De Gulden Passer. Jaargang 18
(1940)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| ||||||||
Anatomische uitgave van Cornelius Bos en Antoine des Goys, Antwerpen, 1542
| ||||||||
[pagina 144]
| ||||||||
het formaat is ± 305 × 205 mm. Het tweede blad van elk velletje heeft een watermerk: een kan met handvat en versierd deksel waarop een vierblad tiert; maar al bestaat het heele boek uit slechts 10 dubbele bladen, de kan van het watermerk komt voor in vier verschillende gedaanten: op deze wordt de buik versierd met een heraldische lelie, tweeërlei van vorm, op gene met de letters R M, op een vierde blijft de minder regelmatig geteekende buik onversierd. Bij Briquet worden honderden merken van dien aard, naar welke sommige papierformaten ‘pot’ heeten, afgebeeld maar de RM-kan heeft hij niet en van een kan met lelie geeft hij slechts een voorbeeld, dat verwijst naar de jaren 1537-1547. Opdat het papier niet zou doorscheuren in de rugvouw, daar waar de velletjes werden genaaid, werd het garen, in enkele daarvan, gehaald door gevouwen strookjes perkament. Om de brochure werd een tweevoudige omslag gelegd. De binnenste omslag dient als schutblad; het is een gevouwen vel papier, namelijk een met de signatuur f ij, gefolioteerd Fo. xlij, uit een Missale in-folio, rood en zwart gedrukt op twee kolommen, iets grooter van formaat dan de houtsneden-uitgave; de rug van de brochure kon aldus gelegd worden in een nieuwe vouw van het missaal-vel, die loopt over de eerste kolom van Fo. xlijr; wat van het tweede blad te breed was werd weggesneden, zoodat één-derde kolom ontbreekt. Ook de onderste marge viel grootendeels weg. Toch werd niet een Missale verminkt. De nu verschoven rugvouw van het dubbel blad vertoont geen spoor van naad. Dit vel is makulatuur: op Fo. xlijv, 1e kolom, einde 3n regel, staat Tract9 rood gedrukt óver het slot van het versikel heen, d.i. over de zwart gedrukte woorden tribulauit me, terwijl in zwart reeds stond, op het einde van den volgenden regel, achter een haakje, Tract9. De kopmarge van het dubbele blad is breed genoeg, n.l. 40 mm. In een gebonden missaal heeft dit vel met de roode drukfout nooit gezeten; grootere initialen zijn oningevuld gebleven. Men zou allicht uitmaken, had men genoeg materiaal bij der hand, tot welke uitgave het dubbel blad behoorde; maar deze liefhebberij loonde in dit geval haast niet de moeite. De buitenste omslag bestaat uit twee breede strooken perkament, die werden aan elkaar genaaid en het verkregen stuk werd onder en boven gezoomd; aan het rechtereind werd nóg een stuk perkament genaaid, dat nu dienst doet als een klap, die de snede aan de voorzijde beschermt en tot over de halve breedte van het dunne in-folio reikt. Een eenvoudig omslag van perkament heeft altijd het boek, dat er in was bevestigd, goed bewaard maar hier zijn zelfs een twintigtal bladen papier hun behoud verschuldigd aan een lapwerk bezorgd met argelooze huisvlijt. De drie stukken perkament zijn elk een geschonden zestiendeeuwsche oorkonde, met de onbeschreven zijde naar | ||||||||
[pagina 145]
| ||||||||
buiten gekeerd. De twee groote stukken, die den eigenlijken omslag uitmaken, zijn in het Fransch gestelde acten; datgene, welk den overslag levert, heeft een Latijnschen tekst. De titel is (f. 1v):
Description ou Anatomie de toutes || les parties du corps humain, en la quelle vng chascun Membre est par ces || lineamens peinctz & descriptz, & au vray viuemẽt exprime. Redigee en ces || Tables presentes, par le Renõme docteur en Medicine. M. Gaultier. H. Ryff || Medecin de la ville de Strasbourg. || Antoine des Goys studieux de medicine: || a .M. Vvauchier Raffay, concerge de la || maison imperiale en Bruxelles. &c. s. || C Ombien que Nature aiet... r. 35:... A envers le penult. de Iun. M.D.XLII. || ¶ Commune diuision de tous les membres tant || similaires comme dissimilaires. || Ces icy sont les membres Similaires, ainsi appelez... r. 46: En la maison de Cornelius Bos, en Anuers, en la Rue du lombars. || ces tables se uendent. ||
Op het titelblad staat dus ook de opdracht: Combien que Nature aiet en son Theatre par vng diuin conseil fabrique toutes choses non indignes de haulte admiration: toutesfois elle na basty de | ||||||||
[pagina 146]
| ||||||||
telle merueille chose, & tant admirable, q'est la fabrication, & harmonie du corps humain. De laquelle celluy qui est ignorãt, ne peult estre appele hõme: Entendu l'oracle du dieu Delphique, qui dit, Congnoys toy mesme. Dont en vain se iactent de scauoir grandes choses les Theologiens, Philosophes, Orateurs, Iuriscosultez, ou Medicins, s'ilz ignorent le domicile de l'ame, & demeure de la raison dicelle, de la quelle se persuadẽt estre Rabi, & plus excellens que nulz aultres mortelz. Mais certes ce le contraire: car celluy qui diligẽment enquerra, bien institue en l'anatomie, la Nature, ses operations, & la Raison dicelle estans en lhome: facilement come escript Plato, il peruiendra iusques a la cognoissance des dieux, de la quelle sort piete, avec Iustice & les aultres vertus. Parquoy veuillant remedier a ceste ignorance, iay volentier transfere en langue Frãcoise ces Tables anatomiq̄s de l'incõparable docteur M. Gaultier H. Ryff. Les quelles proposent deuant les yeulx la conscription & Anatomie du domicile de l'ame, ensemble ses parties, ascavoir la situation & figures des os, le preuignemẽt des veines, Arteres, nerfz, auec les liaisons des muscles, & toutes aultres parties, tant interieures que exterieures. En oultre que la cognoissance de l'anatomie nest seulement necessaire & vtile aux Medecins & Philosophes: ains aussy a tous hõmes plaisante & honneste, & est seule (tesmoing Galenus,) qui fait les hõmes sages, & semblables auz dieux. Ie ne veulx maintenant memorer l'industrie de la translation, la quelle est indigne, ce neantmoins m'a este labeur de rendre le sens non seulement du latin, mais pour la meilleur part, de l'autheur grec. Tel quel qui soit. cest il publie soubz vostre Nom. entre les aultres raisons, car en ladministration de Anatomie vous este de solide iugement & eureuse experience, ie delaisse la doctrine & grace, dont par vne mirifique dexterite, sur tous les viuans, restituez les membres transposez par luxation ou fracture, en leur lieu naturel cõme si illecq auoit este le doigt de Dieu: de quoy tant de Princes & aultres en peuuent donne ample tesmonignage [!]