De Gulden Passer. Jaargang 18
(1940)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Aanteekeningen betreffende Christoffel Plantin's houding op godsdienstig en politiek gebied
| |
[pagina 88]
| |
argwaan. ‘Steeds opnieuw verklaart Plantijn, dat zijn gevoelens tegenover kerk en koning onveranderd gebleven zijn. Deze herhaalde verzekeringen op zichzelf zeggen al voldoende!... Als publicaties van hem soms anti-Spaans waren, heeft hij deze eerst gedrukt na de grootst mogelijke tegenstand geboden te hebben. Maar vrijwillig, volkomen vrijwillig drukte Plantijn verschillende werken om bij de Staten-Generaal en de door dit lichaam gekozen prinsen in de gunst te komen!’ (p. 26), en de schrijver wijst op de uitgave van de Triumphante Incompst van Oraignien en op het gedicht dat Plantin ter eere van den prins schreef bij dezes bezoek aan zijn drukkerij. Tot den hertog van Anjou, dien de Staten-Generaal na de afzwering van Philips II op 26 Juli 1581 als vorst hadden aangesteld, richtte Plantin het verzoek alle door hem bevolen publicaties te mogen drukken en eindigde zijn brief met dezen zin, die in de gegeven bijzondere omstandigheden meer beteekende dan een gewone beleefdheidsformule: ‘il priera pour l'accroissement, grandeur et prospérité de Vostre Altesse’. Samenvattend zegt Dr. Schneider: ‘Verklaart hij zich aan de éne kant een trouw zoon van de Katholieke Kerk en een even trouw onderdaan van den Spaansen Koning, aan de andere kant ontziet hij zich niet alles in het werk te stellen om zich bemind te maken bij de tegenstanders van die kerk en dien Koning! Bij Plantijn wordt alles afhankelijk gesteld van deze vraag: “Hoe is mijn drukkerij er het meest mee gebaat?”... Tegenover Spanje verontschuldigt hij zich, dat hij gedwongen wordt tot het drukken van anti-Spaanse publicaties, zich vergelijkend met een dienaar, die onvoorwaardelijk de bevelen zijns meesters moet opvolgenGa naar voetnoot(3); hij vergeet er evenwel bij te vermelden, dat hij zich zelf als dienaar heeft aangeboden...’ (p. 29). De schrijver besluit aldus zijn beschouwingen: ‘Op die dag [1 Juli 1589: dood van Plantin] ging een waarlijk groot man heen. Een kapitalistisch genie, wij zeggen het Pirenne gaarne na. Maar onmiddellijk moet daaraan toegevoegd worden, dat zijn genie een zeer sterke opportunistische inslag heeft gehad, vooral in de tijd - die wij besproken hebben - dat hij drukker der Staten-Generaal was. Men kan niet aan de indruk ontkomen, | |
[pagina 89]
| |
dat de drukkerij, die hem boven alles en alles ging, eerder Plantijn leidde, dan dat Plantijn de drukkerij leidde. De drukkerij was hem - met een variant op Plantijn's reeds eerder aangehaalde verba ipsissima - een ware kolk of afgrond, in wiens muil Plantijn onder veel, taai en ononderbroken zwoegen, alles moest werpen, alles, ja zelfs zijn eigen overtuiging. En heeft het monster - de drukkerij - den meester niet verslonden, dan heeft het toch wel zijn standvastigheid verslonden, in die zin, dat hij op de stormachtige politieke zee van zijn tijd liever schipperde en laveerde om niet ten onder te gaan, dan resoluut de éénmaal aangenomen koers te houden. Zijn devies “labore et constantia” geldt den drukker Plantijn, dien wij dank weten voor zijn cultuurhistorische betekenis, maar geldt niet den mens Plantijn’ (p. 30)Ga naar voetnoot(4). Beschouwt men de feiten op zichzelf, dan lijkt Dr. Schneider's oordeel - hoe ongunstig het ook moge klinken - volkomen gewettigd. Herleest men de bladzijden die Max Rooses in zijn standaardwerk ‘Le Musée Plantin-Moretus’Ga naar voetnoot(5) aan dit aspect van Plantin's personaliteit wijdt, en waarin hij alle belangrijke gebeurtenissen, die zich in 's drukkers veel-bewogen leven tijdens deze periode voordeden, uitvoerig bespreektGa naar voetnoot(6), dan valt er niet | |
[pagina 90]
| |
aan te twijfelen of Plantin heeft getracht zich zoo goed mogelijk aan te passen bij de wisselende omstandigheden, en - den blik steeds gericht op dat ééne, zijn drukkerij - zich ingespannen om de gunst der nieuwe meesters te winnen zonder met de oude tot een breuk te moeten komenGa naar voetnoot(7). Toch gelooven wij dat er nog het een en ander te zeggen valt over de wijze waarop men, in het licht der tijdsomstandigheden en rekening houdend met zijn levensopvatting, Plantin's gedrag dient te verklaren, en wij kunnen met de moreele waardeering, die Dr. Schneider uitspreekt, niet instemmen.
* * *
Plantin's houding op politiek gebied hangt natuurlijk nauw samen met zijn religieuze overtuiging. Bleef hij altijd een trouw Roomsch-Catholiek, zooals hij tegenover zijn machtige Spaansche beschermers steeds met nadruk heeft betoogd, of bestaan er redenen om de verdenkingen, die vaak betreffende zijn orthodoxie werden geuit, als gegrond te beschouwen? Men weet dat over dit probleem de meeningen verdeeld zijn. Max Rooses was er van overtuigd dat Plantin, althans gedurende enkele jaren, groote sympathie koesterde voor de nieuwe leer, en hij aarzelde niet te schrijven: ‘Plantin, tout en jouissant de la faveur du Roi Catholique et de la protection de maint dignitaire de l'église romaine, fut plusieurs fois en butte à des soupçons d'hétérodoxie. Quels que fussent le soin et l'habileté avec lesquels il jouait son rôle, la vérité transpirait toujours jusqu'à un certain point, et la vivacité de ses protestations de dévouement à l'église catholique se proportionnait à la crainte qu'il ressentait de voir dévoiler ses sentiments intimes’Ga naar voetnoot(8). | |
[pagina 91]
| |
M. Sabbe daarentegen meende dat ‘Plantin heel oprecht (kon) zijn, wanneer hij zich tegen elke verdenking van ketterij schrap zette’Ga naar voetnoot(9). Eigenaardig is dat dit twistpunt zelfs het groote publiek schijnt te boeien. Enkele maanden geleden verschenen in het Antwerpsche dagblad ‘La Métropole’ een reeks artikels, onderteekend ‘Pons’ en getiteld ‘L'orthodoxie de Christophe Plantin’Ga naar voetnoot(10), waarin steller wil bewijzen dat Plantin was ‘un catholique sans peur et sans reproche’: ‘Plantin mourut comme il avait toujours vécu, en catholique fervent, d'une foi inébranlable’
* * *
De voor Plantin's rechtgeloovigheid bezwarende feiten zijn vooral van tweeërlei aard: zijn betrekkingen tot de secte-leiders Hendrik Niclaes en Barrefelt (Hiël), en zijn vriendschap met vooraanstaande Calvinisten als de gebroeders van Bomberghe. M. Sabbe heeft op overtuigende wijze aangetoondGa naar voetnoot(11) dat ‘het niet op (gaat) den Antwerpschen drukker voor te stellen als een heele of een halve ketter op grond van zijn aansluiting bij de Barrefeltisten’, tot wie hij van omstreeks 1580 af in nauwe betrekking stond. Immers, ook de bekende Catholieke theoloog, B. Arias Montanus, die op last van Philips II de uitgave van de Biblia Polyglotta leidde, en wiens orthodoxie zeker niet kan in twijfel getrokken worden, kende Hiël, stelde hem door bemiddeling van hun beider vriend Plantin verschillende vragen over theologische aangelegenheden, gebruikte Hiël's antwoorden in zijn eigen werken en, den mystischen leider | |
[pagina 92]
| |
bij name vermeldend in de inleiding tot de Apocalypsis (in zijn Elucidationes in omnia sanctorum apostolorum scripta) (1588), getuigde hij van hem: ‘... Dei providentia effectum est, ut cuiusdam Christianae veritatis viventis testis, cui nomen ipsa Christi virtus & veritas Hhiel indidit, opera ac subsidio, aliqua praetensa fuerit lucis pars, qua huius libri mysteria omnia... spectare cognoscerem...’Ga naar voetnoot(12). In deze omstandigheden bevreemdt des te meer de geheimzinnigheid waarmede Plantin en Montanus in hun correspondentie deze aangelegenheden omringen. Ook Sabbe stipt dit verschijnsel aan, zonder er een verklaring van te geven: ‘Plantin noemde ze [Hiël's tractaten die hij voor Montanus vertaalde] gedichten en hun auteur “poeta”, omdat hij niet wenschte, dat, ingeval zijn brief in vreemde handen viel, men zou te weten komen in welke betrekkingen hij en zijn vriend tot Hiël stonden. Een dergelijke beeldtaal met geheimen sleutel, gebruikte Plantin meer in zijn briefwisseling met de leden van het “Huis der Liefde”’Ga naar voetnoot(13). Wij veronderstellen dat de theorieën van Hiël door bevoegde lieden als Montanus zeker niet als strijdig met de leer der Roomsch-Catholieke Kerk werden beschouwd, maar dat zij toch niet elders dan in theologische geschriften mochten aangeraakt worden: zorgvuldig moest vermeden worden - zoo toch lijkt het - dat door een onbescheidenheid zou bekend geraken hoe ook gezaghebbende leeken, wier voorbeeld op het volk invloed zou kunnen hebben, de voorschriften van dezen mysticus hoogschatten en in eere hielden. Deze bezorgdheid om alles, wat betrekking had op Barrefelt, geheim te houden, blijkt ook uit een brief, dien Balthasar Moretus, in opdracht van zijn vader Jan I, op 12 September 1600 stuurde | |
[pagina *9]
| |
Titelprent van Barrefelt's werk: Imagines et Figurae Bibliorum (H. 21,50 cm., B. 26,50 cm.).
| |
[pagina *10]
| |
Eerste bladzijde van Barrefelt's Imagines et Figurae Bibliorum.
