| |
| |
| |
Maurits Sabbe als conservator van het museum Plantin-MoretusGa naar voetnoot1)
Op Woensdag 9 Februari 1938, zijn 65sten verjaardag, stuurde wijlen Prof. Dr Maurits Sabbe aan zijn adjunct een brief, waarin hij onder meer schreef: ‘Morgen krijg ik een nieuwe inspuiting en ik ben vol vertrouwen, dat gij a.s. Maandag reeds een meer opgemonterd man zult aantreffen. Ik verwacht u met ongeduld’. Drie dagen later, op Zaterdag 12 Februari, was hij niet meer.
Die hoopvolle woorden waren niet ingegeven door een gemakkelijk en oppervlakkig optimisme; zij weerspiegelden Sabbe's onwrikbaren wil om steeds even actief te blijven.
Wat Sabbe zijn heele leven lang is geweest, de stoere, onvermoeibare werker, dat is hij tot op het laatste oogenblik gebleven. Den dag vóór zijn dood liet hij zich nog talrijke documenten uit het Museum bezorgen: de steeds vorschende geleerde verzamelde uit boeken en archieven nieuwe gegevens over den humanist Erycius Puteanus en de uitwijking der Engelsche Catholieken; de nauwgezette conservator stelde het verslag over de werking van het Dotatiefonds op.
Zijn slechte gezondheidstoestand maakte hem nochtans de taak niet licht. Sedert den Zomer van 1937 zagen de leden van het personeel van het Museum vaak met een gevoel van beklemming, hoe de kleinste lichamelijke inspanning hun Conservator uitputte. Maar, waar het lichaam versaagde, triomfeerde de geest. Met een wilskracht, die men bij dezen stillen droomer en dichter van het ingetogen en stemmige Brugge niet zou hebben vermoed, onderdrukte hij de knagende pijnen en dwong hij zijn geest door te arbeiden, in steeds hetzelfde intense tempo.
Want Sabbe wilde niet ziek zijn. Toen hij - midden Januari - er noodgedwongen had in toegestemd zich gedurende een paar weken
| |
| |
in een kliniek te laten verplegen, had een dagblad het bericht van zijn ziekte gepubliceerd. Sabbe was daarover ontstemd; hij schreef onmiddellijk aan den vriend, die het bericht had doorgestuurd, een briefje waarin hij o.m. zegt: ‘Het is mij zoo onaangenaam zoo urbi et orbi als ziek voorgesteld te worden. Ik vind niets vervelender als dat men zegt, dat ik ziek ben... Daar ik zoo dikwijls ups en downs heb in mijn gezondheidstoestand, wordt het een belachelijk spelletje, dat voordurend aankondigen van een nieuwe ziekte! “Sabbe is alweer ziek!” zeggen ze dan, en, geloof me, daar heeft Sabbe de pest aan.’
Het is deze wilskrachtige houding, dit volhouden te allen prijze van een leven van ononderbroken intense activiteit, die Sabbe's talrijke vrienden en medewerkers misleidde: zeker, men wist dat hij zeer ziek was; maar zijn werkzaamheid verzwakte nooit en niemand kon zich voorstellen, dat ze eenmaal eindigen zou. Trouwens, zelfs de minst optimistisch gestemden waren gerustgesteld: er was de laatste dagen een merkbare verbetering in Sabbe's toestand ingetreden: hij vierde zijn verjaardag gezellig in familiekring en ging 's anderendaags alweer aan het werk: hij maakte afspraken, belegde vergaderingen...
Het was echter maar een schijnverbetering.
Op 12 Februari is Maurits Sabbe heel zacht ontslapen, als een man die zich, na volbrachte taak, ter ruste begeeft.
* * *
Maurits Sabbe's leven is ongemeen vruchtbaar geweest.
Een aspect van zijn zoo omvangrijke en veelzijdige activiteit in het licht te stellen, is het doel van deze tentoonstelling.
Negentien jaar lang was Sabbe Conservator van het Museum Plantin-Moretus. Gedurende al die jaren was hij een liefdevol bewaarder van de eeuwenoude schatten die aan zijn hoede waren toevertrouwd; een geleerde die met onverzwakten ijver de tallooze getuigenissen van het verleden ontleedde en zich inspande om het dag aan dag moeizaam verzamelde materiaal samen te vatten en voor anderen dienstbaar te maken; een leeraar voor zijn volk, die, dank zij zijn scheppende litteraire kracht, de dorre wetenschap tot een levend beeld van het verleden wist om te tooveren.
| |
| |
Het weze mij toegelaten hier in de eerste plaats enkele woorden te zeggen over den geleerde, den historicusGa naar voetnoot1).
Daar de eerste Conservator van het Museum Plantin-Moretus, Max Rooses, een om haar rijkdom van gegevens merkwaardige biographie van Christoffel Plantin had opgebouwd, kon Sabbe zich op dit gebied beperken tot enkele aanvullingen en zijn aandacht vooral wijden aan minder bewerkte onderwerpen. Stippen we nochtans aan dat hij een breed-geschetst en voor het groote publiek bestemd levensbeeld van den aartsdrukker opstelde, waarvan de doordringende psychologische karakteriseering den scheppenden kunstenaar verraadtGa naar voetnoot2).
De geschiedenis der Moretussen was veel minder bekend dan die van Plantin. In een lange reeks tijdschriftartikels heeft Sabbe allerlei nieuwe gegevens over deze merkwaardige familie van drukkers aan het licht gebracht. Hij behandelde o.m. de humanis- | |
| |
tische opleiding van Plantin's kleinkinderen (1924)Ga naar voetnoot1), de talrijke reizen der MoretussenGa naar voetnoot2), hun betrekkingen tot geleerden en schrijvers (bv. tot Vondel)Ga naar voetnoot3).
