheid van de eigenhandig geïllustreerde handschriften van Valenciennes - gevuld met eigen composities, ‘les grands livres’ - geven haar niet eens in, dat de hertog wellicht, ergens toch zijn voor-beelden heeft gezocht... die onder zijn hand voor 't grijpen lagen. Lof over de vele schilderijen - 234 in getal - bewondering voor de verzameling medailles: geen commentaar over de boeken. En wat vooral opmerkenswaardig is: over de verkoop van de verzameling - in 1614 reeds, de Hertog overleed op 13 Januari 1613 - waardoor in een paar dagen uiteenvloog, wat na jaren van doelmatige keuze bijeengebracht was geworden, - evenmin een woord, geen enkel - ook geen nuchter - woord. Een kleine navraag had de biografe er toch moeten van overtuigen, dat de Bibliotheek van de Aartshertogen - onze latere Koninklijke Bibliotheek - zich niet te gering achtte werk uit deze nalatenschap te kopenGa naar voetnoot(3), aan welke omstandigheid zelf een paar anachronistische beweringen hun ontstaan te danken hebben, die tot gemeengoed geworden zijn: er wordt immers geloofd, dat de oorspronkelijke Burgondische bibliotheek werk uit de bibliotheek van Croy bezat! Ook dat feit - indien het historisch waar zou kunnen geweest zijn - is niet tot de biografe doorgedrongenGa naar voetnoot(4). Hoe toch kon een levensbeschrijver van den Hertog van Aerschot zo voorbij zien, dat het voorwerp van zijn studie onder al zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd- en ranggenoten uitmuntte door zijn zorgen aan de bibliotheek gewijd? Men kan zich nu verliezen in bespiegelingen over het lot de boeken van Charles de Croy beschoren, op een Zomerdag, in alle richtingen verspreid. Zouden zij er beter aan toe geweest zijn, indien Lipsius - of Puteanus - in hun opzet zouden geslaagd zijn en den vreemden Prins er hadden weten toe te brengen zijn liefste goed in Vlaamse handen te laten; indien de Leuvense Alma Mater het haar misschien toegedachte geschenk had kunnen aanvaarden en de vorstelijke bijdrage de prooi van de vlammen zou geworden zijn, zoals het thans, in 1914, met de verkoopcatalogus het geval is geweest? Of was het dan niet verkieslijker, dat den zorgzamen Aubertus Miraeus de gelegenheid werd geschonken, als bibliothecaris van de Aartshertogen (1617), het ex-libris van de Paleisbibliotheek, dat is de Burgondische bibliotheek, in sommige werken te plakken, werken die door hun verspreiding bewaard bleven? Een tweede vraag is deze: in hoeverre is Lipsius' Syntagma den Leuvenaren een spoorslag geweest om te zorgen voor een centraal - Rooms - studiefonds, gehecht aan de Universiteit, zoals dat in het gereformeerde Noorden (wij denken aan de tegenstelling Bodleyana-Ambrosiana) reeds een halve eeuw te voren gebeurd was? Een open vraag, want Puteanus, noch Andreas Valerius reppen over dit verband, als het in 1636 werkelijk zo ver komt. Niet de historische inhoud van het Syntagma - die werkte het succes in het buitenland in de hand - kan daartoe geholpen hebben, dan wel de geest van de opdracht aan den Prins, van de verwittiging tot den lezer, van de laatste hoofdstukken en van de vragen in de tekst plots opduikend, welke de zin van de XVI-XVIIe eeuwse bibliotheekopvattingen zeer beknopt maar duidelijk onderlijnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het succes van het SyntagmaBijval heeft de studie ongetwijfeld ontmoet. Het woord is niet te sterk gekozen. Voor de XVIIe eeuw worden door de Bibliotheca Belgica tien uitgaven op naam van Lipsius gesignaleerd, verdeeld als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij gevoegd moet worden de verkorte tekst - negen bladzijden groot - in de uitgaven van de Roma illustrata
en de opname in het werk van Maderus' verzamelband van 1666, 1702-03 en 1705 te Helmstadt verschenen, zodat in één eeuw tijds - haast lustrum op lustrum - want een uitgave van 1595 aangegeven door de ReiffenbergGa naar voetnoot(5) bestaat nietGa naar voetnoot(6) - 21 maal de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandacht ging naar Lipsius' uitkomsten, en wel in deze orde: 1602, 1607, 1613, 1614, 1619, 1620, 1627, 1637, 1645, 1650, 1651, 1657, 1658, 1666, 1675, 1689, 1692, 1698, 1702, 1703, 1705. Het kan moeilijk regelmatiger: elk tiental van jaren heeft zijn uitgave. Van al de uitgaven is ongetwijfeld de tweede, ‘editio secunda et ab ultima Auctoris manu’, het jaar na Lipsius' dood verschenen, 1607, de voornaamste. Het onderscheid tussen de editio princeps en de editio secunda - buiten enkele correcties - schuilt voornamelijk in de toevoegingen bij caput IX en X, waarvan cap. X met bizondere liefde door den auteur behandeld is geworden. De ‘editio tertia’ Antw. (1619) is gelijk aan deze van 1607. De eerste Helmstädter van 1614 berust niet op de tweede Antwerpse, en het is de Helmstädter niet-definitieve - met een tweede inleiding evenwel -, welke J.J. Maderus in handen nam om, van de toevoegsels ontdaan, - behoudens dan de teksten van IsidorusGa naar voetnoot(1) - als eerste op te nemen in de rij van bronnen voor het werk, dat de oorsprong van de bibliotheken tot vóór de zondvloed wil geplaatst zienGa naar voetnoot(2). MaderusGa naar voetnoot(3) had voor zijn doel Lipsius uitgekozen met On. Panvinius, A. Cicarella, Neander, H. ConrigiusGa naar voetnoot(4), B. Corderius, A. Barvoetius Brassacanus. In de uitgave van 1703, de derde, door SchmidtGa naar voetnoot(5) aangevuldGa