. Suppliant de prendre en bonne p(ar)t ceste ma translation: & la deffendre contre la morsure de ceulx, qui sont plus facile a reprendre, que de scauoir aider la posterite par leurs labeurs. A envers le penult. de Iun. M.D.XLII. Antoine des Goys, die zichzelf hier noemt ‘studieux de medicine’, een die zich toelegt op de studie van geneeskunde, schrijft dus onder den titel een voorrede, die tevens een opdracht is aan M. Wauchier Raffay, poortier, huisbewaarder van 's keizers hof te Brussel. Wie den wonderlijken bouw van het menschelijk lichaam niet kent, zegt Antoine des Goys, is den naam van mensch onwaardig; sprak niet het orakel: ken uzelfGa naar voetnoot(1). IJdelijk beroemen zich | ||||||||
[pagina 147]
| ||||||||
godgeleerden, wijsgeeren, taalsprekers, rechtsgeleerden en artsen dat zij daartoe veel weten, indien zij niet kennen de woning van de ziel, het verblijf van de rede, al maken zij ook zichzelven wijs dat zij meesters zijn op dit gebied en vernuftiger dan andere stervelingen. Het is net andersom; want wie, wel onderwezen in de ontleedkunde, vlijtig naspeurt het werk van de natuur en het waarom daarvan in den mensch, die zal, naar Plato schreef, lichtelijk komen tot besef van het goddelijke, en daaruit volgen alle deugden. Daarom heb ik in het Fransch willen vertalen deze anatomische tabellen van dien weergaloozen dokter Meester Wouter H. Ryff, waarin worden beschreven en afgebeeld het hulsel van de ziel en daarvan de verschillende deelen, met ligging, onderling verband en uitzicht van beenderen, zenuwen, aderen, spieren. Niet alleen voor arts en wijsgeer is kennis van anatomie nuttig; voor iedereen is ze genoeglijk en eervol; ja zij alleen, getuigt Galenus, brengt den mensch tot zulke wijsheid, die hemelsche volmaaktheid is. De arbeid van den vertaler is niet waard dat ik erover praat maar laat ik toch zeggen dat het mij moeite heeft gekost de beteekenis van de Latijnsche en vooral van de Grieksche termen weer te geven. Het werk wordt u opgedragen, onder meer andere redenen om deze, dat gij in het toepassen van anatomische kennis zoo juist begrip en zooveel ervaring met welslagen hebt betoond, gezwegen nog van uwe wetenschap en begaafdheid, zoodat gij, wonderlijk behendig, de ledematen, die werden ontwricht door kneuzing of breuk, in hun natuurlijken stand herstelt alsof de vinger Gods ermee gemoeid ware; zoovelen zijn er, ja ook vorsten, die het kunnen getuigen. (Dan volgt het gewone refreintje over de bedillers.) - Te Antwerpen, den 29n Juni 1542.
Wat als Description ou Anatomie de toutes tes parties du corps humain, vertaling naar G.H. Ryff, wordt geboden door Antoine des Goys en Cornelius Bos, is eene reeks van negentien houtsneden, met een typographisch bijschrift boven elke plaat; de dubbele bladen worden, telkens onderaan de bijschriften, gemerkt A-E en a-e; de vijf eerste (9 houtsneden) worden besteed aan het afbeelden en aanduiden van deelen en organen van het menschelijk lichaam in zijn geheel: ingewanden bij man en vrouw, spieren, aders, geraamte; de vijf laatste (10 houtsneden) betref- | ||||||||
[pagina 148]
| ||||||||
fen het hoofd: mond, schedel, hersenen. Uit het exemplaar is weggeknipt het tweede blad van vel a, met de tweede van de houtsneden die het hoofd behandelen. De tekst bovenaan de laatste houtsnede, op het tweede blad van vel e, begint: ‘Ceste & derniere figure, demo(n)stre le dedans ou le partie interieure de l'os du Cerviau...’; zoodat de reeks ‘tables’ sluit met dit vel e. De zeer korte Fransche teksten van Antoine des Goys en de houtsneden gaan terug tot de oorspronkelijke Straatsburger uitgave, 1541,Ga naar voetnoot(1) met uitvoeriger Duitschen tekst, waarvan hier de lange titel volgt: DEs aller fürtrefflichsten, hoechsten unnd adelichsten gschoepffs aller Creaturen, von Got dem Herren, schoepffer aller ding auff erden, erschaffen, Das ist, des menschen (oder dein selbst) warhafftige beschreibung oder Anatomi, seines wunderbarlichen usprungs, entfaengknisz, schoepffung inn mutter leib, und sorglicher geburt, sampt künstlicher und artlicher Contrafactur, aller eüsserlicher und innerlicher glider unnd glidstuck, ausz welchen der mensch wunderbarlich zusamen gesetzt ist, mit gnugsamer, eygentlicher und gründtlicher erklaerung jrer vielfaltigen nutzbarkeyt, krefft, würckung, natur und vermoegen, warzu sy von Got dem Almechtigen verordnet seind. Die trefflichen und unauszsprechlichen wunderwerck Gott des Herren, in disem irdischen gschoepff und sterblichen Coerper, augenscheinlich zuerkennen unnd mercken. Allen denen so die herrlichen unergründtlichen wunderwerck Gottes unnd würckung der natur, zu lob unnd ehr des Schoepffers, nutz und wolfart jres nechsten, betrachten und erkündigen wolten, von unzaelicher vilfaltiger nutzbarkeyt wegen menschlicher bloedigkeyt, ausz sunderlichem geneygtem willen, erstmals inn Teütsche sprach verfasset und an tag geben. Vormals weder gesehen noch gelesen worden. F. 73b, onderaan: Zu Straszburg bey Balthassar Beck. Het boek is een kl. in-folio van 84 bladen; de tekst staat in romein. F. 2a, een ‘Vorred’, die een opdracht is aan hertog Albrecht | ||||||||
[pagina 149]
| ||||||||