Niet minder vruchtbaar en van het grootste belang voor de cultuurgeschiedenis van ons land, zijn ook de studies die Sabbe schreef over de geleerden die in het Plantijnsche huis verkeerden en wier werken Plantin en zijn opvolgers over de geheele wereld verspreidden. We noemen slechts, onder vele anderen, Antwerpen's historiograaf L. Guicciardini, de kruidkundigen Clusius en Dodoens,
| |
| |
den Spaanschen theoloog B. Arias Montanus. den secte-leider Hendrik Jansen Barrefelt, de humanisten Hugo Grotius en Justus Lipsius, den geleerden corrector Kilianus, den orientalist Guy Le Fèvre de la BoderieGa naar voetnoot1).
Na gedurende jaren met onverpoosden ijver dit verspreide materiaal te hebben verzameld, voelde Sabbe zich gedrongen het resultaat van al dien arbeid tot een synthese samen te vatten: daaruit groeide het, in al zijn eenvoud toch zoo merkwaardige boek ‘De Meesters van den Gulden Passer’, te gelijk een streng-wetenschappelijke studie en een letterkundig kunstwerkGa naar voetnoot2).
| |
| |
Een ander domein, rechtstreeks hierbij aansluitend, en waarover Sabbe ook zeer veel heeft gepubliceerd, is dat van de geschiedenis der boekdrukkunst.
Hier treffen wij aan talrijke monographiën over Antwerpsche drukkers en boekhandelaars, o.m. over Ameet Tavernier (1923) met de bibliographie van zijn uitgaven (1929, 1930), en de gebroeders Verdussen, van wie Sabbe de omvangrijke correspondentie publiceerde (1923, 1936)Ga naar voetnoot1). Verder worden zeer verscheiden onderwerpen behandeld, als: de civilité-letter van Robert Granjon en de Vlaamsche drukkers (1921, bijgewerkt in de Duitsche uitgave
| |
| |
De laatste ‘officieele’ photo van M. Sabbe te Antwerpen: met Burgemeester C. Huysmans op de Vondel-tentoonstelling in het Museum van de Vlaamsche Letterkunde (November 1937).
(Photo ‘De Nieuwe Gazet’)
| |
| |
van 1929)Ga naar voetnoot1); de symboliek der oude Vlaamsche drukkersmerken (1931)Ga naar voetnoot2); de drukkunst te Antwerpen vóór en naast Christoffel Plantin (1920); Antwerpen's boekenmarkt ten tijde van Keizer Karel (1924); de belangrijkheid van de Spaansche typographie in de Zuidelijke NederlandenGa naar voetnoot3). Betreffende het oude boekbedrijf heeft Sabbe menig vraagstuk opgehelderd: de in- en uitvoerrechten op boeken en papier gedurende de XVIIe en XVIIIe eeuw in Zuid-Nederland (1921), het monopolie der Moretussen voor de levering van liturgische werken bestemd voor Spanje en de Spaansche koloniën (1928)Ga naar voetnoot4), de arbeidsregeling, tucht en maatschappelijke voorzorgGa naar voetnoot5), de ordonnantie op het gebruik van vuur en licht in de Plantijnsche drukkerijGa naar voetnoot6).
Ook van zijn detail-studies op dit gebied heeft Sabbe een synthese gemaakt in zijn merkwaardig werk ‘Antwerpsche Druckerye’ (1927)Ga naar voetnoot7), en in drie hoofdstukken van de ‘Histoire du Livre et de l'Imprimerie en Belgique’ (1924-1926). De algemeene ontwikkeling
| |
| |
van de boekdrukkunst in de Nederlanden schetste hij voor het Engelsche verzamel-werk ‘Printing. A short history of the art’ (1927), en de geschiedenis van de boekdrukkunst in België behandelde hij in het korte, maar leerrijke opstel, uitgegeven ter gelegenheid der Keulsche Pers-tentoonstelling. ‘Die Buchdruckerkunst in Belgien’ (1928). De Wereldtentoonstelling van 1930 te Antwerpen gaf aanleiding tot de studie ‘La typographie d'art’ (1932)Ga naar voetnoot1).
Een domein, waar de letterkundige Sabbe zich met voorliefde op bewoog, was dat der litteraire geschiedenis van de Nederlanden. Daarover verschafte hem trouwens de rijke bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus een even overvloedige als kostbare documentatie. Over onze vroegere letterkunde alleen reeds - ik bedoel die van vóòr de XIXe eeuw - verschenen talrijke studies van zijn hand. Zoo behandelde hij, naast vele anonieme geschriften, werken van Vondel, Anna Roemers Visscher, Constantijn Huygens, Jacob Cats, Erycius Puteanus en anderen meer. Verder treffen wij bij hem aan beschouwingen over letterkunde en taaltoestanden te Brussel in de XVIIe en XVIIIe eeuw, over de Nederlandsche koloniale letterkundeGa naar voetnoot2).
| |
| |
Het merkwaardigste dat Sabbe op dit gebied publiceerde is zijn ‘Brabant in 't Verweer’ (1933), een verzameling studies betreffende de Zuid-Nederlandsche strijdlitteratuur in de eerste helft der XVIIe eeuwGa naar voetnoot1). In een brief, dien hij op 8 Januari 1933 tot Maurits Sabbe richtte, getuigde onze groote geschiedschrijver Henri Pirenne van dit boek o.m. het volgende: ‘Je savais déjà, par vos études parues dans les Verslagen de l'Académie flamande, tout le parti que vous aviez tiré de la littérature de guerre du XVIe siècle exhumée par vous des oubliettes où elle dormait. Pour les historiens de la littérature comme pour les historiens tout court il y avait là de véritables révélations. Votre livre où vous avez rendu la voix à tous ces échos du passé est, je pense bien, ce qui a été écrit jusqu'aujourd'hui de plus vrai et de plus instructif sur la situation interne de notre Belgique à l'époque espagnole. J'en juge par tout ce que vous m'avez appris. On ne pourra plus traiter de
ce sujet sans commencer par vous lire’.
| |
| |
Sabbe, die met liefde zoovele oude boeken bewaarde, heeft zich natuurlijk ook niet onbetuigd gelaten op het gebied der bibliographie: menige oude druk werd door hem nauwkeurig en volledig beschreven, menig duister punt betreffende de geschiedenis van zeldzame uitgaven opgehelderdGa naar voetnoot1).