naar voetnoot(6), troont hij bij Richard of Bury, Naudé, Spizelius, Heidmannius, Struvius, Sagitarus, Lomeier, Pippingius. De ‘editio secunda Helmstadtae’ (1620) steunt op de uitgave | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1614 aangevuld met een uittreksel van Fulvius Ursinus' Commendatio de BibliothecisGa naar voetnoot(1) - door Louys JacobGa naar voetnoot(2) als het model van Lipsius geciteerd (cf. blz. 12) - terwijl dit toevoegsel uit de ‘editio tertia Helmstadtae’ (1627) weer verdwenen is. Er wordt van de Moretus-faam geen kwaad gesproken met te beweren, dat de Europese roep van het Syntagma hoofdzakelijk te danken is aan gangmaker Maderus en zijn secundant Schmidt langs het kanaal van de Helmstädter edities. Allicht zou een zoeker naar bibliotheekgeschiedenissen op Lipsius, ‘le Varron de son siècle’Ga naar voetnoot(3) uitgekomen zijn. Volgens Valius Acidalius - die heeft zich werkelijk in lof uitgeput - is Lipsius ‘een onuitputtelijk tresoor voor de hele historie’. Scaliger heet hem - een tijd - ‘literarum saeculi nostri lumen’. Baillet draagt een dichtgevulde paragraaf vol klinkende epitheta aan, samengelezen uit vele auteurs om de waarde van Joost Lips, den Nederlander, te bepalen. Hyp. Kluyskens aarzelt niet aan te stippenGa naar voetnoot(4), dat ‘l'admiration de ses compatriotes l'avait investi d'une espèce de dictature dans la république des lettres’. De spot van de Ephémérides politiques, littéraires et religieusesGa naar voetnoot(5): ‘il avait du moins le bonheur de savoir Tacite par coeur, tout entier’, ontwricht de bewering niet, dat hij was een encyclopedische vaste vraagbaak - ‘Phoenix universi’Ga naar voetnoot(6). Maar de faam van het ‘Syntagma’ stamt van Maderus, ongetwijfeld. Er klinkt evenwel - pas na Lipsius' heengaan - nog een bizondere toon op en wel van eigen bodem. In 1631 treedt Laurens Beyerlinck, de Antwerpenaar en later Leuvense bibliothecaris, te voorschijn met zijn voor Europa bestemd Magnum Theatrum vitae humanae, een herwerking en uitwerking - na 35 jaar - van Th. Zwingers' encyclopedie ‘avant la lettre’Ga naar voetnoot(7). Hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
last, onder letter B bij ‘Bibliothecae quae Librariae’, blz. 219-227, - wat voor andere trefwoorden niet gebeurt - een noot in: In genere. Scripsit de Bibliothecis post omnes alios eruditum syntagma V.C. Iustus Lipsius, in quo ex originem et veterum Bibliothecarum exempla adducit, et describit. Nonnulla ab eo mutuata in hunc locum transtulimus, additus plerisq. aliis eiusdem argumenti. De volgeling bepaalt zich niet bij de Oudheid; hij betrekt tot de moderne tijd toe in zijn overzicht (o.m. Abraham Ortelius, wiens verzameling eilaas te loor ging, en de Antwerpse stadsbibliotheek); hij behandelt ook kleinere instellingen, vist b.v. reeds de bibliotheek van Julius Africanus Philosophus op. Voor ons is van belang dat Lipsius in het encyclopedische plan is ingeschakeld op een uitzonderlijke wijze. Hoe doelmatig en voor de roem trefzeker wordt de kans dan niet, als een Maderus de wegen nu almeteens effent en daarna nog een polygraaf, die zijn lijvige werken vlijtig aan de man kan brengen en tot verschillende uitgaven opvoeren, MorhofGa naar voetnoot(1), nog eens met nadruk de aandacht vestigt op Lipsius' boekjeGa naar voetnoot(2). Daar staat Lips in de onmiddellijke nabuurschap gevoerd van Ricardus à BuriGa naar voetnoot(3), Gabriel Naudé, - twee polen, de bibliofiel en de vakman-bibliothecaris, openen de serie, - Joh. Henr. Hottingerus, Claudius Clemens, om statig gevolgd te worden door den eveneens klassiek geworden Ludovicus Jacobus (1644)Ga naar voetnoot(4) en den ‘vir doctus’ Johannes Lomeier, nog een NederlanderGa naar voetnoot(5), Judocus à Dudinck, Mutius Pansa, Gallesius, Theoph. Spizelius, Aug. Roccha, Zoilus Ardelius en waaronderdoor de lof gemaakt wordt van de Bibliotheca Vaticana, de Bibliotheca Vindobonensis, Bibliotheca Oxoniensis sive Bodleana, Bibliotheca Guelferbytanae. Morhof had - Maderus achterna - Justus Lipsius nog een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betere plaats willen inruimen: ‘Justi Lipsii primo loco debebat fieri mentio’, maar de tekstordening bracht het beter zo uit en voor den polyhistor kwamen Richard of Bury en Gariel Naudé logischer op het voorplan. Het is werkelijk Maderus, die Lipsius het meeste voordeel aanbracht, want uit een vergelijking van de teksten blijkt gemakkelijk, dat Maderus Morhof voorlichtte - men zie de uitgebreide voetnoot bij Justus Lipsius' naam - en was het Morhof, die op Dibdin woog. Onze J.P. Namur steunt - in de XIXe eeuw - op Maderus' getuigenis, zowel in zijn Manuel als in zijn geschiedenis, en dicht bij ons laat Milkau nogmaals Maderus spreken ten voordele van Lipsius. Liggen tussen Lipsius' editio princeps en de eerste vertaling in een levende taal twee eeuwen, de opvolgende uitgaven en doorschuivingen geven voldoende de maat aan van Lipsius' krediet. Daniel Morhof's laatste uitgave verscheen in 1747, zodat gezegd kan worden, dat het werk van Lipsius een kleine 150 jaar lang, regelmatig, onder de aandacht was gebracht van de geleerde mensheid. Wij vergeten dan nog, binnen en na dit tijdsbestek, de critische overzichten van Burc. Gotthelf StruviusGa naar voetnoot(1), die op zo menige plaats Lipsius' uitspraken in discussie brengen, en inzonderheid op blz. 135 (5e ed.) nog