van Mecklenburg, gedateerd uit Straatsburg, den 1n September 1541; de schrijver betoogt daarin waarom hij werd ‘fürnemlich verursacht’, ‘sollich geschoepf’, namelijk het menschelijk lichaam, ‘auf das fleissigst und ordentlichst in Teütscher sprach zubeschreiben.’ De passage van de Fransche opdracht, waarin Antoine des Goys het heeft over deze ‘theologiens, philosophes, orateurs, jurisconsultez ou medicins’, die zich op hun wetenschap veel laten voorstaan al kennen zij niets van den bouw van het menschelijk lichaam, ontleent hij aan Ryff's eigen voorrede: ...Fürwar es künden sich weder die Philosophi, oder so sich der erkündiging natürlicher ding annemmen, noch die grossen zänckischen Juristen, prachtichsten Oratores, unnd hochsinnigen Theologen, ihrer kunst unnd wissens nit hoch rühmen, wa ihnen das gefäss und geschirr der selen, in welchem der mensch alle Creaturen übertrifft, unbekant ist, ich geschweig der ärtzt, unnd so sich leiblicher Chur annemmen, welche on solche erkandtnisz, gar nichts ausrichten oder schaffen mögen in ihrer kunst... Ook het betoog hoe de anatomie aanleiding geeft om God te eeren in zijn schepsel heeft Antoine des Goys zijn Duitsch voorbeeld nagezegd. Bij D. Ludwig Choulant, Die anatomische Abbildungen des XV. und XVI. Jahrhunderts historisch und bibliographish erläutert; Leipzig, 1843, vindt men reeds, S. 17, behalve den titel van Ryff's werk in deze Duitsche uitgave 1541, een veel strenger beoordeeling dan de óf argeloos- óf gemaakt-geestdriftige van den Antwerpschen vertaler, die, samen met Cornelis Bos, de reeks platen zocht aan den man te brengen. Choulant zegt over de Duitsche uitgave 1541 (de twee Fransche en de Latijnsche bewerkingen kent hij niet): Im Ganzen einige vierzig Abbildungen, zum Theil ganze Folio-platten, zum Theil kleine eingedruckte, sämmtlich Holzschnitte, mehrere sind wiederholt; die Arbeit des Holzschneiders ist besser, als die des anatomischen Zeichners. Ryff zeigt sich auch hier als Plagiarius, wie überall; so sind namentlich mehrere von Eichmann's Abbildungen des Kopfes und Gehirnes aufgenommen und zwar in veränderten Nachschnitten; ebenso scheint aus den von Vesal i. J. 1538 herausgegebenen Tafeln Vieles entlehnt zu seyn und vielleicht deutet Vesal hierauf in seinem Briefe an Oporin vor dem Werke De corporis humani fabricaGa naar voetnoot(1) hin, wenn er sagt... [enz.] Aus demselben Briefe Vesal's | ||||||||
[pagina 150]
| ||||||||
an Oporin geht vor, dass man ausserdem noch zu Augsburg, Cöln und Paris verstümmelte Nachschnitte seiner Tafeln gemacht habe, mit welchen er wenig zufrieden war, die wir aber nicht näher anzugeben vermögen. Heeft Ryff ontleend aan den Marburger professor Dryander, Johann Eichmann, die reeds in 1537 en 1541 vijftien houtsneden betreffende hoofd en hersenen liet verschijnen in zijne Anatomia en in de door hem bezorgde uitgave van Mundinus' Anatomia, Dryander zelf heeft een aantal houtsneden aan Berengario's Commentaria, Bologna, 1521, ontleend, eveneens door ze te laten nagraveeren. Niet over de Antwerpsche Franschtalige extracten van Ryff's werk heeft Vesalius zich in zijn brief aan Oporinus beklaagd - maar of hij, tusschen den 29n Juni en den 24n Augustus 1542, een exemplaar heeft te zien gekregen? De groote vulgarisateur Ryff is dan door onze beide Antwerpsche industrieelen op zijne beurt, poets wederom poets, gevulgariseerd geworden.Ga naar voetnoot(1) Want om de ‘tables’, die te koop waren in de Lombaardstraat, tot stand te brengen, zijn ze als volgt te werk gegaan. Cornelis Bos, de graveur, sneed de meest interessante platen uit Ryff's Anatomi, ik zal maar zeggen ‘eenvoudig’ na, versta: met zeer groote, met pijnlijke en natuurlijk toch niet microscopische nauwgezetheid - en had hij misschien ook houtblokken gekocht of gehuurd van Eichmann? Maar dàt komt niet waarschijnlijk voor, straks blijkt wel waarom. Antoine des Goys vertaalde niet integraal, hij besnoeide sterk de beschrijvingen van Ryff, hij liet het overgrootste deel van dezes teksten weg, zoodat er, boven elke houtsnede, nog enkel eenige regels toelichting overblijven met verwijzing naar de letters, die in de plaat de verschillende organen aanduiden. Gaat men de houtsneden van de Straatsburger uitgave 1541 naast die van de Antwerpsche 1542 leggen, dan bemerkt men in alle onderdeden zulke verschillen, die geenszins van een min of meer goed afdrukken voortkomen maar van de blokken zelf. Terwijl de platen uit 1541 hier en daar reeds een beschadiging vertoonen, b.v.b. randjes en vooruitstekende hulplijnen, waarin | ||||||||
[pagina 151]
| ||||||||
stukken zijn weggebroken, zijn die randjes integendeel gaaf bij de platen uit 1542. In bijwerk vooral - ornamenten van een stoel, begroeiden grond, enz. - heeft de Antwerpsche nasnijder zich hier en daar eenige vrijheid tegenover de Straatsburger modellen veroorloofd; enkele malen heeft hij ook letters in de figuren verwaarloosd of verknoeid, een andere gedaante eraan gegeven, soms verkeerd gesteld waar ze goed staan in het model; niet alleen schraveeringen in schaduwen verschillen in beide platen, zoodat de lichtpartijen een ander uitzicht krijgen, maar ook grovere details, haarlokken, borsttepels, aderen bij hart en maag, hersenspleten, enz.; stippellijnen in de voorstelling van het gehemelte zullen veel regelmatiger zijn in de Antwerpsche plaat; een rasp, uit een stel heelkundige instrumenten, is te Antwerpen, eenvoudiger geteekend, een vijltje geworden. Enzoovoorts. De te Antwerpen gebruikte platen zijn niet, b.v.b. door Dryander geleverd, de voorbeelden van de Straatsburger gravures geweest, maar omgekeerd; zij trachten deze laatste te benaderen - en doen dat zeer wel, kleinigheden uitgezonderd, die minder duidelijk werden of niet recht begrepen. De beide spiermannen in de Antwerpsche uitgave hebben een geheel ander uitzicht dan die van de Duitsche; hadden des Goys en Bos zich de blokken van deze houtsneden misschien ergens aangeschaft? Van Ryff's werk heeft Chr. Wechel, te Parijs, een Fransche vertalingGa naar voetnoot(1) uitgegeven in 1543, een Latijnsche in 1543Ga naar voetnoot(2) en in 1545Ga naar voetnoot(3); hier volgen de titels van de Fransche en van de tweede Latijnsche uitgave: Description Anatomique de toutes les parties du corps humain expriment au vif tous les membres, redigée en tables par maistre Gualther H. Ryff. medecin de Strasbourg. Devant laquelle sont premises aulcunes reigles de Phlebotomie lesquelles fault observer en tirant du sang. le tout diligemment colligé par le mesme. (Drukkersmerk met Pegasus.) On les vend a Paris, en la maison de Chrestien Wechel, demeurant en la rue sainct Iacques, a lescu de Basle. & en la rue sainct Iehan de Beauvais au Cheval volant. Lan M.D.XLIII. | ||||||||