Al wat Sabbe op het gebied der geschiedenis presteerde, leert ons dat hij in de eerste plaats een cultuurhistoricus wilde zijn. Zijn doel was steeds nader door te dringen tot de zeden, gebruiken, opvattingen van onze voorouders, en uit de menigvuldigheid der feiten en verschijnselen het wezen zelf van een heele periode te synthetiseeren. Dit blijkt in het bijzonder uit zijn studies over het Vlaamsche schoolwezen in de XVIe en XVIIe eeuwGa naar voetnoot2), de betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de XVIIe eeuwGa naar voetnoot3), Erasmus en zijn Antwerpsche vriendenGa naar voetnoot4), en uit het om de cultuurhistorische karakteriseering van een heele periode zoo merkwaardige algemeen werk: Rubens en zijn eeuw. Het geestesleven te Antwerpen in Rubens' tijd (1927)Ga naar voetnoot5).
| |
| |
Schets door Felix Timmermans, met een aanteekening van Herman Teirlinck (in het bezit van het Museum van de Vlaamsche Letterkunde, Antwerpen).
| |
| |
Hoe indrukwekkend de lijst van Sabbe's publicaties op het gebied van de opgenoemde disciplines ook moge wezen - meer dan 100 verschillende geschriften, waaronder meerdere lijvige boekdeelenGa naar voetnoot1) -, ze bevat slechts een deel van wat hij aan wetenschappelijk werk produceerde; wij hebben ons beperkt tot datgene, dat onmiddellijk in verband staat met de geschiedenis van Plantin, van de Moretussen en van het milieu waarin zij leefden, en tot wat rechtstreeks of onrechtstreeks steunt op documenten uit het
Museum.
Ondanks de belangrijkheid van zijn wetenschappelijken arbeid, is Sabbe, ook als geleerde, steeds gebleven wat hij was als mensch: eenvoudig en bescheiden. Hij behoorde niet tot diegenen, die op effect belust zijn en door ingewikkelde en duistere uiteenzettingen en veel geleerd vertoon den lezer willen verbluffen. Zijn betoog blijft steeds eenvoudig, verstaanbaar ook voor niet ingewijden, zijn bewijsvoering duidelijk en logisch; hij verliest zich niet in uitwijdingen die vreemd zijn aan den grond der zaak, maakt een spaarzaam gebruik van de zoo verleidelijke hypothese, en waakt er op dat zijn conclusies de bewijskracht van zijn argumenten niet te buiten gaan.
* * *
| |
| |
Maar, - ik zei het reeds -, Sabbe was niet alleen een geleerde; hij heeft ook zeer mooi en vruchtbaar werk geleverd als vulgarisator. Hij was dit met de pen en met het woord. Hij schreef over Plantin enkele uitmuntende kleine werkjes, bestemd voor het groote publiek (uitgaven ‘Les Grands Belges’, Opdebeek, Krijn) en een merkwaardig boekje, dat uiterst zeldzaam is geworden; ‘Handschriften en Vroegdrukken’ (1923). Daarnaast tientallen artikels in Belgische en vreemde tijdschriften en dagbladen. Heel het Vlaamsche land door hebben duizenden naar Sabbe's woord geluisterd: hoe boeiend en leerrijk tevens zijn lezingen en voordrachten waren over Plantin, over de geschiedenis der boekdrukkunst, over letterkundigen en geleerden en dergelijke onderwerpen meer, hebben velen onder U zelf kunnen ervaren.
Wat Sabbe aldus zijn volk aanbood vertoonde nooit de gebreken van zoo menig werk dat, naar het heet, ‘voor het groote publiek bestemd is’. Zijn vulgarisatie was steeds degelijk: een overzichtelijke, synthetische samenvatting van streng-wetenschappelijke gegevens, met een bijzonder juiste schifting van het bijkomstige en van het essentieele. Dat alles wist Sabbe in te kleeden in een vorm die zijn publiek boeide en op zichzelf reeds merkwaardig was wegens zijn hooge litteraire gehalte.
Sedert enkele jaren werkte Maurits Sabbe aan een nieuwen roman, ‘De drie Balthasar's’, waarin de geschiedenis van de XVIIe eeuwsche Moretussen zou behandeld worden. Twee hoofdstukken ervan verschenen reeds in tijdschriften, twee andere zullen over korten tijd gedrukt wordenGa naar voetnoot1). Deze roman, waarin ‘Wahrheit und Dichtung’ zich met elkaar eens te meer verbonden, zou de synthese worden van Sabbe als scheppend kunstenaar en als geleerde.
Sabbe wist dat hij een opvoedende taak tegenover zijn volk te vervullen had: hij heeft ze op schitterende wijze volbracht. Daarvan getuigen ook de talrijke tentoonstellingen die onder zijn bestuur in het Museum Plantin-Moretus werden ingerichtGa naar voetnoot2).
| |
| |
Enkele daarvan hadden echter een verder-strekkende beteekenis en vormden voor den wetenschappelijken zoeker een kostbaar studiemateriaal: nieuwe verbanden werden ontdekt, nieuwe gezichtspunten geopendGa naar voetnoot1).