eens duidelijk aangeven, dat de eerste uitgave van het Syntagma dagtekent van 1602: Plures fuerunt, qui ad Bibliothecarum notitiam introducere tentarunt. Antiquas quidem Aegyptiorum, Graecorum, Romanorum & Byzantiorum Bibliothecas descripsit breviter, ast eleganter a) Iustus Lipsius in suo de B. Syntagmate, quod Antwerpiae, ex Plantiniana 1602, 4o et aliquoties fuit editum. Huic etiam de ornato et dispositione Bibliothecarum veturum aliqua addidit. Struvius brengt meteen in herinneringGa naar voetnoot(2), dat J. ReimannusGa naar voetnoot(3) gaf een ‘accuratam recensionem’ van Lipsius' Syntagma; dat C.A. HeumannusGa naar voetnoot(4) volgde en sprak van het ‘voortreffelijk’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Syntagma. Hijzelf ontging de greep van Lipsius' Syntagma niet. want herhaaldelijk komt hij er op weer, zo b.v. om Lipsius' interpretatie van de uitdrukking φυχῆς ἰατρεῖον te onderschrijvenGa naar voetnoot(1): ‘rectius Lipsius..., inscriptionem explicuit per medicam animae officinam’; hij aanvaardt Lipsius' emendatieGa naar voetnoot(2) betreffende de ‘septuaginta’, speelt leentje buurGa naar voetnoot(3) voor ‘de bibliothecis deperditis’, en wijst een oudere bron aan voor de geschiedenis van de PtolemaeërsGa naar voetnoot(4). Wij willen de achttiende eeuw in haar getuigenissen niet afzoeken, maar wijzen tot slot nog op de Nederlandse Dissertatio super Aristae; De LXX interpretibus, qui ipsius praetensi Aristeae textus subjungiturGa naar voetnoot(5) van Ant. van Dale, die, al aanvaardt hij Lipsius' zienswijze over de oudheid van de Alexandrijnse Bibliotheek niet, hem toch dit eresaluut brengtGa naar voetnoot(6): ...quae celeberrimus eruditione Lipsius in Syntagmate de Bibliothecis habet, illa sane, ut omnia ipsius scripta, pererudita sunt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invloed van het Syntagma en zijn vertalingen.Naarmate het Latijn zijn algemeen-geldigheid inboette, bleven heel wat werken van naam en faam en betekenis voor de taalbarrière staan, omdat zij niet meer aan een algemene behoefte voldeden, of in hun onderdelen toch te verouderd schenen of waren, zodat zij enkel nog als een curiosum van eruditie een vertaling zouden waard gebleken zijn. Des te treffender is het, dat Lipsius' boekje overgeheveld wordt naar de XIXe eeuw: een boekje over een zo speciaal onderwerp, een boekje dat zo gemakkelijk na te schrijven, te plagiëren was en aan te bieden als een fonkelnieuwe vondst. Daarom moet vooraf ook nog gewezen worden op de eerlijkheid van den Châlonnais P. Louis Jacob, Religieux Carme, die in zijn mooi en sterk gedocumenteerd TraictéGa naar voetnoot(7) geschreven onder de aandrang van Naudé - ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaudéGa naar voetnoot(1) brengt Lipsius een eresaluut - opbiechtGa naar voetnoot(2): Entre les livres que Lipse - la gloire des Flamans et l'ornement des MusesGa naar voetnoot(3) - a donné au public il y a Syntagma Bibliothecarum, duquel je me suis beaucoup seruy, pour les anciennes Bibliothèques de ce Traicté. Niet velen doen dat Jacob na! Zouden wij durven voorop zetten, dat Aubertus Miraeus voor zijn begroeting tot den lezer in Bibliothecae Antverpianae Primordia (1609) gewoonweg Lipsius' tractaatje links heeft laten liggen, als hij er op betrapt wordt in éen vlucht de auteurs van Lipsius op te sommen en verwijzend naar het Alexandrijnse voorbeeld, te zeggen: ‘nec scio an aliud simile in omni aevo exemplum’. In gecondenseerde vorm leunt de inleiding - met aanhaling van Asinius Pollio's initiatief - sterk bij het Syntagma aan en zeker is, dat de vondsten, bewijsvoeringen en voorbeelden, dragend de stempel van de ‘gloria Belgarum’Ga naar voetnoot(4), door de landgenoten graag in ontvangst zullen genomen zijn. Dat blijkt immers eens te meer bij Iustus Rycquius, die in De Capitolio Romano commentariusGa naar voetnoot(5) in margine bij het hoofdstuk ‘Bibliotheca templorum Particibus’ een verwijzing naar het Syntagma stelt. Maar, zoals gezegd, dat doen lang niet allen. Met bizondere nadruk moet daarom gewezen worden op het werk van den Fransen republikein, die het Syntagma, door een door hem als ‘letterlijk’ genoemde vertaling, tot gemeen en controleerbaar goed maakt en een daad stelt van eenvoudige rechtvaardigheid, liever dan een eigen opstel te leveren. Gabriel Peignot neemt de decreten ten gunste van de oprichting van de ‘Ecoles Centrales’ zeer ernstig op. Door het feit, dat de steden met deze scholen gedacht zijn als de bibliotheek-middens van het nieuwe rijk, als de centra van de geestelijke outillage van een nieuwe wereld, ontwerpt hij - het is zijn eerste stap op het grote terrein, - een Manuel du bibliothécaire - in 1802-1804 uitgegeven te Parijs als Dictionnaire raisonné de bibliologie - en vat hij heel dat uitgebreide bibliografisch en biblio- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theconomisch oeuvre op, dat ons heden nog diensten bewijst en voorzeker J.P. Namur geïnspireerd heeft bij dezes plannen en uitwerkingen, na de stichting van België. In 1801 verschijnt van G.P......, bibliothécaire près l'Ecole Centrale du Département de la Haute Saône, in afwachting van zijn beloofde Manuel, een Manuel bibliographique ou Essai sur les bibliothèques anciennes et modernesGa naar voetnoot(1) en in de opdracht - ‘Aux bibliothécaires près les Ecoles Centrales’ - lezen wij: M'étant