[pagina 152]
| ||||||||
Anatomica omnium humani corporis partium descriptio, picturae lineamentis singula membra ad vivum exprimens, in tabulas redacta, operâ & diligentiâ M. Gualtheri H. Ryff. Argentini Medici. Quibus praemissi sunt phlebotomiae canones aliquot maximè considerandi in missione sanguinis, vigilantissimè collecti & in lucem editi operâ eiusdem. (Drukkersmerk met Pegasus) Parisiis, Apud Christianum wechelum sub scuto Basiliensi in vico Iacobaeo: & sub Pegaso in vico Bellouacensi. Anno M.D.XLV. Evenals in de Antwerpsche uitgave worden in de drie Parijzer drukken weggelaten drie groepen houtsneden, die wel in het Straatsburgsche boek staan: de ontwikkeling van de vrucht, het schema van het oog en de bladzij chirurgische instrumenten. Wechel gebruikt dezelfde houtsneden, welke te Straatsburg dienden: hij heeft met Ryff of met Beck een overeenkomst gehad. De Parijzer teksten volgen, met weglating van deelen die bij de niet overgenomen figuren behooren, vrij trouw den Duitschen; de Fransche vertaling verschenen bij Wechel is dus veel uitvoeriger, en zij is een andere dan die van Antoine des Goys, ook in de overeenstemmende bijschriften. Er is een ongedateerd Epistre de l'autheur au Lecteur op titelblad verso van de Fransche uitgave. Wechel en des Goys hebben dus elk afzonderlijk gewerkt; de eerste geeft ongeveer het heele boek van Ryff in vertalingen, de andere wou slechts, met medewerking van Bos, (en op dezes initiatief?) eene reeks meer als volksprenten bedoelde, vast ook afzonderlijk te koop gestelde bladen uitgeven (‘ces tables se vendent’). Daartoe wees de oorspronkelijke Straatsburger uitgave den weg, hoewel de bijschriften, min practisch, doorgaans daar op de keerzijde van de platen voorkomen en soms ook meer dan eene bladzijde beslaan. Wechel kondigde trouwens ook aan: ‘rédigée en tables’, ‘in tabulas redacta.’ Vesalius' De humani corporis fabrica librorum Epitome verscheen te Bazel, bij Oporinus, in 1543, ‘kort na de Fabrica en is nog zeldzamer...: ...Epitome verscheen in 14 losse bladen, welke in den loop der eeuwen zijn weggeraakt.’Ga naar voetnoot(1) Vond Oporinus dat, met nauwkeuriger platen en wetenschappelijk beter verant- | ||||||||
[pagina 153]
| ||||||||
woorden tekst, het initiatief van de beide Antwerpsche vulgarisateurs van Ryff profijtig kon nagevolgd worden? Anatomische houtsneden met verklarende teksten verschenen, als prenten op losse bladen, sedert het einde van de 15e eeuw (Schreiber, 1923) en bleven, later vervangen door kopersneden, langer dan een eeuw koopers vinden. Sommige van de velerlei tractaten van den Straatsburger stadsgeneesheer Ryff werden ook in het Nederlandsch vertaald. Jan Roelants, de Antwerpsche drukker (1536-1570) die, naar het voorbeeld van Willem Vorsterman, echter met minder grootsch opzet, zoo menig aardig boekje in de volkstaal liet verschijnen tot verspreiding van practische kennis - geneeskunde, aardrijkskunde, enz. - gaf uit, in 1553, Een costelyk tractaetken inhoudende dye kennissen oorsake ende rechte genesinge des Steens in den Nieren, Lendenen, oft inder Blasen sonder snyden met seer excellenten Recepten ende Medicijnen... noch hoe... dat sys niet meer crijghen en sullen, ende oock mede die verdrijvinghe des Sants oft Graveels... door den gheleerden ende experten Doctoor Gualterus Rijf Medecijn der Stadt van Straesborch. 4oGa naar voetnoot(1) | ||||||||
Cornelius Bos‘En la maison de Cornelius Bos, en Anvers, en la Rue du lombars, ces tables se vendent’, zegt de titel van de anatomische uitgave. In de Lombaardstraat, tusschen Lombaardevest en Everdijstraat, was er slechts één boekwinkel, ééne boekdrukkerij, die van de weduwe van Marten De Keyser, wier helper en opvolger vermoedelijk is geweest Antoine des Goys. In die korte zijstraat van de met boekwinkels altijd gezegende Lombaardevest, verkoopt Cornelius Bos anatomische prenten, in 1542; zijn huis hoeft niet nader aangewezen te worden, gij kunt niet missen - laat het adres der weduwe De Keyser wezen ‘en la rue des | ||||||||
[pagina 154]
| ||||||||
Lombars près lenseigne de St. Jherome’ (en het huis Sint-Jeronimus staat immers op de Lombaardevest, zoodat de weduwe De Keyser naast den hoek woonde - ‘naest St. Jeronimus, op de Lombaerdevest’ woont in 1542 Peeter Snoeys.) Werkte Bos misschien in de oudere drukkerij zelve, die in 1539 haar laatste boek laat verschijnenGa naar voetnoot(1) en wier gerief in des Goys' handen komt?Ga naar voetnoot(2) Zeker, al de zestiendeeuwsche drukkers, boekhandelaars, figuersnyders, boekbinders te Antwerpen zijn zoowat buren; maar, al zou des Goys verhuisd zijn naar den Pand - een stap verder, tusschen Lombaardevest en Onze-Lieve-Vrouwe-kerkhof gelegen, waar toch méér kliënten komen - het ziet er naar uit of hij Bos heeft geïnstalleerd in de zijstraat, in het huis van de weduwe, waar hijzelf blijkbaar eenigszins thuis is geweest. Heeft misschien Bos zijne platen naar Ryff met de vertaalde bijschriften van Antoine des Goys zelf gedrukt? ‘Drucker of figuersnyder’ zal de schout van Antwerpen hem twee jaar later noemen; maar boekdruk is toch veeleer het vak van des Goys. Cornelis Bos is bekend als graveur: de Liggeren teekenen op, bl. 137, dat in 1540 als vrijmeester in de Sint-Lucasgilde wordt ontvangen ‘Cornelis Bos figuersnider’. Dr. Alfred von Wurzbach, Niederländisches Künstler-Lexikon, 1911, kent Cornelis Bos (Bus, Bosch, Boissens, Sylvius) als ‘Kupferstecher und Kunsthandler’; in de lange lijst van Bos' gravures vermeldt hij, nr 46: ‘Die Anatomie des männlichen und weiblichen Körpers (nach H. Guldenmundts Holzschnitt) 2 Flugblätter. Kupferstiche mit lateinischem Text. Antverpiae apud Joannem Crinitum, 1540.’ Hij kent hem dus niet als maker van houtsneden. Naar Max Lehrs, Die Kupferstichsammlung der Stadt Breslau, in Jahrbücher der königlichen Preussischen Kunstsammlungen, III, 1882, S. 217, beschrijft A. Delen, Histoire de la Gravure dans les anciens Pays-Bas, II, 1935, p. 69, enkele houtsneden van Bos, die met zijn monogram zijn voorzien. | ||||||||
