De Gulden Passer. Jaargang 18
(1940)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
PlantinianaIn het onlangs verschenen werk ‘Lof van Antwerpen’Ga naar voetnoot(1) heeft J.A. GORIS uit de reisbeschrijvingen van verschillende vreemdelingen, die Antwerpen bezochten, enkele gegevens samengelezen betreffende de Plantijnsche drukkerij, waarop wij hier nader de aandacht willen vestigen. Het relaas van Ph. Chifflet (p. 91), over het bezoek, in 1635 door prins-cardinaal Ferdinand van Oostenrijk aan Balthasar I Moretus gebracht, werd reeds uitvoerig behandeld door Dr. Maurits SabbeGa naar voetnoot(2). Al had Balthasar I merkwaardige werken op de markt gebracht, den naam der roemrijke Officina Plantiniana waardig, niet elkeen scheen zijn producten hoog te schatten: in 1641 kocht John Evelyn, een rijk Engelsch student, in het Plantijnsche huis enkele boeken ‘for the namesake only of that famous printer’, - ‘enkel voor den naam van dien beroemden drukker’. (p. 89). | |
[pagina 174]
| |
Bij Balthasar II, die de onderneming bestuurde van 1641 tot 1674, kwamen verschillende vreemdelingen op bezoek: in 1657, A.S. Hartmann, een Boheemsch geestelijke, rector van het Evangelisch gymnasium te Lissa; in 1661, Michel de Saint-Martin, een Fransch geestelijke, doctor in de theologie; in 1663, Philip Skippon, een Engelsch plantenkundige en Balthasar de Monconys, een Fransch reiziger; in 1668, Edward Brown, lijfarts van Karel II van Engeland; in 1677, Aulus Apronius, Duitsch rechtsgeleerdeGa naar voetnoot(3). Zij bewonderen in de drukkerij de 12 persen (Hartmann, Skippon, Monconys, Brown, Apronius)Ga naar voetnoot(4), die voortdurend in werking zijn. Saint-Martin vertelt: ‘Hij [d.i. Balthasar Moretus] toonde me negen en veertig Latijnsche lettersoorten, vijftig Grieksche, Hebreeuwsche, Syrische en Arabische, met matrijsletters die dienen om degene die versleten zijn te hersmelten en om ze in hun vroegeren staat te herstellen’ en Brown ziet er ‘fast hunterterley schrifften’, - ‘wel honderd lettersoorten’. Wat Apronius bedoelt met ‘die Typi von Silber’, die hij zag, is niet duidelijk. Bedoelt hij wellicht de stalen stempels? Hartmann merkt het verval van de boekenproductie op, van intellectueel standpunt uit beschouwd: ‘Van nieuwe schrijvers had hij [Moretus] niets, enkel: Joannes Macarii Canonici Ariensis abraxas en apistopistus, quae est antiquaria de gemmis Basilidianis disquisitoGa naar voetnoot(5). Buiten dat drukte hij enkel breviaria’. Bedoeld wordt natuurlijk: breviaria en andere liturgische werken. Toch stipt Saint-Martin aan dat nog een grootsche onderneming wordt aangedurfd: ‘Onder andere boeken drukt men ook een Koninklijken Bijbel die men aanziet voor een der zeldzaamste werken die men vinden kan. Zijn druk is des te juister, daar drie bekwame mannen de bladen één voor één nazien’. Wij weten niet welk boek Saint-Martin bedoelt: een uitgave van een ‘Koninklijken Bijbel’, door Balthasar II Moretus be- | |
[pagina 175]
| |