| |
[pagina 93]
| |
aan zijn vriend Johannes Woverius, toen te Sevilla verblijvend. Woverius had, ten behoeve van iemand, dien hij aldaar had leeren kennen, boeken besteld; over één dezer werken zegt Moretus het volgende: ‘Interpretationes Imaginum Historiae Biblicae, a Christiano Renato editae, nescio an Francfurti in nundinis inveniri adhuc possint; alias de fide suspectas nonnihil esse, admonitum te volo’Ga naar voetnoot(14). Het gold dus een boek dat Moretus niet in voorraad zou gehad hebben, waarvan hij niet wist of hij het op de jaarmarkt te Frankfurt zou kunnen vinden, en dat als kettersch getint doorging. Wat was dat voor een boek? Het ligt voor de hand dat hier sprake is van de ‘Imagines et figurae Bibliorum’, een reeks platen met verklarende bijschriften; zij dragen de vermelding: ‘Exprimebat Jacobus Villanus, Anno Domini M.D.LXXXI’ en ‘In lucem editae à Renato Christiano, Anno Domini M.D.LXXX’. Max Rooses heeft bewezen dat het werk werd gedrukt door Plantin voor Barrefelt! En Jan I Moretus zelf stond in nauwe betrekking tot Hiël en onderhandelde zelfs in Februari 1591 met hem over het uitgeven van een vervolg op deze Imagines!Ga naar voetnoot(15). Het kan dus niet anders of Jan I wenschte de waarheid te verbergen toen hij zijn zoon den hierboven vermelden brief liet schrijven. Hij oordeelde het blijkbaar voorzichtiger aan een onbekende in Spanje geen compromitteerende drukken te sturen; misschien had hem daartoe ook het feit aangespoord dat in diezelfde bestelling een werk voorkwam van Stapleton (‘un des plus habiles controversistes de son temps. Ses ouvrages sont un arsenal où l'on trouve toute sorte d'armes contre les protestants’)Ga naar voetnoot(16), een van Bullingerus (de auteur van het tractaat ‘Teghen de wederdooperen’) en de ‘Disquisitiones Magicae’ van Del Rio; wat er wel kon op wijzen dat 's koopers belangstelling een zeer bijzondere richting uitging. * * * Plantin was door hechte en trouwe vriendschapsbanden aan Barrefelt verbonden; dit blijkt duidelijk uit de briefwisseling die zij voerden en waarvan enkele brokstukken zijn bewaard | |
[pagina 94]
| |
gebleven. Warme genegenheid spreekt uit Barrefelt's brieven aan ‘mijn herts lieve vrunt ende broder in Godt’ en wij hebben alle reden om te gelooven dat Plantin blijk gaf van groote gehechtheid aan de principes die de mysticus verkondigde. Anders schijnt de drukker te hebben gestaan tegenover Hendrik Niclaes (Barrefelt's voorlooper) en dezes ‘Huis der Liefde’, waarbij hij zich zeer waarschijnlijk kort na zijn aankomst te Antwerpen had aangeslotenGa naar voetnoot(17). Rooses heeft er op gewezen hoe de door deze secte gehuldigde opvattingen moeilijk te vereenigen zijn met een oprechte gehechtheid aan de Roomsche KerkGa naar voetnoot(18) en ook Sabbe erkent dat ‘H. Niclaes zijn Familia Caritatis met haar hiërarchische inrichting, haar priesters en haar cultus-ceremoniën een karakter gegeven (heeft), dat haar veel dichter plaatst bij de Doopsgezinden... Ook wordt Niclaes gewoonlijk onder de doopsgezinde gereformeerden meegerekend’Ga naar voetnoot(19). Ware het uitgemaakt dat Plantin uit religieuze overtuiging tot het Huis der Liefde was toegetreden en een warm aanhanger der verkondigde leerstellingen was, dan zou men hem - althans voor den duur van zijn aansluiting bij de secte - als een gereformeerde moeten beschouwen. | |
[pagina *12]
| |
PORTRET VAN HENDRIK NICLAES
(Uit: Grouwelen der voornaemster Hooft-Ketteren / Die voortijts (ende in dese leste tijden) soo in Duytslant als in Nederlandt / hen opgeworpen hebben: Haer Leere / leven / begin ende eynde. Mitsgaders de Afbeeldinghen. Naer de Copye van Delft. Ghedruckt voor Niclaes de Clerck.) Natuurlijke grootte. | |
[pagina 95]
| |
Maar uitgemaakt is dit niet. Het tegendeel schijnt eerder waar te zijn. Te Leiden berust het handschrift ‘Chronika des Hüsgesinnes der Lieften’Ga naar voetnoot(20). Daarin worden over Plantin's handelwijze tegenover de secte zeer zonderlinge dingen verteld, die Sabbe onbesproken laat, en waaruit ook Rooses, die nochtans uitvoerige fragmenten uit dit document in vertaling aanhaalt, naar het ons voorkomt, niet de voor de hand liggende conclusies getrokken heeft. Rooses stelt vastGa naar voetnoot(21) dat de schrijver dezer Chroniek Plantin van zeer nabij moet hebben gekend (‘il savait à fond et en détail, non seulement la situation des affaires de notre imprimeur, mais aussi les moindres événements de sa vie’) en alhoewel uit zijn mededeelingen duidelijk blijkt dat Plantin hem niet sympathiek was en zijn relaas dan ook misschien niet volkomen objectief is, kan men niet zonder meer de waarde van dit belangrijk getuigenis verwerpenGa naar voetnoot(22). Een eerste passus uit deze Chroniek, die op Plantin betrekking heeft, - al de passussen waarin over hem gesproken wordt hebben we in den oorspronkelijken tekst als bijlage bij dit artikel opgenomenGa naar voetnoot(23) - wordt door M. Rooses als volgt uitstekend samengevatGa naar voetnoot(24): ‘Lorsque ce Christophe Plantin se fut converti à la doctrine de Henri Niclaes, il ne se soucia point de se soumettre aux exigences de cette doctrine; il songea uniquement à lui-même et à devenir quelque chose de grand. Il | |
[pagina 96]
| |
s'appliqua donc avec zèle et s'exerça journellement à apprendre le flamand, et dans la suite il puisa beaucoup de connaissances dans les écrits de Henri Niclaes. Alvorens de gegevens, welke deze tekst verstrekt, van naderbij te onderzoeken, kunnen wij alvast dit belangrijke feit aanstippen: men had klaarblijkelijk in het Huis der Liefde geen goede herinnering aan Plantin bewaard; en zoo de naaste omgeving van H. Niclaes zelf - want daartoe behoorde de zeer goed ingelichte chroniekschrijverGa naar voetnoot(25) - het er voor hield dat Plantin niet uit overtuiging, maar slechts wegens overwegingen van practisch belang, zich bij de secte had aangesloten, dan bestaat er ook geen reden om hem op grond van deze aansluiting als voor de reformatorische gedachte gewonnen te beschouwen, - waarmede nog niet is gezegd dat hij zich als Catholiek steeds onberispelijk zou hebben gedragen. | |
[pagina 97]
| |
De vraag dient nu gesteld, of Plantin werkelijk veel materieelen steun van het Huis der Liefde heeft genoten. Laten wij eerst het probleem van de oprichting der Plantijnsche drukkerij even onderzoeken. Zij is nog niet op bevredigende wijze verklaard. Men weet dat zij doorgaans in verband wordt gebracht met de verwondingen die Plantin bij een verraderlijken aanval van gemaskerde dronken lieden opgeloopen had en die hem zouden belet hebben nog langer het boekbindersambacht uit te oefenen: ‘At vero deinceps cum se laboribus, ad quos corpus nimium agitari et inflecti deberet, imparem fore sentiret, de Typographia... instituenda deliberat’ verhaalt Balthasar Moretus in zijn Typographiae Plantinianae IncunabulaGa naar voetnoot(26). Dit voorval brengt ons echter niet nader tot de oplossing. Want heel het probleem komt neer op deze vraag: waar haalde Plantin de noodige fondsen voor de oprichting van zulk bedrijf? Zelf bezat hij daartoe niet de middelen, want om een boekbinderswinkel te kunnen openen, moest hij reeds geld leenen van zijn vriend Alexander Grapheus, zooals het z.g. Document Vander Aa leertGa naar voetnoot(27). De opsteller van laatstgenoemde document heeft blijkbaar ook naar een verklaring gezocht: hij verhaalt den aanslag waarvan Plantin het slachtoffer werd en schrijft dan: ‘Plantin ayant prins garde aux habits des mascarades; quelques temps après, estant guerry, venant au marché du vendredi, vit les mêmes habits, et demandant à qui ils avaient esté loué, au jour qu'il avoit esté blessé, et ayant venu à la cognoissance des personnes, qui estoyent de bonnes moyens et qualités, s'accorda avec eulx (pour ne point se plaindre à la justice) qu'il auroit donc bonne somme d'argent lequel il employa à acheter une presse et quelques instruments d'imprimerie, commençant d'imprimer des Almanachs et Abécédaires pour les enfants comme quelques petits livres de prières...’ | |
[pagina 98]
| |
Dit is waarschijnlijk niets anders dan een onhandige poging om de gekende feiten te verklaren; naast belangwekkende inlichtingen, bevat bedoeld document ook verschillende waardelooze verzinselsGa naar voetnoot(28). Intusschen kan evenmin bewezen worden dat de Chroniek van het Huis der Liefde, die wél een aannemelijke oplossing van het vraagstuk geeft, waarheid spreekt. Maar enkele gegevens, uit andere bronnen geput, schijnen sommige feiten, door de Chroniek medegedeeld, te bevestigen. Plantin heeft inderdaad, zooals de Chroniek beweert, het vertrouwen van Fransche handelaars weten te winnen en voor hen veel zaken te Antwerpen beredderd: hij had vooral zeer drukke betrekkingen met Pierre Gassen te ParijsGa naar voetnoot(29). Een deel van dezes handelscorrespondentie met Plantin is bewaard gebleven; uit sommige dezer brieven blijkt dat ook hij zeer waarschijnlijk tot Niclaes' secte behoordeGa naar voetnoot(30). Een ander handelaar te Parijs was Plantin's jeugdvriend, de apotheker Pierre Porret; in een brief van 24 Mei 1565Ga naar voetnoot(31) noemt Gassen hem ‘Nostre amy et frère... Porret’, wat weer de uitlating der Chroniek, dat deze laatste nl. ook tot het Huis der Liefde behoordeGa naar voetnoot(32), schijnt te bevestigen. | |
[pagina 99]
| |
In een brief van Plantin aan H. Niclaes is er sprake van Gaspard van Zürich, die - naar Rooses in zijn commentaar opmerktGa naar voetnoot(33) - was ‘négociant d'Anvers, qui prêtait souvent de l'argent à Plantin. Cette lettre fait présumer que van Zürich était un bailleur de fonds de la Famille de la Charité, et semble confirmer ce passage de la Chronique de cette secte, où il est dit que Plantin agrandit ses affaires, au moyen de l'argent que les adhérents d'Henri Niclaes lui avançaient’Ga naar voetnoot(34). Op een nauw verband van Plantin's drukkerij met het Huis der Liefde schijnt ook het feit te wijzen, dat zijn tweede drukkersmerk, ‘Christus vera vitis’, dat hij in 1556 gebruikte, rechtstreeks aansluit bij een van Niclaes' apocalyptische beeldenGa naar voetnoot(35).
In 1562 werd tegen Plantin een gerechtelijk onderzoek ingesteld, omdat op zijn persen een kettersch boekje was gedrukt; daarover deelt de Chroniek het volgende mede: ‘Pendant que les affaires de Plantin s'étaient ainsi embrouillées à Anvers, il laissa les siens à la maison de Pierre Peret (P. Porret te Parijs) et se rendit auprès de Henri Niclaes qui s'occupait de l'avancement du service du Seigneur, à Kampen, dans le pays d'Overysel. Cependant, comme Henri Niclaes n'avait pas de ménage à lui à Kampen, mais partageait la table d'un ami fidèle, il ne lui fut point possible de recevoir Plantin et il le logea chez Augustin, qui, à cette époque, imprimait pour Henri Niclaes les livres qui n'avaient point encore paru. Il lui permit de rester auprès d'Augustin aussi longtemps que cela lui plairait, et paya toutes les dépenses que Plantin faisait là et tout le vin qu'il buvait’... Niclaes ondervroeg hem over een kist juweelen, door een Parijsch handelaar aan het Huis der Liefde gelegateerd en aan Pierre Porret toevertrouwd; de schat was spoorloos verdwenen, maar het bleek dat toch enkele steenen in het bezit waren van Plantin. De uitleg die de drukker hem daarover verstrekte, voldeed Niclaes niet, en hij ging dan ook niet in op Plantin's verzoek om hulp, hoe jammerlijk deze ook zijn nood kloeg. ‘... Ainsi donc, quelque temps après, Plantin se rendit en secret à Anvers et d'Anvers de nouveau à Paris, et il obtint un peu plus tard de bons conseils et du secours de quelques négociants qui | |
[pagina 100]
| |
étaient de son métier et s'appelaient les Bomberger. Ceux-ci le débarrassèrent de ses créanciers, l'installèrent de nouveau dans son industrie et lui procurèrent de l'ouvrage. Et ainsi, Plantin parvint à la tête d'une industrie et d'un négoce beaucoup plus importants que ceux qu'il avait dirigés auparavant’Ga naar voetnoot(36). Dat de Bomberghe's Plantin ter hulp kwamen wordt door andere bronnen bevestigd. Cornelis van Bomberghe was een van de beide schuldeischers die de door den Markgraaf aangeslagen goederen van Plantin op 28 April 1562 openbaar deden verkoopenGa naar voetnoot(37). Dit was niet een jegens Plantin vijandige daad, want Bomberghe was den ongelukkigen drukker integendeel zeer gunstig gezind. Was hij, samen met Lodewijk van Somere, een fictieve schuldeischer, die, vóór het gerechtelijk onderzoek was geëindigd, den verkoop van Plantin's goederen aanvroeg, om hem, na een eventueele veroordeeling, weer in het bezit van zijn kapitaal te kunnen stellen?Ga naar voetnoot(38). Wij kunnen het slechts veronderstellen. In elk geval, een jaar later, op 16 Juni 1563, - toen de drukker onschuldig was bevonden - stelde dezelfde Bomberghe zich borg te zijnen gunste, en sloot, korten tijd nadien, samen met zijn kozijn Karel en twee andere familieleden, Dr. Joh. Goropius Becanus en Jac. de Schotto, een overeenkomst met Plantin tot oprichting van een vennootschapGa naar voetnoot(39). Dank zij de financieele hulp, die hij aldus kreeg, kon Plantin aan zijn drukkerij een tot dan toe ongekenden bloei geven. Behoorden de Bomberghe's ook tot het Huis der Liefde? Is het ter wille van den ‘Denst der Lieften’, dat zij Plantin zoo bereidwillig hebben geholpen? Zekerheid daaromtrent hebben | |
[pagina 101]
| |
wij niet, maar er is wel een gegeven dat een bevestigend antwoord op deze vraag schijnt mogelijk te maken. In 1580 werkte te Keulen een drukker, Nicolas Bohmbargen genaamd, die in nauwe betrekking stond tot H. Niclaes en op zijn persen verschillende werken voor de secte drukteGa naar voetnoot(40). Daar ook een ander lid der familie Bomberghe, nl. Daniel III (dit is de broeder van Plantin's vennoot Karel)Ga naar voetnoot(41), te Keulen werkzaam was (in 1568-1570 en in 1587)Ga naar voetnoot(42), ligt het voor de hand te veronderstellen dat de genoemde Nicolas Bohmbargen met hem was verwant. Van OrtroyGa naar voetnoot(43) beschouwt hem dan ook als den zoon van Antoon IIGa naar voetnoot(44) (over wien wij verder nog handelen), broeder van Plantin's vennoot Cornelis van Bomberghe. Is deze hypothese juist, dan lijkt een nauwere betrekking van Cornelis van Bomberghe tot het Huis der Liefde al zeer waarschijnlijk.