[pagina 155]
| ||||||||
In F.G. Waller's Biographisch Woordenboek van Noord-Nederlandsche Graveurs, 's-Gravenhage, M. Nijhoff, 1938, is Cornelis Bos (Bosch, Bus, Sylvius) bekend als plaatsnijder, houtsnijder, uitgever, teekenaar, kunstverkooper, geboren te 's-Hertogenbosch ± 1506-10, overleden na 1563; werkzaam te Rome, enz. Geen woord over het verblijf van Cornelis Bos te Antwerpen. Overigens wordt daar een heele bibliographie medegedeeld. Wij zullen dan Cornelis Bos, die te Antwerpen, voor Jan Crinitus, in 1540, anatomische houtsneden overbrengt in kopersnede, en zelf ook op hout heeft gegraveerd, moeten beschouwen als de man, die de houtsneden uit Ryff's Des Menschen Beschreibung oder Anatomi, 1541, trek voor trek heeft gekopieerd in 1542, en deze nagemaakte prenten heeft zelf gedrukt, of heeft laten drukken door Antoine des Goys, die hem de bijschriften leverde en daartoe Ryff's teksten excerpeerde en vertaalde. Het succes van de anatomische platen, die Bos voor Crinitus nasneed, zal hem wel hebben aangezet, méér en beter te doen voor eigen rekening. En bracht Bos deze immers gemakkelijk te verkoopen ‘tables’ van Ryff's Anatomi ook in losse bladen aan den man, als een soort volksprenten, zou hij ze niet ook met een Nederlandschen tekst hebben uitgegeven? Misschien komen exemplaren van zulke uitgave ook nog eens te voorschijn. De Bosschenaar Cornelis Bos kwam, na een verblijf in Italië, zich te Antwerpen vestigen. Het Vierschaerboeck teekent op, als hebbende poortersrecht verkregen, den 1n April 1540 ante pascha [1541]: ‘Cornelis Willem, Claussone, van sHertogenbossche figuersnyder in coper, int.’ Is dit Bos? Het kan toch samenvallen met zijne intrede in de Sint-Lucasgilde, nog geacteerd onder 1540. De Antwerpsche archivaris Frederik Verachter, wiens in 1858 alfabetisch gebundelde aanteekeningen over Antwerpsche graveursGa naar voetnoot(1) door Delen worden gebruikt, heeft een jammerlijke verwarring gesticht: op f. 17, waar hij bovenaan ‘Bos’ schrijft, teekent hij een archiefstuk op, dat betreft Balthazar Gheertssen | ||||||||
[pagina 156]
| ||||||||
alias Bos (10 8ber 1562) en laat daarop volgen twee excerpten betreffende Cornelis Buys, schilder, namelijk uit de schepenbrieven H. & St. f. 52, 8n Nov. 1555, en H. & St. f. 53, 16 Dec. 1555; zoodat reeds Verachter meende dat Buys ook graveur was en dat men hem ook Bos had geheeten. Over Cornelis Bos heeft hij echter niets aangeteekend. De figuersnyder Cornelis Bos en de schilder Cornelis Buys worden nu bij Delen door elkaar gehaspeld - al had von Wurzbach niet deze vergissing begaan. Zoo kan men dan lezen bij Delen, t.a.p., p. 68, dat Cornelis Bos, c. 1530 terug uit Italië gekomen, te Antwerpen Marie Metsys huwt, de dochter van Quinten en van Aleydis van Thuylt; in 1534 het huis ‘le Serpent d'Or’, in de Hochstetterstraat, koopt (verwijzing naar een tekst uit ‘Archives d'Anvers, Wijkboeken’, waaruit echter niet dàt blijkt, maar dat, in 1555, Marie Massys, weleer vrouw van Corn. Buys, uit den echt gescheiden sedert 1540, verklaart geen recht te willen hebben aan tGulde Serpent, welk huis haar gewezen echtgenoot kocht vóór de echtscheiding en pas heeft verkocht); dat Bos, in 1540, als vrijmeester in de Sint-Lucasgilde komt; in 1544 wordt vervolgd ‘par l'Inquisition’, zijne have verbeurt en vlucht (verwijzing naar Pinchart); hertrouwt met Alijt Goossens, en te Groningen sterft vóór 22 April 1556, wanneer Hans Liefrinck bekent koperen platen en prenten, nagelaten door Bos, te hebben gekocht (verwijzing naar een opstel van F. Jos van den Branden, die het Antwerpsch Stadsarchief citeert). Dezen hutsepot te schiften is geen heksenwerk. Het onderscheid tusschen de tijd- en gedurende enkele jaren ook stadgenooten Cornelis Bos, den graveur, die geen schilder is, en Cornelis Buys, den schilder, die niet heeft gegraveerd, wordt duidelijk als men teruggaat tot de archiefbronnen, gemakkelijk genoeg te bereiken langs die gerieflijke excerpten en tafels van wijlen ridder L. de Burbure, in het Antwerpsch stadsarchief, en gedeeltelijk ook langs den weg aangewezen door Pinchart - die trouwens voert tot integraal gepubliceerde teksten. Eerst gezien wat voor een man is Buys. Cornelis Buys Vranckenssone is, vóór 13 October 1531, gehuwd met Mariken Massijs, dochter van wijlen meester Quinten Massijs en van Katlijne Heyns, dezes tweede vrouw. Buys bezit, | ||||||||
[pagina 157]
| ||||||||
sedert 1530, het huis De groote Schuerwegge, aan den Dryhoeck, in de Gasthuisstraat; het heet in 1532 Het Gulden Serpent; hij heeft twist met zijn schoonmoeder en haar tweeden man, wegens geldzaken betreffende dit huis en schepenen stellen hem in het ongelijk; in 1534-35 koopt hij een huis in de Hochstetterstraat, dat hij insgelijks noemt Het Gulden Serpent; 18 September 1540, echtscheiding van Cornelis Buys en Marie Massys; 7 October 1540, Buys verkoopt een rente op Het Gulden Serpent in de Hochstetterstraat; 23 Januari 1545, Cornelis Buys en zijn naaste gebuur, procureur Jan de la Cerna, zullen scheidsrechters laten uitspraak doen over een geschil betreffende beider huizen in de Hochstetterstraat; 1550, Buys koopt de rente terug; 8 November 1555, Buys verkoopt het huis; 16 December 1555, Marie Massys verklaart, tot geruststelling van den kooper, dat zij geen aanspraak maakt op eenig eigendomsrecht betreffende dit huis, al heeft Buys het gekocht toen zij nog met hem was gehuwd.Ga naar voetnoot(1) A. von Wurzbach meent een schilderij van Cornelis Buys, uit 1560, te kunnen aanwijzen. Cornelis Bos echter, die in 1542 de platen van Ryff's Anatomi nasnijdt en in de Lombaardstraat woont, is noch gehuwd geweest met Mariken Massijs, noch heeft hij een eigen huis gehad in de meer aristocratische Hochstetterstraat evenmin als elders; hij had alleen ‘haeffelicke goeden’ toen hij de vlucht nam, in 1544: ‘mits dien aldair egheene erffelicke goeden bevonden en zyn geweest’; en toen hij stierf, vóór 22 April 1556, vermoedelijk niet veel vroeger, en te Groningen, zeggen twee acten, liet hij minderjarige kinderen na, zoowel uit zijn eerste huwelijk, met Lynken vanden Bossche, als uit een tweede, met Alijt Goossens. Cornelis Bos werd niet ‘poursuivi par l'Inquisition’ (aldus omschrijft Delen de woorden van Pinchart, die, juister, hoewel niet heelemaal juist, zegt: ‘Bos ou Van den Bossche (Corneille), - imprimeur et graveur (figuersnyder) à Anvers, eut, vers 1544, | ||||||||
