De Gulden Passer. Jaargang 16-17
(1938-1939)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[pagina 51]
| |
Toespraak
| |
[pagina 52]
| |
aantrof, de prenten onzer oude Antwerpsche plaatsnijders, liep hij veilingen en kunsthandels af, niet alleen stichtte hij de Vereeniging der Antwerpsche Etsers, en kocht hij ieder jaar van levende Antwerpsche kunstenaars een gedeelte van hun grafisch werk. Maar daarenboven schonk hij aan de Stad, voor het Prentenkabinet, de prachtige verzameling teekeningen van oude en moderne Antwerpsche meesters, verzameling welke hij zelf, in den loop der jaren, voor zijn eigen genoegen, had aangelegd. Het is die verzameling welke de kern van ons Prentenkabinet uitmaakt en welke wij heden in deze twee zalen tentoonstellen. Wanneer wij onze blikken laten gaan over deze reeks werken van allereerste gehalte, dan kunnen wij ons rekenschap geven van den smaak en de kennis welke Rooses bij het samenstellen van zijn verzameling geleid hebben. Deze verzameling is als een samenvatting van de geheele Antwerpsche kunstgeschiedenis: zij gaat inderdaad van de meesters der 16e eeuw als Hans Bol, Joris Hoefnagels en Marten de Vos, langs Jan Breughel, naar de 17e eeuw met Rubens, Van Dijck, Jordaens (waarvan hij een vijftal van de schoonste teekeningen bezat), de kleinere meesters der 17e eeuw, langs de minder belangrijke 18e eeuwers, naar de Belgische school der 19e eeuw, van af Balthasar Ommeganck en Ferdinand de Braekeleer, naar de groote figuren van Leys en Hendrik de Braekeleer (die, dank aan Rooses, op een prachtige en overvloedige wijze in het Prentenkabinet vertegenwoordigd is), tot Willem Linnig en Hendrik Schaefels, de tijdgenooten van Rooses zelf. In 't geheel meer dan 150 bladen, allen meer of minder interessant, maar waartusschen talrijke heusche meesterstukken. De verzameling kwam in 't bezit van de stad in Juni 1905. Nooit werd er over gepraat noch geschreven. Rooses bracht zijn teekeningen met pakjes naar het Plantijn-Museum. Gilbert, zijn helper, schreef ze in het register, legde de bladen in de kast, eenige stukken werden tentoongesteld. Maar verder niets. Geen officieele overdracht, geen stukjes in de kranten, geen tromgeroffel en dan ook geen dankbetuigingen. Om er iets van te weten moesten wij in het bestuurlijk archief van dien tijd gaan zoeken... Neen, zonder Rooses, zou het Prentenkabinet er niet gekomen zijn. | |
[pagina *17]
| |
Portret van Max Rooses. Ets door J.B. Michiels
| |
[pagina 53]
| |
Ik heb ook gemeend dat wij een passende hulde aan zijn nagedachtenis konden brengen door hier tentoon te stellen wat hij op het gebied der kunsthistorische wetenschap gepresteerd heeft. Rooses is werkzaam geweest op velerlei gebied. Hij deed aan literaire kritiek. Hij begon zelfs als dichter en slechts een paar weken geleden kon ik de hand leggen op het handschrift zijner eerste letterproeven, dichtstukken in erg romantischen stijl. En iedere Vlaming weet, (of moet althans weten) wat Rooses heeft gedaan voor de Vlaamsche Beweging, voor de vervlaamsching van het onderwijs van de lagere school tot de hoogeschool, voor de Vlaamsche Congressen. Hij heeft een groote rol gespeeld in de Antwerpsche politiek. En er was een tijd dat men - wellicht met een tikje overdrijving, - zegde dat Jan van Rijswijck burgemeester was bij naam, maar dat zijn vriend en mentor Max Rooses burgemeester was in feite. Rooses was conservator van het Plantijn-Museum. Het werk dat hij daar heeft geleverd, is op zich zelf reeds ontzaglijk. Maar Rooses was ook, en wel in de eerste plaats, kunsthistoricus. Op dit gebied heeft hij zijn besten arbeid geleverd. Hij heeft om zoo te zeggen zijn