Jacob Edelheer als verzamelaar van Chineesche antiquiteiten.
In zijn artikel ‘Early Chinese Studies in Holland’ (T'oung Pao, vol. XXXII, Livr. 5, E.J. Brill - Leiden) vermeldt J.J.L. Duyvendak (p. 300 sqq.) terloops een feit dat de Antwerpsche historici kan interesseeren. In 1654 kwam de Leidsche Orientalist Jacob Golius, opvolger van Erpenius, naar Antwerpen om er den Jezuitenzendeling Martino Martini en een jongen Chineeschen geleerde te ontmoeten. Hij werd er zeer gastvrij ontvangen en kwam o.m. in aanraking met den bekenden jurist en maecenas, pensionaris Jacob Edelheer (1597-1657). We weten (cf Biographie nationale de Belgique, VI, 450-451; Dr. Sabbe, De Moretussen en hun kring, Antwerpen, 1928, passim) dat deze behoorde tot een groep humanisten die in nauwe betrekking stonden tot de Plantijnsche drukkerij, en dat hij zich bijzonder voor de astronomie interesseerde. Maar in zijn De Regno Catayo Additamentum, dat hij als appendix aan Martini's Atlas toevoegde, en waarin hij over zijn verblijf te Antwerpen handelt, leert Golius ons iets nieuws omtrent zijn gastheer Edelheer; deze noodigde hem nl. uit om in zijn woning zijn Chineesche verzameling te komen bewonderen, en Golius vond er rijkelijk de gelegenheid om ‘animum pascere et oblectare’. Edelheer bracht zijn gast ook naar zijn landhuis nabij de stad - ‘alterum velut Tusculanum’, - waar de Hollandsche geleerde ‘in convivali mensa, deambulatione jucunda, totaque amoena via’ rustig met zijn collega praten kon over het China dat hun beiden zooveel belang inboezemde.
B.