Ook in latere jaren schijnt Plantin van Niclaes' hulpvaardigheid nog veel te hebben verwacht. Kenschetsend is de brief dien hij op 2 Augustus 1567 tot den secte-leider richtteGa naar voetnoot(45): daarin is van niets anders dan van geldelijke aangelegenheden sprake; Plantin klaagt bitter zijn nood en verwacht blijkbaar eens te meer hulp van zijn correspondent. Hoe Niclaes, kort | |
[pagina 102]
| |
daarna, een zwaar verlies dat de drukker had geleden, vergoedde, wordt verder nog door ons uiteengezet. Dit alles schijnt dus wel de bewering van de Chroniek, dat Plantin groot materieel voordeel trok uit zijn aansluiting bij de secte, te bevestigen. * * *
Welke waren Plantin's betrekkingen tot de Protestanten? Laten wij vooreerst zijn houding nagaan tegenover zijn vennooten Cornelis en Karel van Bomberghe en J. Goropius Becanus. De beide eersten waren lid van het Consistorie der Calvinisten en stonden, evenals Becanus en Plantin zelf, in 1567 op Francisco Pays' lijst van verdachtenGa naar voetnoot(46). Toen na den Beeldenstorm de Spaansche regeering op felle wijze reageerde, voelde Plantin zich door deze vennooten gecompromitteerd. Het contract van vennootschap zou op 1 October 1567 vervallenGa naar voetnoot(47). Maar op 30 Augustus van dit jaar haastte Plantin zich aan zijn machtigen beschermer Gabriel de Cayas, secretaris van Philips II, te melden dat hij zich van zijn vennooten had losgemaakt, omdat zij hem niet meer orthodox voorkwamen. Hij legt daarop sterk den nadruk en wil blijkbaar zijn correspondent suggereeren - al zegt hij dit niet uitdrukkelijk - dat hij zich onmiddellijk van hen had verwijderd, toen hij eenige verdenking tegen hun rechtgeloovigheid begon te koesterenGa naar voetnoot(48). Welke waarde aan deze verklaring moet gehecht worden, blijkt duidelijk als wij vaststellen dat het laatste boek, voor rekening | |
[pagina 103]
| |
van de vennootschap gedrukt, van zijn persen kwam op 28 Augustus 1567, precies twee dagen vóór hij aan de Cayas schreefGa naar voetnoot(49). Om mogelijke verdenkingen af te wenden, heeft Plantin ook wel eens de waarheid verdraaid. Zoo schreef hij in Maart 1568 aan Joh. Mofflin, kapelaan des Konings: ‘... je n'ay oneques eu familiarité, commerce, accord ni entente avec aucun en chose contraire à la religion catholique et romaine. Vray est que Corneille de Bomberghe m'a quelquesfois aidé d'argent en mes nécessités, et que pareillement il m'a délivré les charactères hébraïques de ses ancestres, desquels j'ay imprimé les Bibles en hébrieu, mais avec le congé et privilège de Sa Majesté. Et depuis ay payé et satisfaict ledict Bomberghe, tant de l'argent qu'il m'avoit presté et respondu pour moy que desdicts charactères que je luy ay très bien payés, de sorte qu'il n'y a pas moins de trois ans que je ne luy doibs rien ni à autre, touchant le faict de l'imprimerie’Ga naar voetnoot(50). In werkelijkheid was de toedracht der zaak eenigszins anders dan Plantin het hier voorstelt. Pas op 12 Februari 1567 neemt Plantin acte van het feit dat Cornelis van Bomberghe zijn aandeel in de vennootschap aan zijn schoonbroeder Jac. de Schotto heeft verkocht en wordt er vastgesteld: ‘Au jourdhui ce dousieme de fevrier an mille cincqcens soixante sept stylo Romano ont compté ensemble Corneille de Bomberghe et Cretofle Plantin. Car ayant ledit de Bomberghe vendu sa part d'imprimerie a son beaufrere Jaques de Scotti et receu payement a son contentement / a Venise / ne se meslera plus de ladite Imprimerie mais ledit Cretofle aura a rendre compte audit de Scotti estant pour le present a Pesaro...’Ga naar voetnoot(51). Door hetzelfde stuk worden verder de laatste aangelegenheden van financieelen aard tusschen Plantin en C. van Bomberghe definitief geregeldGa naar voetnoot(52) en nogmaals wordt gezegd: ‘Et quant | |
[pagina 104]
| |
au reste ledit de Bomberghe confesse par cestes navoir plus nulle part ne alla dite imprimerie ne a la boutique’Ga naar voetnoot(51). Uit dezen tekst blijkt zonder eenigen twijfel dat Cornelis van Bomberghe tot kort vóór zijn vlucht (op 21 Februari had hij waarschijnlijk reeds het land verlaten)Ga naar voetnoot(53) in nauwe betrekking stond tot de Plantijnsche drukkerij. Wanneer hij precies zijn aandeel afstond aan de Schotto, weten wij nietGa naar voetnoot(54), maar het zoo pas aangehaalde document schijnt er op te wijzen dat dit niet lang vóór Februari 1567 gebeurdeGa naar voetnoot(55); een bevestiging van deze veronderstelling vindt men in het feit dat op den Bijbel | |
[pagina 105]
| |
van 1566 en op den Pentateuch van 1567, gedrukt met de Hebreeuwsche letters der vroegere drukkerij Bomberghe te Venetië, door Cornelis aan Plantin afgestaan, overeenkomstig een bepaling van het contract van vennootschap, de vermelding voorkomt: Gedrukt op last van BombergheGa naar voetnoot(56). Wat er ook van zij, het staat vast dat Plantin pas op 12 Februari 1567 zijn laatste financieele verplichtingen tegenover Corn. van Bomberghe vereffendeGa naar voetnoot(57) en hij, ook na dien datum nog altijd rekenschap over het beheer van zijn drukkerij verschuldigd was aan de Schotto, zoodat zijn verklaring ‘qu'il n'y a pas moins de trois ans que je ne luy doibs rien ni à autre, touchant le faict de l'imprimerie’ bepaald onjuist is. Daardoor verliest zijn zelfverdediging ook alle waarde; want juist dàt, waarmee hij de oprechtheid van zijn trouw aan Kerk en Koning wil bewijzen - dat hij nl. met Corn. van Bomberghe heeft gebroken vóór de troebelen, uit afkeer voor zijn ketterij, en niet nà de troebelen, uit vrees te worden gecompromitteerd - blijkt niet waar te zijn. Deze valsche voorstelling der feiten, die onmogelijk aan een vergissing kan toegeschreven worden, stemt ons sceptisch tegenover wat Plantin verder in zijn brief aan Mofflin beweert: ‘Outre plus, je vous certifie que j'ay tousjours trouvé ledict (C. v. Bomberghe) bon catholique et ennemy de toutes sectes, jusques au jour que les séditieux et malheureux rebelles commencèrent ici leurs enragements. Car alors il commenca à fleschir et parler en la faveur des nouveaux prédicants, dont je fus tellement esbahi qu' onques je ne le fus davantage, et ayant parlé à luy en nostre boutique et trouvé qu'il fleschissoit du droict chemin, je luy priay de ne plus hanter si familièrement en mon logis, s'il vouloit ainsi continuer, à cause que ce me pourroit estre scandale, veu principalement qu'il se déclaroit; ce qu'il me promist et l'observa, car il n'y hanta onques depuis’. Het is duidelijk genoeg: Plantin, die nog in het begin van 1567 met zijn vennoot geregeld betrekkingen had, heeft deze pas verzocht niet meer bij hem aan huis te komen, toen hij zag dat de regeering vast besloten was te allen prijze ‘de orde te herstellen’; niet omdat zijn geweten hem verbood omgang te hebben met een ketter, wees hij den goeden vriend (die hem | |
[pagina 106]
| |
zooveel jaren lang trouw ter zijde had gestaan) de deur, maar ‘à cause que ce me pourroit estre scandale, veu principalement qu'il se déclaroit’, - wat zeer gevaarlijk kon worden! Dat overigens zijn plechtige verklaring, geen uitstaan te willen hebben met van ketterij verdachte elementen, niet als ernstig dient te worden beschouwd, bewijst zijn latere handelwijze. ‘Die verloochening van C. van Bomberghe - merkt M. Sabbe opGa naar voetnoot(58) - belette Plantin echter niet in het vervolg nog met even besliste calvinisten om te gaan. De bekende Fransche predikant Hubert Languet had hem tot vertrouwensman te Antwerpen gekozen, Metellus, Dousa, Alexander GrapheusGa naar voetnoot(59) en andere gereformeerden mee behoorden tot zijn latere vrienden’. Ook met Cornelis van Bomberghe zelf, nadat deze zich naar het buitenland had begeven, bleef Plantin betrekkingen onderhouden. Dit blijkt uit verschillende brieven gericht tot den geleerden Andreas Masius, die ook een bekende was van Hendrik NiclaesGa naar voetnoot(60). Op 17 Maart 1568 en 26 December 1569 handelt PlantinGa naar voetnoot(61) over brieven van en aan Corn. van Bomberghe, welke hij voor Masius bezorgt: voorzichtigheidshalve deed hij dit van uit Frankfurt, waarheen hij zich vaak begaf voor de boekenfoor; ook schrijft hij den naam van zijn vroegeren vennoot niet voluit: in den eersten brief heet hij C. de Bomb., in den tweeden Sr C.B.Ga naar voetnoot(62). Uit twee brieven aan Masius van | |
[pagina 107]
| |
27 Februari 1570 en van 18 Maart 1571Ga naar voetnoot(63) vernemen wij dat Plantin Bomberghe wel eens persoonlijk ontmoette, eveneens te Frankfurt. Op 21 November 1572 meldt Plantin aan Masius dat Johannes Moretus hem in dezelfde stad heeft gezienGa naar voetnoot(64). Met Karel van Bomberghe heeft Plantin evenmin gebroken. Toen hij, na de Spaansche Furie, in groote financieele moeilijkheden verkeerde, leende zijn vroegere vennoot hem 9600 fl. (op 6 April 1577) ‘pour subvenir à ses payements en laditte foire (van Frankfurt) après la pillerie d'Anvers’Ga naar voetnoot(65). Ook zijn naam werd zorgvuldig verborgen gehoudenGa naar voetnoot(66). Tegenover Goropius Becanus trad Plantin anders op. De doctor had eveneens in den loop van 1567 Antwerpen verlaten en was zich te Luik gaan vestigen, waar hij de bescherming genoot van Laevinus Torrentius. ‘... Becanus n'avait jamais eu à justifier publiquement ses opinions religieuses. Pendant les années 1568 et 1569, il avait paru aux visites bisannuelles des lépreux, en vertu de sa charge de médecin juré. ... nous nous inclinons volontiers à croire que ces séjours étaient... destinés à donner le change, à montrer ostensiblement qu'il n'avait rien à craindre parce qu'il n'abondait pas dans le sens de ses parents hérétiques’Ga naar voetnoot(67). Aan de verdediging van Becanus' orthodoxie hielp Plantin ijverig mee, blijkbaar met het doel aldus ook zichzelf vrij te pleiten. In December 1566 schreef hij aan Philips' secretaris de Cayas: | |
[pagina 108]
| |
‘Nous avons davantage ici quelques aultres bons marchans catholiques, qui, comme ils me promettent, demeureront plèges pour moi et m'assisteront où j'auray besoing de leur aide jusques à la fin de laditte oeuvre [de Polyglotta]. Et entre autres nous avons ici Monsigneur le Docteur Bechanus, jadis médecin de feu de haute mémoire la Roine de Hongrie, homme fort sçavant en la cognition de la langue grecque et l'un des plus excellens Philosophes que je scache, qui nous promect faire toute l'assistence qu'il luy sera possible à une telle oeuvre’Ga naar voetnoot(68). Kon Becanus medewerken aan Philips' grooten Bijbel, dan zou men hem wel niet langer verdenken. Maar Plantin had nog meer te melden: hij hoopte weldra te drukken ‘une histoire paradoxique de ces Pais-Bas qui sont sous l'obéisance de Sa Majesté, de laquelle histoire [de Origines Antverpianae] je me tiens asseuré qu'il n'y aura homme en l'univers, qui aime les lectres et ait iamais ouï parler des fables poétiques, qui ne s'en émerveille et l'admire tant pour la divine explication de tous les dieux et fables poétiques, comme aussi pour les secrets de Philosophie qui sont déclarez en icelle, avec telle dextérité et sçavoir qu'on verra manifestement les anciens avoir ignoré maintes choses, les récents y avoir bien peu entendu, et la postérité devoir se tenir extresmement obligée à célébrer l'heur de Sa Majesté à qui ledit docteur a proposé de la dedier, ainsi comme par plusieurs fois il le m'a dict, et mesmes encores cejourdhuy’. Hoe zou men hém nog kunnen verdenken, die zijn Catholieke Majesteit zulk een schat aanbood! Ook aan Kardinaal Granvelle werden de Origines warm aanbevolenGa naar voetnoot(69). En, blijkbaar om door een rechtstreeksch contact de kennismaking te bevorderen, liet Plantin, terwijl hij in het voorjaar 1567 te Frankfurt was voor de jaarmarkt, uit zijn naam Becanus met de Cayas correspondeeren over de PolyglottaGa naar voetnoot(70).