[pagina 158]
| ||||||||
ses meubles confisqués, parce qu'il avait embrassé la réforme: il était alors fugitif.’) Hij werd ‘bij verstek door den Raad van Brabant gebannen, vóór 13 Januari 1545’; en de heele geschiedenis staat te boek in register 19669, ‘Chambre des Comptes’, Rijksarchief te Brussel, naar hetwelk Pinchart trouwens verwijst (Archives des Arts, II, Gent, 1863, p. 1) en waarvan de tekst in extenso wordt overgedrukt bij J. Frederichs, De Secte der Loïsten of Antwerpsche Libertijnen, Gent, 1891; Bijlagen, bl. 48; in welk register - het is de ‘iije ende Leste Rekeninge heeren Willems van den Werve marcgrave van Antwerpen, van zekeren geconfisqueerden goeden vanden Lutherianen tantwerpen geexecuteert’, loopende over anderhalf jaar tot sint-Jansmis 1550, maar verwijzende naar confiscaties van 1540-1550Ga naar voetnoot(1) - men leest, f. ij (ik citeer het origineel): Item noch ontfangen uuyt handen van Janne Roelants ende lysken herrebouts weduwe wylen Jans geerincx outcleercoopers in minderinge van den vercochten huysraet ende meublen van Cornelis vanden bossche drucker of figuersnyder die ter causen van heresie ende als mede aenhanger des voirss. Eloy pruystinck geweest hebbende gevlucht is geweest ende hem by vonnisse van mynen heeren vanden Rade in brabant te dier causen hadde laten contumaceren ende bannen ende alsoe daerom zynen goeden byden voirss. oudecleercoopers ter presentien van Janne boel executeur in brabant vercocht, ende welcke Jan boel oft ontfanger van der exploiten in brabant van der resten van den voirss. vercochten goeden als die ontfangen hebbende verantwoorden moeten, compt hier ontfaen En verder, bij posten waarover of de procureur-generaal in Brabant, of de ontvanger van de explooten of Jan BoelGa naar voetnoot(2) afrekening verschuldigd zijn: | ||||||||
[pagina 159]
| ||||||||
Ende in den yersten. Van de reste van den vercochten have ende huysraet van Cornelis bos figuersnyder van den welcken eensdeels hier voer ontfanck gemaect wort ende dander deele by den voirss. ontfanger ontfangen is.Ga naar voetnoot(1) De ‘heresie’ van Cornelis Bos was dus geen andere dan zijn lidmaatschap van de secte van Loy den Schaliedekker, Eloy Pruystinck, wiens ‘leer’ vroeger door Luther zelf werd aangeklaagd bij het stadsbestuur van Antwerpen. Pinchart gist dat vlucht en veroordeeling van Bos gebeurden omstreeks 1544; dat zal wel uitkomen: Pruystinck werd verbrand, zijne makkers werden onthoofd in October 1544. Loïsten zijn geen anabaptisten, zij zijn een soort godsdienstige vrijgeesten, ‘libertijnen’, wier niet streng omschreven, niet erg duidelijke belijdenis en theorie tot losbandigheden zouden hebben gevoerdGa naar voetnoot(2) - maar waarop deze beschuldiging steunt komt men niet te weten. ‘Naar Holland vloden deze ketters niet, zegt Diercxsens, daar de kettervervolging er zeer streng was...’ (Frederichs, bl. XLIX) Cornelis Bos is nochtans, na veel zwerven, terecht gekomen te Groningen, waar verwanten van zijne tweede vrouw woonden. Dat hij gestorven is vóór den 22n April 1556 blijkt uit de acte naar welke wordt verwezen in het opstel van F. Jos. van den Branden over den graveur Balthazar Bos, maar behalve deze acte is er een tweede, die werd voorbijgezien door van den Branden (en dus ook niet bekend is bij Delen) en beide acten werden verleden, vóór notaris sHertogen senior, te Antwerpen, denzelfden dag: Hans Liefrinck, figuersnydere, belooft te zullen betalen ‘coperen | ||||||||
[pagina 160]
| ||||||||
platen ende figueren van druckeryen by den voirn. Cornelis bosch achtergelaeten’; in de eene acte namelijk 288 gulden, voor Alyt Goossens, ‘van Cornelis bosch tot groeninghen gestorven zynde, soo tot haeren behoeff ende tot behoeff van haren ende des voirn. Cornelis bosch kinderen wylen’; en, in de tweede acte, 135 gulden ten behoeve van de kinderen van Cornelis bosch ‘daer moeder af was Lyncken van den bossche.’ Voor de weduwe treedt op ‘als volmechtich’ Joeryen Goessens, uit Groningen, voor de moederlooze kinderen hun voogd Erasmus Lepelmakere, uit dezelfde stad. Een tiental berichten dus, uit de jaren 1530-1555, over den Antwerpschen schilder Cornelis Buys, die vrijmeester is in de Sint-Lucasgilde, in 1538, wanneer hij tot leerling krijgt, volgens de liggeren, Christoffel Moralys. Over Cornelis Bos, den graveur, - zie de lange lijst van zijne werken bij von Wurzbach - vrijmeester twee jaar na Buys, hebben we, naast het Antwerpsch adres van zijne anatomische uitgave 1542, de berichten van den schout en van een notaris en een paar andere archiefteksten. Juist in de periode wanneer Bos, met verlies van huisraad en arbeidsgerief, dat is al wat hij bezat, een doodvonnis kon ontvluchten, is de vrij lastige Buys, de begoede schilder, eigenaar van het groote huis in de Hochstetterstraat, aan het twisten over muren en vensters met zijn gebuur, die, als goed procureur, liefst niet een proces voert over eigen belangen en hem brengt tot het aanstellen van scheidsrechters. Wij zijn uit de verwarring losgekomen: Cornelis Bos, de graveur, de medewerker van Antoine des Goys in 1542, is de Loïst, de banneling, de havelooze vluchteling uit 1544; en de schilder Buys, de man met de beide huizen Het Gulden Serpent, kunnen we laten twisten met vrouw, verwanten en geburen; hij interesseert ons hier niet verder.