* * *
Dit brengt er ons toe eenige woorden te zeggen over Sabbe als dagelijksch bestuurder van het Museum.
Hier streefde hij een dubbel doel na: eenerzijds was zijn voortdurende zorg, de hem toevertrouwde schatten ongeschonden te bewaren; anderzijds wilde hij van zijn Museum een levende instelling maken, waarvan op cultureel gebied een weldoende invloed zou uitgaan. Daarom richtte hij wandelvoordrachten en tentoonstellingen in.
Maar zijn droom was van het Museum een centrum van wetenschappelijke activiteit te maken, een haard van studie, waar al diegenen die zich interesseeren voor de boekdrukkunst, de kunstgeschiedenis, de litteraire en economische geschiedenis, het humanisme, dag aan dag zouden komen putten in de rijke verzamelingen die daar te sluimeren liggen, in boeken, archieven en kunstcollecties. Moge dit zijn ideaal steeds in ruimere mate verwezenlijkt worden.
Een middel, waardoor Sabbe dit doel trachtte te bereiken, was het verstrekken van inlichtingen: talrijke brieven van zijn hand, die in de correspondentie-boeken van het Museum voorkomen, bevatten zeer belangrijke gegevens over allerlei onderwerpen die verband houden met de hooger vermelde takken der wetenschap. Wat moeite het hem ook mocht kosten, en hoeveel van zijn zóózeer afgemeten tijd hij aan deze opzoekingen moest besteden, nooit zou Sabbe nagelaten hebben al het materiaal te verzamelen, dat maar eenigszins bereikbaar was, en het zijn correspondent ter beschikking
| |
| |
te stellen. In dien zin werd het Museum Plantin-Moretus werkelijk een ‘bron’ van wetenschappelijk onderzoek. Dat Sabbe, ondanks zijn drukke bezigheden, daarin is geslaagd, is te danken aan zijn buitengewoon methodische werkwijze, die alle tijdverlies uitsloot.
Als Conservator nam hij ook alle gelegenheden te baat om de aandacht op het Museum te vestigen. De 400ste verjaring van Plantin's geboorte (1920) en de vijftigste verjaring van de stichting van het Museum (1926) werden herdacht met luisterrijke feestelijkheden; hij betrok het Museum bij de grootsche Rubens-feesten van 1927, en nam deel aan de Kilianus-herdenking in 1929.
Voor alle manifestaties die verband hielden met de verzamelingen van het Museum, verleende Sabbe zijn daadwerkelijke hulp: in 1930 werd hij algemeen secretaris van de afdeeling Oude Vlaamsche Kunst der Wereldtentoonstelling en nam daarbij de organisatie van de onderafdeeling ‘het kunstboek in de XVIe en XVIIe eeuw’ op zich; in 1929 werkte hij mede aan de Perstentoonstelling te Keulen, in 1935 aan de Wereldtentoonstelling te Brussel, en aan meerdere tentoonstellingen ingericht door de Antwerpsche Propagandaweken.
* * *
Ik heb voor U enkele aspecten mogen belichten van Sabbe's activiteit als Conservator. Ongemeen rijk en veelzijdig was zij.
Maar Sabbe was niet alleen groot door zijn werk. Sabbe was ook een groot mensch. Zij die het voorrecht hebben genoten onder zijn leiding te werken, weten hoe minzaam, hoe verdraagzaam en hoe rechtvaardig hij was. Zij hebben dezen eersten verjaardag van zijn overlijden niet willen laten voorbijgaan zonder pieteitsvol zijn nagedachtenis te huldigen, en hebben gemeend dit op geen passender wijze te kunnen doen, dan door den omvangrijken arbeid in het licht te stellen dien bij, gedurende de jaren welke hij aan het hoofd van het Museum Plantin-Moretus mocht doorbrengen, als conservator, als geleerde en als opvoeder van zijn volk tot stand bracht.
Herman F. BOUCHERY.
|
-
voetnoot1)
- Toespraak gehouden bij de opening der tentoonstelling ‘Maurits Sabbe als Conservator’, ingericht ter gelegenheid van de eerste verjaring van zijn overlijden, op Zaterdag 11 Februari 1939, in het Museum Plantin-Moretus.
-
voetnoot1)
- Wat in het raam der toespraak slechts vluchtig kon worden aangestipt, wordt bij deze publicatie door middel der voetnoten nader toegelicht.
Het ligt in onze bedoeling hier slechts de verschillende gebieden aan te geven, waarop M. Sabbe als Conservator werkzaam is geweest, en niet een volledige bibliographie van zijn geschriften op te stellen: men raadplege daaromtrent de voortreffelijke ‘Analytische Bibliographie van en Bibliographie over Prof. Dr. Maurits Sabbe’ door Dr Rob. Roemans, verschenen in de afleveringen September en December 1932 der Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde; zij bevat de opgave van Sabbe's werken tot einde Maart 1933. Slechts voor de publicaties na dien datum verschenen geven wij bibliographische verwijzingen. Over Sabbe's wetenschappelijke activiteit handelen Dr Rob. Roemans: Maurits Sabbe. De kunstenaar en de geleerde (z.p.n.j. [1933]) en Lode Monteyne: De ‘Sabbe's’ (Antwerpen [1933]).