* * *
Spreekt de hierboven reeds genoemde Chroniek van het Huis der Liefde waarheid, dan bestaat er nog een ander treffend | |
[pagina 109]
| |
bewijs, dat Plantin er geen bezwaar in zag de Protestanten ter wille te zijn, als dit hem voordeel aanbrengen konGa naar voetnoot(71). ‘A cette époque, - wordt in dit document gezegdGa naar voetnoot(72) - Augustin [de drukker van de secte] abandonna l'impression et la copie des livres à Kampen et se rendit de nouveau auprès de Plantin pour travailler chez lui, ce qui ne dura pas longtemps; mais, croyant que l'insurrection et la guerre contre l'Eglise Catholique conserveraient le dessus dans les Pays-Bas, il fut convenu entr'eux que Plantin céderait toute une imprimerie à Augustin et l'établirait à Vianen, sur les terres du seigneur de Brederode, un des principaux chefs de la révolte contre l'Eglise catholique, pour imprimer là, à bénéfices communs, des livres des sectes nouvelles et beaucoup d'autres ouvrages latins et allemands. Ils commencèrent et entreprirent ceci sans consulter Henri Niclaes; mais ils ne réussirent point, car les rebelles eurent le dessous et une foule de personnes s'enfuirent des Pays-Bas. Augustin s'enfuit aussi avec toute son imprimerie et ses ustensiles de ménage et se rendit de Vianen à Wesel, où pendant quelque temps il se tira d'affaire comme il put. De meeste in dezen tekst vermelde feiten worden door het Plantijnsch archief bevestigd. Augustin van Hasselt komt in Plantin's Werkliedenboek voor van 14 Mei 1564 tot 7 Juni 1565 en van 10 September tot 2 November 1566Ga naar voetnoot(73). Enkele maanden later woonde hij te Vianen; van daar richtte hij op 10 Maart 1567 een brief tot PlantinGa naar voetnoot(74), waaruit blijkt dat hij, na onderhandelingen met zijn patroon, een drukkerij had opgericht en dat hij uit dien hoofde schulden aan hem had. Den 2den Augustus 1567 meldde Plantin aan H. NiclaesGa naar voetnoot(75) dat hij niets meer hoorde van Augustin, wien hij voor een aanzienlijke som drukmateriaal had geleverd: ‘Mais depuis je n'en (d.i. van Augustin) ay rien entendu, non plus que de tout ce qui estoit entre les mains dudict Augustin, chose mesmes qui me mect aussi en peine, à cause que j'ay déboursé plus de cinq cens florins, tant | |
[pagina 110]
| |
pour papiers, cuirs, ancres, ports et advances etc., dont je n'ay onques retiré qu'environ 40 fl. de quelque partie des Apoc. et Rec. etc.’Ga naar voetnoot(76) Of Plantin werkelijk Augustin had uitgestuurd om voor de Protestanten te drukken, vertelt ons zijn correspondentie natuurlijk niet. Op het eerste gezicht lijkt dit nogal onwaarschijnlijk. Hoe zou Plantin, die, voor zoover wij weten, nog nooit rechtstreeks in contact was getreden met de leiders der nationale partij, er toe gekomen zijn zich ten dienste van Brederode te stellen? Wel schenen de gebeurtenissen, in de eerste weken na den Beeldenstorm, zich in een voor de Protestanten gunstige richting te ontwikkelen, zoodat Calvinisten en Lutheranen o.m. te Antwerpen eigen tempels konden bouwen en er plaatselijk een ‘godsdienstvrede’ heerschte, die alle confessies op gelijken rang steldeGa naar voetnoot(77). Maar was Plantin niet té voorzichtig om zich, uit eigen beweging, zoo maar dadelijk in zulk een avontuur te werpen? Het probleem krijgt een heel ander uitzicht, en de verklaring die de Chroniek van Plantin's overeenkomst met Augustin geeft, wint veel aan waarschijnlijkheid, als men de volgende feiten in overweging neemt. Cornelis (II) van Bomberghe, die tot het begin van 1567 Plantin's vennoot was, had een broeder Antoon (II)Ga naar voetnoot(78) ( 1532-1568) die, na in dienst te zijn geweest van den Graaf van Egmont, Europa afreisde en zich bij den Koning van Zweden, den Paltsgraaf en den Prins de Condé begaf, om hulp voor de Nederlandsche Protestanten te vragen; hij was, zeer waarschijnlijk, een der onderteekenaars van het Eedverbond der Edelen. Toen troepen werden gelicht, stelde Antoon van Bomberghe zich ter beschikking van de nationale partij: ‘Bréderode avait rassemblé des soldats à Vianen, plusieurs capitaines s'y trouvaient avec lui, entre autres... Antoine van Bomberghen; peu après, Bréderode se rendit à Anvers, où Charles et Corneille van Bomberghen | |
[pagina 111]
| |
étaient parmi les chefs du consistoire évangélique’.Ga naar voetnoot(79). Dit gebeurde kort na den Beeldenstorm. Het is dus zeer goed mogelijk dat Antoon van Bomberghe als bemiddelaar zou zijn opgetreden tusschen Brederode eenerzijds en de vennooten Cornelis van Bomberghe en Plantin anderzijdsGa naar voetnoot(80). Maar met welk doel zou Brederode van deze bemiddeling gebruik gemaakt hebben om met Plantin in betrekking te komen? In de correspondentie van Willem van Oranje komen enkele brieven voor waarin sprake is van een door de landvoogdes ingesteld onderzoek; in één dezer documenten, een schrijven van Margaretha aan Sr de Quaderebbe en aan den secretaris de la Torre, gedagteekend van 11 Januari 1567 (1566 O.S.)Ga naar voetnoot(81), wordt gezegd: ‘cejourd'hui sommes esté advertie comme à Viene a naguères esté imprimée fort grande quantité de certain livre contenant la concordance, faicte en la ville d'Anvers, de la confession d'Auguste et de la religion calvinisticque, et que grand nombre desdicts livres seroit desjà par les officiers et gens du seigneur de Brederode, esté conduict et distribué en la ville d'AmstelredammeGa naar voetnoot(82), et pourra estre en aultres villes et lieux d'Hollande, en oultre, que, pour la diligente continuation de l'impression dudict livre et aultres héréticques et séditieulx, l'on employe tant de imprimeurs audict Viane, et les y sallarie-l'on si bien, que fort grand nombre se y seroit retiré dudict Anvers’. De zaak lijkt thans volkomen duidelijk. Brederode wilde gebruik maken van de gunstige omstandigheden na den Beeldenstorm om de reformatorische propaganda te versterken en deze in zijn domein te Vianen te centraliseeren. Hij zocht daarom drukkers die zich aldaar wilden vestigenGa naar voetnoot(83). Door bemiddeling | |
[pagina 112]
| |
van zijn luitenant Antoon van Bomberghe moet hij waarschijnlijk ook beroep gedaan hebben op diens broeder Cornelis en op Plantin, welke zijn gast Augustin van Hasselt ter beschikking stelde. De onderneming liep echter spaak. Op 21 Februari 1567 verscheen Graaf van Meghem, bevelhebber der Spaansche troepen, vóór Vianen en moest Brederode de wijk nemen naar AmsterdamGa naar voetnoot(84); een tijd nadien was ook Augustin verplicht zijn drukkerij naar veiliger oorden over te brengen: hij vluchtte naar Wesel, waarheen - opmerkelijk samentreffen - zich ook Antoon van Bomberghe begaf, toen hij op 11 April 's Hertogenbosch, waarvan hij de verdediging op zich had genomen, moest verlatenGa naar voetnoot(85). Opgelost is het probleem evenwel nog niet. In den hierboven reeds vermelden brief van 10 Maart 1567 schrijft Augustin aan Plantin: ‘Weeth Christopher, gude frendt, dath ick van iuw twe diversche brieven ontfangen hebbe, daer inne gy qualick tho vreden zyt, dath ick my tot Vianen nedergeslagen hebbe, und segt, dath ick mit geveinstheit met u gehandelt hebbe, omme dath ick my geliet, dath ick tot Campen werken soude, het welcke ick oick sins was; dan int reysen wart het mij ontraden omme dath dit naerder was, und oick warde my belovet, dath men allent werck, dath ick drucken solde, my afgenomen sal werden, daromme behoorde gy dat niet qualick tho nemen waer ick wone, als gy tot uwe betalinge komet, gelyck oick onmidelick iuw wal gesecht heft Cornelis Kiel correcteur, den welcken gy ontrent vastelavont tot my sonden omme my mundelicks darvan tho straffen, und mit rechts sonder lange verdrach tho eysschen, dath ick u schuldich ben. Bidde daromme wilt my sulckes ten besten holden und mit my wat patientie hebben, want ick dencke tho paesschen tho uw tho komen um tho vernoegen na unsen vordrach’Ga naar voetnoot(86). | |
[pagina *13]
| |
Brief door Augustin van Hasselt tot Chr. Plantin gericht op 10 Maart 1567 (Plantijnsch Archief 85 f. 259. - H. 33 cm., B. 21 cm.).
| |
[pagina 113]
| |
Plantin zou dus Augustin niet naar Vianen maar naar Kampen gestuurd hebben, en, ten zeerste verontwaardigd over het feit dat zijn werkman zich op eigen initiatief ten dienste van Brederode had gesteld, Kilianus rond Vastenavond speciaal naar Vianen hebben uitgezonden om den ongehoorzamen dienaar te straffen en op korter termijn de betaling van zijn schulden te eischen. Al schijnt deze tekst op het eerste gezicht Plantin's onschuld te bewijzen, toch ware het voorbarig op grond van dezen brief het getuigenis der Chroniek zonder nader onderzoek te verwerpen. Want het komt ons voor dat hij ook voor een andere interpretatie vatbaar is. Vooraf een opmerking. Bevreemdend is de mededeeling dat Plantin door Augustin een drukkerij te Kampen wilde laten oprichten. Hoe kon hij verwachten daar goede zaken te doen? Toen Augustin zich in dienst van Plantin stelde, kwam hij precies uit KampenGa naar voetnoot(87), en hij had blijkbaar dit oord verlaten omdat zijn bedrijf er niet wilde gedijen. Verklaarbaar ware de keuze van deze stad slechts indien Augustin er voor het Huis der Liefde moest gaan drukken; maar indien dit het geval ware geweest zou de Chroniek-schrijver dit zeker wel geweten hebben; bovendien had, sinds enkelen tijd, H. Niclaes zijn hoofdkwartier naar Keulen verlegdGa naar voetnoot(88), waar wij dan ook later de drukkerij der secte gevestigd zienGa naar voetnoot(89). Indien wij dan toch geneigd zijn de voorstelling der feiten, zooals de Chroniek deze weergeeft, als juist te beschouwen, en aannemen dat Plantin werkelijk hulp bood voor het oprichten van een drukkerij bij Brederode te Vianen, hoe kan dan Augustin's brief verklaard worden? Die verklaring ligt voor de hand. Toen op het eind van 1566 | |
[pagina 114]
| |
en in het begin van het volgende jaar, de Spaansche regeering steeds krachtdadiger optrad en met de gewapende macht de Protestanten ging bestrijden, zag Plantin in hoe gevaarlijk voor hem zijn onderneming te Vianen kon worden. Op 11 Januari 1567 werd door Margaretha een onderzoek ingesteld tegen Brederode's drukkersGa naar voetnoot(90); den 22sten van dezelfde maand stuurde de landvoogdes een waarschuwing aan Brederode zelfGa naar voetnoot(91). Plantin, die al spoedig moest ingelicht zijnGa naar voetnoot(92). zocht een uitweg. Het kwam er op aan te bewijzen dat niet hij Augustin naar Vianen had gestuurd; hij zou het dus zóó voorstellen, alsof de werkman zich buiten zijn medeweten, geheel uit eigen beweging, daarheen had begeven; Kilianus werd naar Vianen uitgezonden om met Augustin dit plan te bespreken en van hem de geschreven bevestiging van deze ‘verklaring’ der feiten te bekomen. Daarop bezorgde Augustin aan zijn patroon den bewusten brief van den 10den Maart, die - dit lijdt geen twijfel - een voortreffelijk politiek ‘alibi’ voor Plantin uitmaakteGa naar voetnoot(93).
Was het grootste gevaar aldus afgeweerd, in financieel opzicht beteekende het avontuur voor Plantin, die na de ontbinding van de vennootschap toch al geen schitterende zaken maakteGa naar voetnoot(94), een gevoeligen slag. In den hierboven vermelden brief van 2 Augus- | |
[pagina 115]
| |
tus 1567 aan H. Niclaes uit Plantin bittere klachten over zijn geldelijken toestandGa naar voetnoot(95). De ‘goede vader’ hielp hem uit den nood: ‘Il est encore fait mention de Plantin, zegt RoosesGa naar voetnoot(96), dans le chapitre 37, alinéas 9 et 13, de la Chronique. On y raconte que Plantin céda à Henri Niclaes tout le matériel d'imprimeur qu'il avait fourni à Augustin et que celui-ci n'avait pas encore payé. A la suite de cet arrangement, Augustin se rendit à Cologne pour imprimer au service de Henri Niclaes’. Dezelfde brief van 2 Augustus 1567 vermeldt nog een ander feit, waaruit schijnt te blijken dat de betrekkingen van Plantin tot de leden van het Huis der Liefde stilaan minder hartelijk werden. Er is daarin sprake van Sr Jaspar van Zurich, een Antwerpsch handelaar, die aan Plantin dikwijls geld leende en, naar deze brief laat vermoeden, een geldschieter was van Niclaes' secteGa naar voetnoot(97). Deze van Zurich nu had Plantin eens te meer geldelijke hulp toegezegd voor een schuld welke hij nog moest aflossen: ‘la somme de 115 lb de gros de Hierosme Corru, dont par avant il (d.i.v. Zurich) m'avoit deschargé et dict que je prise courage et qu'il feroit mesmes que j'aurois encores le reste de ce qui estoit à payer de viel’. Achteraf had hij geweigerd zijn belofte te volbrengen en aan Plantin gezegd dat hij die som maar zelf moest betalen. Plantin's teleurstelling was groot. | |
[pagina 116]
| |
‘Et sur cette espérance, j'avois prins courage et continué le train qui se porte fort bien, grâces à Dieu, ne fust ces vieilles playes susdictes, qui de rechef viennent à me remectre en soing. Et eusse mieux aimé qu'on ne m'eust donné aucun espoir, que puis après me l'oster; car, sur le faict et présence des affaires, je me fusse réglé et non sur l'espoir et attente’. Ook in deze zaak verwachtte Plantin hulp van Niclaes; of hij die kreeg weten wij niet. In elk geval schijnen, met de liquidatie van Augustin's schulden, de betrekkingen van Plantin tot het Huis der Liefde te eindigenGa naar voetnoot(98). Onze drukker zag blijkbaar in dat hij thans meer steun van andere zijde kon verwachten: sinds December 1566Ga naar voetnoot(99) onderhandelde hij met Philips II over de uitgave van de Biblia Polyglotta. Rooses merkt dan ook opGa naar voetnoot(100): ‘Il se sépara probablement de la secte en 1568, lorsque ses relations avec le roi d'Espagne devinrent suivies et fructueuses’.