* * *
Het laatst (in 1940) verschenen deel van Bulletin de l'Institut historique belge de Rome, n.l. fasc. XX, Brussel-Rome, 1939, bevat, pp. 5-49, een merkwaardige bijdrage van oud-rijksarchi- | ||||||||
[pagina 161]
| ||||||||
varis-generaal J. Cuvelier over Le Graveur Corneille van den Bossche (XVIe siècle). Wat zooeven over Cornelis Bos werd gezegd hoeft daardoor niet gewijzigd te worden maar kan wel een aanvulling en eenige toelichting krijgen; anderzijds kunnen wij aan het stuk enkele aanteekeningen toevoegen; de bijzonderste betreft onze anatomische uitgave van Bos en des Goys, bij Cuvelier evenmin bekend als elders. P. 5 wordt gezegd: ‘Les notes qui suivent, sans viser à une biographie complète de notre artiste, permettront du moins de jeter quelque lumière sur son activité à une époque importante de sa vie.’ En die belangrijke tijd in het leven van Bos is juist die van zijne vlucht uit Antwerpen. Kostbaar zijn ons daarbij vooral de ‘Pièces justificatives’, pp. 28-49, al bestaan ze gedeeltelijk uit de archiefstukken reeds gepubliceerd door J. Frederichs in 1891. J. Cuvelier verklaart, p. 21, voetnota 2: ‘J'ai trouvé tout le dossier de cette affaire en classant des Varia placés à la suite des Etats de Brabant. Ce dossier, qui provenait manifestement de la Chambre des Comptes, a été replacé dans ce fonds où il porte le no 3729 - 5 A des Acquits. Comme on le verra dans les pièces justificatives, j'ai aussi consulté les comptes se rapportant à ce sujet, notamment les registres 19663 et 19669 de la Chambre des Comptes, ainsi que toute les sources citées par J. Frederichs, De Secte der Loïsten.’ In het door Cuvelier teruggevonden dossier komen voor een inventaris van de have van Cornelis Bos, 3n Augustus 1544, en een verslag over de veiling, stuk voor stuk, van al wat de voortvluchtige man in huis had, in Januari 1545. Wij komen heel wat te weten over zijn werk en zijn handel, over zijn huis, zijn gezin, zijne geburen en betrekkingen; en wij herkennen zijne anatomische ‘tables’. Het vonnis van den Raad van Brabant, dat Bos verwijst tot ballingschap en wat hij bezit verbeurd verklaart, werd uitgesproken den 10n November 1544 (p. 28); hij wordt er in genoemd Cornelis de Figuersnijdere op de Lombaerde Veste; hetzelfde vonnis treft vijftien andere inwoners van Antwerpen, onder welke Jan en Cornelis Quintens, dit zijn de zonen van Quinten Metsys, ook de graveur en boekhandelaar Jan Ewouts. P. 37 wordt overgedrukt ‘Inventaris van den goeden ende | ||||||||
[pagina 162]
| ||||||||
catheillen bevonden ten huyse van Cornelis van den Bossche, figuersnijder, gestaen opte Lombaerdeveste alrenaest de Maecht van Tricht.’ Hij woont dus niet meer in de Lombaardstraat, als in 1542, toen hij de Ryff-platen uitgaf; hij is verhuisd naar de Lombaardevest, eene van de straten in de Antwerpsche boekwezen-wijk, waar, als in Cammerstraat en Pand, de nering het best gedijt. Het huis hoort toe aan de ‘kinderen Peeters Huckels’ (p. 32) - en laat ons hierbij twee aanteekeningen stellen: Peeter Huckel, Hucquel, die men heet de Waele, is printere, briefprintere, drukker van prenten die hij kleurt, in 1542; zijn zoon Pieter is, in 1552, schoonbroeder van Jan van Ghele, boeckprintere (notaris sHertogen senr, 26 Juni 1542; schepenbr. W.-Gr., 1552, f. 243); en in De Maecht van Tricht woont in 1544 Jan de Grave, drukker, (zie Olthoff) - dezelfde die, samen met den boekbinder Bastiaen Coecx en den besaentouwere Jan Wouters, waarschijnlijk twee andere geburen, borg blijft voor het ongerept in stand houden van den inventaris tot een beslissing zal vallen (pp. 42-43). ‘Boven op d'achtercamere’ stond o.m.: ‘een leden manneken toebehoirende eenen genoemden Cornelis int Serpent’; en J. Cuvelier (p. 39) vertaalt: un petit homme - un mannequin - articulé - inderdaad: een ledepop door schilders gebruikt als zij een gekleed model noodig hebben. Cornelis Bos is dus in betrekking geweest met den schilder Buys! ‘Et n'avons-nous pas ici la preuve péremptoire que ce Corneille Buys n'est pas notre Corneille Bos?’ merkt Cuvelier terecht aan (p. 18); hij had reeds, p. 8, voetnota 3, zijn twijfel uitgesproken over ‘l'identification proposée par A. Delen (t. II p. 68) d'un certain Cornelis Buys avec notre graveur’: het had hem getroffen dat, ware het huis van Buys, Het Gulden Serpent, eigendom geweest van Bos, het zoowel als dezes meubelen bij vonnis ware verkocht geworden. Heeft Cuvelier niet de Antwerpsche archiefstukken, die wij zooeven hebben gebruikt om Bos van Buys los te maken (zie blz. 157), zijn argwaan over Delen's identificeering was reeds opgewekt geworden door een tegenspraak in dezes tweedehandsche berichten. In dezelfde voetnota, p. 8, zegt Cuvelier verder: ‘De même le second mariage de Bos avec Alyt Goossens peut, | ||||||||
[pagina 163]
| ||||||||
dans ces conditions, être difficilement admis. Le document qui fournit ce renseignement allègue que le mari d'Alyt Goossens mourut à Groningne avant le 22 avril 1556. Or, quelques lignes plus haut, Delen relève l'activité de Corneille Bos jusqu'en 1564, ce qui est d'ailleurs confirmé par nos sources. - En attendant des découvertes nouvelles, on fera bien de ne considérer comme établi que le seul mariage de Corneille Bos avec Lynken van Dort, qui se trouve consigné dans notre dossier.’ Er is inderdaad een fout in die voorstelling van een Corn. Bos, gestorven vóor 1556 en aan 't werk in 1564! De laatste datum zou voorkomen op een prent vermeld door Nägler - maar wie heeft ze nóg gezien, en staat er 1564? En prenten van Bos uit de jaren 1555-1564 zijn immers niet bekend. Cuvelier had echter wel kunnen aannemen, dat de vrouw van Bos in 1556 Alyt Goossens was, maar twaalf jaar vroeger dit dappere Lyncken van Dort, die ruim de helft van den inboedel terug ‘inkocht’, terwijl slechts de helft van de netto opbrengst haar toekwam naar gebruik en recht (p. 20, 34) - en die, toen de gerechtshaaien hunne vergissing bemerkten, met hare kinderen en het geredde goed óok vertrokken was, haar man achterna. ‘Lynken van Dort, des voirscreven Cornelis huysvrouwe’, ‘de vrouwe van den huyse’, verschijnt bij het opstellen van den inventaris van 1544 en treedt op bij de veiling, in Januari 1545. De Antwerpsche notaris uit 1556 noemt Cornelis Bos' overleden eerste vrouw Lynken van den Bossche (zie hiervóor, blz. 160). Of ze van Dort, van Dordrecht, geweest was of van Den Bosch, wisten notaris en Groninger voogden het nog in 1556 en kwam het er veel op aan - en werd ze niet, tijdens haar leven reeds, ook genoemd naar haar man? Bij de zeer vele prenten, die in den inventaris worden vermeld, treft ons in het bijzonder deze post: (p. 42) Een voettafel, daer op diversche brievenGa naar voetnoot(1) van der anathomien soe van mans als van vrouwen. | ||||||||
