De Gulden Passer. Jaargang 16-17
(1938-1939)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
[Boekbesprekingen]J.-E. van den Driessche: Van Ravelingen. Savant et maître typographe. 1539-1597. (Syndicat des Maîtres-Imprimeurs de Roubaix-Tourcoing, 1939. 31 pp.).‘Cette plaquette de propagande professionnelle, pour laquelle l'auteur M.J.E. Van den Driessche a aimablement fait abandon de ses droits, a été éditée par le Syndicat des Maîtres-Imprimeurs de Roubaix-Tourcoing, en hommage à la mémoire de celui qui est, incontestablement, le premier en date et en mérite des Imprimeurs du Nord de la France’. En ces termes les éditeurs justifient la publication de cette brochure. François van Ravelingen, imprimeur du Nord de la France? Est-ce vraiment aussi ‘incontestable’? Le fait qu'il naquit à Lannoy, petit bourg des environs de Lille, constitue le seul lien qui unit v. R. au Nord de la France. Dès sa prime jeunesse il quitta sa ville natale - l'auteur lui-même fait remarquer que ‘van Ravelingen reçoit son éducation première dans les Pays-Bas flamands, à Gand’ (p. 11) - et n'y retourna que pour y faire quelques brefs séjours. Jamais il n'a exercé la profession de typographe ni à Lannoy, ni en quelque autre lieu du Nord de la France. C'est d'ailleurs amoindrir singulièrement le mérite des imprimeurs de cette belle contrée, où les vieilles traditions flamandes et le génie français se sont pénétrés mutuellement et ont fait naître tant d'oeuvres remarquables, que de prétendre que v. R. est parmi eux ‘le premier en date et en mérite’. A Douai une imprimerie pourvoyait aux besoins de la jeune Université bien avant qu'apparut, pour la première fois, son nom au bas d'un titre. Au surplus, v. R. n'était pas en premier lieu un imprimeur, mais un savant: professeur à Cambridge, plus tard à Leyde, il a consacré durant toute sa vie la meilleure partie de son talent et de son temps à l'étude des textes anciens. Ce n'est, à vrai dire, qu'accidentellement, - en devenant le gendre de Plantin - qu'il s'est intéressé à l'imprimerie. Aussi ne s'est-il jamais efforcé de faire oeuvre d'innovateur en cette matière. Sans doute ses éditions sont fort remarquables; mais elles le | |
[pagina 124]
| |
sont surtout par le fond, bien moins par la forme. L'exécution typographique, quoique soignée, n'est en somme qu'une copie fidèle des productions de son illustre beau-père. Ce sont et restent des éditions plantiniennes. Les éditeurs de la ‘plaquette de propagande professionnelle’ n'ont manifestement pas demandé à M. Van den Driessche de consacrer une étude détaillée et documentée à celui qu'ils ont choisi comme pionnier de leur art. Aussi l'auteur n'a-t-il pas entrepris de nouvelles recherches, pour lesquelles il lui aurait fallu compulser une correspondance volumineuse et très dispersée, des dizaines de registres d'affaires, d'innombrables publications de contemporains et autant de notices biographiques posthumes - travail laborieux et de longue haleine, mais qui ne manquerait pas de produire des résultats bien intéressants. Il s'est borné à nous tracer une esquisse très générale et superficielle de la vie et des oeuvres de v. R.: elle ne contient même pas tous les renseignements que fournit Max Rooses dans son article de la ‘Biographie Nationale’, article que l'auteur semble ignorer. On pourrait néanmoins admettre que cette brève notice réponde au but de la présente publication, si, malheureusement, elle n'était déparée par de nombreuses incorrections et même de graves inexactitudes, qui risquent de dérouter le lecteur non averti.Ga naar voetnoot1) La liste des ouvrages consultés trahit d'ailleurs la | |
[pagina 125]
| |