* * *
Het is vreemd dat Plantin, ook al was hij in het bezit van Augustin's brief, geen oogenblik schijnt verontrust te zijn geworden in verband met deze, toch zeer verdachte geschiedenis van de drukkerij te Vianen. Er wordt in het Plantijnsch archief gehandeld over een aangelegenheid, die daarvan misschien een verklaring geven kan. Plantin was namelijk schuldeischer van ‘Monsigneur Claude de Withem, Signeur de Risbourg’, voor wien hij zich, - gedurende korten tijd samen met Cornelis van Bomberghe, - had borg gesteld. Deze was blijkbaar niet zeer kapitaalkrachtig en bleef, tot groote ontevredenheid van Plantin, bij elken betalingstermijn in gebrekeGa naar voetnoot(101). De drukker geraakte door de schuld | |
[pagina 117]
| |
van Withem in grooten noodGa naar voetnoot(102), Op 26 November 1569Ga naar voetnoot(103) verklaarde hij aan den rand van den afgrond te staan: ‘Or est-il que je n'ay nul crédict sur la bourse pour trouver argent, et est mon stile et estat tel, que je ne trouverois pas cinquante escus au besoing sur tous mes livres; nonobstant quoy, il est nécessaire de tenir mon crédict ou d'abandonner le païs’. Desondanks blijft Plantin maar geduldig wachten: een paar maalGa naar voetnoot(104) herinnert hij zijn schuldenaar wel even, heel voorzichtig, aan de mogelijkheid van een proces, maar hij verandert vlug van toon en tracht hem vooral door zijn klagen te vermurwen: ‘Vostredicte Sie, laquelle, de rechef, je supplie, pour l'amour de Dieu, de la raison et de son honneur, qu'elle veille avoir pitié de moy et de me descharger de ce fardeau, sous lequel je me consomme, et je prieray Dieu pour sa prospérité et santé’Ga naar voetnoot(105). Het lijkt wel of Plantin zich niet vrij gevoelde tegenover dezen schuldenaar. Had hij dan zelf verplichtingen tegenover hem? Het komt ons voor dat dit niet uitgesloten is. Immers, deze Claude de Withem was ‘lieutenant de haut et puissant Signeur Monsigneur le conte de Meghe’, denzelfde dien wij tegen Brederode zagen optreden. Was Withem tusschenbeide gekomen opdat de betrekkingen van de Officina Plantiniana tot Augustin's drukkerij te Vianen niet nader zouden worden onderzocht? Wij kunnen het slechts veronderstellen. Maar in die meening versterkt ons een brief aan Withem, van 1 Augustus 1568Ga naar voetnoot(106), waarin Plantin zegt ‘Quant à l'advertissement donné, je remercie très | |
[pagina 118]
| |
grandement V.S. du bien qu'en cela elle monstre me désirer et m'en tiendray toute ma vie d'autant plus obligé vers elle’, en daarop uitvoerig handelt over zijn verhouding tot Cornelis van Bomberghe; hij tracht vooral te doen uitschijnen dat hij sinds lang niets meer te maken heeft met dien manGa naar voetnoot(107), hij had hem zelfs liever niet bij de borgstelling (waartoe werd overgegaan in 1566) betrokken gezienGa naar voetnoot(108); en hij legt er weerGa naar voetnoot(109) sterk den nadruk op dat hij met zijn Calvinistischen vriend heeft gebroken lang vóór het uitbreken der troebelen: ‘De sorte que je fus contrainct, longtemps devant qu'aucuns troubles commenceassent, de cercher autres moyens, ainsi que plusieurs gens de bien et des plus fidèles serviteurs de Sa Majesté ont bien sceu dès lors, et pourtant, Monsgr, il n'y a rien que je craigne de telle part’. Withem die, toen tot de borgstelling werd besloten, volle vertrouwen had in C. van BombergheGa naar voetnoot(108), wenschte dus nu nader ingelicht te zijn over dezes betrekkingen tot Plantin; misschien dient deze wensch, evenals het ‘advertissement’ dat hij aan den drukker stuurde, in verband gebracht met de zaak van Vianen. * * *
Welke was nu, ten overstaan van deze gebeurtenissen, Plantin's houding tegenover de Spaansche machthebbers? Wij hebben in den loop dezer uiteenzetting, reeds herhaaldelijk deze vraag aangeraakt; het is echter niet van belang ontbloot, naar het ons voorkomt, hier, aan de hand van enkele karakteristieke aanhalingen, de evolutie van zijn betrekkingen tot de vertegenwoordigers van het catholieke Spanje te schetsen. Plantin's bekommering was in de eerste plaats zich te verdedigen tegen de verdenkingen en beschuldigingen waarvan hij het voorwerp was. Telkens er gevaar dreigde, richtte hij zich | |
[pagina 119]
| |
tot de meest invloedrijke personen, en vooral tot Gabriel de Cayas, den Secretaris van Philips II, in wiens handen 's drukkers lot berustte. Voor het eerst achtte Plantin het noodig Cayas de verzekering van zijn trouw aan Kerk en Koning te geven, kort nadat de Spaansche regeering haar bedoeling had laten blijken krachtdadig tegen de opstandelingen op te treden. Op 12 December 1566 besloot hij een brief, dien Rooses noemt ‘une chaleureuse profession de foi catholique’, aldus: ‘Or, Monsigneur, je sçay avoir excédé les limites d'une déclaration de frais [in verband met het drukken van de Biblia Regia], mais la fervente amour qui quasi me ravist et contrainct à dédier mes labeurs et travail à chose qui puisse estre honorable à Sa Majesté et proffitable à la religion catholique m'y a contrainct’Ga naar voetnoot(110). Op 12 Januari 1567 meldde Plantin aan Stephanus Pighius, den Secretaris van Cardinaal Granvelle, dat hij, tot zijn spijt, niet in staat was een uitgave te bezorgen, waarvoor de Cardinaal hem opdracht had gegeven, omdat zijn financieele toestand te slecht was (‘eo namque sunt res nostrae redactae, ut maximo cum anhelitu vix queam sumptus ferre ad ea perficienda, quae jamdudum incepi): zijn uitgaven vonden geen koopers meer, want ‘nulli omnino libri expetuntur, quam qui de novis illis religionibus tractant: talia vero imprimere neque distrahere est, aut fuit animus’Ga naar voetnoot(111). Is het een toeval dat dit geschreven werd precies den dag nadat de landvoogdes een onderzoek had inge- | |
[pagina 120]
| |
steld tegen Brederode's drukkers te Vianen?Ga naar voetnoot(112). In het voorjaar 1567 werd de toestand zeer critisch voor al diegenen, die van verre of nabij in betrekking tot Protestanten hadden gestaan. Plantin had dus reden genoeg om op zijn hoede te zijn. Het kwam er voor hem op aan, zoo mogelijk, de moeilijkheden te voorkomen. Op 16 April 1567 schreef hij aan de Cayas: ‘Estant retourné de Francfort et ayant trouvé par effect que la fin des outrecuidés était parvenue à ce que de longtemps je l'avois préveue, je me suis resjouy de voir que ceste tant noble ville fust grandement purgée d'un tas de gens effrontés, qui auroyent bien osé penser d'introduire quelques nouveautés contraires à l'intention de Sa Majesté et du bien public. Car j'ay trouvé que la plus part de tels s'en estoyent fuis et que plusieurs encores s'en retiroyent pour craincte de la punition juste qu'on pourroit prendre d'eux, | |
[pagina 121]
| |
dont nous espérons bonne issue par la bonne provision et gouvernement de Son Altesse, mais comme, au subit arriver de gendarmerie en une ville et à la calumnie des envieux, il se trouve bien souvent des accidents dangereux, je me suis résolu d'y prévenir, et pour ce faire m'estant transporté cejourd'huy en ceste ville de Brusselles pour, par le moyen de la faveur de vos lectres, m'addresser au signeur Armenterios [privaat secretaris van de gouvernante Margaretha van Parma] lequel voyant estre occupé à la despesche de monseigneur Robles, n'ay osé ne voulu interpeller, me réservant de ce faire jusques à ce que j'entende qu'il ait bonne oportunité, de quoy j'ay bien voulu advertir vostre R.S.’Ga naar voetnoot(113). Plantin moest toch werkelijk zeer ongerust zijn om er niet voor terug te schrikken zelf bij de hoogste instantie te Brussel te gaan aankloppen. Kenschetsend is ook het begin van dezen brief, waarin Plantin beweert zich te verheugen over de voor de Protestanten ongunstige wending welke de gebeurtenissen hadden genomen. In dien zelfden geest zijn nu een reeks brieven gesteld, die kort op elkaar volgen en Plantin's onrust verradenGa naar voetnoot(114). 20 April 1567 aan de Cayas: | |
[pagina 122]
| |
‘Je loue Dieu grandement de ce que la volonté des malings est cessé et la religion catholique exercé publiquement, ainsi qu'il apartient, soubs la seule auctorité du Roy catholique’Ga naar voetnoot(115). 31 Mei 1567 aan de Cayas: ‘...j'ay prins ici la hardiesse de répéter à V.S. ceste mienne intention, et ce d'autant plus volontiers et alègrement m'y employeray je, que je suis ores en plus grand espoir que je ne fus onques de voir la religion et tous les bons catholiques estre jà si bien advancés d'estre de bref restaurée et florir ès parties où elle semblolt estre déplorée, que je m'asseure que de bref on verra nostre Roy catholique prospérer plus que jamais et par tel présage advancer sa domination jusques au bout de l'univers, car nous apercevons ici à veue d'oeil que la seule renommée de Sa Majesté a faict, par le bon gouvernement de Son Altesse, que les malings se soyent trouvés comme estourdis et sans force, oeuvre certes digne d'admiration et perpétuelle action de grâces’Ga naar voetnoot(116). In zijn bezorgdheid om toch vooral zijn correspondent van zijn loyalisme en zijn orthodoxie te overtuigen, komt Plantin | |
[pagina 123]
| |
steeds op hetzelfde terug: om de maand hernieuwt hij de verzekering van zijn trouw in steeds nadrukkelijker bewoordingen. 22 Juni 1567 aan de Cayas: ‘A quoy faire je me trouve d'autant plus délibéré que, grâces à Dieu, nous avons maintenant un espoir indicible du bon portement et prospérité des affaires qui concernent la vraye religion catholique et romaine en ces tant nobles païs, naguères tant troublés et maintenant, grâces à Dieu, tant paisibles, par le bon conseil de Sa Majesté et ordre suivi par Son Altèze, que j'ay bien espoir et asseurance que les desvoyés ne viendront jamais à telle outrecuidance que de penser seulement à introduire leurs sectes à l'encontre de la saincte volonté de Dieu, de Sa Majesté et de tous les bons chrestiens, vrais amateurs de paix, repos et tranquilité’Ga naar voetnoot(117). Juni 1567 aan Cardinaal Granvelle: Plantin zingt den lof van den Cardinaal ‘V.R.S., qui tant vertueusement s'est tousjours estudiée à l'advancement de la tranquilité, prospérité et ornement du bien public’ en spreekt de hoop uit dat voortaan volkomen rust zal heerschen ‘en ces nobles paiis de par deça’Ga naar voetnoot(118).
27 Juli 1567 aan de Cayas: in het klad van zijn brief verklaart Plantin weer met een omhaal van woorden: ‘Parquoy, Monsigneur, je n'en feray ici autre répétition que d'advertir V.S. que je continue tousjours en mes premiers desseings, et que, voyant de quelle providence et bon ordre procèdent les affaires et que rien ne se faict à la haste ni aux faux rapports et bruits des malings et envieux qui taschent continuellement à diffamer et mestre en extresme danger ceux qu'ils pensent leur estre nuisibles à leurs mauvaises entreprises ou honneurs et profficts particuliers, mais que toutes choses s'examinent à la vérité [Plantin hoopt natuurlijk dat men ook in zijn geval met evenveel omzichtigheid en zachtzinnigheid zal te werk gaan], voyant, dis-je, le commencement de si bon ordre, | |
[pagina 124]
| |
je redouble mon espoir et courage de pouvoir cy-après, pour le moins, continuer (si mieux je ne puis) mes labeurs par une constance renforcée de l'espoir que tous les bons et vrais catholiques prennent de l'heureuse venue de Sa Majesté et de tant de nobles et prudents personnages.’ Blijkbaar besefte Plantin toch dat hij niet mocht overdrijven, en in den brief dien hij wegstuurde, heeft hij dezen passus aanzienlijk ingekortGa naar voetnoot(119). Van de Cayas kwam maar geen antwoord. Plantin werd zeer ongerust: ‘Estant en doutes diférentes ou que V.S. n'ait pas receu l'une des cinq miennes lectres différentes et envoyées à diverses fois, ou bien que l'envie de quelques malveillans et calumniateurs, envieux de la sincérité d'autruy, vous ayent aliéné de l'amitié que par cy-devant m'avés desmontré, ou bien (qui plus m'ennuyeroit) que V.S. soit mal disposée, j'ay prins la hardiesse de vous advertir que, grâces à Dieu, je suis avec tout mon mesnage en bonne santé et prospérité, de laquelle j'espère bonne augmentation, veu que, à louange de Dieu et à l'honneur de Sa Majesté et de son bon conseil, nous sommes délivrés des craintes qu'avons eu des gens outrecuidés et opiniastres’, zoo begint hij den hierboven reeds besproken brief van 30 Augustus 1567 aan de Cayas, waarin hij meldt dat hij de vennootschap heeft ontbonden en eens te meer verklaart dat ‘maintiendray, avec la grâce de Dieu, jusques au dernier souspir de ma vie sous l'obéissance de la saincte Eglise catholique et romaine et de la Majesté de nostre Roy très catholique’Ga naar voetnoot(120). Hij slaakte een diepen zucht van verlichting toen de Cayas eindelijk antwoordde (op 2 en 11 September 1567): ‘chose dont je me suis autant resjouy que de chose qui m'advint onques ou me pourrait advenir, d'autant que par icelles j'entends la continuation de la bonne affection que portés à l'advancement de mon bien, honneur et profict’ (brief van 1 October 1567)Ga naar voetnoot(121). | |
[pagina 125]
| |