heele leven gewijd aan de studie van Rubens' werk. Hij had het geluk te leven in dien gulden tijd dat het Gemeentebestuur van Antwerpen zijn museumconservators aanzienlijke subsidies kon verleenen om op reis te gaan en opzoekingen te gaan doen in het buitenland. (Die tijd is lang voorbij...) Het is hem alzoo mogelijk geweest het geheele werk van Rubens (althans hetgeen er in die jaren van gekend was) te bestudeeren en te beschrijven, in samenwerking met Charles Ruelens de geheele correspondentie van Rubens op te sporen, te commenteeren en uit te geven. Hij schreef zijn standaardwerk over Rubens. En nu weet ik wel dat dit alles door de wetenschap achterhaald werd, dat veel van hetgeen Rooses in die werken neerschreef, later herzien werd en terecht gewezen. Maar zoo gaat het immers met ieder historisch werk. En niemand mag loochenen dat Rooses in ieder geval de vaste basis heeft gelegd voor al de latere Rubensstudies. Zijn werken hebben al hun waarde behouden. En dit is niet alken het geval met zijn studies over Rubens, maar ook met die over Jordaens en Van | |
[pagina 54]
| |
Dijck, met zijn Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, met zijn Geschiedenis der Vlaamsche Kunst (welke alleen verscheen in de Fransche vertaling van Georges Eekhoud) met tal van andere studies verschenen in tijdschriften als De Vlaamsche School, Onze Kunst, en in vele buitenlandsche publicaties. Een ander doel dat Rooses heeft nagestreefd, met al de taaie hardnekkigheid die hem eigen was, dat was de herstelling van het Rubenshuis en de stichting van een Rubens-Museum. Ik zal hier deze lange lijdensgeschiedenis niet herhalen. Maar het moet toch gezegd worden dat Rooses de promotor was van dit initiatief, dat hij er tot aan zijn dood met woord en pen rusteloos voor geijverd heeft en dat het zijn plan is dat wij heden uitwerken, zijn gedachten die wij heden verwezenlijken. En wanneer wij het volgend jaar Rubens' herstelde woning zullen openen, dan mogen wij daarbij den naam van Max Rooses niet vergeten. Dit alles hebben wij door deze tentoonstelling willen herdenken. De bijna volledige verzameling van Rooses' kunsthistorische werken ligt hier uitgestald: zijn eigen werkexemplaren met nota's, verbeteringen en aanvullingen van zijn eigen hand, zeldzaam geworden overdrukjes en brochures. Maar ook de meeste zijner handschriften: het manuscript zijner Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, dit van zijn OEuvre de Rubens, dit van den Codex Diplomaticus Rubenianus, de twee handschriften van zijn boek over Jordaens (want na een eerste gansch voltooide redactie, herschreef hij het boek van de eerste bladzijde tot de laatste), en vele andere handschriften, notaboeken en werkmateriaal. Dit alles was tot nu toe opgeborgen op de zolders van het Plantijn-Museum, maar moet te zijner tijd zijn plaats krijgen in het archief van het Rubenshuis - het toekomstige Rubenaeum. Door deze relieken hier voor het eerst onder de oogen van 't publiek te brengen, hoop ik een idee te hebben gegeven van Rooses' ontzaglijke werkkracht op dit eene gebied zijner veelzijdige activiteit, de Vlaamsche kunstgeschiedenis. Nu weet ik wel dat, naast de schitterende uitstalling der kostbare teekeningen, de eentonige opeenvolging van deze pakjes bekribbelde zijdjes papier geen spectaculair karakter heeft. Maar bij nader inzicht geven zij den bezoeker in 't algemeen een tref- | |
[pagina 55]
| |