-
voetnoot2)
-
Christoffel Plantin (Een Levensbeeld) (1920); Cf.: De beteekenis van Christoffel Plantin (in: J. Poortenaar: Boekkunst en Grafiek, 1934, p. 198-202). - Sabbe onderzocht opnieuw het zeer omstreden probleem van het auteurschap van het beroemde sonnet ‘Le Bonheur de ce Monde’ (1920) en stelde vast dat het noch van Des Yvetaux noch van Saint Evremond is, zooals sommigen hadden beweerd: het is mogelijk dat het wel een product van Plantin's Muze is. - Tevens slaagde hij er in vier nog onbekende gedichten van den aartsdrukker te ontdekken (1920), die hij opnam in de tweede uitgave van Max Rooses' Les Rimes de Christophe Plantin (1922), waarin elk gedicht van een uitvoerig commentaar is voorzien. - Men weet dat Plantin ook het bedrijf van boekbinder heeft uitgeoefend: één der uiterst zeldzame banden door hem gemaakt werd door Sabbe beschreven (1922). - Ten slotte besprak hij een beschadigd Plantijnsch drukkersmerk (1925).
-
voetnoot1)
- S. bespreekt hierin uitvoerig een bundel gelegenheidsgedichten van Balthasar en Melchior Moretus, in handschrift in het Museum Plantin-Moretus bewaard, en voegt daar belangwekkende beschouwingen over het humanistisch onderwijs op het eind der XVIe eeuw aan toe.
-
voetnoot2)
- Verscheidene hunner reisdagboeken zijn bewaard gebleven in het archief van het Museum. S. heeft enkele dezer eigenaardige documenten, waarin wij merkwaardige bijzonderheden vermeld vinden over de toenmalige vervoermiddelen, de zeden van vreemde volkeren, de geleerden en handelslui, met wie de Moretussen in betrekking kwamen, onderzocht; zoo schreef hij over de reizen van Balthasar II Moretus naar Parijs in 1660 (1923) en naar de Vasten-Messe te Frankfurt in 1644 (Peilingen (Antwerpen 1935) 219-252), de reis van Balthasar III naar Madrid - en de daarmee verband houdende commercieele onderhandelingen met de E.P. Hiëronymieten van San Lorenzo in het Escuriaal - in 1680 (1927) (Cf. M. Sabbe: Baltasar Moretus en Madrid (Notas de viaje de un librero flamenco por España) 1680-1681. Trad., prol. y notas por A.R. Rodriguez Moñino. - Madrid, 1934), en het toeristisch uitstapje van beide Balthasar's, II en III, in 1668, door de Brabantsche Kempen, de Meierij van 's Hertogenbosch, Zeeland en Vlaanderen (1923).
-
voetnoot3)
- S. heeft voor het eerst het belang van Jan I Moretus als Nederlandsch letterkundige aangetoond (1922). - In twee studies over Vondel, Baltasar II Moretus, Leonardus Marius en
Hendrik Barentsen Hartoghvelt (1921 en: Balthasar Moretus II en Hendrik Barentsen Hartoghvelt (De Gulden Passer 14 (1936) 61-64), bewees S. dat Holland's grootste dichter en Balthasar II Moretus met elkaar in betrekking zijn gekomen, zeer waarschijnlijk door de bemiddeling van den Amsterdamschen boekhandelaar H. Barentsen Hartoghvelt of van L. Marius, den priester die veel bijgedragen heeft tot Vondel's bekeering; deze opstellen bevatten ook tal van belangwekkende inlichtingen over de betrekkingen tusschen de Amsterdamsche en Antwerpsche catholieken. - Op den drempel van den Adelstand (1922) brengt ons, aan de hand van het Plantijnsch archief, een kleurrijk beeld van de pogingen der Moretussen om als echte patriciërs te leven en zich in den adelstand te doen opnemen. - S. beschreef verder - volgens het relaas van den geleerden Philippe Chifflet - de plechtige ontvangst van den Prins Cardinaal en van Prins Thomas in de Plantijnsche drukkerij in 1635 (1924), en handelde nog over valsche Plantin- en Moretus-drukken (1923, 1924, 1928) en over het legaat van Kan. Nicolas Oudaert aan Jan Moretus (1931).
-
voetnoot1)
- De titels dezer opstellen luiden: Uit den Humanistenkring rondom Plantin (1922) (over de talenkennis van Plantin's dochtertjes, over de humanisten Elstius en Pulmannus, den geleerde-volder, en over de Engelsche uitwijkelingen te Antwerpen); Ludovico Guicciardini (1921) (een algemeen levensbeeld van den beroemden reiziger en een ontleding van zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi); Bij de 400e verjaring van L. Guicciardini's geboortedag (1921); Een onuitgegeven brief van L. Guicciardini (1926) (relaas van de gebeurtenissen in de Nederlanden); Uit de briefwisseling van Clusius met Chr. Plantin en J. Moretus (1921); Hoe stond Benedictus Arias Montanus tegenover de leeringen van Hendrik Jansen Barrefelt (Hiël)? (1925) (den leider der mystische groepeering waartoe ook Plantin behoorde). Cf. Arias Montano y Barrefelt (Hiël y la teologia ortodoxa). Trad. de Maria Brey Mariño (Riv. del Centro de Estudios extremeños, Badajoz, 8 (1934) 63-92; Hugo Grotius en de Antwerpsche Humanisten (1925) (werpt o.m. licht op de religieuze verhoudingen); J. Lipsius en Chr. Plantin te Utrecht in 1581 (1927); Het portret van Kiliaan (1929); Guy Le Fèvre de la Boderie et la Polyglotte anversoise (1928); Over Dodoens' Cruydboeck-uitgaven van 1608 en 1618 en de van Ravelingen's (De Gulden Passer 15 (1937) 89-106).