Daarna worden de toon van Plantin's brieven rustiger en zijn verzekeringen van orthodoxie en trouw minder veelvuldig en minder nadrukkelijkGa naar voetnoot(122). Maanden van spanning zijn voorbijgegaan; Alva's agenten hebben hem niet lastig gevallen. In Maart 1568 nieuwe onrust. In het klad van een brief aan de CayasGa naar voetnoot(123) besteedt Plantin een lange bladzijde aan zijn verdediging: ‘Au reste je sçay combien mes envieux ont travaillé à me nuire et, pensant avoir trouvé occasion de ce qu'aucuns, qui, auparavant ces troubles misérables, m'avoyent fréquenté et aidé quelquefois d'argent en ma nécessité, ont faict envers tous du pis qu'ils ont peu. Mais, grâces à Dieu, la vérité et nostre innocence en toutes les choses qu'ils ont murmurées les a rendus confus. Car je prends Dieu et ma conscience à tesmoing que je n'ay oncques adhéré ni favorisé de coeur ni d'oeuvre à chose contraire à la Majesté Catholique ni à la foy et religion de nostre mère, saincte esglise catholique et Romaine, en laquelle je proteste, comme j'ay tousjours faict, de vivre et mourir. Ce que voyant ces mesmes envieux et cognoissants s'estre grandement abusés en leurs soupsons se repentent bien de m'avoir trop malicieusement calumnié envers ceux qui ont sceu et bien esprouvé le contraire de leurs calummations. Je prie à Dieu qu'il les veille délivrer de leur mauvaise volonté et me donner | |
[pagina 126]
| |
la mesure qu'en toutes choses je leur souhaitte. Et pourtant que je m'aperçoy aucunnement qu'aucuns, ayant entendu de longtemps que je m'estois préparé sous l'espérance de la libéralité de Sa Majesté à l'impression de la Bible susdite en 4 langues en ont rengrégé leur envie et despit contre moy, je suis prest de monstrer par effect que je ne cerche en cela mon particulier profict et de bailler très volontiers les copies et autres pareils par moy faicts à celuy qui se trouvera propre et idoine d'entreprendre et poursuivre l'oeuvre en me remboursant des frais que je y ay faicts par cy-devant qui ont esté...’. Ook deze passus werd in het klad door Plantin geschrapt: waarschijnlijk vreesde hij weer, door zijn herhaald aandringen, op de Cayas een slechten indruk te maken. Maar aan Johannes Mofflin, kapelaan van Philips II, richtte hij rond denzelfden tijd een briefGa naar voetnoot(124), waarin hij nog breedvoeriger uitwijdde over deze aangelegenheden, die hem zoozeer bekommerden. Plantin's betoog komt hierop neer. Mofflin heeft hem verwittigd dat er beschuldigingen tegen hem worden uitgebracht: ‘Je vous remercie pareillement de très bon cueur de l'advis qu'il vous a pleu me donner, sur lequel je vous asseure, sur ma conscience, que je n'ay oncques eu familiarité, commerce, accord ni entente avec aucun en chose contraire à la religion catholique et romaine.’ Hij geeft dan uitleg over zijn betrekkingen tot Cornelis van Bomberghe: dezen tekst hebben wij hierboven besprokenGa naar voetnoot(125). Men heeft geschreven - gaat hij voort - om hem te beschuldigen: dit is het werk van afgunstige lieden. Zoo iemand is de drukker Willem Silvius, die vroeger (in 1562), ten nadeele van Plantin, door bedrog den titel van Koninklijk drukker wilde bemachtigenGa naar voetnoot(126). Slachtoffer van afgunst en laster is hij omdat | |
[pagina 127]
| |
de Koning hem begunstigt (bedoelt wordt dat hem de uitgave van de Polyglotta is toevertrouwd). Maar hij gevoelt zich ‘libre de cueur et pensée’ en verklaart zich - zooals in den brief aan de Cayas - bereid het drukken van de Polyglotta aan een concurrent over te laten, op voorwaarde dat hem de reeds gedane onkosten worden vergoed; en hij somt dan op welke opofferingen hij zich reeds voor de verwezenlijking van dit grootsche werk heeft getroost. Dan komt hij terug op de ‘calumnies de mes envieux’: ‘mais, grâces à Dieu, je ne crains pas qu'on trouve en vérité que je sois ni aye esté autre qu'il appartient à celuy qui veut vivre et mourir en l'obéissance des commandements et volonté de nostre Roy et en la foy d'ioeluy et de nostre mère saincte Esglise catholique et rommaine, et je loue Dieu qu'il y a des gens de bien ici et par tout ou j'ay conversé, lesquels me cognoissent tel, tant de fréquentation familière que par la fréquentation des saincts services qu'en la saincte confession et réception des saincts sacrements.’ En hij haalt bewijzen aan van zijn trouw aan de Catholieke Kerk: iemand die vroeger ook een beschuldiging tegen hem had geschreven, heeft zijn vergissing ingezien en is zijn vriend geworden (wie dit is, kunnen wij niet gissen); de Paters Jezuieten maken van zijn diensten veel gebruik ‘et pourroyent estre bons tesmoins de ma conversation ordinaire et principalement du temps des troubles, calamités et prédications exécrables de ceste ville, durant quoy je me suis tousjours maintenu constamment en l'obéissance de nostre mère saincte esglise catholique et rommaine et ce plus ardamment que devant, de sorte qu'onques je ne perdy une prédication catholique et n'en allé onques ouir une des autres entières, ni pour y entendre quelques choses de leurs erreurs ou séductions.’ Op het eind van zijn brief verzekert hij zijn correspondent eens te meer - men zou bijna zeggen, tot vervelens toe - dat hij wil leven en sterven als een trouw zoon van de Kerk en een trouw onderdaan van den Koning. Welke reden kan er Plantin toe aangezet hebben dit lange pleidooi ten gunste van zijn orthodoxie te houden? Naar wij vermoeden dient zij gezocht te worden in zijn betrekkingen tot Willem Silvius en in dezes gevangenneming. Er heeft ongetwijfeld een wedijver tusschen de twee drukkers bestaan. In 1562 werd Silvius aangesteld tot Koninklijk drukkerGa naar voetnoot(127), een titel | |
[pagina 128]
| |
waarnaar ook Plantin - de brief aan Mofflin leert het ons - dong, maar zonder succes. Het feit dat Plantin met de weliswaar lastige, maar toch zeer vereerende opdracht werd belast de Biblia Regia te drukken, moet Silvius hebben teleurgesteld en gegriefd. Maar de Koning had geen vertrouwen in hem, omdat hij er van verdacht werd bij den Beeldenstorm te zijn betrokken geweestGa naar voetnoot(128). Op Vastenavond 1568 ging men over tot zijn gevangenneming. Hij werd onschuldig bevonden en in Mei vrijgesprokenGa naar voetnoot(129). Het komt ons zeer waarschijnlijk voor dat de verbitterde Silvius, tijdens zijn hechtenis, gebruik makend van het feit dat Plantin in veler oogen verdacht was, tegen zijn concurrent beschuldigingen uitgebracht heeft, waartegen Plantin genoodzaakt was zich in de hier besproken brieven te verdedigen. Ook deze maal wist hij aan het gevaar te ontsnappen, waarschijnlijk mede dank zij de hulp van Arias MontanusGa naar voetnoot(130). Toen deze episode een voor hem gunstig verloop had genomen, had Plantin niets meer te vreezen, vooral niet, nadat hij, in Mei 1570, tot Architypograaph des Konings was benoemd. Zijn vurige belijdenissen van orthodoxie en van loyalisme bleven dan ook achterwegeGa naar voetnoot(131). * * * | |
[pagina 129]
| |
Het onderwerp, waarvan wij enkele aspecten mochten belichten, is hiermede niet uitgeput. Het ware derhalve voorbarig thans een definitief oordeel te willen vellen over Plantin's godsdienstige en politieke houding. Toch komt het ons niet ongepast voor hier reeds de indrukken samen te vatten, welke de behandelde feiten bij een onbevooroordeeld onderzoek verwekken. Voor zoover ons is bekend, bestaat er geen enkele reden om aan te nemen dat Plantin ooit de Reformatie, in den zuiver religieuzen zin van het woord, zou hebben aangekleefd. Eenerzijds schijnt zijn aansluiting bij het Huis der Liefde hoofdzakelijk te moeten worden verklaard door overwegingen van practisch belang, en niet door godsdienstige overtuiging. Anderzijds werden de theorieën van Barrefelt zelfs door een vooraanstaand Catholiek theoloog niet verworpen. Wij kunnen volkomen Sabbe's woorden beamen: ‘uit intieme brieven, aan zijn kinderen b.v., waarin hij zijn heele innerlijke wezen onbewimpeld bloot legde, en waar van geen dubbelhartigheid kan sprake zijn, blijkt toch ook wel dat hij zich geen ketter voelde’Ga naar voetnoot(132). Wat den religieuzen inhoud zelf van zijn geloof betreft, - wij zouden kunnen zeggen, van theologisch standpunt uit, - blijkt Plantin wel altijd een trouw Catholiek te zijn gebleven; in dien zin waren zijn betuigingen van gehechtheid aan de Roomsche Kerk oprecht. Maar daarnaast staat zijn houding tegenover den godsdienststrijd. Uit de feiten blijkt zeer duidelijk dat Plantin niet behoorde tot hen die, desnoods met geweld - ure et seca, zei J. Lipsius - het Protestantisme wilden uitroeien, dat hij er geen bezwaar in zag met andersdenkenden vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden, dat hij niet ‘door dik en dun’ Zijn Catholieke Majesteit trouw bleef, en dat hij, naar gelang van de | |
[pagina 130]
| |
omstandigheden, zich ten dienste stelde van Spanje of van de nationale partij. Deze wisselende houding was ongetwijfeld - en op dit punt zijn wij het met Dr. Schneider eens - in ruime mate ingegeven door overwegingen van utilitaristischen aard. Plantin was een ras-echt zakenman; aan zijn drukkerij was hij met hart en ziel gehecht; voor den bloei en het behoud ervan heeft hij zich de zwaarste offers getroost, tot minder kiesche middelen en weinig sympathieke gedragingen zijn toevlucht moeten nemen. Maar is hij, om zijn levenswerk in stand te houden, verplicht geweest zijn overtuiging te verloochenen? - de vraag is van belang voor de moreele waardeering van zijn persoonlijkheid. Wij gelooven het niet. Zijn practische houding schijnt ons veeleer in overeenstemming te zijn geweest met wat hij in geweten voor het goede hield. Er is een merkwaardige brief bewaard, gericht tot A. Masius (in wien Plantin een groot vertrouwen schijnt te hebben gesteld), en waarin hij uiteenzet welke politiek men, volgens hem, tegenover de Protestanten voeren moest. Deze brief werd geschreven op 8 Augustus 1566, enkele dagen vóór den Beeldenstorm. Wij schrijven een tamelijk langen passus uit dit document in zijn geheel over, niet alleen omdat het een getuigenis van het grootste belang is om het wezen van Plantin's overtuiging te begrijpen, maar ook om zijn historische beteekenis: hij brengt als het ware de voorspelling van het tragische lot dat ons land bedreigde; bovendien is het, in litterair opzicht, één van Plantin's mooiste bladzijden. ‘Quant aux troubles de par deçà ils sont tels que nous ne vendons pas maintenant assés pour fournir à l'entretien de nostre imprimerie, par quoy serons contraincts, ayants achevé les livres commencés, de cesser d'une partie des presses pour le temps qu'il demeurera ainsi doubteux, qui sera, comme je voy, aussi longtemps qu'on n'aura pas tenu les estats généraux tant désirés de la noblesse et du peuple, ou bien qu'on aura donné asseurance à ceux de la religion qui s'est eslevée et prétendue réformée, d'autant qu'ils sont forts et en grand nombre et appareillés de plustost mourir que de plus se laisser emprisonner etc. pour leur religion. Je prie à Dieu donner sagesse et entendement à nos gouverneurs de se sçavoir aider et conduire selon les exemples de nos voisins et de commencer ceste commèdie par l'issue dont nosd. voisins ont usé, de peur que ce ne soit finablement non seulement une tragédie ou la mort de peu amène tranquilité mais une furie enragée, cause de l'occision de maints milliers de bonnes personnes, autant d'un parti que de l'autre. Car | |
[pagina 131]
| |
pour dire sincèrement mon advis, je prévoy que si on ne donne un cours à ceste eau desbordée, qu'elle gastera les terres labourables de telle sorte que les habitants ne jouiront d'aucun fruict y croissant. Que si les cultivateurs et qui ont la terre en maniement cuident (comme ils semblent bien avoir délibéré) de rejecter ceste inundation par force, je crains que cela ne se fera sans un extresme détriment et perdition de biens corps et âmes de maints miliers de personnes, dont Dieu par sa grâce nous veuille conserver et garder à jamais.’Ga naar voetnoot(133). Toen hij dit schreef, en tegenover een vriend als Masius, kon Plantin nog zonder argwaan, volkomen oprecht, zijn waarachtige overtuiging uitspreken. Naar zijn gevoelen was de eenig goede politiek deze van verdraagzaamheid en van godsdienstvrede. Later heeft hij, zooals wij hierboven zagen, onder den indruk van het drastische optreden van de regeering en om zijn machtige beschermers in Spanje te vriend te houden, de vervolgingspolitiek goedgekeurd. Maar in zijn hart bleef hij steeds een verdraagzaam Catholiek. Het bewijs ervan wordt nog geleverd door een brief van 26 Maart 1569, tot Cardinaal Granvelle gericht, waarin hij den vurigen wensch uitspreekt dat Koning en magistraat zich vergevensgezind mogen toonen: ‘...en ce temps, qui nous est fort rude, d'autant que les gens studieux perdent tout courage d'achapter plus de livres, et semble maintenant à plusieurs que les lectres et ceux qui les advancent soyent quelque ennemy de Dieu et de nature. Dieu, par sa grâce, veuille incliner le cueur du Roy et de son Magistrat à miséricorde et clémence vers son pauvre peuple, qui veut recongnoistre ses fautes, et ne perdre pas les bons et respentants avec les rebelles et opiniastres’Ga naar voetnoot(134). Deze milde gezindheid op politiek gebied stemde overeen met den leefregel dien Plantin zich voor den dagelijkschen omgang met zijn medeburgers had gesteld. In November 1571 stuurde hij zijn vaderlijke vermaningen aan zijn schoonzoon Jehan Gassen, wiens huwelijksleven met Catherine Plantin door oneenigheden was verstoord; hij drukt hem op het hart hoe verkeerd het is ‘nous entremectre de vouloir rien changer aux affaires d'autruy, si ce ne fût par conseil et du consentement d'iceux, en toute équité’; gemoedsrust vindt men slechts als men bezit | |