aperçu que beaucoup d'auteurs modernes qui ont parlé de bibliothèques anciennes avaient déssequé le Syntagma de Bibliothecis de Juste Lipse, sans le citer, je me suis décidé à restituer à ce savant critique ce qui lui est dû,Ga naar voetnoot(2) en traduisant en entier cet opuscule, et en le plaçant en tête de mon ouvrage. Le fond d'un sujet si intéressant pour nous m'a fait passer sur le dégoût qu'inspirent ordinairement un style dur et un latin tout hérissé de pointes et d'ellipses. J'ai ajouté à ce petit traité des notes indicatives des meilleures éditions de tous les auteurs qui y sont cités. Zoals bij Maderus, marscheert Lipsius dus vooraan! Wij mogen ons niet ongevoelig betonen voor deze mooie geste, die tevens een onmiddellijk voordeel oplevert voor de studie, vermits de citaten van Lipsius aan de Ouderen ontleend, direct op de bronnen en de beste moderne uitgaven worden teruggevoerd en daardoor worden tot een geannoteerde bloemlezing met een karakteristiek bij de namen van de auteurs. Peignot leverde - mits het ‘overschrikkelijken’ van kleine nuances en woordjes en een offer, af en toe, aan de zoetvloeiendheid van de Franse zin, het weglaten van de laatste regels van cap. IX - une traduction purement littérale, en wel op de tekst van 1602. Dat verraadt hij zelf in zijn Dictionnaire raisonné de bibliologieGa naar voetnoot(3): ...J.L. qui a fait un traité de bibliologie publié à Anvers en 1603... Je l'ai traduit en tête du manuel bibliographiqueGa naar voetnoot(4). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zodat de vertaler het stellen moest zonder de aanvullingen in IX en X. Peignot heeft zijn publiek ook iets anders onthouden - het werd reeds gezegdGa naar voetnoot(1) - het ‘Epître dédicatorie’ - geschrapt, niet alleen, omdat hij er de betekenis niet van gesnapt heeft, maar omdat de ‘fades adulations’ ten gunste van een edelman, waaraan Lipsius zich naar Peignot's oordeel was te buiten gegaan - trouwens een teken des tijds deze emphase - niet pasten in een republikeins boek, al was de Keizerskroon dan ook in de maak. Het is wel aardig te mogen opmerken, dat de Republikein toch eenmaal een passus, die met Charles de Croy wat te maken heeft, vergeet te schrappen in de tekst. Lipsius wendt zich, al betogend, een vijftal keren tot de Heren van zijn tijd, om ze op hun plichten te wijzen; welnu, op blz. 38 van de Franse vertaling staat het volgende: - óf het is Peignot ontsnapt (wat bezwaarlijk is aan te nemen) óf de aantijging heeft voor hem een heel bizondere klank: Où êtes-vous, princes généreux, et vous tous qui excitiez et entreteniez si bien le feu d'une noble émulation?’ Zo moet Julius Caesar ook afstand doen van zijn qualificaties ‘magnanimus’ en ‘magnificus’ en verliest Senator Asinius Pollio zijn ‘nobilis’... Dit wat de Franse vertaling betreft. Het door Peignot onder duidelijke woorden gebrachte verwijt - het zich tooien met Lipsius' veren, en zo is het! - weerhoudt sommigen van zijn tijdgenoten toch niet nog verder te gaan. L.Ch.F. Petit-Radel schrijft in 1819 een ernstig-zakelijk boek Recherches sur les bibliothèques anciennes et modernes jusqu'à la fondation de la Bibliothèque Mazarine. De auteur verzwijgt Peignot en ook Lipsius, terwijl de stof dergelijk voorbijgaan niet duldt. Dat heeft ook Kent opgemerkt in de inleiding tot de Engelse (Amerikaanse) vertaling van J. Cotton Dana, een eeuw later, in 1907, niet ten opzichte van Petit-Radel, maar van Edward Edwards. Deze uitgave hoort als vijfde thuis in een serie van zes handige, prettig in een étui uitgegeven, boekjes, zijnde elk in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een oplaag van 250 ex. een reproductie van een heel bizonder en moeilijk bereikbaar geschrift of essay over bibliotheekaangelegenheden. Een herhaling - zij het in andere vorm - van Maderus-Schmidts poging, om, wat blijvend van waarde is in de bibliotheek-literatuur, voor de Angelsaksers onder de hand te houden. En hier verschijnt Lipsius nu - op grondslag van de tekst van 1607 - met de pioniers: Sir Thomas Bodley, Gabriel Naudé, John Dury, James Kirkwood, Jean Baptist Cotton des Houssayes, als oudste in de rijGa naar voetnoot(1). Deze vertaling wordt ondernomen - wel kenmerkend feit - als een nieuwe bibliotheekbeweging in de wereld inzet. John Cotton Dana, de vertaler, is zelf een man! En... Lipsius staat weer eens - nu ver overzee! - als peter geboekt. Waarom dan treuren over de tekortkomingen van sommigen, al weze het ook Clark, - zo geroemd door Milkau, - die in The care of booksGa naar voetnoot(2) Lipsius zijn pioniersverdienste niet gunt, altans dekt met een voorbeeldig stilzwijgen. Ook A. Hessel stevent in de bibliografie bij zijn Geschichte der BibliothekenGa naar voetnoot(3) voorbij den Nederlander, maar M. Burton en M.E. VosburghGa naar voetnoot(4) hebben wel oog voor het werk, langs de Engelse vertaling om. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tussen de eerste en de tweede uitgave.Zijn de wijzigingen - ab ultima Auctoris manu - aangebracht van zeer groot belang? Neen. Op drie plaatsen werd een stukje, (cap. III; VIII en X) een snipper, ingevoegd; op één plaats werd de bestaande tekst weggenomen en vervangen door een geheel andere inhoud (cap. IX). Deze bevinding stemt niet geheel overeen met de opmerking in de Bibliotheca Belgica, vermits daar aangegeven staat, dat cap. X werd uitgebreid.