-
voetnoot2)
- Verschenen te Amsterdam in 1937. In een twintigtal kleine hoofdstukken, handelend over Plantin's jeugd, zijn verblijf te Antwerpen, zijn godsdienstige opvattingen, politieke en financieele moeilijkheden, zijn familie, zijn groote ondernemingen; over de geleerden, kunstenaars en werklieden, over den boekhandel; over de contra-reformatie; Lipsius en de eerste Moretussen; over het Antwerpsche Barok-boek: Rubens en Balthasar I Moretus; over den drukker-edelman Balthasar III, - doet S. met zijn boeiend en schilderachtig woord, menschen en toestanden uit het verleden herleven. - Talrijke episoden uit de geschiedenis der Plantijnsche drukkerij vindt men ook uitvoerig behandeld in Uit het Plantijnsche Huis (1924) en De Moretussen en hun Kring (1928), twee werken waarin verscheidene der hier afzonderlijk vermelde artikels gebundeld werden. - Enkele daarvan werden omgewerkt, vertaald en gebundeld in L'oeuvre de Christophe Plantin et de ses successeurs (Bruxelles 1937), dat volgende hoofdstukken bevat: La maison de Plantin; Anvers avant la venue de Plantin; Plantin et son oeuvre; Anvers au XVIIe siècle; Les Moretus et leur oeuvre; Un imprimeur au seuil de la noblesse, Balthasar Moretus III; Démêlés des Moretus avec les R.P. Jéromites de l'Escurial au XVIIe siècle; Dans les ateliers de Plantin. Règlement du travail, discipline et prévoyance sociale. - Het verzamelwerk Peilingen (Antwerpen 1935) bevat de volgende
opstellen, waarvan er verscheidene voor ons onderwerp van belang zijn: I. Vondel, Rubens en Antwerpen. II. De Nederlandsche koloniale letterkunde. III. De Spaansche typographie in de Zuidelijke Nederlanden. IV. Betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de 17e eeuw. V. Potgieter, Bakhuizen van den Brink en de wedergeboorte der Vlaamsche letterkunde na 1830. VI. Klaagdichten over het Barrière-Tractaat. VII. Vreugdezangen bij het tijdelijk verdrijven der Barrière-garnizoenen in 1745. VIII. Frans Godin en de Keizerskroning van 1658. Vondel's ‘Lucifer’ gebruikt tegen Mazarin. IX. Een en ander over letterkunde en taaltoestanden te Brussel in de 17e en 18e eeuwen. X. Balthasar Moretus II naar de Vasten-Messe te Francfort in 1644. XI. Het portret van Kiliaan. XII. Folkloristische Hazenpastei. XIII. De sage van den Hertog van Luxemburg. XIV. Het klooster van St Ariaan. XV. Peerdemafooi. - Sedert het overlijden van M. Sabbe werden, door de zorgen van den heer L. Monteyne, twee bundels verspreide opstellen, voorheen in verschillende tijdschriften verschenen, uitgegeven: Uit den Taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815-1830 (Antwerpen, 1939) en Vondel en Zuid-Nederland met andere Opstellen (Antwerpen, 1939); alleen de tweede bundel houdt verband met ons onderwerp en bevat de volgende stukken: I. Vondel en Zuid-Nederland. II. De eerste uitgave van J. Cats' ‘Ghedachten op slapeloose Nachten’. III. De ‘Emblemata Horatiana’ van Otto van Veen. IV. Erasmus en zijn Antwerpsche Vrienden. - Het Willems-Fonds liet onlangs een bloemlezing met fragmenten uit Sabbe's letterkundige en wetenschappelijke werken verschijnen, getiteld Facetten (Gent, 1939); daarin werden onder meer overgedrukt ‘Christoffel Plantin (Een Levensbeeld)’ en ‘Betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de XVIIe
eeuw’, respectievelijk overgenomen uit Uit het Plantijnsche Huis en Peilingen.
-
voetnoot1)
- Het zijn documenten die een schel licht werpen op de mentaliteit van deze XVIIe eeuwsche drukkers - eng van geest en slechts over een middelmatige ontwikkeling beschikkend, maar handige en sluwe handelslui -, en op de commercieele practijken van den tijd. - S. schreef ook nog over Franciscus Ignatius Vinck (1927). Joannes Judocus Gerardus de Marcour (1928), Pieter Jacobsz Paets (1924), Theodorus Crajenschot en de Antwerpsche boekverkoopers (1923), den papierhandelaar Ysbrand Vincent en zijn Antwerpsche vrienden (1924); cf. Der Amsterdamer Papierhändler Vincent und die Antwerpener Drucker Moretus-Plantin (Gutenberg-Jahrbuch (1938) 17-24).
-
voetnoot1)
- Een uitvoerige studie over deze eigenaardige letter, die het handschrift van de XVIe eeuw nabootste, gecreëerd werd door Granjon te Lyon in 1557, kort daarop door den Vlaming Ameet Tavernier werd aangepast aan ons nationaal schrift, en nog langen tijd voor school- en volksboeken in gebruik bleef.
-
voetnoot2)
- Een uitvoerige analyse der drukkersmerken, waarvan er vele allegoriën voorstellen, geput uit de Emblemata-boeken, die in de XVIe eeuwsche Renaissance zulk een groot succes kenden en hun gegevens putten uit de mythologie der Oudheid en steunen op de eerste pogingen der Humanisten om de hiëroglyphen te verduidelijken.
-
voetnoot3)
- In: Dietsche Warande en Belfort (1933) 258-271; 343-356.
-
voetnoot4)
- Daarin wordt behandeld het geschil tusschen de Moretussen en de Paters Hiëronymieten van San Lorenzo in het Escuriaal, die voor den verkoop zorgden en met drukkers uit Lyon een overeenkomst hadden gesloten, waarbij hun namaakuitgaven (met het valsche adres: gedrukt bij Moretus te Antwerpen) tegen gunstiger voorwaarden zouden geleverd worden.