[pagina 132]
| |
‘une bonne, douce et patiente humilité de coeur, mère seule de tous biens et dons de Dieu, nourice de toutes vertus divines et vray lien d'amitié, concorde, paix et union avec les bons, et le seul refuge, force, armes, victoire et vengeance (si besoing est), à l'encontre des mauvais et de tous ceux qui, d'ung coeur hautain, braveté de courage, malicieuse, sotte, fine ou cauteleuse nature, voudroyent dominer, suppéditer, ou abastardir les autres’Ga naar voetnoot(135). Geen dwang, maar mildheid en verdraagzaamheid, en ook vergevensgezindheid, want dwaasheid is het haatdragend te zijnGa naar voetnoot(136). M. Sabbe heeft de vraag gesteld of Plantin's sympathieën voor H. Niclaes' en Barrefelt's theorieën niet als een uiting van dien drang naar verdraagzaamheid dienen beschouwd te wordenGa naar voetnoot(137). Deze veronderstelling is, dunkt ons, volkomen gewettigd. Uit Plantin's brieven aan Willem Postel, wiens opvattingen verwantschap vertoonden met deze van H. NiclaesGa naar voetnoot(138), blijkt inderdaad dat volgens onzen drukker elkeen het recht had zich vrij en in geweten een eigen meening te vormen en deze te verkondigen: op de vraag of de secte-leider David Joris door het Huis der Liefde niet diende afgekeurd en bestreden te worden (Postel had hem genoemd ‘un meschant, et quant à ses actes, du tout tyran’)Ga naar voetnoot(139), antwoordde Plantin op 7 Juni 1567Ga naar voetnoot(140): ‘Quant à David Jorges, ou tel qu'il soit nommé ou tenu, ne quoy qu'il ait faict ou mal versé, je m'asseure que ceux qui sont de la charité ne s'en empeschent, ni des fautes de nulle créature qui ne soyent rendus sous leur charge. Et encores quand ainsi seroit, si n'est ce leur affaire ni office et aussi enterprenent-ils pas, ni aussi qu'on accuse ne blasme quelqu'un parti- | |
[pagina 133]
| |
culièrement ou de nom propre, si ce n'est pour son amendement et proffit à se pouvoir recongnoître: car ils sçavent bien que Dieu est juste et ne laissera rien impuni, ains fera que le mal, audace, tyranie etc. seront les boureaux mesmes de ceux qui les nouriront et entretiendront’; en op 31 Juli 1567, na te hebben vastgesteld dat de leden van het Huis der Liefde het met David Joris niet eens waren, maar vooral aan eigen volmaking wilden werken, bevestigde hij nog eens met klem zijn afkeuring van alle vervolging der andersdenkenden: ‘Ce quoy faisant tous (disons nous) avons assés à quoy nous employer sans s'amuser à partialiser et reprocher les malfaictures et fourvoyement des autres, si non en tant que l'office de fraternelle correction et instruction de la Charité le comporte à l'émendation du prochain et acquisition des âmes à nostre Dieu et Père’Ga naar voetnoot(141). Heeft dus Plantin gepoogd, zooals de belangen van zijn bedrijf het eischten, zich boven het gewoel van den godsdienststrijd te plaatsen, en goede betrekkingen te onderhouden met vriend en vijand der Catholieke Kerk, hij kon dit doen zonder zijn eigen overtuiging prijs te geven. Al was en bleef hij een trouw Roomsch-Catholiek, hij mocht in geweten vrij omgaan met andersdenkenden, wier overtuiging hij het zich tot plicht rekende te eerbiedigen. | |
BijlageFragmenten uit de ‘Chronika des Hüsgesinnes der Lieften’ (Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Handschrift nr 620), die betrekking hebben op Christoffel Plantin. Ga naar margenoot+ 21 Overst binnen allen dessem middelen-tyde, beërnstigede sick HN., um noch etlicke godtsalige Getugenissen syner Schriften, mehr in druck tho krygen / um tho mehr daer-dorch de uprechte Gerechticheit / unde de Erkentenisse der warer Godtsalicheit in Jesu Christo / mit | |
[pagina 134]
| |
sampt den Denst der Lieften, tho vorbreiden unde am-dach tho bringen. 22 In welckerem Tyde, dath HN. unde synem Denste: binnen der Stadt Andtwerpen; oick einer thoe-fiele, die ein geboren Franscois was / unde nömede sick Christoffel Plantijn / unde was ein Boeckebinder / die met syne Hende, synen Nodtrüft winnen möste: unde dessen-sulven, was ein kloeck unde listich Man, in der Saken die he to synem vordele bekomen konde tho bedenen edder daerinne tho handelen / unde was oick to sölcks wal beredet. 23 Dho nu overst desse Christoffel Plantyn, HN. unde synem Denste thoe-gefallen was / dachte he gaer nicht, sick na de Forderinge dessulven Denstes tho vordemödigen / noch dersulver vol-tho-doen: sunder dachte stedes synes Eigens, unde wat grotes tho mögen werden: unde beflytigede sick also mit nersticheit, sick dagelickes in de dudische Sprake tho oven: unde krege also mitter tydt: al-frylick; wat Wetenschoppes, uth den Schriften HN. 24 Unde ditsulve dat he dus na sijner Wetenschop, uth den SchriftenGa naar margenoot+ HN., sick tho weten annam / unde syne Goedtdunckenheit die he daer-thoe dede / unde oick den Persoon HN. gaf he: na synem Goedtduncken; by etlicke Koepluden van syner Kunde, binnen Parys, seer groot ann: unde stael also daermede ere Herten to sick: alzo, dath em in dersulver Saken, Gelove unde ein grote Upsicht gegeven wart. 25 Unde na-dem dath dessen Chr Pl. dus grotem Gelove unde Upsicht, dorch syne Wetenschop uth de Getugenisse unde Schriften HN, begonste tho bekomen / unde van etlicken gehört hadde, datter benerstiget werde noch Böcker met noch ein groot Boeck in druck tho bringen / so bedachte he oick nerstichlick up syner Sulvestheit / unde gaf des Druckens nodicheit binnen Parys, synen bekenden, seer groot ann / unde dath ein-yder syn flyt daerby behörde tho doen sölckes in druck tho helpen bringen: wahr-dorch datter oick etlicke seer thoegenegen warden / unde oick den Denst der Lieften tho helpen vorforderen. 26 Menn waerlick, Chr Plant. sochte nicht mit einfoldiger herten, den Denst der Lieften sunder: under idt dechsel des Denstes der Lieften; sicksulven tho helpen vorvorderen / Dennoch dede he solckes, in schyne alse eft he den Denst der Lieften daer-mede menede. Menn de Grundt syner Meninge was falsch / idt welcke de Köpluden nicht konden mercken: sunder quamen em: na syner Forderinge; tho hulpe; Alzo, dath he sulvest eine Druckerie, binnen der Stadt Antwerpen, anrichtede / unde also mitter-tydt, in goeder Neringe quam / mennGa naar margenoot+ den Denst der Lieften gar nichtes thoebrachte / noch oick HN. in alle syne Kosten, gar nichtes tho hulpe quam / sunder wal sicksulven. 27 Unde also torsulver tydt, nam Chr. Pl. anne: um Gelt / dat HN. sulvest em betalede; den Spegel der Gerechticheit / mit mehr andere kleine Boeckeren: binnen Antwerpen: tho drucken: welcker Drucken unde Möye, dath HN. em alles tom vollen betalede: unde dede oick alle de Kosten die daerthoe behöreden: betalede oick sulvest alle de | |
[pagina 135]
| |
Boeckstaven edder Schriften unde Figuren die daer thoe gebruket worden / unde oick also allen idt Papier. 28 H N sende oick van Antwerpen twe menner: up syn eigen Costen; to Collen / um mehr andere Schriften, die men daer-thoe bedarf was, tho kopen / die he oick alles betalede: alzo, dath he to demsulven Denste, van des allent dat he under syne hende hadde, gaer nicht en spaerde. Menn Plantyn bemoyede sick gar nichtes, H N in alle syne kosten enich behulpe tho doene / noch vor em tho spreken, tor Hulpe syner groter Kosten: sunder he treckede idt alles, dat em tor behulpe des Denstes thoe gebrocht wart, to sick-sulven.
Ga naar margenoot+ 5 In welcker middeler-tydt, Christoffel Plantyn, dus veel gemeinschoppes makede met etlicke yferige Herten / die na der Werlts Handel, treffelicke Köpluden waren / unde in Parys to Franckericke wöneden: unde hielden en H N. unde den Denst der Lieften die H N. bedenede, seer hoichwärdich vöre: unde oick datmen densulven, boven alle Dingen, schuldich was to förderen. Manck welckere Köpluden, oick ein seer yferich unde einfoldich Minsche was, die van gantzer Herten de Gerechticheit lievede / unde daerinne oick Plantyn nicht anders thoe-betrüwede, denn vor H N. unde vor den Denst der Lieften die H N. bedenede, alle Getruwicheit. Welcker Köpman, was ein Jüweleerder die mit Goldt unde kostelicke Kleenodien umginge: unde oick mit eddele unde seer kostelicke Gesteenten, vor einyder na synerGa naar margenoot+ qualeteit / alse vor Köningen unde Försten / unde vor Graven unde andere Heren unde Eddelen, na des Werlts loop / unde was geboren in dem Lande van Provinsien / unde ein ingekomen Borger in der Stadt Parys / unde en hadde geine Kinderen noch Erven to syne Goederen. 6 Unde na-dem he nu dus to den Grundt H N. unde to den Denst der Lieften die he bedenede, einen stercken Yfer hadde / unde wal wuste dat syne goederen; so he daer-iegens geen Kloeckheit gebrükede; an den Frembden unde der Gesinden to de erge Werlt, komen unde geervet werden solden / so heft he; im tyde daerthoe bequam; Christophel Plantyn angegeven, dath he wal begeerde, dat nae syn Over-lyden van desser Werlt, de vornömpste Köstelickheden syner Goederen gebracht mochten worden by H N. tor vorförderinge des Denstes der Lieften die he bedenede. Dit beviele Plantyn seer wal / unde overmits dat Plantyn in der Stadt Antwerpen wönede / unde em so nicht gelegen was den bequamen tydt daer-thoe waer-tho-nemen / so hadde he daer tho Parys einen Frundt die seer up syne syde was to syner hulpe / unde was ein Apoteker / unde ein fry Geselle. unde was genompt, Pere Peret. 7 Mit desse Piere Peret / unde met Planten / unde den Köpman, wart idt bestemmet, dattet allent dat de Koopman in erer iegenwordicheit begeerde, dorch Piere Peret solde bestellet werden / unde dath | |
[pagina 136]
| |
also idtsulve Goedt, na des Koepmans begeren, by H N. unde den Denste die he bedenede, gebracht werden solde: unde densulven bestemmeden Raedt bleve also bestendich, beth to in de Overlydinge dessulven Köpmans.
Ga naar margenoot+ 12 In dessem middelen tyde, dath H N. unde synem Kinderen dat alles overquam / so wart den Koepman; die idt vörnömpste unde kostelickeste van alle de Goederen die under syne hende waren (na-dem he gene Kinderen hadde) to H N. unde to den Denst der Lieften die he bedenede, bestemmet unde overgedragen hadde; binnen Parys, seer krancklick. In welcker tydt des anfanges syner Kranckheit, dath he Piere Peret by em komen liete: unde also mit demsulven Piere Peret, overlede he de Sake van de Goederen die under syne Hende waren: up eft he dorch dersulven Kranckheit, der Werlt overlede edder störve; dath desulve die he H N. unde dem Denste syner Bedeninge bestemmet unde over-gedragen hadde, tom aldergewisten edder sekersten, daerthoe tho bestellen. Ga naar margenoot+ 13 Unde also in dessem Raedt mit einanderern / besloten se eindrachtelick, dat men idt alles alle [nömplick / idt Alderkostelickeste van Goldt / Baggen / eddele Gesteenten] so klene alsmen konde, by den-anderen packen unde also datsulve in ein klein Kofferken besluten solde, idt welcke alle also gedaen was, ehr den gemelten Koepman up syn kranckeste geworden was: unde bestemmeden also mit einandern, dattet sulve Kofferken, by den Krancken nog wat bliven solde / beth dath Piere Peret datsulve, tor gelegender tydt, daer-uth bringen konde. unde dan also daer-mede doen solde, also dat bestemmet was. 14 Alzo overst, na desser Beslutinge, quam Piere Peret dagelickes by den Krancken / daer weinich up bedacht wart, dat by se beiden [nömplick by den Köpman unde Piere Peret] van des bestemmet was, unde benerstiget wart: unde also mittertydt, quäm den Krancken de kranckheit vaste, wo langer wo herder ann: Alzo, dath he sick gantz unde gar bereide um godtsalichlick tho sterven. 15 Unde Piere Peret, hielde vuste synen Thoe gangk to em, unde dan oick also synen Afgangk van em, beth dath he storve / unde dem Here synen Geist overgaf. 16 Menn daer-nae, dho he dus gestorven was / so warden de Kassen unde Kisten alle opengedaen / unde de Goederen alle overseen die in dem Hüse waren. Overst de vornömpste unde kostelickeste, die vohrhen: alse golde Stucken / Baggen / eddele Gesteenten / unde derer gelycke; by em gewest waren, en warden nicht gefonden. 17 Doch so en wusten de Sökers nicht, wo vele edder weinich datter van den, by em gewest hadde. Meim nadem se desulve misseden, warter al-fry wat vele gemorret over Piere Peret / alse eft he desulve Güderen daer wal uth mochte gedragen hebben / unde wart oick daermede beschuldiget. Menn he wuste sick van des tho vorschonen, nadem daer | |
[pagina 137]
| |