Cap. III werd vermeerderd met één zin (ed. 1607, blz. 15:10-12e regel; in de vertaling blz. 71; 8e-11e regel): Imo plures ibi Bibliothecae postea: & Hadrianus Imp. Jovis Panellenii aedem Athenis struxit, et in ea Bibliothecam, Pausaniae scriptum. Cap. VIII uitgebreid met (blz. 25; 15-17e regel; in vert. blz. 86; 4e-6e regel): Sicut Tyrannio Grammaticus, Sullae temporibus, qui tria millia librorum possedit. Cap. X ontving tot slot (blz. 31, van 31e regel af; vertaling blz. 94, van 18e regel af.): Significat & in Graecà & Latinà Bibliothecà, statuam se habuisse. Ceterum minores illae imagines sive statuae pluteis plerumque impositae videntur, ante suos quaeque libros. Iuvenalis: Et iubet archetypos Pluteum servare Cleanthas. Veteris Distichi ea mens, quod Imagini tali Virgiliana subscriptum fuit:
Lucis damna nihil tanto nocuêre poetae
Quem praesentat honor carminis et Plutei
Significat, videri vivere, qui in libris & imagine vivit. Inde & Sigilla Plutealia apud Ciceronem, ad Atticum. Nam iam tunc Bibliothecas exornabant Deorum, si non auctorum sigillis. Wat cap. IX betreft, zoals gezegd, een vrij ernstige tekstwijziging is hier ingetreden. Na Boëtius' getuigenis te hebben ingeroepen (ed. 1607, blz. 27, 4e regel onderaan): ‘comptos ebore et vitro parietes fuisse’ stelde Lipsius in 1602 de vraag: ‘quo modo ebore?’ en laat een redenering volgen, die we hier in Peignot's vertaling van 1801 overnemen: Etaient ce les armoires ou seulement les tablettes (loculi) qui étaient garnies en ivoire? Tels étaient le luxe et l'élégance des anciens, que nous lisons encore aujourd'hui dans les ouvrages de jurisprudence: La bibliothèque signifie tantôt le lieu et tantôt l'armoire; et comme nous l'avons dit, il achète une bibliothèque garnie en ivoire. C'est donc l'armoire qui est | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
garnie d'ivoire, mais à quoi servaient les vitreaux? Je pense qu'lls servaient à fermer les armoires pour empêcher la poussière d'y entrer sans cependant ôter la vue des livres. Nous en faisons de même pour les armoires où l'on dépose des choses sacrées et des reliques. Lipsius zal zijn thesis in zake de vitraux te weinig zeker hebben geacht. Wellicht vond hij in zijn arsenaal geen sluitend citaat - want voor elke geuite mening brengt hij een voor hem overtuigend bewijs - en meende hij wijzer te doen de nieuwe tekst in te lassen, op Boëtius' bevestiging volgend, met de vraag: ‘Quid? parietes laterales?’ (ed. 1607, blz. 27, 2e regel onderaan en lopeǹd tot een citaat van Seneca (ed. 1607, blz. 28, 18e regel) in de Nederlandse vertaling omgezet als: boekenkasten worden ingelegd met cederhout en ivoor (blz. 89). Een verklarende zin werd nog aan het slot - Sidonius' citaat - toegevoegd (blz. 28, 4e regel onderaan) waarin verduidelijkt werd, wat men onder ‘plutei, cunei, armaria en pegmata’ te verstaan heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe ziet Lipsius de oude bibliotheken.Dient nog te volgen een onderzoek naar de stof. Dat leidt verder, dan een eenvoudige inleiding gedoogt, want voor bepaalde bronnen - Suetonius b.v. - kan een detailstudie een paar bladzijden vullenGa naar voetnoot(1) en het is de vraag of het ‘Museum Lipsianum’ dan niet met voordeel zou kunnen aangesproken worden, b.v. voor dezen Suetonius, waarover Lipsius te Leiden met zoveel liefde college hield. Dat betekent nochtans niet, dat de hele bibliotheek-literatuur zou moeten doorgenomen worden om het Syntagma te testen op zijn bruikbaarheidGa naar voetnoot(2), want Lipsius heeft er zorg voor gedragen het veld goed af te bakenen: de bibliotheektechniek, dat is de innerlijke organisatie, komt niet in aanmerking bij hem, het ruimtegebruik en de meubilering even slechts, en dan nog in zo verre ze met de feestelijke uiterlijkheid van een bibliotheek te maken hebben, overigens werd hiervoor, naar aanleiding van de tekstwijzigingen reeds aangetoond, hoe glibberig Lipsius dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terrein onder zich voelde. Het cultuur-milieu, de middelen tot imponeren tellen in de eerste plaats, behoudens enkele historische details. Naar de tijd bekeken loopt de stof tussen wel getrokken lijnen. De Grieks-Romeinse Oudheid levert de kern, met Alexandrië en Rome als hoofdprestaties. Daarbij een blik op het rivaliserende Pergamon. Mesopotamië is buiten Lipsius' bestek gevallen, en - bij gebrek aan gegevens - ook het Nabije Oosten met de interessante vindplaats Boghazkoi. Peignot maakte reeds de opmerking, dat de auteur ook aan de Joden was voorbijgegaanGa naar voetnoot(1), maar al deze bizonderheden konden hem minder dienen. Lipsius had in hoofdzaak de klasieke wereld in het vizier, want zo hij anders had gewild, hij zou zo goed als zijn collega's een groter veld hebben kunnen bewerken. Waar het gaat om de geschiedenis van de oude scholae - in zijn Lovanium - voert hij immers zowel Hebreeuwse als andere bronnen aan, en grijpt hij ook naar de nieuwere in de tijd. Zo bleven ok de vroeg-middeleeuwse bibliotheken buiten bespreking - al grijpt hij graag naar Christelijke bewijsplaatsen. Maar deze bibliotheken zouden voor hem ook weinig kunnen opleveren - daargelaten het stilte-element dan - vermits kloosterbibliotheken een gesloten karakter hadden, waar hij, Lipsius, zocht naar een openbare dienst en een vrij, zij het gecontroleerd, woord-verkeer. Bovendien de inhoud zou dikwijls allerminst hebben kunnen voldoen aan zijn universeel gerichte eisen. In 't voorbijgaan mocht er reeds op gewezen worden, dat aan het getal door Lipsius doorsnuffelde auteurs slechts weinige namen toe te voegen zijn: er is Xenophon met Memorabilia, Aristophanes met de Ranae en ook Julius AfricanusGa naar voetnoot(2), maar dat is een geheel andere kwestie. Dezes gegevens staan niet in de jaren en jaren gekende literaire teksten; zij dienden nog opgedolven te worden, in de voor Lipsius' tijd nog meest ontoegankelijke papyrus-overblijfselen. Met snippers worden de veroveringen op dat veld aangebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Discussiepunten door Lipsius gesteld.Beweren, dat Lipsius het zich gemakkelijk heeft gemaakt door wat citaten uit zijn tóch welvoorziene kartotheek te leveren en aaneen te lijmen, is de waarheid geweld aandoen, al verwekt het boekje in een moderne hand die schijn. De classicus heeft werkelijk naar verklaringen gezocht, een sluitend geheel geleverd, zich afgevraagd, wat het honderdtal getuigenissen te beduiden had en waarom zovelen het nodig hadden geoordeeld stil te staan bij de bibliotheek in hun beschouwingen. In kort bestek zocht hij naar inhoud, naar zin en deed beter dan vele geleerden van zijn tijd, die enkel compileerden. Kon hij niet steeds de waarheid ontdekken, ook wij stellen nog hypotheses. Zo is naief te noemen, wat hij meent als waarheid te mogen verkopen betreffende het bestaan van de Egyptische bibliotheken. Milkau merkte in zijn Nachlass (blz. 9) zeer terecht op, dat het ‘merkwürdig still geworden ist’ rond de heilige huizen en de daarin vermoede bibliotheken. Het gaat natuurlijk om Diodorus' beroemde en o! zo verleidelijke en mooie spreuk: ψυχῆς ἰατρεῖον. Maar... niettegenstaande alle gezaghebbende afwijzingen houdt de overlevering ook nu nog stand. Engelkes, die in zijn thesis over het vóor-Alexandrijnse boek zo critisch op het Homeros-vraagstuk neerblikte - geeft de spreuk nog door in 1931Ga naar voetnoot(1) - alhoewel ze nergens werd gevonden. Bij de discussie over de stichting van de bibliotheek van Pergamon onthoudt Lipsius den eersten Ptolemaios, Ptolemaios Soter, den palm. In de verwarring Brucheion-Serapeum-Museum tracht hij orde te brengen. Het lot van de Alexandrijnse bibliotheek onderzoekt hij... om zich te vergissen. Zal hem zwaar worden aangerekend, dat hij bij de berekening van de inhoud van de Alexandrijnse bibliotheek - fabuleuze cijfers worden daarvoor in het gelid gebracht - geen klaarheid weet te brengen, als onze tijd, die toch onderscheiden kan tussen de werkelijke waarde van de termen ‘volumen’, ‘tomos’, enz., daarin allerminst geslaagd is? Maar als een goede noot moet voor hem gelden, dat hij in het vraagstuk van het aantal Romeinse bibliotheken niet in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voetstappen is getreden van de aprioristische overschatters. Lipsius houdt zich aan de feiten, bekent dat het juiste cijfer niet te geven is en dat hij er van de vermoede 29 slechts zeven, op gezag van de teksten, kan aanwijzenGa naar voetnoot(1). Thans zijn wij beslist beter gewapend om de Octaviana, de Palatijnse en de Capitolijnse bibliotheken te onderscheiden en te beschrijven. Hun uiterlijk en hun versiering zijn nauwkeuriger bekend, zodat wij geen Apollobeeld verkeerd zullen plaatsen, zoals Lipsius doet, maar... wij rekenen met de archaeologische bewijzen van veel recenter datum en naar hun aard veel duidelijker, dan interpreteerbaar schrift. De beknopte discussie, welke Lipsius inzet over de terminologie van de uitrusting van de Romeinse bibliotheek is voor ons van zeer geringe waarde geworden, trouwens de zaak zelf - het uitzicht, het geraamte van de bibliotheek - moest voor hem van geen belang zijn. Het is slechts sedert Clarks nauwkeurige en vakkundige onderzoekingen, confrontaties van tekst en steen, dat wij gekomen zijn tot een vrij algemene verklaring van de termen: ‘pegmata’, ‘pluteus’, ‘loculamenta’, ‘nidus’, ‘forulus’, waarbij dan nog te onderzoeken is in hoeverre de auteurs de juiste technische termen gebruikten en zelf, zekere termen achteloos of om welke redenen ook - versificatie? - als synoniem in hun teksten stopten! Deze terminologie-moeilijkheden maken het den vertalers ook niet gemakkelijk, daar de moderne spraak niet steeds het goede, treffende, het-al-en-juist-dekkende, woord aanbieden kan voor een oud niet meer voorkomend zaak-begrip. Of... moffelde Peignot de slotzin van cap. IX weg, omdat hij, in 1801, de a uit de b niet kon onderscheiden? Dat het toegelaten weze even te wijzen op Lipsius' opmerking betreffende de plaatsing van de rekken. Wil hij het moderne magazijn helpen inburgeren, waarvan niet enkel de wanden wor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ingenomen, en dit tegen de luxueuse zaalbouw van een Escorial in? Staat de strengere opstelling van Leiden hem voor de geest? En ziet hij in, dat waar een ‘reuzen-aantal’ boeken gestapeld moet worden, dat etalerende principe niet steekhoudend is? Niet dat hij zo veel houdt van het aantal. Zie zijn opmerking over de Alexandrijnse bibliotheek: ‘wat doet het er toe hoeveel honderdduizend werken er waren’ en zijn gevoelens over de qualiteit van het eigen bezit, maar, Lipsius is een man, die in zijn tijd ziet en bijgevolg weet, dat het aantal boeken niet gering meer kan zijn. Het treft de aandacht met welke eerbied Lipsius Varro's naam heeft neergeschreven, maar het verwondert nauwelijks: hoe graag wordt hij met hem niet vergeleken? VarroGa naar voetnoot(1) neemt in de Satyra Menippaea, naast Douza in Apollons tempel gezeten, de verdediging op van de oordeelkundige tekstkritiek, Lipsius' vak, waarin men zijn handigheid betwist. Lipsius werd zo dikwijls voor de vierschaar gedaagd; hem werd verweten, dat hij zich aan emendaties te