-
voetnoot5)
-
De Plantijnsche werkstede. Arbeidsregeling, tucht
en maatschappelijke voorzorg in de oude Antwerpsche drukkerij (Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. (1935) 595-694). Cf. Dans les ateliers de Plantin. Règlement du travail, discipline et prévoyance sociale (Gutenberg - Jahrbuch (1937) 174-192).
-
voetnoot6)
-
In de Plantijnsche werkstede. Ordonnantie op het gebruik van vuur en licht (De Gulden Passer 14 (1936) 145-151). - Om volledig te zijn wezen hier nog vermeld: Een drukkerslied uit de 16e eeuw (De Gulden Passer 13 (1935) 44-46) en de inleiding tot de Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas van J. Peeters-Fontainas (Leuven, Antwerpen, 1933).
-
voetnoot7)
- In dit boek geeft S. een volledige geschiedenis der Antwerpsche boekdrukkunst, die in het begin der XVIe eeuw zóó een hooge vlucht had genomen, dat in de Scheldestad allèèn meer dan de helft van het totale aantal boeken, die in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verschenen, werden gedrukt. Hij zet zoowel de cultureele als de technische zijde van het probleem uiteen. Hij onderzoekt welke genres van boeken er vooral werden gedrukt, hoe de smaak en de belangstelling veranderden met de jaren, welke geleerden er hun werken lieten drukken; hij wijst er op dat Antwerpen een centrum is geweest van intens intellectueel leven, een strijdperk waar catholieken en protestanten de drukpers gebruikten om hun geloof te verdedigen; hij schetst ook de evolutie van het materieele aspect van het boek: het wisselende uitzicht van titel en bladspiegel, de geschiedenis der illustratie, - eerst de hout-, dan de kopergravure -, en stelt de belangrijkheid van den boekhandel in deze wereldstad in het licht.
-
voetnoot1)
- Cf. De hedendaagsche Vlaamsche Typographie (in: J. Poortenaar: Boekkunst en Grafiek, 1934, p. 194-197).
-
voetnoot2)
- Ook hier moge een titelopgave volstaan om de belangrijkheid van S.'s productie op dit gebied aan te toonen: Heeft Vondel Zuid-Nederland bezocht? (1922); Fransch-Vlaandersche Rederijkerskunst in de 18e eeuw (1923); Een liedeken van de ‘Violieren’ op den Vrede te Cateau-Cambrésis (1923); Een bladzijde critiek uit de 17e eeuw (1925); De Antwerpsche vriendenkring van Anna Roemers Visscher (1925); Constantijn Huygens en Zuid-Nederland (1925); Het Stichtelyck ende vermakelyck Proces, een gedicht van den Hagenaar Isaac Burchoorn, opnieuw uitgegeven door den Brusselschen drukker Jan Mommaert (1926, 1928); Nota's over de eerste uitgave van J. Cat's ‘Ghedachten op slapeloose Nachten’ (1928); Zuid-Nederlandsche strijdlitteratuur van het Bestand tot aan het Tractaat van Munster (1931); Een onopgemerkt Nederlandsch gedicht van Erycius Puteanus? (1932); Een Nederlandsch rondeel
van G.G. Alione (1932); het XVIe eeuwsch gedicht ‘De Hennetaster’ (1932); De Nederlandsche koloniale letterkunde (Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. (1932) 1101-1112); Betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de XVIIe eeuwsche letterkunde (Handelingen van het 15e Nederl. Philologen Congres, Leiden 1933, blzn 46-47); Frans Godin en de Keizerskroning van 1658 (Vondel's ‘Lucifer’ gebruikt tegen Mazarin) (Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. (1934) 512-530); Klaagdichten over het Barrière-tractaat (Id. (1934) 9-34); Aanteekeningen over letterkunde en taaltoestanden te Brussel in de 17e en 18e eeuwen (Id. (1934) 557-574); Vreugdezangen bij het tijdelijk verdrijven der Barrière-garnizoenen in 1745 (Id. (1934) 241-252); Le Brabant littéraire du XIIIe au XIXe siècle (in: Le Livre, l'estampe, l'édition en Brabant du XVe au XIXe siècle, 1935 p. 87-105); Vondel en Zuid-Nederland (De Gids (1937) 4: 140-161); Antwerpsche Vondelherdenking (Vondel en de Zuidelijke Nederlanden) (Antwerpen 1937); Oude Vlaamsche Vondel- en Catsdrukken (Handelingen v.h. 5de Wet. Vl. Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen (Gent 1938) 21-31) (onafgewerkt); Vondel en de Vlamingen (in: Vondel, N.I.R. 1938, p. 3-14).
-
voetnoot1)
- S. bestudeert in dit boek de bijna onbekende polemische geschriften, in de Zuidelijke Nederlanden ontstaan tusschen het eind van het 12 jarig Bestand (1621) en het Verdrag van Munster (1648). Voorheen kende men slechts de protestantsche gedichten en pamphletten, waarin de Noordelijke Provincies hun politiek standpunt verkondigden en hun tegenstrevers beschimpten. S. heeft uitgemaakt dat ook in de Zuidelijke Nederlanden het verloop van den strijd tusschen protestanten en catholieken geïllustreerd wordt door talrijke hekel- en leerdichten, die de gevoelens van het volk bij de wisselende gebeurtenissen vertolken, en waarvan hij vele specimina in hun geheel of fragmentarisch publiceert en van een uitvoerig en hoogst interessant commentaar voorziet.