nemandt eich bescheit edder sekerheit van wuste tho bewysen / unde daer-by blevet also staende. 18 Unde umtrint dersulver tydt, reysede Pl. nha Parys / unde bleve daer tor stede ein tydt-langk by Piere Peret / unde nömeden einanderen Bröder: alzo, dath oick etlicken binnen Parys meneden, dath se naturlicke bröders waren. 19 In welckerem middelen-tyde dath Plant dus vele-tydes uth synem Hüse was / so deden dus under-wylen syne Druckers-gesellen wat se wolden: unde also up ein tydt, namen se ann up ere eigene Handt, ein suspect Boecksken tho drucken: unde dho datsulve angeheven was, wart idt van erer mede-gesellen to de Merckgrave angebracht / wahrdorch dath de Merckgrave idtsulve angeheven Werck quam vorstoren. de Gesellen gefangen nam. unde alle de Güderen van Plantyn ansloege. Menn Plantyns Creditören spraken de Güderen an, vör de Tachterheit die se an Plantyn tom achteren waren: unde also derhalven reisede idt Wyf van Plan unde de Kinderen to Parys by Christofel Plantyn, tomGa naar margenoot+ Hüse van Piere Peret. To welckerem Hüse, dat vor Plantyn, noch vor syn Wyf unde Kinderen, gene Kosten gespaert worden. 20 Dewile overst dattet nu mit Plantyn dus allent to Antwerpen int vorwerrede stonde / so liet he syn Geselschop dat he to Parys hadde, tom hüse by Piere Peret bliven / unde nam de Reise ann um by H N. tho komen: unde H N. to Kampen int Landt van Over-ysel, met de vorvörderinge des Denstes des Heren doende edder besich zynde / so quam Plantyn daer by em ter sulver stede. Menn, vormiddelst dath H N. syn eigen Regiment in dersulver Stadt Kampen nicht hadde / sunder by synem getruwen Frundt tor Tafel ginge / so en wast em nicht gelegen Plantyn by sick tho holden / menn bestelde em tom Hüse by Augustyn in dem Koste (die torsulver Tydt de Böckeren die noch nicht am-dach gebracht gewest waren, vor H N. druckede) unde dath he by densulven Augustyn bliven solde, so lange idt em gelievede. unde H N. betaelde alle Kosten die he daer vorteerde / unde oick daer-thoe alle synen Wyn die he droncke. 21 In dessen middelen tyde, ginge H N. dus dagelickes mit Plantyn umme / unde hadden dus van alles, vele Rede met einanderen: unde under alles, so fragede dus underwilen H N. dem Plantyn, wo idt met de Frunden to Parys was. underwelcke vele Rede die se beiden mit einanderen makeden, dath Plantyn dus up ein tydt by H N. vorhaelde, dath den goeden Frundt die se to Parys hadden / unde wal de yferigeste unde getrüwste in den Grundt der Lieften was, gestorven ware.Ga naar margenoot+ sede oick to H N. dath he de köstelyckeste Güderen die he iuwer L. H N. bestemmett hadde thoe-tho bringen, tor vorforderinge iuwes Denstes, met Piere Perets hulpe, in ein klein Kofferken gepacket hadde / unde an Piere Peret begeret, datmen tsulve iuwer L. in handen bestellen solde. Menn sede daer-upp, dath Piere Peret daer-thoe: um solckes tho doen; nicht hadde können komen: unde dath dennoch Piere Perett allickewal daer-mede beschuldiget gewest hadde, dath he de | |
[pagina 138]
| |
kostelickeste Güderen daer-uth gedragen solde hebben: unde oick dath Piere Pieret sick van solckes, al-wal vörandtwordet hadde. 22 Dho nu H N. ditsulve dus allent mitter-tydt vuste over-hörede / unde syn Gedancken daer-van nicht en openbaerde / so vormoede He datter nicht getrüwelick inne gehandelt was: unde twifelde oick wal an Plantyn (wo wal he nicht veel sede) dath de Sake nicht wal uprechtelick thoeginge: unde quam also Plantyn vör met bequame Rede / unde fragede em dus tor bequämer tydt, wat Güderen datter in alles in idt Kofferken gepacket unde wo vele desulve wal wärdich waren / so gaf he H N. tor Antworde / dattet dus Goldt unde andere kostelicke Juweelen unde tom meestendele eddele Gesteenten waren: unde oick dat men geinsins voreischen konde, wie datsulve Kofferken mit deGa naar margenoot+ kostelicke Kleenodien daeruth gedragen hadde: unde sede oick to H N. dattet wal achte edder tein Düsent Kronen edder mehr wärdich wesen möchte. 23 Under alles in desse Rede fragede H N. an Plantyn, eft he sulvest daer gaerne nichtes uth gekregen hadde / daer he so wat worden upmakede, dath he vele Handels met den Köpman gehadt hadde / unde dus noch wal einsdeel ann ten afteren was / unde bekende also: doch up eine plaetze allene by H N.; dath de Köpman em vor syne Tachterheit, dre kostelicke Stucken van eddele Gesteenten to em bestelt hadde: unde sede oick dath he frylick daer-mede alseer bekummert was, wo he desulve: tom minsten bedencken over em wo he daer-anne gekomen was; solde können vorkopen, um dat desulve (also he sede) nimande deneden, denn ein Könningk / edder ein groot mächtich Först edder Hertoge, die noch buten der Ee ware / unde in der Ee gaen wolde / unde dath se oick daerumme nicht deneden gescheiden tho werden, sunder by den anderen bliven unde tho-gelycke an einer sodanem groten Here vorkoft werden mösten: unde begeerde van H N. hyrinne wal goeden Raedt tho hebben wo he tom besten daer-inne handelen solde. 24 Unde also under mehr andere Worden sede he oick, dath den gestorven Köpman em vele Geldes schuldich was, dat he em to Antwerpen in syner Köpenschop vorlecht hadde: unde dath he em derhalven de dre vorgemelte kostelicke Stucken der eddeler Gesteenten, to syner betalinge, to syner Handt bestelt hadde. Menn idt ander (wo heGa naar margenoot+ sede) dat he vör den Denst, in dyner handt tho bringen bestemmet unde overgegeven hadde, wuste he nicht waer idt gebleven was. unde aengaende de dre kostelicke gemelten Stucken / sede he dath he daermede syne betalinge naulick hebben konde: unde klagede also seer, dath he uth syne Neringe was / unde vorsocht also daer-mede: alse eft he naulick Raedt geweten hadde, synen Nodtruft, met Wyf unde Kinderen tho bekomen; dat H N. em behulp doen konde, syn twe iongeste Kinderen, by de Frunden tho bestellen, to erer underholdinge, buten syne Kosten. mit mehr andere Rede die daer-thoe deneden. Menn idt was alles Bedectheit unde met Bedroch vormenget / unde en gaf de Waerheit des Gestaltes syner Herten, gaer nicht openbaer vör H N: sunder huchelde vör Em. | |
[pagina 139]
| |
25 Menn up alle de Rede die he to H N. gebrukede / unde so gaer der Lögen gelyck waren, daermede he vör H N. huchelde unde bedriegelick handelde / krege H N. veel bedenckens / unde merckede wal dat den rechten Grundt van der Saken, vör em nicht vorklaret wart: alzo, dath he derhalven em daer weinich Andtwordes up gaf: unde liedet also ungemercket hen gaen / unde tor sulver-tydt daer by bliven: unde wolde also de Anslägen Christophel Christofel Plantyn wat tydes anseen wo idt sick begeven solde. 26 Also overst, over ein tydt daernae, reisede Plantyn: dus in stilheit; to Andtwerpen / unde also van Antwerpen wedder to Parys: unde krege also in korter tydt daer-ann, wat Rades unde Hulpes van etlickeGa naar margenoot+ Köpluden die oick van syner Neringe waren / genömpt, de Bombergers. Welckere em befryeden van syne Creditören / unde em weder, binnen Antwerpen, in syne Neringe holpen / unde Werck bescheffeden: unde quam alweder in veel groter Neringe unde Handelinge denn ader he vohr-hen inne gewest hadde. 27 Overst in korter tydt daer-ann, beginnede Plantyn vüste groten Handel an-tho-slaen: unde makede also synem Handel vuste grotter unde grotter: alzo, dath he in wenige Jaren daer-an, wal 16 Persen edder mehr konde gaende holden to synem Wercke: unde hadde oick alles dinges dat daer by behörede, seer vollenkomen unde overflödich. Richtede oick up in andere Landen, Boeck-winckelen / unde Winckeldeneren / unde slöge alles dinges seer groot ann: alzo, dath he by vele Volckeren groit Anseen kriege / unde veel machtiger wart, denn enige andere Druckeren unde Boeckhantierders, dat binnen Antwerpen wöneden. 28 Welcker synem groten Anslach unde Handel, sick vele Minschen vorwunderden / unde over em veel bedenckens kregen, van wahr-her idt em komen möchte, dath he so groten Anslach makede / unde so grote Kosten uthvörede. 29 Unde also metter tydt, quam idt alles int vorswygen / noemplick, van des dat binnen Parys, den gestorven Köpman van Provinsien, to den Denst, unde in de Henden van H N. tho bringen, bestemmet edder overgedragen hadde. unde daer en wart; wedder van H N. noch vanGa naar margenoot+ Plantyn, nicht mehr geredet: unde H N.: wo wal he merckede dath den Grundt nicht suver edder klaer was; helde stedes so veel Frundtschoppen unde Fredes mit Plantyn als he konde / unde um dath he Plantyn nicht tor Ergernisse noch tor Vyendtschop wedder em erwecken solde, bekommerde edder bekrönde sick der Saken nicht mehr edder seer weinich: sunder gaf allen idt unrecht dat Em unde den Denst der Lieften beiegende, dem Here unde synem rechtferdigen Gerichte gantzelick up: unde was sick stedes seer benerstigende, dat den Over-gangk des Denstes der Lieften to in idt waeraftige Wesen, by den Jüngeren des Wordes unde dessulven Denstes, overgegaen unde se also to idt Ryck der Hemmelen geleret mochten werden: unde de rechte Erkentenissen des uprechten unde fredsamen Levens, am dach tho bringen / unde allenthalven tho vorbreiden. ... ... ... ... ... ... ... ... ... | |
[pagina 140]
| |
Ga naar margenoot+ 3 In dessem middelen tyde overst, vorliete Augustyn idt Drucken unde Schriven to Kampen / unde begaf sick also wederumme mit Plantyn tho wercken: idt welcke nicht lange bestendich bleve / sunder sloten eien einen Raedt uth erer Meninge, dath de Anhevinge der Berörte van Kryge unde Orloge, in de Nedder-landen wedder deGa naar margenoot+ Catholische Kercke, de overhandt erlangen solde / dat Christophel, den gemelten Augustyn, ein gantze Druckery solde undergeven / unde desulve in Hollandt to Vyanen up-tho-rechten / unde also aldaer, under de Here van Brede-roe (die ein van de vornoempste Oversten was, die sick wedder de Catholische Kercke upmakede) up gelycke winste, sodane partydische Böcker / unde mehr andere; Latynsche unde Dudesche; tho drucken: Idt welcke se met ere beiden; buten den Raedt H N; anheven unde also ansloegen: Menn idt en gelingede en nicht wal: went de Uprörische, werden torsulver tydt nedder-gelecht / unde daer geschiede ein grote Wechfluchtinge der Völckeren uth den Nedderlanden / unde Augustyn fluchtede oick mit de gantze Druckerie unde synem Hüsrade, van Vyanen hen-wech / un reisede daermede uptot Wesel / unde beholpe em aldaer ein tydt so he beste konde: unde Plantyn dröge alle de schade die daer-up liepe: dennoch hadde em H N. genoch gewarnet / unde em hertelick vormänet, dat he sick in alle dersulver Berörte in stilheit holden solde: unde seidet em oick opentlick, dath de angeheven Berörte, to ein quaedt ende unde grote Vordervinge komen solde, over vele Volckeren die sick daer-mede bemoyeden. unde liete oick datsulve meest alle de Frunden, die den Denst der Lieften anhangich waren, vördragen / up dath se alle vör idt Vorderven unde vör de Elende die vele Volckeren daer-dorch overkomen solde, mochten gewaernet zyn. Menn de Waerninge, unde idtGa naar margenoot+ middel der Bescherminge vör dersulver Vordervinge, en namen Vele nicht tho rechte waer.
Ga naar margenoot+ 9 Binnen dessen middelen tyde, wart H N. benödigt hen-up na Cöllen tho reisen / um sick aldaer ein tydt-langk tho underholden / unde overmits he gehört hadde dat Plantyn in der Sake van Augustyn seer bekummert was / so liete H N. dorch synen Dener an em anspreken / unde em fragen, wo he syn Sake mit Augustyn unde der Druckerie anleggen wilde / so klagede he van vele groter Schaden die he daer by geleden hadde / unde oick noch lede: unde oick inGa naar margenoot+ wat al Peryckels van groter Beswaernisse dat he stonde, so idt openbaer quame, dat he solckes mit Augustyn to Vyanen angerichtet hadde / unde to Wesel met em noch underhiele: So wart under mehr andere Worden to em gesecht, dat den Oldesten hen-up na Cöllen reisen wolde, dat nicht wydt boven Wesel was / um den handel des Denstes der Lieften daer vorth-an tho bedenen: unde so he van mehr thokomende Schaden unde vant Perickel der groter Beswaernissen, begerde befryet tho werden / so solde men em daer-nu wal thoe können denen. | |
[pagina 141]
| |
10 Hyr-thoe overst gaf Plantyn vor Antwordt, dath he seer wal wolde dath he daer-van befryet ware / unde dat Augustyn oick geholpen ware synen Kost tho vordienen / so wart em daer-up gesecht, dat to alles wal Raedt sal gefonden werden / tho weten also: dath gy idtsulve allent dat by Augustinus van de Druckerie over gebleven is, H N. unsen Oldesten, tor vorförderinge synes Denstes, over-dragen sölen / so wil H N. oick Augustyn to demsulven Denste weder annemen / em in den Denst van der Druckerie laten arbeiden / unde willen iuw also alle iuwe Lasten unde Perickelen van den, afnemen / unde uns met datsulve erneren, tor underholdinge des Denstes der Lieften. 11 Dho Plantyn dit aldus overhört hadde / so merckede he oick wal dattet sulve den besten Middel was, um van idt Perickel unde der Belastinge dessulven befryet tho werden / unde sick daer-inne bewilligende, gaf he se also Schriften van syner eigener Handt over, dat he idt allent dat Augustyn van em under hadde, H N. den principaelsten van der Kompangy over-droege: Schreve oick an Augustyn, dat he idt allent solde laten volgen, synen Wille daer-mede tho doen. Ga naar margenoot+ 12 Ditsulve wart Augustyn angegeven / unde dath he to Collen by H N. komen solde: unde also to Cöllen, overdroege H N. mit Augustyn, dat he vor eine Belöninge des Jaers, H N. unde synen Denst bedenen solde / idt ware dan to wat Denste dath em H N. bederf ware / alse to drucken / to schriven / to reisen / edder to ichtes anders / unde altydt wonen solde, daer idt vör H N. to des Denstes örber, best solde gelegen zyn: unde quam also wonen to Cöllen / unde brachte de gantze Druckerie mit em / mit noch etlicke dudesche unde latynische Letteren, die H N. van overlangen tydt, vor den Denst alles bekostiget hadde / unde begaf sick am-eersten to idt schriven, um perfecte Exemplaren tho hebben / um to syner tydt daer-uth too mogen drucken. |
|