zorgd, is ons niet bekend. Werkte deze laatste aan de voorbereiding van een nieuwe uitgave der Biblia Polyglotta van Plantin, aldus het plan weer opvattend dat reeds Balthasar I Moretus had ontworpen en ter verwezenlijking waarvan hij op 21 September 1634 een rondschrijven stuurde ‘omnibus et singulis has litteras visuris’Ga naar voetnoot(6), om medewerking voor deze grootsche onderneming te bekomen? Voor de heerlijke Plantijnsche woning zijn de meeste reizigers vol bewondering. Zij geven ons hier en daar een belangwekkende aanduiding betreffende het uitzicht van het huis en het gebruik der verschillende kamers. Hartmann zegt: ‘Bezochten ook zijn zeer schoon huis, gelijk een slot. Bijzonder de tuin is schoon, daarin een fijn hofje en een schoone plaats onder het loof. Rond den tuin zijn schoone kamers, boven en beneden, en daarin meestal boekenmateriaal. In twee kamers zijn we geweest. In vele woont de familie van den heer Moretus, die zeer groot is.’ Monconys merkt op: ‘Het is een nogal groot huis, bestaande uit vier vleugels, die een open rechthoekige plaats omsluiten. Daar midden in is een zeer lief klein tuintje waarvan de wanden heel aangenaam met wijngaardranken bekleed zijn, lijk meest alle muren in deze stad, wat zeer goed staat met de baksteenenGa naar voetnoot(7). In het benedengedeelte van een dier vleugels is de drukkerij... Het overige van het huis, behalve een benedenkwartier, dat als woning dient [zeer waarschijnlijk de O-vleugel], is gevuld met de exemplaren van elk boek dat ze gedrukt hebben en enkele andere boeken’. De voorraad boeken moet inderdaad een zeer groote ruimte in beslag genomen hebben. Skippon voegt daar nog aan toe: ‘De oude houtsneden en letters worden bewaard in een groote kamer boven, en de correctors zitten in een groote kamer op dezelfde verdieping’, dus niet in wat thans de correcteurskamer wordt genoemd. Skippon weet ook nog mede te deelen: ‘Binnen, in den hof, boven de poort en elders, zijn de | |
[pagina 176]
| |
steenen beelden van Joh. Moretus, en daaronder is geschreven: ratione recta; Balthasar Moretus 1642; Joh. M.[oretus] I.[ohannis] F.[ilius]; I. Lipsius, moribus antiquis; Christophorus Plantinus, Labo. et C.Ga naar voetnoot(8). Dit laatste staat boven den ingang van de groote drukkamer’. Of de opstelling dezer vijf beeldenGa naar voetnoot(9) onveranderd is gebleven en overeenkomt met de huidige schikking, weten wij niet. Wel zijn, op de plaats waar Plantin's beeld zich thans bevindt, nog duidelijk de sporen te herkennen van een deur, die rechtstreeks de drukkerij met de binnenplaats verbond. Met welke piëteit zij ook het erfgoed hunner voorouders in eere hielden, de Moretussen hebben zich, in den loop der eeuwen, natuurlijk verplicht gezien talrijke wijzigingen aan het gebouw aan te brengen. De bouwgeschiedenis van het Plantijnsche Huis moet nog geschreven worden, en omtrent het vroegere uitzicht er van en de schikking der lokalen, tasten wij vaak in het duister. Daarom zijn aanduidingen, als deze welke Skippon ons verstrekt, van groote waarde. Uit de XVIIIe eeuw worden slechts twee citaten vermeld (p. 173): J. Shaw, Engelsch rechtsgeleerde, omstreeks 1700: ‘In de drukkerij van Plantijn vond ik alle persen bezig met missalen en godsdienstige werken te drukken: het is al te eenzijdig en fanatiek.’; gunstiger oordeelt een anoniem Engelsch pamphlet van 1785: ‘Antwerpen munt nog steeds uit door de drukkunst: en, hoewel deze kunst in de stad zeker zeer vervallen is sinds de beroemde Plantijn, die haar bijna tot de volmaaktheid opvoerde, toch is het zeker dat de drukkers hier niet onwaardige opvolgers van zoo'n groot man zijn’Ga naar voetnoot(10).
H.F. BOUCHERY. |
|