buiten ging - Roersch toch telde er van zijn handGa naar voetnoot(2) honderden en honderden -, maar honderden bleven toch maar staan! Waarom van geen erkentelijkheid getuigen ten opzichte van een illuster en doelbewust patroon als Varro was? Er is een ander voorganger, die in een studie van Lipsius nauwelijks achterwege mocht blijven, en als kroongetuige zijn waarde heeft: ‘noster’ Seneca. Maar Lipsius voert diens gezegden niet aan om hem na te bauwen. De Nederlander is een objectief onderzoeker. De brand van de Alexandrijnse bibliotheek heet Lipsius een schande voor Caesar, - een onomwonden uitgesproken oordeel. Het heeft des te meer waarde, omdat de auteur er zich wel van bewust is over een niets ontzienden veldheer te spreken (Caesar) tot een veldheer (Croy), die de kans loopt geestelijke waarden te vernietigen. Caesar's prachtige en zeer te loven voornemens ten opzichte van Rome, noch de aanstelling van Varro wissen voor Lipsius de smet uit. Geestelijke waarden zijn een onaanvechtbaar goed.Ga naar voetnoot(3) Het komt nog voor, dat Lipsius een eigen mening verdedigt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plutarchus is een gekend anti-Caesariaan. Lipsius loopt niet in die val! Het sterkst komt zijn zelfstandigheid tot uiting - en ook zijn objectiviteit, zijn geschiktheid om de Oudheid in het raam van nieuwe, verhoudingen te zien - als hij Seneca's kritiek op het soort van boekenzotten, die hun huizen tot bij de zoldering met boeken vullen, en zelf niet lezen kunnen, mildert: ‘mochten onze rijke lui eens ook zulke lusten botvieren.’ Dat is zijn hartekreet. En wij begrijpen den Stoïcijn van de XVIe eeuw, die een zaak verdedigt tegen zijn strengen zich ingravenden meester. De positie van het boek is door de sterke aangroei een geheel andere geworden en enkel de zeer-vermogenden kunnen de helpende hand nog uitsteken: het botvieren van deze lust is het onrechtstreeks plegen van een weldaad. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lipsius wendt zich tot den Prins.Alles samen genomen hebben wij te raden naar Lipsius' inzicht en opzet. Wenste hij de Croy te verschalken en door vleierij tot een prinselijke daad te vervoeren? Drukte hij enkel zijn literaire dankbaarheid uit voor een bekomen geschenk, of had hij de allegorie van den Prins nodig om met zichzelf te spreken, zo dat anderen zijn taal ook verstonden? Of is het Syntagma de nauwgezette uitwerking van een hooggestemd gesprek over de Ouden, gevoerd aan het Hof van den Prins, zoals zou kunnen verondersteld worden na de lectuur van de opdrachten? Lipsius onderhield met de Croy nauwe betrekkingen. Laten wij enkel de feiten spreken en houden wij ons ver van gissingen, die het tijdsverband en de omgeving opwekken, dan nóg zijn er een paar details op te diepen, welke aanwijzen, hoezeer Lipsius Charles rechtstreeks wenste aan te klampen. Er komen enkele wenken in de tekst voor, daar, waar Lipsius de betoogtrant verlaat en den Prins, zeer beleefd en ootmoedig, bij de staatsierok neemt. Er is roem te erven, voor wie de wetenschappelijke arbeid in de hand werktGa naar voetnoot(1) merkt Lipsius op; de bibliotheken openbaar maken, zodat de geleerde wereld vrij onderzoeken kan en de verscholen bronnen nagaan om de tijd en zijn kennis rijker te maken, om nieuw leven te geven aan het jonge weten, het is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een edele zaakGa naar voetnoot(1) ‘Ik zou willen...Ga naar voetnoot(2) zo zet een zin in en het beeld van Alexandrië rijst op. Het mooi, het edel, het rijk vertoon, waarnaar zijn ziel hunkert. En een kleinigheid is er nog, een typisch detail, dat den auteur aan het harte ligt: wat hij reeds zag te Antwerpen in het rijke huis van Plantin, waar de beelden van de groten gebeeldhouwd, of gesneden, of geschilderd stonden, als een ‘Ahnengalerie’ van de geest, dat had hij in een nog te ontwerpen bibliotheek eveneens toegepast willen vinden. Zou daar geen plaatsje voor hem in te ruimen zijn? Voor een nog levende!? Maar... was die eer ook een Varro niet te beurt gevallen als een hoge, te verdedigen, uitzondering? De dood trad toch reeds nader, nóg voor de tweede uitgave werd voorbereid. Op 16 Juni 1604Ga naar voetnoot(3) had hij nog geschreven: ‘ick kan my quaelyck op de beenen houden.’ In 1605 - na een wandeling met Filips Rubens - had een beroerte hem getroffen. Een leven van erkende, alhoewel soms aangevochten, arbeid lag achter hem. Hij schrijft aan zijn neefGa naar voetnoot(4): ‘ick mag een suppleant stellen alsoo ick nu oudt ende ongevallich worde ende oick lanck genoech gearbeydt hebbe.’ Mocht hij, daarvoor al, niet vermoeden, dat hij de onsterfelijkheid zou ingaan? Dit tikje ijdelheid, zelfbewustheid - niet eens zelfoverschatting mag het heten - weze Lipsius gegund. Hoe zalig dan in Heverlee zich geëerd te weten in een tempel, waar de wijsheid haar heul zoekt. Lipsius staart op een onbepaald, vaag, maar sereen toekomstbeeld; hij voelt de kalmte naderen. Een innig visioen, dat vertroosting schenkt, wanneer men weet aldra te moeten sterven. Berusting komt, en met haar een vredige glimlach. Moedig neemt hij het werk weer op. 20 Juni 1605, van Antwerpen komende, voelt hij zich ‘wat beter te passe, godt hebbe loff’. Hij kan zo waar weer lezen! En - ‘met zyn laatste krachten’ - aan het Syntagma werken? En nog eens wendt de auteur zich tot zijn Heer: hij wijst er op hoe noodzakelijk het is in de bibliotheek-van-zijn-hart vertalingen op te nemen. Deze toespeling kan enigszins duister lijken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er moet immers niet verondersteld worden, dat de