façon dont l'auteur s'est documenté: pour se rappeler les faits historiques il a eu recours à un ‘Cours d'histoire nationale (de Belgique)’ publié en 1838! Et le seul ouvrage de Maurice Sabbe, le regretté conservateur du Musée Plantin-Moretus, qu'il connaît, est la petite brochure intitulée ‘Christophe Plantin’ et éditée par Brepols à Turnhout en 1920... Nous ne doutons pas que le Syndicat des Maîtres-Imprimeurs de Roubaix-Tourcoing n'ait eu l'intention, en publiant cette plaquette, d'en faire une petite oeuvre d'art typographique, digne de celui dont elle doit célébrer la mémoire. Hélas, les temps difficiles que nous vivons ont, semble-t-il, fait échouer ce beau projet. Cette brochure, qui ne présente aucun caractère artistiqueGa naar voetnoot2), est d'une exécution typographique fort médiocre.Ga naar voetnoot3) H.F. BOUCHERY. | |
[pagina 127]
| |
Maarten Schneider: De Voorgeschiedenis van de ‘Algemeene Landsdrukkerij’ ('s Gravenhage, Algemeene Landsdrukkerij, [1939]. XVI + 229 pp.)Dit ‘proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de Letteren en Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Leiden’ behandelt de geschiedenis van de verschillende drukkerijen - tot 1795 waren het private ondernemingen - die, werkend voor de provinciale en nationale openbare besturen in Nederland, de voorloopers zijn van het huidige ‘Staatsbedrijf der Algemeene Landsdrukkerij’, dat in 1814 werd ingesteld. Het is een voortreffelijk gedocumenteerde studie: S. heeft niet nagelaten de bronnen te raadplegen en heeft o.m. te Antwerpen, in het Stadsarchief en in het Museum Plantin-Moretus, uitgebreide opzoekingen gedaan. Vooral op het eerste hoofdstuk, gewijd aan W. Silvius en Chr. Plantin, wenschen wij de aandacht van de Vlaamsche historici en bibliophielen te vestigen. W. Silvius werd op 8 Juni 1577 aangesteld tot eersten officieelen drukker der Staten van Holland en der Universiteit te Leiden. S. behandelt tamelijk uitvoerig zijn leven en zijn activiteit. Hij herinnert er aan dat Silvius in den Winter 1559/60 naar Antwerpen kwam, in 1561 in het Sint Lucasgilde werd opgenomen en reeds het volgend jaar tot koninklijken drukker werd aangesteld. In de troebele periode die ons land toen doormaakte werden de verdenkingen ten opzichte van zijn orthodoxie steeds sterker. Hij werd betrokken bij den Beeldenstorm en gevangen genomen, maar later vrijgesproken. ‘Ook ik ben van mening, dat Silvius onschuldig is geweest aan de beeldenstorm; hij staat mijns inziens te hoog, dan dat hij zich tot dergelijke wandaden zou verlagen’. Ook ‘heeft de behandeling, die hij ondervonden had van de kant der Spaanse overheid, Silvius beïnvloed bij het aanvaarden van het hem door de Staten van Holland aangeboden ambt in 1577’ (p. 10). Hiertoe hebben ook wel religieuze motieven en de geldelijke moeilijkheden, die hij onder- | |
[pagina 128]
| |
vond na de Spaansche Furie, waaraan ook hij niet was ontsnapt, bijgedragen. ‘... hoewel Silvius in Juni 1577 tot drukker der Leidse academie en der Staten van Holland benoemd was, vestigde hij zich voorlopig nog niet in Leiden... Persoonlijk ben ik... de mening toegedaan... dat Silvius, handelsman als hij in de allereerste plaats was, de mogelijkheid heeft overwogen twee drukkerijen te exploiteren, één in Antwerpen, waaraan hij ondanks alles gehecht was, en één te Leiden, waarheen hem orangistische sympathieën getrokken hadden. Eerst toen hij inzag, dat hem dit niet zou gelukken - Plantijn zal dit later wel gelukken - heeft Silvius Antwerpen verlaten en zich gevestigd in Leiden’ (p. 11 sq.). S. wijst er op dat de geleerde Vulcanius Bonaventura als corrector in dienst van Silvius was. ‘Hieruit blijkt, dat ook Silvius, juist als Plantijn, van wien het evenwel algemeen bekend is, geleerde mannen aan zich wist te binden’ (p. 13). S. legt den nadruk op de groote verdienste van dezen drukker, die volgens hem ten onrechte verdwijnt in de schaduw van zijn wereldberoemden collega. ‘Tot op dit ogenblik is er niet veel bekend van onzen eerste academie- en landsdrukker, hoewel hij gerekend moest worden tot de meest vermaarde drukkers der zestiende eeuw. Hij beantwoordde volkomen aan de door Holland gestelde eisen “welgeleerd, vermaard ende wederervaren”; zeer zeker zijn Silvius' typographische prestaties niet minder dan die van Plantijn’ (p. 4), en in een voetnota voegt hij daaraan toe: ‘Van deskundige zijde, nl. door Dr. J. Denucé, werd mij de verzekering gegeven, dat Silvius' uitgaven een vergelijking met de Plantijnse glansrijk kunnen doorstaan. De enkele onvolledige en soms met elkaar in strijd zijnde publicaties over Silvius staan in een wanverhouding tot zijn typographisch kunnen en de ontzagwekkende hoeveelheid beschouwingen, die aan Plantijn gewijd zijn... Hoewel het hierna volgende voor een gedeelte eigenlijk valt buiten het voor deze studie opgemaakte bestek, meen ik, dat de te vermelden biographische bizonderheden omtrent Silvius de volle aandacht verdienen; een en ander moet slechts beschouwd worden als een basis, waarop een uitgebreide Silvius' studie opgetrokken kan worden. Het | |