fend beeld van Rooses' werkmethode. En voor hen die hem gekend hebben en die hem aan 't werk hebben gezien, zal deze tentoonstelling herinneringen opwekken. De herinnering vooreerst aan een man die een karaktervol figuur was. Want dat was Rooses ongetwijfeld: een figuur. Rooses was een werkman, een arbeider, en ik gebruik deze woorden in hunnen strikt letterlijken zin. Deze geleerde met zijn aristokratisch voorkomen volbracht zijn dagtaak als een gewoon handarbeider. Iederen ochtend stipt om 9 uur betrad hij zijn donker werkkabinet op de verdieping van het Plantijn-Museum, zette zich aan zijn schrijftafel en systematisch, kalm en zeker, zonder overhaasting, vulde zijn pen deze blaadjes met een fijn, dun, mikroskopisch, maar klaar en gelijkmatig geschrift. De papiertjes stapelden zich op tot het uur van 12 sloeg. Dan kwam Mevrouw Claes, de vlijtige, gedienstige portiersvrouw, aankloppen met een pakje verkenskop van bij Raes, en een fleschje Leuvensch bier. En na dit sober, burgerlijk twaalfuurtje te hebben verorberd, zette Rooses zich weer voor zijn papieren en schreef verder tot 4 uur en ook wel eens tot later. Toen bracht de tram van de Melkmarkt hem terug naar het deftige huis in de Provinciestraat, waar tot laat in den nacht nog licht brandde en waar Rooses nog vele uren in zijn bibliotheek met lezen en schrijven doorbracht. Alzoo, dag aan dag, tot het werk, voltooid, naar de zetterij ging en een ander op 't getouw werd gezet. Het resultaat daarvan ziet gij hier, het levenswerk van een man die zichzelf een schoone taak had gekozen en die taak met koppigen wil doorzette, tot het laatste uur gekomen was. Oh! ik weet het, en ik herinner het me nog zeer goed dat de jongere generaties op Max Rooses wel eens met een zekeren spot probeerden neer te zien. Deze steeds ernstige en deftige mijnheer, met zijn strengen blik, deze koele, statige grijsaard die langzaam en afgemeten sprak op een wat hooghartigen toon, die niet in staat scheen noch om te schaterlachen noch om in woede of verontwaardiging los te barsten, en die daar in zijn olympische ongenaakbaarheid troonde in het stille Plantijn-Museum, hij kon moeilijk de volle sympathie van iedereen genieten. Hij kon overigens wel eens onaangenaam stug zijn en voor vreemden was hij nogal terughoudend en gesloten. | |
[pagina 56]
| |
Maar degenen die er in geslaagd waren het ijs te breken, konden onvoorwaardelijk op hem rekenen. Ik ken er die, jonge menschen nog, door hem met vaderlijken raad werden gesteund en die hij hielp hun weg te vinden. Die zijn hem dankbaar en zij gedenken hem met ontroering. Ik weet ook dat de jongere generaties zijn boeken als onleesbaar terzij schoven. Die kurkdroge stijl, statig en stug, als de man zelf, koel en onbewogen, zonder ups and downs, zonder klank en zonder kleur, las men niet voor zijn plezier. Maar het was Rooses niet zoozeer om den vorm te doen dan wel om den inhoud. Hij was een man van wetenschap en zeer weinig artist en zijn degelijke kennis op het gebied der kunstgeschiedenis dischte hij niet op omkransd met de bloemen der belletrie. Maar zijn smaak was onfeilbaar, al droeg hij den stempel van den tijd, en op het gebied van oude Vlaamsche schilderkunst zou men hem geen appelen voor citroenen hebben opgesolferd. En het blijft dan toch maar vaststaan dat zijn boeken nog steeds geraadpleegd worden door degenen die zich bewegen willen op het gebied der Vlaamsche kunsthistorie. Wat Max Rooses ons als geschiedschrijver der 17e eeuwsche schilderkunst heeft nagelaten behoort tot het beste uit ons geestelijk bezit. Als zoodanig staat hij vooraan in de rij dergenen die de namen Vlaanderen en Antwerpen, tot in de vier hoeken der wereld een schoonen klank hebben bijgezet. Daarom moest deze tentoonstelling een daad zijn van dankbare piëteit, en het is in dezen geest dat ik den heer Schepen uitnoodig ze voor het publiek open te verklaren. |
|