classicist die hier sprak enkel vertalingen op het oog gehad kan hebben van het Grieks naar het Latijn, zeker welgekomen bronnen voor iemand, die het Grieks niet zo erg goed meester was. Zag Lipsius niet voor zich de tijd dagen van de ‘ontwaarding’ van het Latijn? Stuurde hij wellicht niet aan op de noodzakelijke omzettingen van het waardevol werk, dat inhoud geeft aan de ziel, het wezen van een periode, in de volkstaal, hij, die in het Noorden de macht had leren kennen van een Bijbelvertaling? Of wenste hij van werk gesteld in vreemde levende talen - en zij waren in de opgang - Latijnse overzettingen tot stand te zien komen ter wille van hun universele inschakeling? Of dacht hij enkel en gewoon aan de toekomst: overzettingen uit de oude talen en van het vreemde werk in de eigen taal? Zou dat laatste waar zijn, dan heeft hij voor zich gezien de mogelijkheid van de differentiëring in het fonds van de zich vormende bibliotheken, immers bij het voortbestaan van het Latijn als algemene voertaal zouden de bibliotheken verspreid over Europa - onder de invloed van het uniformerende gedrukte boek, - op weinige nationale verschillen na, tot haast identische grootheden zijn geworden. Maar de tijd van het Latijn was uit: Dodoens had reeds gepubliceerd en Simon Stevin zijn geloof in de bruikbaarheid van het Nederlands openlijk en met nadruk uitgesproken. Lipsius, het geestesoog naar het verleden gericht, verstarde daarom niet in zijn denken. Hij zag in de bibliotheek niet alleen het conserverende element, ook de directe bruikbaarheid van de stof, de onmiddellijke omzetting der waarden en betoonde zich aldus - nogmaals - een geleerde van zijn tijd. Trouwens Lipsius waardeerde zijn Brabants Vlaams - ‘quisquis Belgica amare, Belga, verba audesGa naar voetnoot(1)’ - wist het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk van Kiliaan naar waarde te schatten, waagde zich in een brief aan Schott aan etymologische opmerkingen over de afkomst en de oude afstamming van het Vlaams, maar dreef de spot met Goropius Becanus en zijn Adam- en Eva-stelling.Ga naar voetnoot(1) Schreef hij niet menig zoet-vloeiende brief met hem eigen uitdrukkingen in zijn moedertaalGa naar voetnoot(2) - in 't Latijn beweerde hij weliswaar prompter te zijnGa naar voetnoot(3) - en was hij er niet van overtuigd, dat er buiten het Latijn, nog andere verkeersmiddelen voor de gedachte mogelijk waren en... bestondenGa naar voetnoot(4)? Hij schreef in het Album amicorum van Justus de HarduynGa naar voetnoot(5); Richard Verstegen behoorde tot de bekenden en had hij niet in het Noorden een fel tegenstander ontmoet, met name Coornhert, die hem mores had kunnen leeren en door een schrift in de volkstaal gesteld op de vlucht had gedreven? Puteanus, zijn welbespraakte leerling, bleef evenmin doof langs die kant en dichtte flink in het NederlandsGa naar voetnoot(6). Van hem liggen pakken brieven - in de moedertaal gesteld - nog op publicatie te wachten. Er is immers een eeuw over Erasmus en zijn vooringenomenheid heen? Een andere geestesgesteldheid is reeds doorgebroken: een serie verdedigingen van de volkstaal waren - als inleidingen tot werken - opgesteld. In 1607 trouwens sprak de Put, peter van onzen eersten Nederlandsen zeventiendeeuwsen dichter, de Harduyn - bij de aanvaarding van Lipsius' opvolging - voor de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Belgische’ jeugd zijn Laudatio uit, met een hartstochtelijk pleidooi voor het Nederlands.Ga naar voetnoot(1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.Dr. C. Sobry schreef in een brief: Al is het Syntagma op literair gebied een keurig stukje, het brengt eens te meer het bewijs, dat Lipsius een put van geleerdheid was, en ook, dat hij als schrijver verdienstelijk is, omdat hij den lezer weet te boeien. De hiernavolgende vertaling in bruikbaar Nederlands schenkt den modernen lezer de gelegenheid te oordelen over deze uitspraak. Mag het waar zijn, dat de inhoud van het werkje, geschaafd en op punt gesteld, tot ons gemeengoed is gaan behoren, Lipsius' naam blijft verbonden aan de eerste breedopgezette en geslaagde poging om ons in te wijden in het wezen van de oude bibliotheek, niet langs enkele accidenteel bijeen vergaarde teksten om, maar door middel van een synthese, opgesteld aan de hand van een zorgvuldig vergaarde en gepurgeerde kartotheek. Het geheim om ze deugdelijk samen te lezen had hij meegekregen van Peter Nannius van het Collegium Triglottum. Rivius, in algemene zin over Joost Lips van Overrijsse oordelend in de Fama PostumaGa naar voetnoot(2) besluit zijn levensbeeld met een vrome karakteristiek: nomen tuum indeletum atque indelebile videbit posteritas in Actis Aeternitatis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat oordeel werd door Fritz Milkau, een man die wissels uit te vaardigen had, in bibliotheconomische waarden omgezet, toen hij, nog juist bijtijds, sprekend over Maderus' bloemlezingGa naar voetnoot(1) zich aldus uitliet: ‘Immerhin begegnen wir in dem reichsten dieser Corpora Nahmen wie de Bury, Justus Lipsius, Gabriel Naudé - zij staan hier in chronologische orde - also Männern, die ein veralten nicht kennen.’ Dat is voor een Vlaming, voor het beperkte en zeer bizondere terrein, dat hier overschouwd werd, een treffelijk, mooi gezelschap. De klank van de namen, die Lipsius flankeren is ver van ordinair en de onderscheiding toegekend door wellicht de hoogste competentie van de moderne tijd wordt graag aanvaard voor den auteur van de eerste moderne critisch-historische studie over de bibliotheken in de Oudheid, Rubens' tijdgenoot.
Maart 1940. |
|