[pagina 129]
| |
wordt tijd, dat de genoemde wanverhouding enigermate gecorrigeerd wordt’. Chr. Plantin werd op 17 Mei 1578 benoemd - nadat hij reeds eerder voor dit lichaam had gewerkt - tot eersten officieelen drukker der Staten Generaal. Hij volgde tevens Carel Silvius, Willem's zoon, op als drukker der Leidsche Academie: ‘de eigenlijke benoeming had eerst 14 Mei 1584 plaats; evenwel was die van terugwerkende kracht, zodat Plantijn geacht werd 1 Mei 1583 dit ambt aanvaard te hebben’ (p. 21). Vroeger reeds had Plantin W. Silvius opgevolgd als Stadsdrukker van Antwerpen (17 Januari 1579) (cf. p. 15). De bladzijden die Dr Schneider aan Plantin wijdt zijn zeer lezenswaard. Niet alleen preciseert hij op verschillende plaatsen gebeurtenissen en data uit Plantin's leven en geeft hij een voortreffelijk overzicht van dezes activiteit gedurende de periode waaraan hij speciaal zijn aandacht heeft gewijd, maar hij velt over 's drukkers karakter ook een persoonlijk oordeel, dat ongetwijfeld menig lezer zal treffen. Handelend over Plantin's werkzaamheden als drukker van de nationale partij, wordt S. er toe gebracht zijn houding op politiek gebied te bespreken. Men kan niet zeggen dat hij tot een voor Plantin vleiend oordeel is gekomen. ‘De drukkerij was hem - met een variant op Plantijn's reeds eerder aangehaalde verba ipsissima - een ware kolk of afgrond, in wiens muil Plantijn onder veel, taai en ononderbroken zwoegen, alles moest werpen, alles, ja zelfs zijn eigen overtuiging. En heeft het monster - de drukkerij - den meester niet verslonden, dan heeft het toch wel zijn standvastigheid verslonden, in die zin, dat hij op de stormachtige politieke zee van zijn tijd liever schipperde en laveerde om niet ten onder te gaan, dan resoluut de éénmaal aangenomen koers te houden. Zijn devies “labore et constantia” geldt den drukker Plantijn, dien wij dank weten voor zijn cultuurhistorische betekenis, maar geldt niet den mens Plantijn’ (p. 30). Dr Schneider heeft natuurlijk niet de gelegenheid gehad, binnen het bestek van de onderhavige verhandeling, dit werkelijk ingewikkeld en omstreden probleem - dat in nauw verband staat met Plantin's godsdienstige opvattingen - van alle zijden te belichten. | |
[pagina 130]
| |
Maar zijn beschouwingen kunnen het uitgangspunt vormen van een nieuw onderzoek. Wij nemen ons voor over korten tijd, in een afzonderlijk opstel, dit belangwekkende vraagstuk opnieuw te behandelen. H.F. BOUCHERY | |
L'écriture et l'imprimerie. Dialogue IX. 't Ghescrift ende de druckerye. De IX tsamensprekinge. (Brussel, N.V. Etabliss. Plantin. 1939) 35 pp.Door de Lettergieterij ‘Amsterdam’ werd, in 1925, het fragment van Plantin's Dialogues Francois pour les jeunes enfans (1567), dat over het drukkersbedrijf handelt, in een keurig boekje afzonderlijk uitgegeven. Van dit voor de geschiedenis der typographie belangrijke tractaatje heeft de Lettergieterij ‘Plantin’ te Brussel thans, ter gelegenheid van de 350e verjaring van Plantin's overlijden, opnieuw een bijzonder geslaagde uitgave bezorgd. ‘Dit boekwerkje, dat niet in den handel is, verscheen in de herfst van MCMXXXIX, onder het licht van Plantin (schoonheid der lettervormen). Voor de letter werd gebruikt de Libra, gegoten door de N.V. Etabliss. Plantin, Brussel’. Deze leuze getrouw, hebben de uitgevers de grootste zorg besteed aan de technische uitvoering - in soberen twee-kleuren druk - van dit merkwaardige werkje, waarvan Plantin zelf zeer waarschijnlijk de auteur is. |
|