[pagina 164]
| ||||||||
Waren deze brieven exemplaren van de beide anatomische prenten, die Bos voor Crinitus in koper sneed in 1540? Ook die waren ‘soe van mans als van vrouwen.’ Wij zullen toch méer moeten denken aan Bos' eigen uitgave van de platen naar Ryff, waarvan de twee eerste voorstellen een geopend mans- en een geopend vrouwelichaam. Zonder twijfel is onze Description ou Anatomie ook bedoeld waar in den inventaris staan: (p. 42) Thien boecken anathomieboecken van vrouw ende manspersoonen. In de veiling werden exemplaren van de afzonderlijke Ryff-prenten bij pakjes van 6, van 7, van 8, van 12, van 18 verkocht; b.v.b.:
‘Zesse manshoyen’, zes stel houtsneden betreffende het hoofd - het is immers telkens de afbeelding van een manshoofd, waarop de tien laatste platen in de uitgave Bos-des Goys de anatomie van schedel, mond en hersenen aantoonen. De drukker Sylvester van Parys koopt (p. 47) ‘een druck van houte van eenen hoye’ - vermoedelijk de gesneden houtblok van een der hoofden uit de Ryff-reeks; hij betaalt ervoor 15 s. 3 gr. 18ten. Onder al hetgeen de vrouw van Cornelis Bos terug bemachtigde, deze overschotten van de Description-uitgave:
Van de tien houtsneeblokken afgedrukt op bladen a-e redde zij er dus negen. Die welke voor A-E gediend hadden, vast de meest interessante voor den afzet van de prenten, zag men noch bij inventaris noch bij veiling; had Bos ze meegenomen? Daarmee kon hij, ook op de vlucht, overal een stuk brood verdienen. Het spreekt van zelf dat de beide inventarissen gepubliceerd | ||||||||
[pagina 165]
| ||||||||
door J. Cuvelier heel wat interessants bevatten over het huishouden van Bos en over zijn graveurswerk; maar nu wij hier in hoofdzaak hebben kennis te maken met hem als uitgever en als medewerker van Antoine des Goys moet het verder bij een paar bemerkingen blijven. Behalve (p. 40) een ‘duytschen testament gedruct t'Antwerpen anno 1538 bij Han van Liesvelt (Cuvelier gist: de Bijbel, in dat jaar aldaar verschenen [NK 409]), en ‘Een andere [boeck] geintituleert: Een cronijcke beginnende van tbeginsel des werelts tot nu toe’ (Cuvelier ziet daarin de kronijk van Achilles Gassar, waarvan Antwerpsche uitgaven 1533 en 1534 bestaan [NK 956-958]) werd bij Cornelis Bos gevonden ‘Een ander boeck geintituleert Anatomicarum institutionum Galeni, etc.’, naar Cuvelier meent eene der Bazelsche uitgaven 1536, 1539 van J. Guntherius, Anatomicarum institutionum secundum Galeni sententiam. Voor Steelsius was Bos begonnen een kaart te snijden op een groote koperplaat (p. 39). De ‘Peeter Potsmonnicken’, d.i. die van het cistercienser Sint-Salvatorklooster tusschen Suikerrui en Vlasmarkt, hadden hem toevertrouwd ‘een plaetken van Sinte Bernaert’, natuurlijk opdat hij daarvan afdrukken zou maken. Bij dozijnen, bij telkens ‘een grooten hoop’ werden niet nader aangeduide prenten in de veiling verkocht. En zeer begeerd waren de vele exemplaren van een Triumphe Christi, waarvan ‘de vorme’ ten slotte werd toegewezen aan ‘de wedewe Cornelis Liefrinck’ (p. 48). ‘Boven opten soldere’ stond ‘een druckpersse van den figueren’ (p. 42); ze werd toegewezen aan den graveur Kaerle Verheiden - van der Heyden - voor 5 schelling Brabantsch geld (p. 49). Er was bovendien ‘noch een trecperse nyet vol synde’ (p. 42). Aan boekdruk heeft Bos dus wel niet gedaan; zoodat wij mogen aannemen dat onze Description ou Anatomie werd gedrukt door Antoine des Goys. Nrs 2, 3 en 4 van Cuvelier's ‘pièces justificatives’ (pp. 29-32) betreffen den handel van Bos in geïllustreerde vakboeken. Van Peeter Coecke van Aelst had hij ingenomen 300 ‘van | ||||||||
[pagina 166]
| ||||||||
synnen grote boecken van metsselry ende ses hondert kleen boekens’; een eigenhandig geschreven belofte over de betaling (‘Ick Cornelys Bos...’) onderteekent hij, den 23n Mei 1542, met wat hij noemt zijn gewoon ‘hantteken’, d.i. de letters CCB en daaronder een W. | ||||||||
Antoine des GoysOver Antoine des Goys, Goinus, ‘fort peu connu’, zei, in 1893, Emile Picot in Catalogue des livres composant la bibliothèque de feu M. le baron James de Rothschild, III, Parijs, p. 504, terwijl hij reeds een aantal inlichtingen over den drukker mededeelt; ja die ‘mériterait certainement une étude spéciale’, meent kanunnik Leopold Le Clercq, p. 130, in zijn opstel Post-incunables des Pays-Bas, in De Gulden Passer. 14e Jrg., 1936, pp. 129-137, zijn toch reeds een aantal berichten verschenen. Zij worden samengevat door kan. Le Clercq. Vier tijdschriftartikels betreffende Goinus worden ook vermeld bij Am. Dermul en H.F. Bouchery, Bibliographie betreffende de Antwerpsche Drukkers, 1938, bl. 62. In W. Nijhoff en M.E. Kronenberg's Nederlandsche Bibliographie 1500-1540 worden van Antoine des Goys, drukker te Antwerpen, beschreven 15 uitgaven uit 1537-1540. Uit verschillende bronnen kennen we verder 6 uitgaven uit 1541 en een paar uit 1542, de hier beschreven Ryff-platen-reeks daarin begrepen. Den 26n Februari 1543 (maar is dit niet reeds 1544?) stelt Antoine des Goys, ‘de Goos’, toch nog ‘maistre imprimeur, bourgeois demeurant en Anvers’, drukletter en drukkersgereedschap, een vat vol, ook een drukpers, te pand voor de betaling, binnen de drie maand, van 14 pond 8 sch. vl.Ga naar voetnoot(1) Daarna verneemt men te Antwerpen van hem niets meer; hij zou naar Parijs getrokken zijn, waar hij astrologische werken in het Fransch vertaalde. Is hij ook een van de aanhangers van Eloy Pruystinck geweest en vluchtte hij even tijdig als Cornelis Bos? Hij kon dan niet alleen het veege lijf nog redden maar ook de vast geringe have. | ||||||||
[pagina 167]
| ||||||||
Dat het tot een vervolging, tot een veroordeeling is gekomen blijkt nochtans niet. Er blijven echter nog meer raadsels betreffende Antoine des Goys op te lossen. In welke betrekking stond hij met de drukkerij van de weduwe De Keyser; in welke met Steelsius, Brilman en andere Antwerpsche uitgevers en boekverkoopers; welke is zijne literaire bedrijvigheid geweest en welke is daarvan de waarde? Gij ziet dat er nog steeds, ja nu méér aanleiding is om, naar den wensch van kanunnik Le Clercq, een onderzoek in te stellen naar leven en werk van Antoine des Goys, humanist, vertaler, bezorger van uitgaven, drukker te Antwerpen, medewerker van Cornelis Bos, van Servilius, man met een interessanten kring van vrienden en belangen. Een moeilijk deel van den arbeid werd verricht en een voornaam hulpmiddel bezorgd in Nijhoff-Kronenberg's pas afgesloten Nederlandsche Bibliographie. Wij kunnen nu hopen weldra nader kennis te mogen maken met Antoine des Goys, een tiental jaren lang een onder de vele menschen van beteekenis in het intellectueele Antwerpen van de Renaissance. |
|