-
voetnoot1)
- Hier vallen te vermelden: Bibliographische snipperingen (1923, 1925): Vijf vroeg-16e eeuwsche Zuid-Nederlandsche drukken (1923); Plantin et les ‘Amours de Ronsard’ (over de Plantijnsche uitgave, Rouen, 1557) (1924); De Duitsche uitgave van Ortelius' Theatrum 1602 (1925); L'Amadis de Plantin (1925); Drie Nederlandsche incunabelen (1928); De eerste uitgave van G. Meurier's Colloques ou Nouvelle Invention de propos familiers (1931); De ‘Emblemata Horatiana’ van Otto van Veen (moraliseerende spreuken, getrokken uit Horatius, en met gravures verlucht) (Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. (1935) 245-264); Cf. De Gulden Passer 13 (1935) 1-14); Essai de bibliographie des éditions d'Horace, publiées par Chr. Plantin et ses successeurs (in: Etudes Horatiennes, Bruxelles 1937; Cf. De Gulden Passer 14 (1936) 93-111); Lotgevallen van de titelprent der Plantijnsche Vesalius-uitgave (De Gulden Passer 14 (1936) 127-128); Theologen en philosophen te Leuven in 1780. Een verboden boekje (Id. 14 (1936) 152-156).
-
voetnoot2)
-
Peeter Heyns en de Nimfen uit den Lauwerboom (1929); Willem Ogier, schoolmeester van Balthasar Moretus IV (1929). - Te vermelden valt ook De Andromeda-sage als politieke allegorie (1925).
-
voetnoot3)
- Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. (1933) 561-580.
-
voetnoot5)
- Dit werk is onderverdeeld in drie hoofdstukken. In het eerste, ‘De triomfeerende Kerk’, schetst S. den zegetocht der Contra-reformatie en toont hij aan hoegedurende de eerste helft der XVIIe eeuw, het geheele geestelijke en artistieke leven in onze gewesten, en in de eerste plaats te Antwerpen, den leidenden invloed van de geestelijkheid - vooral van de orde der Jezuieten - onderging; daarbij geeft hij een korte karakteristiek der belangrijkste figuren uit de religieuze kringen, die in deze periode, op cultureel gebied, een vooraanstaande rol hebben gespeeld. In het tweede hoofdstuk, ‘Antwerpen-Andromeda’, wordt de toen zoo populaire omvorming van het mythologische verhaal tot een politieke allegorie, waarbij Andromeda
België of Antwerpen en Perseus den verlossenden Prins voorstelt, behandeld, en een overzicht gegeven van het politieke leven van dien tijd. Het derde hoofdstuk, ‘Verchristelijkt Humanisme’, is gewijd aan Justus Lipsius en zijn verchristelijkt neo-stoicisme en schetst den breeden kring zijner leerlingen en vrienden, die allen zijn wijdstrekkenden invloed hebben ondergaan. Cf. Het Antwerpsch Geestesleven in Rubens' tijd, en Rubens en Antwerpen (1928).
-
voetnoot1)
- Aan de reeds vermelde geschriften dienen nog toegevoegd te worden: - tekstuitgaven: Description de la Cité d'Anvers par Messire Louis Guicciardini (1920); Reynaert de Vos. Herdruk van de Plantijnsche uitgave van 1566 (1924); Het geestelijk Mandeken (een omzetting in modern Nederlandsch van een fragment uit ‘Vander dochteren van Syon’ 1492) (1926); - in verband met het Museum Plantin-Moretus: de door S. bijgewerkte uitgaven van den catalogus van het Museum; Comment l'Hôtel Plantin-Moretus devint Musée public (1920); Labore et Constantia. Een schilderij van Erasmus Quellin (De Gulden Passer 12 (1934) 107-109; 13 (1935) 37-38); Het Plantin-Moretus Museum te Antwerpen (in: Antwerpen in vogelvlucht, 1937 p. 17-20); Le Musée Plantin-Moretus d'Anvers (in: Anvers à vol d'oiseau, 1938 p. 16-19); - verschillende artikels voor de Biographie Nationale; - medewerking aan den Catalogus der Tentoonstelling van Oude Vlaamsche Kunst te Antwerpen in 1930; - bijdragen over: De Antwerpsche Ommegang (1921); Joseph II à Anvers en 1781. Un manuscrit de Jacques van der Sanden (1926); Wat voor een landsman is Victor Nicolaes Braau? (1926); Horatius-herdenking (De Gulden Passer 13 (1935) 126).
-
voetnoot1)
-
De Nieuwe Bouw (Dietsche Warande en Belfort (1935) 537-546); Naar een Nieuw Bestand? (De Gids (1937) 2: 125-142). Onuitgegeven zijn nog; Meer Wijsheid, en Pompa funebris Alberti.
-
voetnoot2)
- Er waren er gewijd aan de typographische compositie van het boekomslag, aan het schrift en de schepping der vormen, aan de fac-simile-reproductie van miniaturen, aan boekbanden; een vijftiental stelden de mooiste producten der moderne boekdrukkunst, zoowel in België als in Oostenrijk, Italië, Nederland, Frankrijk, Duitschland en Rusland, in het licht; belangrijke verzamelingen prenten en teekeningen werden geëxposeerd, die het publiek toelieten kennis te maken met het werk van Vlaamsche meesters, van de XVe tot de XVIIIe eeuw, - o.m. van P. Breughel den O. en van Jordaens -, en van moderne kunstenaars als Leys, H. de Braekeleer, J. Smits, Josef Cantré, F. Masereel, en anderen; verder waren er tentoonstellingen gewijd aan Hugo Grotius, aan Erasmus en aan Horatius-drukken.
-
voetnoot1)
- Zoo de tentoonstelling ‘Het Antwerpsche Geestesleven in Rubens' Tijd’ en deze welke gewijd was aan de Antwerpsche Bijbeldrukken uit de XVIe en XVIIe eeuw.
|